Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Hijink over het bericht 'Ruim twintig mensen besmet in Fries woonzorgcentrum, deels met Britse variant'
Vragen van het lid Hijink (SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Ruim twintig mensen besmet in Fries woonzorgcentrum, deels met Britse variant» (ingezonden 18 januari 2021).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister voor Medische Zorg (ontvangen 15 februari 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2020–2021, nr. 1584.
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht «Ruim twintig mensen besmet in Fries woonzorgcentrum,
deels met Britse variant»?1
Antwoord 1
Deze uitbraak heeft de bewoners, de verwanten en de zorgverleners hard aangegrepen.
Met hen betreur ik deze uitbraak en ik wens hen veel sterkte de komende periode.
Vraag 2
Hoe is het mogelijk dat het virus zich zo snel heeft kunnen verspreiden in dit woonzorgcentrum?
Antwoord 2
Over de verspreiding van het virus heb ik zowel met de zorgaanbieder als de GGD contact
gehad. Genoemden geven aan dat de inzet van PBM en de hygiënemaatregelen binnen de
locatie op orde zijn. De verspreiding van het virus hangt samen met een aantal factoren.
De eerste factor is dat het virus is binnengebracht door een zorgverlener of bezoekers.
In deze omgeving komt het veelvuldig voor dat meerdere leden van een familie in de
zorg werken. Deze mensen kunnen besmet zijn zonder dat zij het weten (bijvoorbeeld
omdat zij geen klachten hebben), besmetten elkaar en nemen het virus mee naar de instelling
omdat zij daar werken of omdat zij daar op bezoek gaan. Dit is helaas vaak niet te
voorkomen. De tweede factor is de Britse variant van het virus dat meer besmettelijk
lijkt te zijn.
Vraag 3
Hadden de zorgverleners de mogelijkheid om te kiezen voor FFP2-maskers voor de zorg
voor besmette patiënten?
Antwoord 3
In de uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten
het ziekenhuis geldt dat chirurgische mondmaskers type IIR in de meeste gevallen voldoende
zijn. Voor speciale handelingen, waarbij aerosolvorming plaatsvindt, is een zogenoemd
FFP2-masker aangewezen.
In deze uitgangspunten is expliciet opgenomen dat als de specifieke situatie daarom
vraagt, zorgmedewerkers op basis van hun professionele inzichten en ervaring beredeneerd
van deze uitgangspunten kunnen en mogen afwijken. Dat betekent ook dat als zorgmedewerkers
van oordeel zijn dat zij een FFP2-masker in plaats van een chirurgisch mondneusmasker
IIR (in bepaalde situaties) verstandig achten in hun werk en zich daarmee veiliger
voelen, dit ook kan en mogelijk gemaakt wordt.
Vraag 4
Klopt het dat de zorgverleners geen FFP2-maskers maar chirurgische maskers droegen?
Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren?
Antwoord 4
In de instelling werd gewerkt volgens de uitgangspunten van het RIVM. In de huidige
uitgangspunten van het RIVM voor het gebruik van beschermingsmiddelen buiten het ziekenhuis
geldt dat chirurgische mondmaskers type IIR in de meeste gevallen voldoende zijn.
Voor specifieke handelingen waarbij aerosolvorming plaatsvindt, is een FFP2-masker
aangewezen. Het werken met een chirurgisch masker IIR bij handelingen waarbij geen
aerosolvorming plaatsvindt is dus in lijn met de geldende uitgangspunten.
Vraag 5
Deelt u de mening dat deze situatie aantoont dat het van belang is dat er veel meer
FFP2-maskers gedragen moeten worden in de zorg, ook preventief? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 5
Ik heb advies gevraagd aan het OMT of er op basis van de laatste ontwikkelingen en
wetenschappelijke inzichten reden is om de huidige richtlijnen/uitgangspunten voor
het gebruik van de verschillende typen mondneusmaskers – van met name chirurgische
maskers type IIR en FFP2-maskers – in specifieke situaties zoals nu voorgeschreven
aan te passen. Over het advies van het OMT en mijn reactie hierop heb ik u geïnformeerd
met mijn stand van zakenbrief van 2 februari 2021.
Vraag 6
Geeft deze casus aanleiding om op meer plekken in de ouderenzorg grootschalig preventief
te testen? Waarom wel of niet?
Antwoord 6
Hoogleraren Buurman en Hertogh hebben in hun onderzoek van 29 augustus 2020 het advies
gegeven om het zogenaamde pre-emptive testing te introduceren voor bewoners en medewerkers
als de omgevingsprevalentie stijgt, maar er nog geen uitbraak is in het verpleeghuis.
Er is hierover advies gevraagd aan het OMT. Op 30 september 2020 heeft het OMT geadviseerd
en aangegeven dat er op dat moment onvoldoende onderbouwing was om medewerkers en/of
bewoners van verpleeghuizen preventief periodiek te testen. Het is volgens het OMT
niet duidelijk wat de toegevoegde waarde hiervan is bovenop de reeds ingestelde maatregelen
om introductie te voorkomen en transmissie tegen te gaan. Er is voorgesteld te starten
met een pilot en daarbij verschillende scenario’s met elkaar te vergelijken.
Echter deze pilot is uitgesteld, omdat er vanaf eind september een forse toename is
aan uitbraken in verpleeghuizen waardoor de pilot niet uitvoerbaar was. Bij preventief
onderzoek is het noodzakelijk dat er een grote doelgroep getest kan worden in verpleeghuizen
waar geen uitbraken zijn. Het is dus nog niet duidelijk of preventief testen van medewerkers
en/of bewoners van verpleeghuizen zinvol is.
Vraag 7
Kunt u garanderen dat alle zorgverleners die werken in de langdurige zorg en thuiszorg
kunnen beschikken over voldoende FFP2-maskers wanneer zij moeten zorgen voor met Covid-19
(verdachte-) patiënten?
Antwoord 7
Goede bescherming van mensen die werken in de zorg en de patiënten aan wie ze zorg
verlenen vind ik van groot belang. De uitgangspunten voor het gebruik van beschermingsmiddelen
buiten het ziekenhuis zijn opgesteld door het RIVM in overleg met de sector. De uitgangspunten
van het RIVM worden door beroepsgroepen per sector nader ingevuld en vertaald naar
behandeladviezen, leidraden en handreikingen rekening houdend met de context en doelgroep.
Als zorgverleners het nodig vinden om FFP2-maskers te gebruiken, dan mogen daarvoor
geen belemmeringen zijn. Daarom ben ik hierover in gesprek gegaan met de werkgevers,
beroepsverenigingengroepen en de vakbonden. Er is afgesproken dat de betrokken partijen
zo spoedig mogelijk verder onderling in overleg treden over eenduidige uitgangspunten
en met name de praktische doorvertaling op de werkvloer.
De beschikbaarheid van mondneusmaskers, inclusief FFP2-maskers, speelt op dit moment
geen rol. Deze producten zijn voor de zorg goed beschikbaar en leverbaar via de reguliere
leveranciers en door productie van mondmaskers in Nederland. Daarnaast zijn er ruim
voldoende beschermingsmiddelen beschikbaar via de noodvoorraad van het Landelijk Consortium
Hulpmiddelen. Als blijkt dat er – uit voorzorg – extra ingekocht moet worden dan zal
ik LCH hier opdracht voor geven.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
T. van Ark, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.