Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Lodders over het aflopen van het overgangsrecht voor saldolijfrenten
Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over saldolijfrentes (ingezonden 7 december 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 11 februari 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021,
nr. 1160.
Vraag 1
Bent u bekend met saldolijfrente en het aflopen van de overgangsregeling op 31 december
2020?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn voor mensen met een saldolijfrente op 1 januari
2021 wanneer de overgangsregeling op 31 december 2020 afloopt?
Antwoord 2
Mensen met een saldolijfrente waarvoor geen enkele aftrekmogelijkheid gold ten aanzien
van de inleg («zuivere saldolijfrente») en die bij de overgang naar de Wet inkomstenbelasting
2001 (Wet IB 2001) geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om af te rekenen
over de saldolijfrente, krijgen te maken met een heffingsmoment op 31 december 2020
over de waarde in het economisch verkeer van hun saldolijfrente. Er zijn daarbij twee
groepen te onderscheiden, namelijk de groep verzekeringnemers of onherroepelijke begunstigden
met een saldolijfrente bij een professionele verzekeraar en de groep verzekeringnemers
of onherroepelijk begunstigden met een saldolijfrente bij de »eigen» besloten vennootschap
(bv). Voor beide groepen geldt dezelfde afrekenverplichting per 31 december 2020.
Vraag 3
Op welke manier zijn de mensen met een saldolijfrente ingelicht over de gevolgen van
het aflopen van de overgangsregeling? Hoeveel mensen hebben nog een saldolijfrente?
Antwoord 3
Reeds bij de invoering van de Wet IB 2001 zijn mensen met een saldolijfrente geïnformeerd
over het aflopen van de overgangsregeling. Dit is veelal gedaan door verzekeraars
en adviseurs, maar ook via de website van de Belastingdienst. In de aanloop naar 31 december
2020 is via internet door de Belastingdienst (belastingdienst.nl) informatie ontsloten
over de afrekenverplichting van saldolijfrenten en de manier waarop de waarde berekend
kan worden waarover moet worden afgerekend. Ook verzekeraars hebben met input van
de Belastingdienst (zie bijlage 1)1 hun verzekeringnemers geïnformeerd over hun saldolijfrente waarvoor de overgangsregeling
eindigt. Daarnaast is in het Belastingplan 2020 en in artikelen in de vakliteratuur
aandacht geweest voor het aflopen van de overgangsregeling en de gevolgen daarvan.
In de gevallen waar de zuivere saldolijfrente in eigen beheer wordt uitgevoerd, zijn
de verzekeringnemers of onherroepelijk begunstigden veelal afhankelijk van hun adviseurs
om geïnformeerd te worden over de afrekenverplichting van hun saldolijfrente. De Belastingdienst
heeft aan deze groep overigens ook aandacht besteed in de eerder aangegeven informatie
op belastingdienst.nl.
Het precieze aantal mensen met een saldolijfrente waarover op 31 december 2020 afgerekend
moet worden is niet aan te geven. De inschatting van het Verbond van Verzekeraars
was enkele jaren geleden dat het aantal bij de verzekeraars rond de 2.000 lag. Sindsdien
kunnen echter al saldolijfrenten volledig tot uitkering zijn gekomen of zijn afgekocht,
waardoor dit aantal niet meer actueel is. Over het aantal lopende saldolijfrenten
bij de eigen bv waarvoor de overgangsregeling komt te vervallen is geen informatie
beschikbaar.
Vraag 4
Klopt het dat:
– een persoon die vóór 2001 een saldolijfrente had afgesloten volgens een overgangsregeling
tot 31 december 2020 geen belasting hoefde te betalen over de waarde van de saldolijfrente,
maar pas vanaf het moment dat deze persoon een uitkering ontving;
– op 31 december 2020, bij het eindigen van de overgangsregeling, in box 1 over de nog
resterende waarde in de saldolijfrente belasting moet worden afdragen, en;
– vanaf 1 januari 2021 de saldolijfrente wordt overgeheveld naar box 3?
Zo nee, zou u kunnen toelichten hoe het dan wel zit? Zo ja, waarom is voor deze opzet
gekozen en wat zijn de gevolgen van eerst in box 1 te heffen alvorens over te hevelen
naar box 3?
