Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Dik-Faber en Bruins over mensen die hun woning moeten verlaten respectievelijk kwijtraken als ze hun zorgindicatie verliezen of worden opgenomen in een GGZ-instelling
Vragen van de leden Dik-Faber en Bruins (beiden ChristenUnie) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over mensen die hun woning moeten verlaten respectievelijk kwijtraken als ze hun zorgindicatie verliezen of worden opgenomen in een GGZ-instelling (ingezonden 17 november 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Blokhuis (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens
de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (ontvangen 1 maart 2021)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2020–2021, nr. 1020
Vraag 1
Onderschrijft u de zorgen van maatschappelijke organisaties zoals Valente, Leger des
Heils en Aedes over de dreigende dakloosheid voor een groep mensen die hun zorgindicatie
verliest, wanneer er sprake is van een koppeling tussen huisvesting en zorg? Hoe vaak
komt dit voor dan wel hoe groot is deze groep mensen?
Antwoord 1
In een welvarend land als Nederland is het onacceptabel dat er zoveel mensen dak-
en thuisloos zijn. Een passende woonplek met begeleiding vormt de sleutel tot het
voorkomen én oplossen van dak- en thuisloosheid. Er zijn mij geen cijfers bekend over
het aantal mensen dat dak- en of thuisloos wordt vanwege het aflopen van een zorgindicatie.
Ook Valente, het Leger des Heils en Aedes hebben aangegeven niet over deze gegevens
te beschikken. Wel geven zij aan dat zij situaties tegenkomen waarin onvoldoende hulpverlening
beschikbaar is voor huurders met een ondersteuningsbehoefte.
Het betreft onder meer gevallen waar zorgorganisaties als intermediair verhuurder
woonruimte van woningcorporaties via een «omklapconstructie» aan mensen met een tijdelijke
zorgindicatie verhuren. In deze constructie kan het tijdelijk woonzorgcontract omgezet
worden in een regulier huurcontract als de huurder geen zorg meer behoeft. Het voordeel
hiervan is dat het risico op overlast of huurachterstanden door de begeleiding vanuit
de zorgorganisatie wordt verkleind. Op deze manier kunnen dak- en thuisloze mensen
sneller geholpen worden aan een woonplek met passende begeleiding en kunnen ze op
die plek blijven wonen als begeleiding niet meer nodig is.
In het geval dat een bewoner nog wel zorg nodig heeft kan het voorkomen dat een zorgindicatie
niet tijdig verlengd wordt, bijvoorbeeld door vertraging in het aanvraagproces. De
intermediair kan dan tijdelijk niet voldoen aan de eis van begeleiding die door woningcorporaties
wordt gesteld aan een woonzorg-contract; het huurcontract wordt dan echter ook niet
automatisch omgezet in een regulier huurcontract (omdat de huurder feitelijk nog begeleiding
nodig heeft). Het is daarom van groot belang dat zorgindicaties tijdig worden verlengd
als de cliënt nog behoefte heeft aan begeleiding.
Ook is het mogelijk dat zorgorganisaties als intermediair verhuurder optreden zonder
dat sprake is van een «omklapconstructie». De huurder dient dan de woning te verlaten
als hij of zij niet langer zorg en begeleiding nodig heeft van de zorgorganisatie
die als intermediair verhuurder optreedt. Het is dan belangrijk dat gemeenten, woningbouwcorporaties
en zorgorganisaties in samenwerking met de cliënt tijdig op zoek gaan naar vervolghuisvesting.
Daarnaast is in het geval van beschermd wonen of 24-uurszorg regelmatig sprake van
een koppelbeding tussen wonen en zorg, waarbij contractueel is vastgelegd dat de cliënt
alleen in de woning mag verblijven als hij of zij zorg afneemt bij een bepaalde aanbieder.
Ook in dergelijke situaties is het wenselijk dat betrokken partijen samenwerken om
zorg te dragen voor passende huisvesting nadat een zorgindicatie is verlopen en geen
zorg meer nodig is.
