Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Lodders over bilaterale Belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting
Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over bilaterale Belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting. (ingezonden 19 februari 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 30 maart 2021).
Vraag 1
Wanneer bent u, samen met de Minister van Financiën, voornemens om de planningsbrief
2021 naar de Kamer te sturen?
Antwoord 1
Tijdens het AO belastingontwijking van 11 februari jl. heb ik toegezegd uw Kamer een
brief te sturen over de stand van zaken en planning met betrekking tot de onderhandeling
van belastingverdragen. Ik verwacht deze brief in april aan uw Kamer te sturen.
Vraag 2
Kunt u toezeggen om jaarlijks bij de planningsbrief een overzicht mee te sturen van
de belastingverdragen waarin is opgenomen met welke landen in het lopende jaar een
(nieuw/herzien/protocol wijziging) belastingverdrag is gesloten, met welke landen
Nederland op dat moment onderhandelt en met welke landen Nederland voornemens is om
het komende jaar de onderhandelingen te starten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt
u toelichten op welke manier u dit wilt vormgeven in overeenstemming met uw eerdere
toezegging bij het algemeen overleg Belastingontwijking van 11 februari 2021?
Antwoord 2
Ja, in de brief die ik in april aan uw Kamer wil sturen zal ik in ieder geval ingaan
op (i) de in het afgelopen jaar gevoerde onderhandelingen, (ii) de in het afgelopen
jaar ondertekende belastingverdragen en wijzigingsprotocollen en de stand van de goedkeurings-
en ratificatieprocedure met betrekking tot deze en andere reeds ondertekende belastingverdragen
en (iii) het onderhandelplan voor het komende jaar. In het vervolg zal ik jaarlijks
in het eerste kwartaal een dergelijke brief aan uw Kamer sturen, zodat u periodiek
inzicht krijgt in de stand van zaken met betrekking tot de verdragsonderhandelingen.
In de aankomende brief zal ik, zoals toegezegd aan mevrouw Leijten, ook ingaan op
het Nederlandse beleid met betrekking tot de maximale (bron)belastingtarieven in de
belastingverdragen met ontwikkelingslanden.
Vraag 3
Deelt u de mening dat informatie als de stand van zaken van de onderhandeling voor
Nederlanders in het buitenland of mensen woonachtig in Nederland en belastingplichtig
in een ander land uiterst relevant is en dat duidelijkheid over het tijdspad van het
onderhandelingsproces hun ook de mogelijkheid geeft om hun zienswijze te delen over
verbeterpunten ten aanzien van het «oude» verdrag? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Ja, het sluiten of aanpassen van belastingverdragen kan gevolgen hebben voor zowel
burgers als bedrijven die over de landsgrenzen heen economisch actief zijn. Het is
van belang dat belanghebbenden zicht hebben op welke onderhandelingen er (gaan) lopen,
zodat zij de mogelijkheid hebben om informatie die relevant kan zijn voor die onderhandelingen
te delen. In dat kader wordt jaarlijks al een nieuwsbericht gepubliceerd waarin wordt
aangegeven welke onderhandelingen het ministerie dat jaar beoogt te starten of voort
te zetten.1 In dit nieuwsbericht worden belanghebbenden expliciet uitgenodigd informatie of zienswijzen
die mogelijk relevant zijn voor de aangekondigde onderhandelingen te delen met het
ministerie, zodat het ministerie deze informatie vervolgens kan betrekken bij de onderhandelingen.
Daarnaast heeft het ministerie regelmatig contact met NGO’s, het bedrijfsleven en
andere belanghebbenden, waarbij signalen ten aanzien van de belastingverdragen kunnen
worden gedeeld.
Vraag 4
Kunt u bevestigen dat Nederland als richtlijn voor de onderhandeling tot het sluiten
van een bilateraal belastingverdrag uitgaat van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid?