Antwoord 4
Wie vóór 14 september 1999 een zuivere saldolijfrente heeft afgesloten of met zijn
eigen bv is overeengekomen, valt met deze lijfrente onder het overgangsrecht van de
Invoeringswet Wet IB 2001. Dat betekent dat deze zuivere saldolijfrente na de introductie
van de Wet IB 2001 voor een overgangsperiode van 20 jaar niet tot de vermogensonderdelen
hoort die in box 3 aan de vermogensrendementsheffing zijn onderworpen en er dus sinds
2001 geen box 3-heffing over is betaald. Met betrekking tot de heffing in box 1 over
de uitkeringen uit een dergelijke zuivere saldolijfrente is de zogenoemde saldomethode
van toepassing. Dat betekent dat over de uitkeringen pas belasting wordt geheven zodra
de uitkeringen uitkomen boven het totaal van de niet-aftrekbare premies. Voor zover
uitkeringen worden gedaan uit het in de zuivere saldolijfrente gestorte kapitaal (de
niet-aftrekbare premies), is dus geen belasting verschuldigd.
Bij het eindigen van het overgangsrecht per 31 december 2020 is in box 1 alleen over
de rentecomponent in de waarde van de zuivere saldolijfrente belasting verschuldigd.
De rentecomponent wordt bepaald door van de waarde in het economische verkeer het
totaal van de niet-aftrekbare premies af te trekken voor zover deze niet eerder in
mindering zijn gebracht op uitkeringen.
Vanaf 1 januari 2021 maakt een zuivere saldolijfrente vervolgens onderdeel uit van
de vermogensrendementsgrondslag in box 3. De aanspraak verlaat daarmee de box 1-sfeer.
Dit is inherent aan het boxenstelsel, zoals dat met de Wet IB 2001 met ingang van
2001 is geïntroduceerd. De gevolgen daarvan zijn dat de zuivere saldolijfrente met
ingang van 2021 als bezitting in de vermogensrendementsheffing in box 3 wordt betrokken
voor de resterende waarde ervan.
Bij de introductie van de Wet IB 2001 is voor een overgangsperiode van 20 jaar gekozen
om belastingplichtigen met een saldolijfrente van vóór 14 september 1999 ruim de mogelijkheid
te bieden voor aanpassing van de polis aan de voorwaarden zoals die onder de Wet IB
2001 van toepassing zijn of om andere maatregelen te nemen. Dergelijke oude saldolijfrenten
konden bijvoorbeeld in de opbouwfase afgekocht worden zonder heffing van revisierente.
Door het kapitaal op die manier vrij te laten vallen, had kunnen worden voorkomen
dat per 31 december 2020 afgerekend diende te worden. Daarnaast was bij de introductie
van de Wet IB 2001 ook de mogelijkheid geboden af te rekenen op 1 januari 2001. Als
daarvoor gekozen is, behoort de zuivere saldolijfrente daarna tot de vermogensrendementsgrondslag
in box 3 waarvoor geen afrekenmoment op 31 december 2020 geldt.
Vraag 5
Hoe wordt de waarde van de saldolijfrente op 31 december door de Belastingdienst berekend?
Op basis van welke factoren, welke berekeningen en onderliggende facetten (graag een
uitputtende lijst plus onderbouwing bij de vraag waarom dit relevant is voor de berekening)?
Kunt u een aantal voorbeeldberekeningen delen?
Antwoord 5
De waarde van de saldolijfrente dient te worden bepaald aan de hand van de waarde
in het economische verkeer. De Belastingdienst heeft op www.belastingdienst.nl/saldolijfrente uitgangspunten opgenomen om deze waarde te bepalen voor een saldolijfrente. In een
tweetal nieuwsbrieven aan de verzekeraars is uitgebreider ingegaan op de te renseigneren
gegevens. In deze nieuwsbrieven (bijlagen 2 en 3)2 zijn ook voorbeeldberekeningen opgenomen.
Vraag 6
Hoe wordt de waarde van de saldolijfrente op 1 januari 2021 berekend? Wat is het verschil
met de berekening in box 1 op 31 december 2020 en op basis waarvan is gekozen voor
een verschil in berekening?
Antwoord 6
De waarde op 1 januari 2021 wordt bepaald op grond van de tabellen en uitgangspunten
van artikel 19 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001). Artikel 19
UBIB 2001 is gebaseerd op een rekenrente van 4,00% en de overlevingstafel GBM/GBV90–95.
Het waarderingsvoorschrift in artikel 19 UBIB 2001 geldt echter alleen voor de waardering
in box 3 en niet voor de waardering in box 1 of de afrekenverplichting op grond van
de overgangsregeling voor saldolijfrenten. De waardering in box 1 dient te geschieden
naar de waarde in het economische verkeer waarbij de meest recente sterftetabellen
en rentestand worden gebruikt voor een actuele actuariële waardering. Het verschil
in de berekening hangt samen met de verschillende waarderingsmethodes voor box 1-
en voor box 3-doeleinden.
Vraag 7
Bent u bekend met de Nieuwsbrief renseignering levensverzekeringen van de Belastingdienst
van 1 april 2020?