Daarom is het van groot belang dat gemeenten, woningbouwcorporaties en zorgorganisaties
prestatieafspraken maken over woningen die beschikbaar zijn voor de bovenstaande doelgroepen,
zodat voorkomen kan worden dat deze mensen dak- of thuisloos raken.
Vraag 2
Is het waar dat onvoldoende begeleiding hiervan een belangrijke oorzaak is, waarbij
er gekort wordt in duur, aantal uren en/of tarieven van de begeleiding? Klopt het
dat gemiddeld over het land sinds de invoering van de Wmo het aantal uren zorg is
gedaald met 50%, van gemiddeld 4–8 uur per week (vaak ook hoger) tot 2–4 uur per week
(met in sommige regio’s zelfs 15 of 20 minuten per week)? Vindt u deze begeleiding
voldoende?
Antwoord 2
Het is van groot belang dat gemeenten met zorgaanbieders en woningbouwcorporaties
afspraken maken over beschikbaarheid van passende huisvesting in het geval dat cliënten
met een ondersteuningsbehoefte (moeten) uitstromen uit een woonvoorziening. Ik onderstreep
daarbij het belang van voldoende begeleiding in de aanpak van dak- en thuisloosheid.
Daarbij is het belangrijk dat de begeleiding passend is voor de betreffende cliënt
en beschikbaar blijft zolang de cliënt daarop is aangewezen.
Op centraal niveau bestaat geen inzicht in de omvang van de begeleiding die gemeenten
op basis van de Wmo 2015 verstrekken. Het ontbreken van deze informatie op centraal
niveau houdt direct verband met het decentraliseren van de uitvoering van de Wmo 2015.
Ik doe geen uitspraken over het aantal uren begeleiding dat gemiddeld genomen voldoende
is. Immers, begeleiding op basis van de Wmo 2015 moet maatwerk zijn op basis van de
individuele situatie van een cliënt.
Vraag 3 t/m 5
Leiden kortlopende Wmo-beschikkingen voor begeleiding (voor 3–6 maanden) tot problemen
voor de huurder en de intermediaire verhuurder (vaak een opvang- of beschermd wonen
organisatie), omdat begeleiding een voorwaarde is van de woningcorporatie om de woning
ter beschikking te stellen aan doelgroepen in opvang en beschermd wonen? Wat kunt
u doen om ervoor te zorgen dat er duurzame afspraken worden gemaakt over zorg/begeleiding
wanneer een woningcorporatie een woning ter beschikking stelt?
Spreekt u hierover met gemeenten? Zo ja, hoe verlopen deze gesprekken en wat kunt
u doen om gemeenten hierin tegemoet te komen?
Heeft de problematiek van (dreigende) dakloosheid voor mensen die hun zorgindicatie
verliezen een plek binnen uw brede aanpak om dakloosheid tegen te gaan? Kunt u uw
antwoord toelichten?
Antwoord 3 t/m 5
Bij het afgeven van een Wmo-beschikking neemt de gemeente een beslissing op basis
van behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon. In het kader van
maatwerk kan een gemeente ervoor kiezen om een Wmo-beschikking voor korte duur af
te geven, omdat die past in het beeld van de behoeften van een cliënt. Het is van
belang dat gemeenten cliënten tijdig informeren over het aflopen van deze indicatie.
Zo kan worden voorkomen dat cliënten geen zorg en huisvesting meer krijgen in gevallen
waar sprake is van een koppeling tussen huisvesting en zorg.
Het kabinet spreekt frequent met gemeenten over de knelpunten die zij ervaren bij
het vinden van woonplekken voor juist deze doelgroep. Bij deze bestuurlijke overleggen
sluiten ook de VNG, Aedes, Valente, Werkplaats COMO en het Jongerenpanel van het Actieprogramma
Dak- en Thuisloze Jongeren aan. Onderwerp van gesprek zijn dan onder andere het realiseren
van woonplekken en het vervolgens huisvesten van mensen die lang- of kortdurig zorg
nodig hebben.