Antwoord 4
Ja. De Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 («NFV 2020») geeft de Nederlandse onderhandelingsinzet
op hoofdlijnen weer en dient dus als richtlijn bij onderhandelingen over een bilateraal
belastingverdrag. Ik merk daarbij wel op dat ieder land waarmee wordt onderhandeld
een eigen verdragsbeleid kent. Dat verdragsbeleid zal in beginsel (op punten) afwijken
van het Nederlandse verdragsbeleid. Het zal daarom in de praktijk lastig zijn om de
volledige beleidsinzet uit de NFV 2020 te realiseren in een belastingverdrag. Om voor
uw Kamer inzichtelijk te maken in welke mate de uitgangspunten van de NFV 2020 hun
weerslag hebben gevonden in het desbetreffende nieuwe verdrag wordt een toetsschema
met de standaardcriteria uit de NFV 2020 als vast onderdeel opgenomen in de toelichtende
nota bij nieuwe verdragen.
Vraag 5
Hoe wordt in de reeds lopende onderhandelingen waarborg gegeven aan de wijzigingen
in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 ten opzichte van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid
2011?
Antwoord 5
De NFV 2020 legt de uitgangspunten vast zoals Nederland die in de praktijk vaak al
hanteerde. Zo geldt bijvoorbeeld dat de bepalingen tegen verdragsmisbruik die zijn
ontwikkeld in het kader van het BEPS-project al deel uitmaakten van het Nederlandse
verdragsbeleid.2 Veel uitgangspunten uit de NFV 2020 zijn dus ook bij de reeds lopende onderhandelingen
onderdeel van de Nederlandse onderhandelingsinzet geweest. Op punten waarbij Nederland
in lopende onderhandelingen initieel van een andere inzet is uitgegaan, zal worden
bezien in hoeverre het mogelijk is om de uitgangspunten uit de NFV 2020 alsnog te
realiseren.
Vraag 6
Klopt het dat Nederland, door het fiscaal faciliteren van het pensioen via de socialezekerheidswetgeving,
het te rechtvaardigen acht om af te wijken van de exclusieve woonstaatheffing voor
particuliere pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen zoals in het OESO-modelverdrag
staat opgenomen? Kunt u dit toelichten?
Antwoord 6
Ja, Nederland zet in op een uitsluitende bronstaatheffing voor pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen.
De reden hiervoor is dat een pensioen tijdens het werkzame leven in Nederland fiscaal
gefacilieerd wordt opgebouwd. Dat wil zeggen dat de pensioenpremies aftrekbaar zijn
en de pensioenaanspraken onbelast. Om die reden wil Nederland het heffingsrecht over
de pensioenuitkeringen behouden. Daarnaast spelen budgettaire redenen en het voorkomen
van dubbele niet-belasting een rol. Deze verdragsinzet geldt overigens ook voor lijfrente-uitkeringen.
Vraag 7
Hoe wordt in het kader van het afwijken van het OESO-modelverdrag ten aanzien van
de exclusieve woonstaatheffing voor particuliere pensioenen en socialezekerheidsuitkeringen
bij het sluiten van een belastingverdrag (wijziging dan wel nieuw) rekening gehouden
met de reeds geldende manier van belastingafdracht?
Antwoord 7
Indien nog geen verdrag van toepassing is, past Nederland als bronstaat al een bronstaatheffing
voor pensioenuitkeringen en socialezekerheidsuitkeringen toe. Indien het woonland
het pensioen en/of de sociale zekerheidsuitkering ook belast, is sprake van dubbele
belastingheffing. Een nieuw verdrag zal er dan in voorzien dat dubbele belastingheffing
wordt voorkomen.
Indien sprake is van wijziging ten opzichte van de bestaande verdragssituatie, leidt
dit mogelijk tot een gehele of gedeeltelijke verschuiving van de heffingsrechten van
het woonland naar het bronland. Dit kan inkomenseffecten voor verschillende groepen
belastingplichtigen met zich brengen. Om deze inkomensgevolgen te beperken en/of om
de budgettaire effecten voor de verdragspartner te mitigeren, kan het onder omstandigheden
wenselijk zijn om een overgangsregeling op te nemen in het verdrag. Een overgangsregeling
zorgt ervoor dat de gevolgen van de nieuwe heffingsrechtverdeling geleidelijk of pas
later intreden. Dit belang moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het
budgettaire effect voor Nederland (de bronstaatheffing kan pas later volledig worden
geëffectueerd), de uitvoeringsaspecten en administratieve lasten, omdat een overgangsregeling
complex kan zijn voor de uitvoering. Of en in hoeverre een overgangsregeling wenselijk
is, wordt op basis van deze afweging per geval beoordeeld.