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8
Is de constatering juist dat als gevolg van de door de Belastingdienst in onderdeel
«Aanvulling 2» onder het kopje «Waardering saldolijfrente; waarde in het economische
verkeer» voorgeschreven Netto Contante Waarde-methode belastingplichtigen op 31 december
2020 geconfronteerd worden met een belastingclaim die (vele malen) hoger is dan de
heffing indien wordt uitgegaan van de verzekeringstechnische waarde? Zo nee, waarom
niet? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit verschil wordt veroorzaakt?
Antwoord 8
Ik begrijp de vraag zo dat gevraagd wordt of de waarde in het economische verkeer
voor een verzekeringnemer of onherroepelijk begunstigde hoger kan zijn dan de waarde
van de verzekering voor een verzekeraar. Het antwoord daarop is bevestigend. De waarde
van de verplichting van de verzekering voor de verzekeraar om de «voorziening verzekeringsverplichtingen»
te bepalen is gebaseerd op andere grondslagen dan de Netto Contante Waarde-methode.
Verzekeraars hanteren bij de waardebepaling namelijk andere uitgangspunten die per
verzekeraar kunnen verschillen. Dit heeft te maken met verschillende tarieven, rendementspercentages
(dat kunnen oude percentages zijn) en kostencalculaties die bij de bepaling van de
verzekeringstechnische waarde het uitgangspunt vormen. Ook als de vraag is of de afkoopwaarde
van een saldolijfrente die een verzekeraar hanteert op 31 december 2020 anders of
lager kan zijn dan de waarde in het economische verkeer op 31 december 2020 is het
antwoord bevestigend. De berekeningen van de afkoopwaarde die een verzekeraar hanteert
en van de waarde in het economische verkeer verschillen namelijk op een belangrijk
uitgangspunt: bij het bepalen van de verzekeringstechnische afkoopwaarde wordt gekeken
naar de hoogte van de voorziening bij de verzekeraar en kunnen er nog kosten in rekening
worden gebracht. Bij het bepalen van de waarde in het economische verkeer wordt naar
het toekomstige nut van de verzekering gekeken die deze voor de gerechtigde persoon
heeft.
Vraag 9
Wat is het u-rendement? Hoe hoog is het huidige u-rendement? Welk verschil verwacht
u in u-rendement op 31 december 2020 in vergelijking met nu? Klopt het dat het huidige
u-rendement op -0,5% staat, dus dat er met een opslag van 0,5% wordt gewerkt voor
het contant maken met een rentepercentage van 0? Zo ja, wat zijn de gevolgen? Zo nee,
kunt ude juiste percentages geven en toelichten?
Antwoord 9
Het u-rendement is een rendementsmaatstaf die maandelijks door het Verbond van Verzekeraars
wordt gepubliceerd. De hoogte van het u-rendement is gebaseerd op het effectief rendement
van staatsleningen die voldoen aan een aantal specifieke criteria. Het u-rendement
is voor de maand december 2020 vastgesteld op -0,50%. De percentages worden maandelijks
ook door het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen van de Belastingdienst gepubliceerd.3 Er bestaat geen verschil tussen het u-rendement op het moment dat deze vragen zijn
gesteld en het u-rendement per 31 december 2020 aangezien het percentage voor de hele
maand december geldt. Het klopt dat bij een u-rendement van -0,50% en een opslag van
0,50% per saldo wordt gerekend met een rente van 0,00%.
De factor rente speelt een rol bij de berekening van de contante waarde van een reeks
toekomstige uitkeringen. Een lage rente leidt tot een hoge contante waarde en een
hoge rente leidt tot een lage contante waarde. Een opslag van 0,50% doet wellicht
vermoeden dat daardoor een hogere contante waarde wordt berekend, maar omdat het een
opslag van het rentepercentage is, leidt deze opslag tot een lagere contante waarde.
Vraag 10
Welke rekenrentes werden indertijd in de tarieven van de verzekeraars bij betaling
van premies of koopsommen gehanteerd bij dergelijke verzekeringen? Klopt het dat de
toen gehanteerde rekenrentes hoger zijn dan het huidige u-rendement? Zo ja, kunt u
dit zowel in absolute als in procentuele zin weergeven? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Antwoord 10
Verzekeraars publiceren geen toegepaste rekenrentes die aan hun tariefstelling ten
grondslag liggen. Verzekeraars geven wel aan dat het u-rendement een redelijke benadering
is van de door verzekeraars gehanteerde marktrente.4 Ook de Belastingdienst sluit in V&A 13–006 aan bij het u-rendement (sinds november
2013 verhoogd met 0,5%).5
Uitgaande van de constatering dat het u-rendement een goede indicatie vormt van de
rekenrente die verzekeraars in hun tarieven hanteren, mag ervan uitgegaan worden dat
verzekeraars in het verleden een hogere rente in hun tarieven verwerkten. Het u-rendement
kent immers sinds de eerste publicatie per 1 januari 1995 (7,45%) een dalende trend
tot -0,50% per ultimo 2020.