Van belang is dat partijen bij het maken van afspraken over woonplekken op lokaal
niveau ook aandacht hebben voor adequate begeleiding en de toewijzing van mensen over
de verschillende delen van de gemeente, zodat de druk op kwetsbare wijken en haar
bewoners niet te groot wordt. De prestatieafspraken dienen daarom bij voorkeur gemaakt
te worden in nauwe samenwerking met o.a. zorgaanbieders en andere relevante partijen,
waardoor ook duurzame afspraken over passende begeleiding van deze huurders worden
gemaakt. Ter versnelling hiervan is besloten tot de tijdelijke inrichting van een
landelijk Expertteam Wonen en Zorg MO, BW en GGZ. Dit team zal vanaf het voorjaar
gemeenten ondersteunen bij het realiseren van voldoende woonplekken voor dak- en thuisloze
mensen, maar ook voor de mensen die uit willen stromen vanuit beschermd wonen of een
ggz-instelling. Gemeenten kunnen vraaggericht worden ondersteund bij het maken van
en uitvoering geven aan prestatieafspraken, (meerjarige) samenwerking en monitoring
van de lokale woonzorgopgave voor bovengenoemde doelgroepen.
Daarnaast stelt het kabinet met «Een (t)huis, een toekomst» 200 miljoen euro beschikbaar voor de aanpak van dak- en thuisloosheid1. In dit plan wordt vanuit het principe «Wonen eerst» ingezet op preventie, vernieuwing
van de opvang en wonen met begeleiding. De middelen stellen gemeenten onder andere
in staat om extra in te zetten op ambulante begeleiding, waardoor de problematiek
van (dreigende) dakloosheid voor mensen die hun zorgindicatie verliezen kan worden
voorkomen. Tevens worden gemeenten in het kader van dit plan door twee boegbeelden,
voormalig wethouder in Nijmegen de heer Frings en oud-Tweede Kamerlid de heer Van
Dijke, geholpen bij het vinden van oplossingen voor knelpunten in de aanpak van dak-
en thuisloosheid.
Vraag 6
Kunt u zich voorstellen dat de taskforce wonen en zorg zich niet alleen richt op ouderen,
maar ook op deze doelgroep? Welke acties heeft de Taskforce Wonen en Zorg ingezet
voor deze doelgroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 6
De Taskforce Wonen en Zorg is opgericht door Actiz, Aedes, VNG en de Ministeries van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De ambitie van de Taskforce is dat in elke gemeente een woonzorganalyse, een woonzorgvisie
en prestatieafspraken worden gemaakt. De focus van de Taskforce is daarbij op ouderen
gericht, maar de Taskforce adviseert gemeenten met hun partners ook andere doelgroepen,
waaronder daklozen of de uitstroom uit de maatschappelijke opvang, mee te nemen in
hun woonzorganalyse en -visie. Wanneer gemeenten behoefte hebben aan specifieke ondersteuning
bij het maken van of uitvoering geven aan prestatieafspraken of meerpartijensamenwerking
inzake de woonzorgopgave voor mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang,
beschermd wonen of de ggz, dan kunnen zij vanaf het voorjaar een beroep doen op ondersteuning
vanuit het Expertteam Wonen en Zorg MO, BW en GGZ. Tevens kunnen gemeenten een beroep
doen op de kennis en ervaring van de eerdergenoemde boegbeelden bij het vinden van
creatieve oplossingen voor knelpunten die liggen op het snijvlak van wonen en zorg.
Vraag 7
Is het waar dat gemeenten, woningcorporaties en zorgaanbieders gezamenlijk afspraken
moeten maken over wonen en begeleiding voor mensen die uitstromen uit opvang en beschermd
wonen? Wie houdt er toezicht op dat deze afspraken ook daadwerkelijk gemaakt worden?
Wat zijn de redenen als deze afspraken niet gemaakt worden of ontoereikend zijn?
Antwoord 7
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van een passende woonplek en
eventuele begeleiding als mensen uitstromen uit de maatschappelijke opvang of beschermd
wonen. Er zijn geen landelijke regels of bepalingen waarin verplichtingen en termijnen
zijn vastgelegd.
