Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Groothuizen over recente ontwikkelingen in Polen
Vragen van het lid Groothuizen (D66) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Rechtsbescherming over recente ontwikkelingen in Polen (ingezonden 9 maart 2021).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 8 april 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met de recente zorgwekkende ontwikkelingen in Polen met betrekking tot
de rechterlijke macht1 en de vrijheid van media2?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen? Welke consequenties verbindt u hieraan?
Antwoord 2
Het kabinet is bezorgd is over de erosie van de rechtsstaat in Polen en volgt in dat
kader voortdurend de ontwikkelingen rondom de rechterlijke macht en vrijheid van media.
Met betrekking tot het Poolse medialandschap kan worden gesteld dat Polen nog altijd
vrije media kent met publieke en commerciële omroepen, en
geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze
tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. In het landenhoofdstuk
over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie onder meer
dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de
politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Het kabinet onderstreept dat
vrije pers en mediapluriformiteit beginselen zijn die onlosmakelijk zijn verbonden
met de democratische rechtsstaat van de democratische rechtsstaat. Naast de artikel
7-procedures biedt de jaarlijkse bespreking van het Rechtsstaatrapport, waarover de
eerstvolgende algemene dialoog in het najaar van 2021 zal plaatsvinden, een aanknopingspunt
om ongewenste ontwikkelingen te bespreken.
Druk op onafhankelijke rechtspraak is een aanhoudend punt van zorg. Het kabinet wijst
het op de twee lopende inbreukzaken die de Commissie is gestart tegen de Poolse regering
op het terrein van de rechtsstaat, zowel ten aanzien van het tuchtregime voor Poolse
rechters, als ook de zogenaamde muilkorfwet. Nederland neemt waar passend actief deel
aan zaken voor het Hof van Justitie op het terrein van de rechtsstaat, zowel waar
het gaat om inbreukzaken die gestart zijn door de Commissie, als ook in geval van
prejudiciële vragen met rechtsstatelijke aspecten die worden gesteld door nationale
rechters in de lidstaten, om de inzet op rechtsstatelijkheid in de Unie ook op die
manier te ondersteunen.
Concluderend vergt het handhaven en versterken van de rechtsstaat in de EU een gezamenlijke
en aanhoudende inspanning van alle EU-lidstaten en de instellingen van de EU. De Europese
Commissie vervult daarbij een cruciale rol als onafhankelijk hoedster van de verdragen.
Daarnaast worden bilaterale contacten benut om de rechtsstaat aan de orde te stellen.
Vraag 3
Deelt u de mening dat (voorlopig) weinig uit de ingestelde artikel 7-procedures komt?3
Antwoord 3
De artikel 7-procedures jegens zowel Polen als Hongarije hebben regelmatig op de agenda
van de Raad Algemene Zaken gestaan, zowel in de vorm van een hoorzitting als onder
de noemer «stand van zaken». Daarbij heeft een aanzienlijk aantal lidstaten, waaronder
Nederland, herhaaldelijk de bestaande zorgen met betrekking tot de Uniewaarden naar
voren gebracht, en beide landen opgeroepen daar spoedig en adequaat aan tegemoet te
komen. De politieke druk die deze regelmatige agendering met zich meebrengt, wordt
door de betrokken lidstaten wel degelijk gevoeld. Zo zag Hongarije in 2019 mede door
de internationale druk en kritiek af van de invoering van een nieuw stelsel van bestuursrechtspraak.
Het Portugees Voorzitterschap heeft een nieuwe agendering van beide procedures tentatief
voorzien voor de Raad Algemene Zaken van 11 mei aanstaande, mits de COVID-19-pandemie
een fysieke, en dus formele, Raadsvergadering, toestaat. Samen met de inzet van overige
instrumenten, waaronder inbreukzaken en het nieuwe Rechtsstaatrapport van de Europese
Commissie, zorgt regelmatige agendering ervoor dat de Raad Polen en Hongarije ter
verantwoording kan blijven roepen. Dat is van groot belang, want de rechtsstaat is
een cruciale voorwaarde voor de Europese samenwerking, en daarmee een zaak die ons
allen aangaat.
Vraag 4
Hoe beoordeelt u de stelling dat het rechtsstaatrapport van de Europese Commissie
en de discussie daarover in de Raad van Ministers voornamelijk effectief is voor en
tussen landen die democratische rechtstaten en te goeder trouw zijn?4 Deelt u de mening dat dit instrument daarmee voor Polen en Hongarije niet zo effectief
is? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheden de effectiviteit van dit instrument
ook richting deze lidstaten te vergroten?
