Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over vrijwilligheid bij de brandweer
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de vrijwilligheid bij de brandweer die onder druk staat (ingezonden 30 maart 2021).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 26 april 2021).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2406.
Vraag 1
Herkent u zich in de kritiek van de voorzitter van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers
(VBV), dat hij, na aanvankelijk niet eens uitgenodigd te zijn, niet meer bij het voorstel
voor besluitvorming werd betrokken door de denktank die gaat over de zogenaamde taakdifferentiatie?
Zo nee, waarom niet?1
Antwoord 1
Het was aan de Denktank om een analyse te maken, niet om een voorstel voor besluitvorming
aan te dragen. De voorzitter van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) heeft
deelgenomen aan de laatste bijeenkomst van de denktank voorafgaand aan het overleg
van het Veiligheidsberaad (VB) en mij op 22 februari jl. Op basis van de laatste denktankbijeenkomst
heeft de portefeuillehouder Brandweer van het VB een voorstel voor de vervolgslag
voorgelegd aan het VB en mij.
Vraag 2
Kunt u nog eens reflecteren op de vraag waarom de VBV niet is uitgenodigd terwijl
de plannen de brandweervrijwilligers zeer zullen raken?
Antwoord 2
In eerste instantie is er voor gekozen om in de gezamenlijkheid van de 25 werkgevers
– de besturen van veiligheidsregio’s en de Brandweerkamer en met mij als stelselverantwoordelijke
– vanuit werkgeversoptiek naar dit vraagstuk te kijken. Vervolgens is gesproken met
de diverse vakorganisaties en is de voorzitter VBV toegetreden tot de inmiddels ingestelde
denktank taakdifferentiatie.
Vraag 3
Klopt het dat voor álle vrijwillige brandweerposten iets gaat veranderen door deze
eventuele nieuwe regels, maar dat dit slechts in een voetnoot vermeld wordt in het
rapport? Vindt u dit een eerlijke manier van informatievoorziening?2
Antwoord 3
Er is geen sprake van nieuwe regelgeving. Het gaat om bestaande Europese en internationale
wet- en regelgeving die ook door de veiligheidsregio’s als werkgevers van het brandweerpersoneel
moet worden nageleefd.
De kern van de opdracht is om in lijn met die regelgeving te komen tot een nadrukkelijk
en fundamenteel onderscheid tussen vrijwilligers enerzijds en beroepskrachten anderzijds
bij de brandweer.3 Het rapport bevat onder meer een indicatie van de personele consequenties van de
onderdelen van de denkrichting die als startpunt zijn genomen. Welke onderdelen van
die denkrichting uiteindelijk gekozen worden en in welke uitvoering moet nader worden
bezien. Wat de uiteindelijke verandering betekent kan dan ook nu nog niet worden bepaald.
Het rapport geeft duidelijk de indicaties aan voor de onderdelen van de specifieke
analyse.
Vraag 4
Kunt u reflecteren op de argumenten van twee rechtsgeleerden die bepleiten dat de
Europese regels geen afbreuk hoeven doen aan de vrijwilligheid van onze brandweer,
en dat als dat wel zo is het Europees recht aangepast moet worden en niet onze regels
met betrekking tot de brandweer?4
Antwoord 4
Er is geen twijfel over dat er op dit moment door de veiligheidsregio’s wordt gewerkt
in strijd met Europese en internationale wet- en regelgeving. In het licht van de
bescherming van de rechten van werknemers acht ik het van het grootste belang dat
deze regelgeving wordt nageleefd en gerespecteerd.
Ik vind het ook niet passend om te tornen aan de rechtsbescherming van werknemers.
Op het gebied van de gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers is de schending
van Europese en internationale wet- en regelgeving het meest manifest. Voor die groep
geldt dat zij aangemerkt moet worden als deeltijdwerkers in de zin van de Deeltijdrichtlijn.