In algemene zin geldt dat het aan de gemeenteraad is om lokaal te toetsen of het College
van burgemeesters en wethouders op een goede manier invulling geeft aan de wettelijke
taken en verantwoordelijkheden die de gemeente heeft op grond van de Wmo 2015. Daarbij
is het College van burgemeesters en wethouders verplicht een toezichthouder te benoemen2. Tevens hebben de meeste gemeenten een speciaal meldpunt waar mensen met klachten
terecht kunnen. Dit is per gemeente anders georganiseerd.
Ten aanzien van de huisvesting van deze doelgroepen geldt dat gemeenten primair verantwoordelijk
zijn voor het woonbeleid. Van hen wordt verwacht dat zij de lokale woonzorgopgave
meenemen in hun lokale woonbeleid, vaak vastgelegd in een woon(zorg)visie. Op basis
van de Woningwet zijn woningcorporaties vervolgens verplicht om naar redelijkheid
bij te dragen aan de uitvoering van het woonbeleid. Indien de corporatie, gemeente
en huurdersorganisaties het niet eens kunnen worden over wat een redelijke bijdrage
is, en om die reden het totaal aan prestatieafspraken niet willen ondertekenen, staat
voor hen de weg naar geschilbeslechting open bij de adviescommissie geschilbeslechting
prestatieafspraken.
Vraag 8
Wie neemt iemand bij de hand als een verhuizing noodzakelijk is? Wie is voor de persoon
in kwestie en voor familie het eerste aanspreekpunt?
Antwoord 8
Het is aan gemeenten om een centraal aanspreekpunt aan te wijzen als sprake is van
een noodzakelijke verhuizing van cliënten met een ondersteuningsbehoefte. Omdat gemeenten
in belangrijke mate beleidsvrijheid hebben in de toegang tot ondersteuning andere
(inrichtings)keuzes te maken, is dit niet landelijk voorgeschreven of georganiseerd.
In de meeste gemeenten fungeert het (sociale) wijkteam als eerste aanspreekpunt voor
zorg-, ondersteunings- en activeringsvragen.
Vraag 9
Deelt u de mening dat een zorgorganisatie nooit iemand kan laten uitstromen als er
geen andere huisvesting beschikbaar is? Hoe wordt voorkomen dat mensen tussen wal
en schip vallen en dakloos worden?
Antwoord 9
Ik vind het zeer van belang dat lokaal passende afspraken gemaakt worden over beschikbaarheid
van huisvesting bij uitstroom na verblijf in een zorginstelling.
De VNG, MIND, de Nederlandse ggz (voorheen: ggz Nederland), en ZN hebben in 2018 een
«Werkwijzer medisch noodzakelijk verblijf» opgesteld. In deze werkwijzer is beschreven
over hoe een «warme overdracht» naar vervolgvoorzieningen in het gemeentelijk domein
en de ambulante zorg kan worden georganiseerd voor cliënten die uitstromen uit medisch
noodzakelijk verblijf (Zvw-domein) in een ggz-instelling. Deze werkwijzer is als bijlage
bij de brief van 4 oktober 20183 aan uw Kamer aangeboden. In het bestuurlijke akkoord GGZ 2019–2022 is afgesproken
dat de werkwijzer leidend is voor de partijen en dat die elkaar aanspreken als niet
gehandeld wordt op basis van deze werkwijzer.