Antwoord 4
Doel van het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport van de Commissie is om in een eerder
stadium bepaalde negatieve ontwikkelingen die de democratische rechtsstaat in gevaar
kunnen brengen te onderkennen en te bespreken. Op deze manier kunnen we door middel
van een constructieve dialoog, en zonder naming and shaming, aan oplossingen werken. Daartoe vindt in de Raad Algemene Zaken halfjaarlijks een
roulerende landenspecifieke rechtsstatelijkheidsdialoog plaats met vijf lidstaten.
Hongarije is daarbij in de eerste helft van 2022 aan de beurt, en Polen in de tweede
helft van 2022. De toetsingscyclus, waarvan het jaarlijkse rapport het resultaat is,
is in essentie preventief van aard en gericht op de voorkoming van escalatie van rechtsstaatproblemen
en de inzet van zwaardere middelen (bijvoorbeeld inbreukprocedures of een artikel
7-procedure). Door structurele monitoring zijn we in de Unie ook beter op de hoogte
van de relevante ontwikkelingen, wat vervolgens weer kan helpen bij het effectief
gebruik van overige instrumenten. Het rechtsstaatrapport moet dan ook in samenhang
bezien worden met deze overige instrumenten: het is een aanvulling daarop en geen
vervanging. Daar waar lidstaten de rechtsstatelijke beginselen die in de Verdragen
zijn neergelegd schenden, blijft handhavend optreden geboden. Tenslotte vereist het
belang van de goed functionerende rechtsstaat continue aandacht op Europees en nationaal
niveau, en het Rechtsstaatrapport biedt een aanknopingspunt voor het maatschappelijk
debat in Polen.
Vraag 5
Bent u van mening dat de inbreukprocedures die op dit moment tegen Polen lopen impact
hebben op het gedrag van de Poolse regering? Zo ja, waar blijkt dat dan uit?
Antwoord 5
Momenteel lopen er twee inbreukprocedures tegen Polen op het terrein van de rechtsstaat:
inzake het tuchtregime voor rechters en inzake de zgn. muilkorfwet. In de inbreukprocedure
met betrekking tot het tuchtregime voor Poolse rechters legde het EU-Hof op 8 april
2020 voorlopige maatregelen op aan de Poolse regering om het functioneren van de Tuchtkamer
van het Hooggerechtshof inzake tuchtzaken met onmiddellijke ingang te schorsen. De
Poolse regering lijkt deze uitspraak naar de letter correct op te volgen. Dat geldt
eveneens voor de eerdere uitspraken in de twee inbreukprocedures inzake de pensioenleeftijd
van de rechters van het Poolse Hooggerechtshof en de onafhankelijkheid van de rechters
van gewone rechtbanken. Strafrechtelijke zaken tegen rechters worden echter nog altijd
behandeld door de Tuchtkamer. De Commissie voegde eind vorig jaar derhalve een ingebrekestelling
toe aan de inbreukzaak tegen de zgn. muilkorfwet die dit punt adresseert. Op 31 maart
jl. kondigde zij aan dat zij Polen ook in deze inbreukzaak voor het EU-Hof van Justitie
zal dagen, en dat zij het Hof om voorlopige maatregelen zal verzoeken. Deze voorlopige
maatregelen schorsen, indien toegekend, onder meer de bepalingen die het de Tuchtkamer
van het Hooggerechtshof toestaan te besluiten over de opheffing van rechterlijke immuniteit.
In het licht van bovenstaande is het nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken
over de impact van de lopende inbreukzaken op het gedrag van de Poolse regering. Nederland
zal beide zaken nauwgezet blijven volgen. In de inbreukprocedure over het tuchtregime
voor rechters doet Nederland samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten mee aan
de zijde van de Commissie. Ten aanzien van de inbreukzaak inzake de zgn. muilkorfwet
is Nederland eveneens voornemens om in het gezelschap van gelijkgezinde lidstaten
hieraan deel te nemen.
Vraag 6
Bent u bekend met de brief die 5.231 rechters naar de Europese Commissie hebben gestuurd?5
Antwoord 6
Ja.
Vraag 7
Bent u bekend met de reactie daarop van de Europese Commissie?6
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8, 9, 10
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Europese Commissie: «Not all the rule of law
concerns can be pursued through infringement actions»? Maakt u daaruit op dat de Europese
Unie geen verdere inbreukprocedures tegen Polen aan gaat spannen?