Vraag 8
Kunt u reflecteren op de stand van zaken van de onderhandelingen met Frankrijk over
het belastingverdrag, de wijzigingen in het recentelijk gesloten belastingverdrag
met Zwitserland en toelichten op welke punten het protocol tot wijziging van het belastingverdrag
met Polen afwijkt van het Nederlandse verdragsbeleid dan wel is gewijzigd ten opzichte
van het huidige verdrag?
Antwoord 8
Op dit moment wordt er niet onderhandeld met Frankrijk. Bij initiële besprekingen
over het herzien van het belastingverdrag bleken de Nederlandse en Franse wensen niet
op elkaar aan te sluiten. Daarom is er daarna niet verder gesproken over aanpassing
van het verdrag. Wel hebben Nederland en Frankrijk beide gekozen voor toepassing van
het Multilaterale Instrument, waardoor per 2020 aanvullende antimisbruikbepalingen
aan het belastingverdrag zijn toegevoegd.
Per 1 januari 2021 is een protocol tot wijziging van het belastingverdrag met Zwitserland
van toepassing geworden.3 Met dit wijzigingsprotocol is het in 2010 gesloten belastingverdrag op een aantal
onderdelen gewijzigd en is in hoofdzaak bereikt dat het verdrag in lijn is gebracht
met de zogenoemde minimumstandaard die is ontwikkeld in het OESO/G20-project «Addressing
Base Erosion & Profit Shifting» («BEPS-project»). Voorts is de verdragstoepassing
ten aanzien van pensioenfondsen en van instellingen voor collectieve belegging verduidelijkt
en is de verdeling van heffingsrechten over pensioenen en dergelijke uitkeringen herzien.
Daarnaast zijn enkele technische wijzigingen opgenomen. Voor een uitgebreide toelichting
op deze wijzigingen verwijs ik naar de toelichtende nota bij dit wijzigingsprotocol.4
Op 29 oktober 2020 hebben Nederland en Polen een protocol tot wijziging van het belastingverdrag
uit 2002 ondertekend.5 Dit wijzigingsprotocol is voorgelegd aan de Raad van State ter advisering en wordt
aansluitend aan uw Kamer voorgelegd ter goedkeuring. De inzet van Nederland bij de
verdragsonderhandelingen was gebaseerd op het verdragsbeleid zoals neergelegd in de
NFV 2011, waarbij echter ook rekening is gehouden met de relevante ontwikkelingen
sinds de publicatie van de NFV 2011. Zo zijn de aanbevelingen uit het BEPS-project
en het MLI door Nederland direct tot het Nederlandse verdragsbeleid gerekend. Met
het wijzigingsprotocol wordt in hoofdzaak bereikt dat het belastingverdrag met Polen
in lijn wordt gebracht met de minimumstandaard van het BEPS-project. Daarnaast wordt
het verdrag met Polen op een aantal punten geactualiseerd, in aansluiting bij het
OESO-modelverdrag volgens de tekstversie van 2017, en wordt de heffingsrechtverdeling
op enkele punten herzien. Dit laatste betreft met name de voordelen behaald bij de
vervreemding van aandelen in zogenoemde «onroerendezaaklichamen» en pensioenuitkeringen.
Uiteraard zal ik uw Kamer in het kader van de aanstaande goedkeuringsprocedure over
dit wijzigingsprotocol een toelichtende nota sturen, waarin uitgebreider en per onderdeel
wordt ingegaan op de verschillende wijzigingen en de verhouding tot het verdragsbeleid.
Vraag 9
Hoe wordt bij een mogelijke herziening van de afspraak tussen Nederland en Frankrijk
dat Nederland geen bronbelasting over in Nederland opgebouwde pensioenen heft, terwijl
volgens de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 Nederland hier wel op inzet bij de
onderhandeling over een nieuw belastingverdrag rekening gehouden met in Frankrijk
woonachtige Nederlanders? Kunt u toezeggen dat dit niet leidt tot een dubbele belastingheffing?