Vraag 10
Deelt u het standpunt dat de «kostendelersnorm» problemen geeft bij opvang door familie
en dat deze voor specifieke doelgroepen herzien zou moeten worden? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 10
Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijzelf aan uw Kamer
liet weten in de kabinetsreactie op het onderzoek van Significant en op de handreiking
maatwerk van Divosa, hebben gemeenten de bevoegdheid om de kostendelersnorm tijdelijk
op te schorten4. Wat onder «tijdelijk» wordt verstaan, moet per persoon worden bepaald. Indien nodig
– in gevallen waar iemand anders op straat belandt of uitgeschreven dreigt te worden
uit de BRP – kunnen gemeenten herhaaldelijk een beoordeling doen om opnieuw de tijdelijkheid
vast te stellen. De Participatiewet biedt hiervoor ruimte en het kabinet stimuleert
dat gemeenten voor inwoners in kwetsbare posities van die ruimte gebruikmaken. De
uitkomsten van het onderzoek van Significant waren voor de toenmalige Staatssecretaris
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aanleiding om te verkennen of het mogelijk is
de kostendelersnorm anders vorm te geven met inachtneming van de huidige financiële
kaders en de uitgangspunten dat werken moet lonen, dat stapeling van meerdere bijstandsuitkeringen
op één woonadres ongewenst is en dat er schaalvoordelen zijn, omdat woonkosten gedeeld
kunnen worden. Daarbij wordt gedacht aan een situatie, waarbij voor de hoofdbewoner
betaling van de vaste woonkosten gewaarborgd is. Uw Kamer wordt begin 2021 over deze
uitkomsten geïnformeerd.
Vraag 11
Wat vindt u ervan als vanwege een opname in een GGZ-kliniek en een huurachterstand
de huur opgezegd wordt door een woningcorporatie? (RTV Utrecht, 22 oktober 2020) Waar
kan iemand terecht als de behandeling is afgerond, er lange wachtlijsten zijn voor
een huurwoning en de daklozenopvang overvol is?
Antwoord 11
Voordat het zover komt dat een woningcorporatie besluit de huur op te zeggen wegens
huurachterstand vind ik het van belang dat de gemeente in een vroeg stadium van de
oplopende huurachterstanden op de hoogte wordt gesteld, zodat met alle betrokkenen
gezocht kan worden naar een passende oplossing. Met de gewijzigde Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening die per 1 januari jl. in werking is getreden, moeten verhuurders
een signaal afgeven aan de gemeente als hun eigen inspanningen de betalingsachterstanden
niet oplossen, waarna de gemeente deze persoon uitnodigt voor een gesprek over schuldhulp.
In deze betreffende casus heb ik van de gemeente en woningcorporatie begrepen dat
het besluit tot het opzeggen van de huur niet genomen is vanwege de opname van de
huurder in een ggz-kliniek. Eind 2019 is een vonnis tot ontbinding van de huurovereenkomst
en ontruiming door de rechter uitgesproken op basis van een huurachterstand. Ook heb
ik begrepen dat de huurder overlast veroorzaakte, buren zich agressief bejegend voelden
en de huurder niet openstond voor aangeboden hulpverlening. De woningcorporatie liet
mij desgevraagd weten het vonnis in eerste instantie niet ten uitvoer te hebben gebracht
in de hoop dat de overlast zou stoppen, met het vonnis als stok achter de deur. Uiteindelijk
is wegens aanhoudende overlast en zorgmijding besloten het vonnis toch ten uitvoer
te brengen. Ik heb begrepen dat inmiddels in overleg met onder andere de betreffende
woningcorporatie en gemeente een nieuwe tijdelijke woonplek voor de betrokkene is
gevonden.
De gemeente is primair verantwoordelijk voor het regelen van een passende opvang voor
mensen die uit de ggz-instelling worden ontslagen, omdat voor de behandeling het verblijf
niet langer noodzakelijk is. Echter, als de juiste vervolgvoorzieningen nog niet zijn
geregeld en het ontslag uit de instelling om die reden medisch gezien toch niet verantwoord
is, mag het verblijf in de ggz-instelling eventueel vrijwillig worden voortgezet (dit
is in 2017 zo geduid door het Zorginstituut, zie Kamerstukken II 2016–2017, 25 424, nr. 345). Dergelijk verblijf in een ggz-instelling wordt «verblijf met rechtvaardigingsgrond»
genoemd. Voorwaarde hierbij is wel dat de zorgaanbieder en zorgverzekeraar – in overleg
met de gemeente en de cliënt – redelijkerwijs al het mogelijke hebben gedaan om een
dergelijke situatie te voorkomen. Dit omdat de cliënt zo niet de meest passende zorg
krijgt en een plek in een ggz-instelling bezet houdt, alleen omdat de vervolgvoorzieningen
nog niet op orde zijn. De Nederlandse ggz, MIND, de VNG en ZN hebben daarom de reeds
in antwoord 9 benoemde werkwijzer opgesteld, waarin staat beschreven welke maatregelen
zorgaanbieders, gemeenten en zorgverzekeraars moeten nemen om voor een tijdige «warme
overdracht» na ontslag uit een ggz-instelling te zorgen.