Vindt u dat daarmee voldoende wordt gedaan aan de crisis in Polen? Zo ja, waarom?
Zo nee, ziet u mogelijkheden om op andere manieren druk te zetten op de Poolse regering?
Bent u bereid hierover opheldering en waar nodig, om extra actie te vragen aan de
Europese Commissie?
Antwoord 8, 9, 10
Het kabinet kan niet voor de Commissie spreken, maar in het vervolg van de geciteerde
passage wijst ze nadrukkelijk op de instrumenten die recent zijn ontwikkeld ter verdere
bescherming van de rechtstaat, als onderdeel van de EU «gereedschapskist». Het betreft
hier dus instrumenten die naast inbreukprocedures kunnen worden ingezet. Uit deze
zinsnede van de in vraag 8 genoemde brief kan het kabinet dan ook niet opmaken dat
de Commissie geen verdere inbreukprocedures tegen Polen zal aanspannen mocht daar
aanleiding voor zijn.
In haar Rechtsstaatrapport van 30 september 2020 bevestigt de Commissie dat zij een
strategische aanpak inzake inbreukprocedures volgt wanneer tekortkomingen in de rechtsstaat
een schending van het EU-recht vormen. Ook wordt benadrukt dat de Commissie vastbesloten
is haar bevoegdheden ten volle te gebruiken en haar rol als hoedster van de Verdragen
te blijven spelen om ervoor te zorgen dat de vereisten van het EU-recht inzake de
rechtsstaat worden nageleefd. Het kabinet zal er samen met gelijkgezinde lidstaten
op blijven toezien dat zij deze rol adequaat blijft vervullen.
Zorgen op het gebied van de rechtsstaat die niet een expliciete schending van een
concrete EU-rechtelijke verplichting inhouden, kunnen bovendien op andere manieren
aan de orde gesteld worden. Daar wijst de Commissie, zoals hiervoor opgemerkt, ook
op in haar reactie op de brief van de rechters. In dat kader is bijvoorbeeld het landenhoofdstuk
over Polen in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport relevant. Daarnaast kunnen
deze zorgen aan bod komen tijdens de besprekingen in de Raad in het kader van de artikel
7-procedure, of tijdens bilaterale gesprekken met de Poolse regering. Het kabinet
is er voorstander van dat het EU-instrumentarium in dit opzicht ten volle benut wordt.
Vraag 11
Hoe beoordeelt u de passage in dezelfde brief dat «there is no one single person or
institution that can address all the concerns about rule of law and judicial independence
in Poland»? Maakt u daar ook uit op dat de Europese Commissie naar andere actoren
kijkt om de rechterlijke macht in Polen te ondersteunen?7
Antwoord 11
Ten aanzien van deze passage geldt eveneens dat het kabinet niet voor de Commissie
kan spreken. Het ligt echter voor de hand dat zij hier doelt op het feit dat zorgelijke
ontwikkelingen op het terrein van de rechtsstaat in aard en ernst van elkaar kunnen
verschillen, en dat deze dus altijd om een gedifferentieerde aanpak vragen. Daarbij
is het volledige EU-instrumentarium relevant, waaronder de artikel 7-procedure, hofzaken,
het jaarlijkse Rechtsstaatrapport en steun aan het maatschappelijk middenveld. Daarnaast
kunnen lidstaten deze inzet in EU-kader bilateraal ondersteunen, en spelen ook (Europese)
justitiële netwerken een belangrijke rol als het gaat om de rechtsstaat in Polen.
Vraag 12
Zijn de recente ontwikkelingen voldoende aanleiding om alsnog een artikel 259 Verdrag
betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)-actie te overwegen? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u ondernemen?
Antwoord 12
Zoals het kabinet uiteen heeft gezet in zijn reactie op de motie-Groothuizen8, komt artikel 259 VWEU pas in beeld als de Commissie in een bepaalde zaak niet of
niet naar wens optreedt. Nu de Commissie actie heeft ondernomen richting Polen ten
aanzien van het tuchtregime voor Poolse rechters en de zgn. muilkorfwet, is het overwegen
van de inzet van artikel 259 VWEU op dit moment dus niet aan de orde.