Kunt u toelichten of dit leidt tot een hogere belastingafdracht in zijn totaliteit
als zowel aan Nederland als aan Frankrijk over (een deel van) het opgebouwde pensioen
belasting betaald moet worden? Hoe wordt rekenschap gegeven van de verschillende aftrekposten?
Hoe worden de administratieve lasten zoveel als mogelijk beperkt?
Antwoord 9
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 aangaf, wordt er op dit moment niet onderhandeld
met Frankrijk. Mocht er in de toekomst weer met Frankrijk worden onderhandeld over
het belastingverdrag, dan zal Nederland conform de NFV 2020 een bronstaatheffing voor
pensioenen voorstellen. Zowel wanneer een eventueel herzien verdrag zou voorzien in
een bronstaatheffing als wanneer dat verdrag zou voorzien in een woonstaatheffing,
wijst het belastingverdrag het heffingsrecht in beginsel toe aan één van beide landen
en wordt dubbele belastingheffing over een pensioenuitkering voorkomen.
Het maken van nieuwe afspraken over de verdeling van heffingsrechten tussen landen
kan voor belastingplichtigen leiden tot inkomensgevolgen. Belastingplichtigen kunnen
bij een nieuwe verdeling van heffingsrechten immers te maken krijgen met een ander
belastingstelsel dan eerder het geval was. De vraag of en in hoeverre inkomensgevolgen
optreden (mede) als gevolg van een gewijzigd belastingverdrag is per individueel geval
afhankelijk van verschillende factoren. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan
de persoonlijke situatie van een belastingplichtige, waaronder de hoogte van het (overige)
inkomen, de belastingheffing in het andere land en de wijzigingen in fiscale wetgeving
waar belastingplichtigen na het sluiten van het belastingverdrag mee te maken krijgen.
Zoals ik aangaf in antwoord op vraag 7, kan worden overwogen om overgangsrecht overeen
te komen waardoor de gevolgen van een nieuwe heffingsverdeling geleidelijk of pas
later intreden.
Vraag 10
Klopt het dat door het herziene belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland in
Nederland opgebouwde pensioenen van Nederlanders woonachtig in Zwitserland vanaf 1 januari
2021 door Nederland mogen worden belast (maximaal 15% van het brutobedrag over periodieke
pensioen- socialezekerheidsuitkeringen en volledig belasting over eenmalige uitkeringen)?
Zo nee, kunt u dat toelichten?
Antwoord 10
Ja. Met het wijzigingsprotocol is het oorspronkelijke pensioenartikel (artikel 18)
in het belastingverdrag met Zwitserland vervangen door een geheel nieuw artikel 18.
Het nieuwe artikel 18 van het Verdrag is op 1 januari 2021 van toepassing geworden.
Op grond van het nieuwe artikel 18, eerste lid, van het Verdrag mag de bronstaat heffen
over onder andere pensioenen en lijfrenten, alsmede socialezekerheidsuitkeringen.
Het heffingsrecht van de bronstaat is beperkt tot maximaal 15% over het brutobedrag
van de pensioenen en lijfrenten alsmede socialezekerheidsuitkeringen indien het reguliere,
periodieke uitkeringen betreft. Dit betekent dat in Nederland opgebouwde pensioenen6 van inwoners van Zwitserland vanaf 1 januari 2021 door Nederland mogen worden belast
tot maximaal 15% van het brutobedrag van de betaling, indien het gaat om reguliere,
periodieke uitkeringen.
In geval van een eenmalige uitkering, zoals bij afkoop van pensioenaanspraken het
geval kan zijn, is het heffingsrecht van de bronstaat niet beperkt tot 15% van het
brutobedrag. In dat geval mag de bronstaat de uitkering dus volledig belasten.