Vraag 12
Bent u bereid artikel 13, lid1a, Participatiewet, waarin staat dat wie rechtens zijn
vrijheid is ontnomen geen recht op algemene bijstand heeft, aan te passen in die zin
dat dit artikel alleen geldt voor gedetineerden en niet voor het verlenen van algemene
bijstand aan GGZ-patiënten die gedwongen in de GGZ worden opgenomen?
Antwoord 12
In de Participatiewet is geregeld dat een persoon van wie rechtens zijn vrijheid is
ontnomen, geen recht op bijstand heeft. Voor de personen die rechtens hun vrijheid
is ontnomen, omdat zij op grond verplicht in een ggz-instelling zijn opgenomen, is
een specifieke regeling in de Participatiewet5 opgenomen. Zij hebben weliswaar geen recht op algemene bijstand, maar uitdrukkelijk
wel op individuele bijzondere bijstand. De gemeente mag de bijstandsuitkering bij
een verplichte opname dus niet zonder meer beëindigen, maar moet de algemene bijstand
desgevraagd omzetten naar een vorm van individuele bijzondere bijstand. De beoordeling
van de uiteenlopende situaties van de doelgroep met de daaruit voortvloeiende verschillen
in noodzakelijke bestaanskosten is afhankelijk van een combinatie van factoren die
van geval tot geval moeten worden gewogen. Het is een gemeentelijke verantwoordelijkheid
om de bijstand adequaat af te stemmen op de individuele situatie waar het bijvoorbeeld
de kosten van doorlopende vaste (huur)lasten, persoonlijke uitgaven, of de ziektekostenpremie
betreft. Het ontstaan van een huurschuld en woninguitzetting kan op deze manier worden
voorkomen. Individueel maatwerk hierbij is noodzakelijk, omdat immers de centrale
normensystematiek van de algemene bijstand zich niet leent voor een passende financiële
ondersteuning in dit soort specifieke situaties. Gelet op het bovenstaande heeft een
op de individuele situatie toegespitste benadering met individuele bijzondere bijstand
de voorkeur boven het verstrekken van de wettelijke algemene bijstandsnorm.
Per 1 januari 2020 is de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) in werking
getreden. Een belangrijk uitgangspunt van de Wvggz is het wederkerigheidsbeginsel,
hetgeen inhoudt dat tegenover de legitimatie om een inbreuk op iemands fundamentele
vrijheid te plegen een inspanningsverplichting staat om kwalitatief goede zorg te
bieden. Tijdens en na de beëindiging van verplichte zorg zal daarom aandacht besteed
moeten worden aan voorzieningen als huisvesting en andere essentiële voorwaarden voor
deelname aan het maatschappelijk leven.
De Wvggz regelt dat bij het opstellen van het zorgplan en bij de (tijdelijke) beëindiging
van verplichte zorg de gemeente moet worden betrokken indien blijkt dat essentiële
voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van betrokkene ontbreken.
Zo kan overleg gevoerd worden over de consequenties van het (tijdelijk) stopzetten
van de algemene bijstandsuitkering en over het soepel laten verlopen van de aanvraagprocedure
voor bijzondere bijstand. De gemeente dient in dit kader maatwerk te leveren met betrekking
tot onder meer de eventuele toekenning, de duur en de hoogte van de uitkering. Bij
de (tijdelijke) beëindiging van de verplichte opname kan de gemeente de betrokkene
helpen met bijvoorbeeld het aanvragen van de algemene bijstandsuitkering, het vinden
van huisvesting of andere hulpverlening binnen het sociaal domein.