Vraag 13
Hoe beoordeelt u het idee dat de Europese Commissie gelijk om een voorlopige voorziening
vraagt als zij een aan rechtsstatelijke vraagstukken rakende inbreukprocedure aanspant
tegen een lidstaat, gezien de gevolgen voor de Europese rechtsorde? Deelt u de mening
dat naleving van de uitspraken van het Hof tegen lidstaten automatisch binnen een
strikte periode moeten worden afgedwongen met een dwangsom? Bent u bereid zich ervoor
in te spannen dat dit vaker gaat gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Het kabinet is voorstander van het adequaat en snel optreden van de Commissie, ook
binnen lopende procedures, en zet zich er voor in de Commissie daartoe te bewegen
waar dat in de rede ligt. Uiteindelijk betreft het evenwel een zelfstandige beslissing
van de Commissie om al dan niet om voorlopige maatregelen te verzoeken. De Commissie
kan ook, in het geval dat gelaste voorlopige maatregelen niet worden nageleefd door
de betrokken lidstaat, verzoeken om het opleggen van een dwangsom aan die lidstaat.
Het EU-Hof beslist uiteindelijk of een dwangsom moet wordt opgelegd om de doeltreffendheid
van de gelaste voorlopige maatregelen te waarborgen.
Voor wat betreft de naleving van arresten van het EU-Hof is het ook aan de Commissie
om, als zij van mening is dat de betrokken lidstaat niet het nodige heeft gedaan om
hieraan gevolg te geven, de zaak (wederom) voor het Hof te brengen. De Commissie vermeldt
daarbij het bedrag dat zij passend acht, van de door de betrokken lidstaat te betalen
forfaitaire som of dwangsom. Het EU-Hof kan de betaling van dit bedrag opleggen als
zij vaststelt dat de lidstaat het arrest niet is nagekomen (zie artikel 260, lid 2
van het VWEU).
Vraag 14
Deelt u de mening dat de urgentie van de problematiek met de rechtsstaat in Polen
een hardere en gedifferentieerde aanpak verdient? Zo nee, waarom niet? Welke mogelijkheden
ziet u, zowel in EU-verband als bilateraal? Bent u bereid zich maximaal in te spannen
om ervoor te zorgen dat de Europese Commissie onmiddellijk gebruik gaat maken van
de Verordening budgettaire rechtsstaatconditionaliteit? Zo nee, waarom niet? Welke
voorbereidingen heeft u al getroffen en welke gaat u op korte termijn treffen om dit
instrument zo snel mogelijk in te laten zetten?
Antwoord 14
Zoals gezegd volgt het kabinet de ontwikkelingen omtrent de rechtsstaat in Polen op
de voet. De eerbiediging van de beginselen van de rechtsstaat is essentieel voor het
goed functioneren van de Unie als ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, en als
interne markt, en daarmee een gedeeld Europees belang. Nederland is in Europees en
bilateraal verband een van de meest vocale lidstaten waar het mogelijke tekortkomingen
met betrekking tot de eerbiediging van de rechtsstaat betreft. Op bilateraal niveau
wordt regelmatig aandacht gevraagd voor het belang van de democratische rechtsstaat.
Ook ondersteunt Nederland via de ambassade verschillende maatschappelijke organisaties
bij projecten die het goed functioneren van de rechtsstaat beschermen en bevorderen.
Binnen EU-kader dient het volledige instrumentarium ingezet te worden om de zorgen
over de rechtsstaat in Polen te adresseren. Dan gaat het onder meer om de artikel
7-procedure, hofzaken, het jaarlijkse Rechtsstaatrapport en steun aan het maatschappelijk
middenveld.
De genoemde MFK-rechtsstaatverordening is sinds 1 januari jl. van toepassing. Polen
en Hongarije hebben in december 2020 tijdens de schriftelijke procedure in de Raad
aangegeven tegen goedkeuring van de MFK-rechtsstaatverordening te zijn en op grond
van artikel 263 VWEU bij het Europees Hof van Justitie een beroep tot nietigverklaring
tegen de MFK-rechtsstaatverordening te zullen indienen. Polen en Hongarije hebben
op 11 maart jl. daadwerkelijk een beroep tot nietigverklaring ingediend. Conform artikel
278 VWEU heeft een dergelijk beroep geen schorsende werking. Nederland zal, samen
met gelijkgezinde lidstaten, het Hof verzoeken in deze hofzaak aan de zijde van de
Raad en het Europees parlement te mogen deelnemen ter verdediging van de verordening.