Vraag 11
Kunt u toelichten op welke manier deze wijziging in het belastingverdrag tussen Nederland
en Zwitserland tot stand is gekomen? Waarom is besloten tot het maximale percentage
van 15%? Welke nadere afspraken zijn gemaakt over het «maximum» percentage met Zwitserland
om mogelijke dubbele belastingheffing te voorkomen? Betekent dit dat Nederland 15%
belasting mag heffen over het brutobedrag aan bijvoorbeeld pensioenuitkering en dat
Zwitserland ook nog over een deel belasting mag heffen? Wat betekent dit voor de totale
belastingafdracht van in Zwitserland woonachtige Nederlanders? Wat betekent de wijziging
per 1 januari 2021 voor de afdracht in vergelijking met voorgaande jaren, zowel in
belastingpercentage als in de procedure? Kunnen gepensioneerde Nederlanders evengoed
nog gebruik maken van verschillende aftrekposten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom
wel? Hoe worden de administratieve lasten zoveel als mogelijk beperkt?
Antwoord 11
Overeenkomstig het Nederlandse verdragsbeleid heeft Nederland tijdens de onderhandelingen
met Zwitserland over een nieuw pensioenartikel voorgesteld de bronstaat een volledig
heffingsrecht toe te kennen. Zwitserland kon met een dergelijk generiek heffingsrecht
voor de bronstaat echter niet instemmen. Het huidige artikel in het Verdrag is derhalve
het resultaat van een compromis tussen Nederland en Zwitserland.7
Zoals in mijn antwoord op vraag 10 is vermeld, mag de bronstaat op grond van het gewijzigde
Verdrag een pensioenuitkering belasten. Zwitserland mag een uit Nederland afkomstig
pensioen dat wordt genoten door een inwoner van dat land in de belastingheffing betrekken,
maar dient daarbij wel te voorzien in voorkoming van dubbele belasting voor de in
Nederland geheven belasting. In de nieuwe voorkomingsbepaling in het Verdrag (het
huidige artikel 22, vijfde lid, onderdeel c) is opgenomen dat bij uit Nederland afkomstige
periodieke pensioenen, waarover Nederland tot 15% belasting mag heffen, Zwitserland
(op verzoek) een partiële vrijstelling toepast van 1/3 van het nettobedrag van het
desbetreffende inkomensbestanddeel. Welke gevolgen deze wijzigingen voor individuele
belastingplichtigen in Zwitserland hebben, valt in zijn algemeenheid niet te zeggen.
Dit zal mede afhangen van het Zwitserse kanton waar iemand woont, zijn of haar persoonlijke
situatie en in hoeverre aanspraak kan worden gemaakt op eventuele aftrekposten. Verder
beschik ik niet over gegevens van de totale belastingafdracht van Nederlanders die
in Zwitserland wonen. Gegevens over de inkomsten van en belastingafdracht door in
het buitenland wonende Nederlanders zijn voor de Nederlandse belastingheffing in beginsel
niet relevant.
Inwoners van Zwitserland met een pensioen uit Nederland dienen aangifte te doen in
Zwitserland en Nederland. In beginsel vindt de bronstaatheffing van maximaal 15% over
het brutopensioen dat afkomstig is uit Nederland en dat wordt betaald aan een inwoner
van Zwitserland plaats door middel van inhouding en afdracht door de inhoudingsplichtige
voor de loonbelasting, of in samenhang met de aanslagregeling in de inkomstenbelasting
indien voor de loonbelasting geen rekening is gehouden met de beperking tot 15%. In
Zwitserland zal de belastingplichtige een beroep moeten doen op de bovengenoemde partiële
vrijstelling.
Vraag 12
Herinnert u zich dat er tijdens het algemeen overleg Belastingontwijking op 11 februari
2021 reeds kort is gesproken over artikel 17 in het OESO-modelverdrag; het artikel
dat regelt welk land belasting mag heffen over het inkomen van sporters en artiesten?
Antwoord 12
Ja.
Vraag 13
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de toegezegde mogelijke oplossingen
rond artikel 17 (artikel 17 schrijft voor dat in principe het werkland mag heffen
over het inkomen van sporters en artiesten, daar waar Nederland vanwege de administratieve
gevolgen en het risico op dubbele belasting graag ziet dat het woonland belasting
heft over het inkomen van sporters en artiesten) en de rapportage over de uitwerking
van het artikel in (de komende) bilaterale belastingverdragen?