Er kan daarom niet worden gewerkt met gekazerneerde en geconsigneerde vrijwilligers;
de betreffende taken moeten door de veiligheidsregio’s worden uitgevoerd door beroeps
of anders worden ingericht.
Een vrije instroomvrijwilliger blijft ook in de toekomst vrijwilliger. Alleen het
takenpakket van deze vrijwilliger verandert door taakdifferentiatie. Welke verandering
dat precies is, is nu nog niet aan te geven. Het is afhankelijk van enerzijds de huidige
taken en anderzijds het nog te bepalen onderscheid aan taken tussen de vrijwilligers
en de beroeps.
De twee rechtsgeleerden stellen in het artikel dat de oplossing ligt in «de erkenning
dat de niet-toepassing van bepaalde EU-regels voor werknemers inherent is aan de aard
van het vrijwilligerschap, dit in lijn met arresten als Wouters en Deliège». De argumenten
voor deze redenering van de rechtsgeleerden zijn mij niet bekend, daarom kan ik er
hier niet op in gaan.
Wel kan ik melden dat uit deze arresten5, kortgezegd, volgt dat als bepaalde entiteiten een niet-economische activiteit verrichten,
zij hierdoor niet onder het vrij verkeer (o.a. van diensten) en het mededingingsrecht
vallen. Uit de arresten kan echter niet worden afgeleid dat werknemers niet vallen
onder de bescherming die hen wordt geboden op grond van Europese richtlijnen (zoals
de Arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EG) en de Deeltijdrichtlijn (97/81/EG)). Deze bescherming
voor werknemers geldt ongeacht wie hun werkgever is.
Het antwoord op de vraag of een brandweermens werknemer is, hangt af van de vraag
of iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander onder diens gezag prestaties
verricht tegen beloning. Is daar sprake van, dan wordt een persoon gezien als werknemer,
ongeacht de benaming die betrokken partijen daarvoor gebruiken. Ik verwijs bijvoorbeeld
naar het arrest Nijvel6 waarin is bepaald dat het feit dat de brandweervrijwilliger naar nationaal recht
niet de hoedanigheid heeft van beroepsbrandweerman maar van vrijwilliger, niet relevant
is voor zijn kwalificatie als werknemer in de zin van de Arbeidstijdenrichtlijn.
Vraag 5
Deelt u de mening dat we moeten waken voor eerste- en tweederangs brandweerpersoneel
en dat dit risico groot is door de taakdifferentiatie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Het is onjuist en stigmatiserend om een dergelijk onderscheid te maken tussen beroepsbrandweermensen
en vrijwilligers. Zowel vrijwilligers als beroeps hebben een volwaardig takenpakket.
Zo worden bijvoorbeeld de in de eerder aan uw Kamer toegezonden notitie «Inzicht in
consequenties denkrichting» door beide groepen alle repressieve basis brandweertaken
uitgevoerd.7
Vraag 6
Deelt u de mening dat wanneer er getornd wordt aan het vrijwilligersschap, het risico
op een nog grotere leegloop van de brandweer reëel is en dat een gevaar oplevert,
zeker nu er al een tekort aan brandweervrijwilligers is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Het is op dit moment nog niet bekend hoe de veiligheidsregio’s invulling geven aan
hun verantwoordelijkheid om te werken in lijn met de vigerende wet- en regelgeving,
en daarmee ook nog niet wat de gevolgen zijn voor het personeelsbestand van de brandweer.
Vraag 7
Kunt u het vervolgtraject uiteenzetten en garanderen dat er geen onomkeerbare stappen
worden gezet zonder dat de Kamer zich hierover uitspreekt? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Nee, over de exacte invulling van het vervolgtraject vindt nog besluitvorming door
de veiligheidsregio’s plaats. Ik zal uw Kamer hierover op een later moment informeren.
Ik merk overigens op dat het de beleidsvrijheid van de veiligheidsregio’s betreft
om binnen de vigerende wet- en regelgeving de inrichting van hun organisatie te bepalen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.