Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van der Lee over het bericht 'Grote bedrijven maken hun belofte om energie te besparen niet waar'
Vragen van het lid Van der Lee (GroenLinks) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Grote bedrijven maken hun belofte om energie te besparen niet waar» (ingezonden 19 januari 2021).
Antwoord van Minister Van ’t Wout (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 5 maart
2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Grote bedrijven maken hun belofte om energie te besparen
niet waar»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Hoe verklaart u de restpost van 24 petajoule (PJ) die in het artikel wordt aangehaald?
Antwoord 2
In het artikel wordt gesteld dat het energiegebruik van bedrijven in het MEE-convenant
voor 2019 niet volledig verklaard kon worden en dat er een onverklaarde restpost van
24 PJ overblijft. Deze restpost zou buiten de totaalcijfers van de resultaten van
het MEE-convenant over 2019 gehouden zijn. Hierdoor zou er meer energie gebruikt zijn.
Dit klopt niet. De deelnemende bedrijven geven jaarlijks hun energiegebruik op en
verklaren de veranderingen. Veranderingen kunnen verklaard worden door bijvoorbeeld:
uitgevoerde procesefficiëntiemaatregelen, een strenge of juist zachte winter, kwaliteit
van gebruikte grondstoffen of wijzigingen in het productievolume.
Een deel van de gerapporteerde verandering in het energiegebruik tussen de jaren 2018
en 2019 kon op basis van de door de bedrijven aangeleverde monitoringsdata niet verklaard
worden. Deze post «onverklaard» bedraagt 24 PJ en vertegenwoordigt een niet nader
te verklaren toename van het energiegebruik tussen de jaren 2018 en 2019. Deze post
is meegenomen in de resultaten van het MEE-convenant. Onderstaande figuur uit de resultatenbrochure
(Kamerstuk 30 196, nr. 734) geeft dit grafisch weer. Ondanks dit onverklaarde deel van 24 PJ, daalde het totale
energiegebruik van de MEE-bedrijven in 2019 ten opzichte van 2018 met 19,8 PJ. Dit
komt vooral door veranderingen in (productie)volumes en in mindere mate door procesefficiëntiemaatregelen
(PE). Er is dus door de deelnemers aan het MEE-convenant in 2019 minder energie gebruikt
dan in 2018. Het energiegebruik van 571,1 PJ van 2019 is het laagste energiegebruik
sinds 2016.
Vraag 3
Bent u bekend met het eerdere onderzoek voor de Algemene Rekenkamer, waarin naar voren
kwam dat in de industrie «het autonome besparingstempo» op 0,8–1 procent per jaar
ligt?2
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Deelt u de observatie dat het resultaat van het convenant van de Meerjarenafspraken
energie-efficiëntie (MEE) van 1,1 procent per jaar hier nauwelijks boven ligt?3 Deelt u de observatie dat het besparingstempo van de industriesector aanzienlijk
lager ligt dan dat in andere sectoren aangezien het gemiddelde energiebesparingstempo
van Nederland volgens de Klimaat en Energieverkenning 2020 over de periode 2013- 2020
1,5 procent is?
Antwoord 4
Nee, uw eerste observatie deel ik niet. Er zijn verschillende doelen onder het MEE-convenant,
waaraan voornamelijk ETS-bedrijven deelnemen die ook grootverbruikers van energie
zijn. Energiebesparing wordt niet alleen door procesefficiëntie gerealiseerd. De 1,1%
is het gemiddelde resultaat van alle procesefficiëntiemaatregelen. Bedrijven onder
het MEE-convenant nemen daarnaast ook maatregelen op de binnenlandse en buitenlandse
product- en productieketen. Gemiddeld is het resultaat van al deze maatregelen 1,8%
per jaar.
Het gemiddelde procesefficiëntieresultaat ligt met 1,1% net boven de genoemde autonome
besparing. Echter, wanneer uitgegaan wordt van een autonome besparing, dus de efficiëntie
die je altijd bereikt (van 0,8% uit de genoemde studie), dan ligt 1,1% daar bijna
38% boven.
Ik deel wel uw observatie dat het gemiddelde resultaat op procesefficiëntie onder
de 1,5%-realisatie uit de KEV ligt en ook lager ligt dan de gemiddelde procesefficiëntie
uit het MJA3-convenant (1,8%) waaraan voornamelijk niet-ETS-grootverbruikers van energie
aan deelnemen.
Vraag 5
Deelt u de visie dat het resultaat van het MEE-convenant zeer ver onder de doelstelling
van 2 procent per jaar (opgenomen in de overwegingen bij het MEE-convenant) van het
toenmalige kabinet Balkenende IV lag?
Antwoord 5
In de overwegingen van het MEE-convenant wordt de doelstelling van gemiddeld 2% per
jaar genoemd. Bij het opzetten van het MEE-convenant in 2009 is echter niet expliciet
gestuurd op de 2% per jaar. De deelnemende bedrijven bij het MEE-convenant maken elke
vier jaar besparingsplannen en worden daarop gemonitord.
Vraag 6
Hoe groot zou de besparing zijn geweest als het convenant wel dit doel zou hebben
gehaald? Klopt het dat er dan circa 48 PJ per jaar meer besparing gerealiseerd zou
zijn, overeenkomend met circa 3,8 megaton (Mton) CO2-uitstoot per jaar?
Antwoord 6
Een hypothetische besparing op basis van 2% per jaar, en de toedeling van deze besparing
naar energiedrager, is moeilijk te geven. Het CO2-reductie-effect van een besparing op gasgebruik is anders dan bij een besparing op
elektriciteit of andere brandstoffen, zoals kolen of aardolie.