Antwoord 13
In de NFV 2020 staat beschreven wat bij verdragsonderhandelingen de Nederlandse inzet
is met betrekking tot de heffing over het inkomen van sporters en artiesten. In mijn
brief aan uw Kamer van 21 januari jl.8 heb ik deze inzet nader toegelicht en aangegeven welke problematiek Nederland met
deze inzet beoogt op te lossen. In het algemeen overleg van 11 februari 2021 kwam
de verdragspositie van sporters en artiesten opnieuw ter sprake en werd een aantal
van de hierna volgende vragen gesteld. Ik heb toen toegezegd om hier schriftelijk
op terug te komen. Dat doe ik door middel van de onderstaande beantwoording. Over
de realisatie van de Nederlandse inzet op dit punt zal ik uw Kamer informeren in de
toelichtende nota die bij ieder verdrag en wijzigingsprotocol aan uw Kamer wordt gestuurd.
Vraag 14
Kunt u toezeggen dat u in bilaterale belastingverdragsonderhandelingen altijd eerst
probeert om artikel 17 over de belastingheffing voor sporters en artiesten te schrappen
alvorens in te zetten op de inperkingen rond artikel 17 zoals genoemd in de Notitie
Fiscaal Verdragsbeleid 2020? Zo nee, waarom niet? Bent u ervan op de hoogte dat Denemarken
en Ierland bijvoorbeeld ook geen bronheffing kennen voor buitenlandse sporters en
artiesten, dat België en Frankrijk in hun bilaterale belastingverdrag geen artikel
17 hebben en dat ontwikkelingslanden ook geen waarde hechten aan artikel 17?
Antwoord 14
De problematiek voor sporters en artiesten ontstaat doordat het internationaal gebruikelijk
is dat belastingheffing bij deze groep plaatsvindt in het land van optreden. De gevolgen
van belastingheffing in het land van optreden zijn veel administratieve lasten en
vaak ook een hoge belastingdruk. Nederland is geen voorstander van dit uitgangspunt,
maar vrijwel alle andere landen hechten hieraan. Nederland is een van de weinige landen
die zich (in internationaal verband) de afgelopen jaren ervoor hebben ingespannen
dat sporters en artiesten alleen worden belast in het woonland. Allereerst door vanaf
2007 in veruit de meeste gevallen buitenlandse sporters en artiesten niet meer in
de Nederlandse belastingheffing te betrekken, zoals bijvoorbeeld ook Denemarken en
Ierland buitenlandse sporters en artiesten niet in de belastingheffing betrekken.
Ten tweede door sinds de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 te streven naar het achterwege
laten van een afzonderlijk sporters- en artiestenartikel in belastingverdragen.
De afgelopen jaren is in de onderhandelingen met verschillende landen gepoogd om een
afzonderlijk sporters- en artiestenartikel in belastingverdragen achterwege te laten.
Hiermee zou in veruit de meeste gevallen worden voorkomen dat sporters en artiesten
in het land van optreden worden belast en daarmee zouden de daarmee gepaard gaande
problemen zich niet voordoen. Voor vrijwel alle landen waarmee hierover is gesproken
inclusief ontwikkelingslanden bleek dit een brug te ver, omdat die landen sterk hechten
aan belastingheffing in het land van optreden. Het is daarom niet zinvol gebleken
om het huidige beleid te continueren en is het wenselijk om op een andere wijze zoveel
mogelijk vorm te geven aan het uitgangspunt van het Nederlandse beleid (kort gezegd:
woonstaatheffing). Dit zal naar verwachting voor de sporters en artiesten die (ook)
in het buitenland optreden een beter resultaat opleveren. In de NFV 2020 is daarom
als uitgangspunt opgenomen om voortaan een afzonderlijk sporters- en artiestenartikel
op te nemen met zoveel mogelijk uitzonderingen.