Met betrekking tot de onafhankelijke uitvoering van de MFK-rechtsstaatverordening
door de Commissie kan worden opgemerkt dat Commissievoorzitter Von der Leyen de autonome
en onafhankelijke rol van de Commissie bij de toepassing van de MFK-rechtsstaatverordening
heeft benadrukt. De Commissie heeft daarnaast verklaard te zullen wachten met het
voorstellen van maatregelen totdat de Commissie richtsnoeren heeft vastgesteld, en
dat de Commissie in die richtsnoeren de nog te volgen uitspraak van het Europese Hof
van Justitie in het beroep tot nietigverklaring zal meenemen. De Europese Raad heeft
in zijn conclusies vastgesteld dat de Commissie dit voornemen heeft. De Juridische
Dienst van de Raad heeft bevestigd dat de conclusies van de Europese Raad in lijn
zijn met de Verdragen en dat zij ook het EU-beginsel van de institutionele balans
en de bevoegdheden van de verschillende EU-instellingen respecteren.
Door de Commissievoorzitter is tevens bevestigd dat de Commissie haar onderzoekende
werk start per 1 januari 2021 en dat al deze bevindingen (geconstateerde schendingen
van de beginselen van de rechtsstaat) zullen worden betrokken bij eventuele maatregelen
die de Commissie na vaststelling van de door haar op te stellen richtsnoeren en de
uitspraak van het Europese Hof van Justitie zal voorstellen op basis van de MFK-rechtsstaatverordening.
De voorzitter van de Commissie heeft verzekerd dat geen enkele schending van de beginselen
van de rechtsstaat die in de tussentijd plaatsvindt door de Commissie terzijde zal
worden geschoven. Het is dus niet zo dat de verordening nog niet in werking is getreden,
of dat de Commissie deze niet toepast. Wel zal de Commissie tot afronding van de richtsnoeren
na uitspraak van het Europees Hof van Justitie geen concrete maatregelen uit hoofde
van de verordening voorstellen.
In het licht van bovenstaande, zal Nederland er op blijven toezien dat de Commissie
haar rol als onafhankelijk hoedster van de verdragen op het terrein van de rechtsstaat
proactief en consequent blijft vervullen. Dat geldt ook voor de toepassing van de
MFK-rechtsstaatverordening binnen de hierboven geschetste kaders.
Vraag 15
Deelt u de mening dat het maatschappelijk middenveld in Polen en Hongarije ondersteund
dient te worden? Welke mogelijkheden benut u op dit moment om rechtsstaatverdedigers
in deze landen te helpen?
Antwoord 15
Ja, het maatschappelijk middenveld in Polen en Hongarije dient ondersteund te worden
en dit gebeurt, in aanvulling op steun in EU-kader, ook in de vorm van financiering
van projecten uit het Programma Ondersteuning Buitenland Beleid (POBB) rechtsstatelijkheidsfonds.
De ambassade in Warschau heeft meerdere projecten van diverse partners gefinancierd,
waarmee het bewustzijn van het belang van een goed functionerende rechtsstaat bij
het bredere publiek is versterkt en waarmee kwalitatieve onderzoeksjournalistiek is
ondersteund.
Vraag 16
Welke mogelijkheden ziet u om geld vanuit het Rights and Values programme naar non-gouvernementele
organisaties in Polen en Hongarije te laten gaan? Brengt u dit punt onder de aandacht
van de Europese Commissie? Gaat u zich inspannen, om ervoor te zorgen dat non-gouvernementele
organisaties in Polen en Hongarije aanspraak kunnen maken op zoveel mogelijk geld
uit dat fonds?
Antwoord 16
Het Rechten en Waarden-programma 2021–2027 stelt zich ten doel om de rechten en waarden
die in de EU-verdragen vastliggen te beschermen en te bevorderen, en daarmee bij te
dragen aan open, democratische en inclusieve samenlevingen. Het kabinet is hier groot
voorstander van. Het totale budget voor het programma, dat centraal door de Europese
Commissie wordt beheerd en uitgevoerd, bedraagt EUR 1,55 miljard. Het programma ondersteunt
het maatschappelijk middenveld en andere lokale, regionale, nationale en transnationale
belanghebbenden, en moedigt burgerparticipatie en deelname aan het democratisch bestel
aan. Ook non-gouvernementele organisaties uit Polen en Hongarije kunnen hier aanspraak
op maken. Het programma, waarover Raad en Europees parlement eind vorig jaar een voorlopig
politieke akkoord bereikten, moet formeel nog worden goedgekeurd. Deze goedkeuring
is voorzien voor begin april.
Vraag 17
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk voor 23 maart 2021, beantwoorden?
Antwoord 17
Het kabinet heeft zich ervoor ingespannen de vragen zo spoedig mogelijk en tegelijkertijd
grondig te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.