Vraag 13
Is het u bekend dat de wettelijke mogelijkheid in artikel 13, lid 3, Participatiewet,
om gedurende de gedwongen opname bijzondere bijstand voor de vaste lasten uit te keren
aan gedwongen opgenomen ggz-patiënten, door de 355 gemeenten overwegend niet of niet
systematisch wordt benut, in de uitvoering ook zeer omslachtig is en frequent tot
dakloosheid leidt voor mensen die gedwongen in de GGZ opgenomen zijn geweest? Wat
gaat u hieraan doen?
Antwoord 13
Zoals is toegezegd aan de Tweede Kamer bij brief met kenmerk 29 817, nr. 146, is het bovenstaande in het Gemeentenieuws SZW 2018-46 onder de aandacht gebracht bij gemeenten. Ik heb de noodzaak van overleg tussen de
GGZ-instelling en de desbetreffende gemeente onder de aandacht gebracht bij de ketenpartijen
die betrokken zijn bij het Ketenprogramma implementatie Wvggz. Verder is bij de Begrotingsbehandeling
SZW 2021 de motie Peters c.s. (Kamerstuk 35 570, nr. 46) ingediend die de regering verzoekt om een plan te maken dat ervoor zorgt dat deze
groep (ex-ggz bewoners) bij terugkeer naar de maatschappij verzekerd is van een inkomen
en een woning. Bij het vervolg op het maatwerktraject Participatiewet van Divosa (zie
het antwoord op vraag 10) wordt het belang van de aansluiting ggz-instelling en gemeenten
opgepakt en nogmaals bij gemeenten en ggz-instellingen onder de aandacht gebracht.
Dit geldt ook voor het door gemeenten te leveren maatwerk om waar nodig algemene bijstand
om te zetten naar een vorm van individuele bijzondere bijstand.
Vraag 14
Hebt u kennis genomen van het rapport van Andersson Elffers Felix (AEF) waarin het
volgende wordt bepleit: «Oplossing: neem als gemeente het voortouw om een «waakvlamfunctie»
in te richten. Stem met woningcorporaties en zorg- en welzijnsorganisaties af hoe
deze waakvlam eruitziet en wie daarin welke rol heeft. Leer daarin ook van ervaringen
van andere gemeenten». Gaat u deze aanbeveling overnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 14
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport. Risico’s op dak- en thuisloosheid dienen
tijdig gesignaleerd en opgepakt te worden. Het kabinet zet op verschillende manieren
in op het stimuleren van vroegsignalering.
Ik zet met het plan «Een (t)huis, een toekomst» in op preventie en vroegsignalering. Een speciaal ingerichte Preventie Alliantie
ondersteunt gemeenten bij het ontwikkelen en uitvoeren van beleid om zo te komen tot
een goede ondersteuningsstructuur waardoor tijdige signalering van problemen bij kwetsbare
inwoners mogelijk is. Zo ontwikkelen zij onder andere een zelfscan die gemeenten kunnen
gebruiken om hun beleid op het gebied van preventie onder de loep te nemen en verschillende
materialen zoals handreikingen en infographics die gemeenten kunnen helpen bij het
versterken van het beleid op het gebied van preventie en vroegsignalering.
Daarnaast krijgen gemeenten door de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
(Wgs) per 1 januari jl. de mogelijkheid om gegevens van burgers met betalingsachterstanden
in een vroeg stadium uit te wisselen met woningcorporaties, energie- en drinkwaterbedrijven
en zorgverzekeraars. Op ieder signaal dat gemeenten ontvangen, moet een aanbod voor
een intakegesprek volgen. Gemeenten kunnen hierdoor schulden in een vroeg stadium
signaleren en schuldhulpverlening aanbieden, waardoor verergering van de schuldenproblematiek
kan worden voorkomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.