Daarbij geldt dat Nederland voor iedere onderhandelingsronde onderzoekt hoe de nationale
wet van de (toekomstige) verdragspartner in elkaar zit en wat de verdragspartner in
verdragen met andere landen heeft afgesproken. Als uit dit onderzoek blijkt dat de
(toekomstige) verdragspartner ook geen bronstaatheffing kent op het inkomen van buitenlandse
sporters en artiesten, of als blijkt dat dit land als verdragsbeleid heeft om geen
artikel voor sporters en artiesten op te nemen, zal Nederland eerst voorstellen om
geen artikel voor sporters en artiesten op te nemen. In de praktijk zal dit echter
om een zeer beperkt aantal (toekomstige) verdragspartners gaan.
Vraag 16
Kunt u een toelichting geven op de drie optionele maatregelen die Nederland wil nastreven
om de reikwijdte van de bronheffing door invoering van artikel 17 zoveel mogelijk
te beperken? Kunt u per optionele maatregel concreet ingaan op onderstaande opmerkingen:
– Kunt u het gewenste drempelbedrag in absolute cijfers benoemen en verder concretiseren?
Waarom is gekozen voor dit drempelbedrag? Is dat bedrag haalbaar, direct toepasbaar
en reëel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
– Welke oplossingen kan Nederland unilateraal doorvoeren om dubbele of geen belasting
te voorkomen? Kan Nederland de bronheffing voor specifiek sporters en artiesten bijvoorbeeld
ook unilateraal verrekenen om zo dubbele of geen belasting te voorkomen? Kunt u reageren
op het advies van de Advocaat-Generaal aan de Hoge Raad over het mogen verrekenen
van buitenlandse belasting door zowel de sporter/artiest zelf als het team/gezelschap?9
– Waarom heeft u gekozen voor de grens van 50% financiering uit publieke middelen? Klopt
het dat feitelijk gezien geen enkele sporter of artiest voor 50% of meer wordt gefinancierd
met publieke middelen? Bent u bereid het percentage van 50% te verlagen naar een reëel
en uitlegbaar percentage en dit ook op deze manier vast te leggen in de Notitie Fiscaal
Verdragsbeleid 2020? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Antwoord 16
Tegen voornoemde achtergrond opgenomen in de beantwoording op vraag 14 zal onder meer
ingezet worden op een drempelbedrag in de sporters- en artiestenbepaling. Een drempelbedrag
is een goede generieke maatregel die een grote groep sporters en artiesten uitsluit
van de bronstaatheffing. Indien het drempelbedrag niet wordt overschreden, zullen
Nederlandse sporters en artiesten namelijk (uiteindelijk) uitsluitend in het woonland
belast worden. Als gevolg daarvan blijft de mogelijke dubbele belastingheffing die
gepaard gaat met een bronstaatheffing achterwege. In het OESO-commentaar wordt voor
de hoogte van een dergelijke drempel aangesloten bij 15.000 «IMF drawing rights» per
belastingplichtige per jaar. Dit is het equivalent van thans circa € 18.000. Dit is
een realistisch uitgangspunt. Daarbij zal Nederland waar mogelijk inzetten op een
hoger bedrag ook omdat dit de effectiviteit van de drempel vergroot. Om praktische
redenen zal de drempel (doorgaans) pas achteraf kunnen worden toegepast door (de belastingdiensten
van) verdragspartners.
Voorts zet Nederland zich ervoor in dat inkomsten van sporters en artiesten van wie
het optreden grotendeels (voor meer dan 50%) gefinancierd wordt uit publieke middelen
uitsluitend ter belastingheffing aan de woonstaat zijn toegewezen. Het OESO-commentaar
benoemt een mogelijke bepaling op grond waarvan een uitzondering op de bronstaatheffing
geldt voor activiteiten die helemaal of grotendeels worden gefinancierd met publieke
middelen. De 50%-grens die wordt voorgesteld in de NFV 2020 («grotendeels»-criterium)
sluit hierbij aan. Voor het vaststellen of wordt voldaan aan de 50%-grens is doorslaggevend
in welke mate de activiteiten van de sporter of artiest worden gefinancierd uit publieke
middelen. Uit de aangifte van sporters en artiesten volgt momenteel niet uit welke
middelen zij betaald worden. De Belastingdienst beschikt daardoor niet over cijfers
ten aanzien van de financiering van activiteiten van sporters en artiesten uit publieke
middelen. Bijgevolg heeft de Belastingdienst ook geen zicht op de gevolgen indien
het percentage wordt verlaagd. Desalniettemin ben ik bereid om in te zetten op een
lager percentage indien hier in een specifieke verdragsrelatie voldoende aanleiding
voor is. Daar kan bijvoorbeeld aanleiding toe blijken als belanghebbenden zich hierover
bij mijn ministerie melden.