Vraag 7
Wat zijn de uitvoeringskosten van het MEE-convenant?
Antwoord
Administratief gezien valt de uitvoering van het MJA-convenant en het MEE-convenant
onder dezelfde kostenpost bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
Er is dan ook geen strikt onderscheid te maken tussen kosten voor het MJA3-convenant
(880 bedrijven) en het MEE-convenant (112 bedrijven). Het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat (EZK), het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat dragen ieder de kosten voor menskracht die nodig zijn voor monitoring
van hun sectoren. EZK betaalt de algemene uitvoeringskosten (ict-monitoringssysteem
etc.), de kosten voor menskracht voor de monitoring van 18 van de 33 MJA3-sectoren
en de kosten voor menskracht voor de monitoring van alle 7 MEE-sectoren. Onderstaande
tabel geeft deze kosten van EZK weer.
Uitvoeringskosten EZK MJA/MEE (x € 1.000)
2018
2019
2020
Menskracht RVO.nl monitoring EZK sectoren MJA en MEE
2.200
2.500
2.400
Algemene kantoormiddelen RVO.nl (o.a. vergaderlocaties)
19,5
6,3
4,5
Jaarlijkse kosten voor onderhoud van het ICT-monitoringsysteem, helpdesk, aanvullende
rapportagesoftware MJA3, MEE en het Addendum MEE.
477
557
451
Vraag 8
Wat zijn de onderliggende oorzaken dat dit convenant zo weinig heeft opgeleverd?
Antwoord 8
Bij het opstellen van het MEE-convenant in 2009 zijn de eisen waaraan de deelnemende
bedrijven moeten voldoen vastgelegd. Deze eisen uit 2009 zijn de standaard waaraan
de bedrijven gehouden en gemonitord worden, maar reflecteren mogelijk onvoldoende
de huidige verhoogde klimaatambitie. Met de komst van het Addendum MEE (9 PJ) zijn
hier overigens wel additionele doelen bijgekomen. Het convenant gaf een inspanningsplicht
en er is destijds, in tegenstelling tot bij het Addendum MEE, geen sanctiemechanisme
ingebouwd. Daarnaast worden bedrijven die niet deelnemen aan het convenant niet gemonitord
en de daar bereikte procesefficiëntie kan dan ook niet vergeleken worden. Zoals in
het antwoord op vraag 4 aangegeven, hebben de deelnemers aan het MEE-convenant relatief
gezien minder gerealiseerd dan de deelnemers aan het MJA3-convenant. Absoluut gezien
hebben de MEE-bedrijven wel meer PJ’s bespaard met procesefficiëntiemaatregelen dan
de MJA3-deelnemers.
Vraag 9
Deelt u de conclusie dat dit convenant nauwelijks een bijdrage heeft geleverd aan
feitelijke energiebesparing? Deelt u de conclusie dat het beter is om deze zinloze
exercitie te stoppen en in plaats daarvan over te gaan op normeringen rondom energiebesparing?
Antwoord 9
De convenanten hebben als toegevoegde waarde dat energiebesparing aandacht krijgt
bij de bedrijfsvoering en maken kennisuitwisseling tussen concurrerende bedrijven
mogelijk. Zoals aangegeven bij de antwoorden op vraag 2, 4 en 5 is er weldegelijk
energiebesparing gerealiseerd door de deelnemers aan het convenant. In dit verband
wijs ik ook op de procesefficiëntiedoelstelling waar wel specifiek over gerapporteerd wordt. Dit is de doelstelling
om 24,8 PJ primaire (22 PJ finale4) procesefficiëntie te realiseren in de periode 2017–2020. In het derde jaar van de
vierjarige periode was ongeveer 75% van deze doelstelling gerealiseerd en daarmee
liggen de bedrijven op koers voor dit specifieke doel. Wanneer gekeken wordt naar
de som van de voorgenomen besparing (ingediende plannen van bedrijven) en de daadwerkelijk
gerealiseerde besparing tot eind 2019, dan blijft de besparing achter. Hoewel bedrijven
in 2020, het laatste monitoringsjaar, nog wel grote projecten gerealiseerd kunnen
hebben, kan COVID-19 een grote invloed op de bedrijfsvoering gehad hebben. Dit stelt
dan ook niet gerust. De convenanten zijn eind 2020 afgelopen en in 2021 wordt er nog
gerapporteerd over het laatste convenantjaar 2020. De jaarlijkse monitoringsrapportage
verschijnt na de zomer. Dan kan ook gekeken worden in hoeverre de verschillende doelen
uit de vierjaarlijkse convenantperiode (2017–2020) gehaald zijn. Tevens kan dan teruggekeken
worden op de resultaten over de hele looptijd van het convenant.
In de Klimaatwet en het Klimaatakkoord is overigens afgesproken te sturen op CO2. Er zijn niet langer additionele doelen voor energiebesparing opgenomen. Het Addendum
MEE (9 PJ) is wel met een jaar verlengd en loopt door tot en met 2021 (Kamerstuk 30 196, nr. 740). Er wordt nog met de industrie gesproken over eventuele opvolgers van de energiebesparingsconvenanten.
De ervaringen met het MEE- en het MJA3-convenant worden daarin meegewogen. Op basis
van de motie Van der Lee (Kamerstuk 32 813, nr. 575) verken ik momenteel verder de eventuele toegevoegde waarde van normering rondom
energiebesparing voor ETS-bedrijven. Het is aan een volgend kabinet om te besluiten
over eventuele normering op gebied van energiebesparing.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. van 't Wout, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.