Verder staat Nederland toe dat sporters en artiesten buitenlandse (bron)belasting
met Nederlandse belasting kunnen verrekenen om dubbele belastingheffing te voorkomen.
Om verschillende redenen is het echter niet altijd mogelijk om de volledige buitenlandse
belastingheffing te verrekenen met de Nederlandse belastingheffing. Zo vindt de verrekening
van buitenlandse (bron)belasting in het woonland in het algemeen, ook in Nederland,
plaats op basis van, kort gezegd, het (netto)inkomen dat in de belastingheffing wordt
betrokken, oftewel op basis van het inkomen nádat kostenaftrek heeft plaatsgevonden.
Echter, in het buitenland wordt vaak geen kostenaftrek toegestaan waardoor de belastingdruk
aanzienlijk hoger kan uitvallen dan de Nederlandse belastingdruk. Hierdoor is volledige
verrekening van buitenlandse (bron)belasting niet altijd mogelijk. Nederland zet daarom
in op de mogelijkheid dat de sporter of artiest op diens verzoek ook in het land van
optreden op nettobasis wordt belast. Nederlandse sporters en artiesten kunnen dan
in Nederland in het algemeen de in het land van optreden geheven belasting eenvoudiger
verrekenen.
Voor de volledigheid merk ik op dat in beginsel de mogelijkheid bestaat om niet verrekende
buitenlandse (bron)belasting voort te wentelen naar de toekomst, zodat onder omstandigheden
in een later belastingjaar alsnog tot verrekening kan worden overgegaan. Aanvullende
eenzijdige maatregelen die voorzien in meer mogelijkheden om buitenlandse belastingen
in Nederland te verrekenen, zullen er effectief toe leiden dat de buitenlandse belasting
van sporters en artiesten wordt betaald met Nederlands belastinggeld. Dit is internationaal
zeer ongebruikelijk en onwenselijk. Ik ben bekend met de genoemde conclusie van de
Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft echter nog geen uitspraak gedaan.
Het staat de Hoge Raad vrij om de conclusie van de Advocaat-Generaal te volgen maar
ook om tot een ander oordeel te komen. Het is daarom niet opportuun om nu al te reageren
op de onderhavige (nog lopende) zaak. Ik wacht de uitspraak van de Hoge Raad af.
Vraag 15
Wanneer gaat Nederland de bronstaatheffing voor buitenlandse sporters en artiesten
herintroduceren aangezien u nu van mening bent dat het in de meeste gevallen niet
opportuun is om artikel 17 uit de belastingverdragen te houden? Hoe tracht u hierbij
rekening te houden met landen als Denemarken en Ierland die geen bronheffing hebben
voor buitenlandse sporters en artiesten?
Antwoord 15
Het (her)introduceren van een belastingplicht voor buitenlandse sporters en artiesten
die in Nederland optreden, zou de Nederlandse onderhandelingspositie in bilaterale
verdragsonderhandelingen kunnen verbeteren en daarmee bijdragen aan een beter onderhandelingsresultaat
voor de Nederlandse sporters en artiesten die in het buitenland actief zijn. Voor
andere belanghebbenden kan zo’n herintroductie echter negatieve gevolgen hebben, bijvoorbeeld
voor de Nederlandse organisatoren van evenementen. Ik wil daarom benadrukken dat eerst
zal worden onderzocht of het (her)introduceren van een Nederlandse belastingplicht
wenselijk is. Alle belangen zullen in dit proces zorgvuldig worden gewogen. Het onderzoek
staat voor de middellange termijn gepland.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.