Om de invloed van een rentedaling te illustreren, zijn in het onderstaande voorbeeld
de waarden op 31 december 2020 berekend van een zuivere saldolijfrente tegen de historische
rente en de huidige rente. Aan dit voorbeeld liggen de volgende uitgangspunten ten
grondslag:
Ingangsdatum verzekering: 1 januari 2000
Geboortedatum verzekerde (man): 1 januari 1960
Ingangsdatum uitkering: 1 januari 2025
Uitkering per jaar: € 10.000
Uitkeringsduur: levenslang
Uitkeringswijze: maandelijks, achteraf
Overlevingstafel: prognosetafel AG2020
Historische rente: 5,46% gedurende de resterende rentegarantie-duur van 9 jaar, daarna
4%
Huidige rente: 0,00%
De waarde van de saldolijfrente berekend tegen de historische rente bedraagt op 31 december
2020 € 98.411. Berekend tegen de huidige rente bedraagt de waarde op 31 december 2020
€ 197.305. Het waardeverschil als gevolg van de daling van het u-rendement bedraagt
€ 98.894.
Vraag 11
Klopt het dat de verzekeringstechnische (afkoop)waarde wordt bepaald op basis van
de indertijd gehanteerde tariefrente? Zo nee/ja, kunt u dit toelichten?
Antwoord 11
Dat klopt. De verzekeraar zal in het algemeen niet bereid zijn om ter zake van een
afkoop een hoger bedrag uit te keren dan de reservewaarde, eventueel vermeerderd met
de teveel in rekening gebrachte (doorlopende) kosten en verminderd met de nog niet
in rekening gebrachte kosten en de royementskosten.
Vraag 12
Op basis waarvan heeft de Belastingdienst de volgende passage opgenomen in de «Nieuwsbrief
renseignering levensverzekeringen»: «De WEV (waarde economische verkeer) zou normaliter
bij aanwezigheid van een markt vastgesteld worden op het bedrag, dat bij aanbieding
van in dit geval de verzekering ten verkoop op de meest geschikte wijze na de beste
voorbereiding door de meestbiedende gegadigde, daarvoor zou zijn betaald. De HR heeft
in een casus, met als twistpunt de waardering van een levensverzekering en waarbij
er geen markt was, aangegeven dat voor de waardering van de verzekering aangesloten
zou moeten worden bij het nut dat deze voor belastingplichtige oplevert»? Waarom stelt
de Belastingdienst dat er «geen markt» bestaat voor levensverzekeringen? Want klopt
het dat verzekeraars in de voornoemde gevallen wel degelijk bereid zijn saldolijfrenten
af te kopen op basis van de verzekeringstechnische waarde? Deelt u de mening dat er
in dat geval dus wel degelijk een markt bestaat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Er bestaat wel een markt voor levensverzekeringen, echter niet voor saldolijfrenten
die onder het overgangsrecht vallen. Overigens zijn levensverzekeringen in principe
niet vrij verhandelbaar. Daar is het product niet naar. Dit is ook niet gebruikelijk,
vaak niet aantrekkelijk en ook complex, mede gelet op «het lijf» dat is verzekerd.
Bij «verkoop» zou steeds het verzekerde lijf moeten worden gewijzigd, met als gevolg
een andere tarifering en dergelijke. Of een verzekeraar wil meewerken aan een afkoop
van een saldolijfrente is aan de verzekeraar zelf. Dat een lijfrente afkoopbaar is,
impliceert niet dat «er een markt» voor is. Dit geeft alleen aan dat men het langlevencontract
voortijds kan beëindigen.
Zeker bij een reeds ingegane uitkering uit een levensverzekering zal een verzekeraar
in het algemeen niet de levensverzekering willen afkopen in verband met de zogeheten
antiselectie (een verzekeringnemer met ongunstige sterftekansen zal eerder geneigd
zijn een levensverzekering af te kopen). Dus als een verzekeringnemer zijn saldolijfrente
wil afkopen voor 31 december 2020 en de verzekeraar werkt hieraan mee dan zal de afkoopwaarde
die de verzekeringnemer of onherroepelijk begunstigde ontvangt bepalend zijn voor
het belastbaar bedrag uit hoofde van de saldolijfrente.
Vraag 13
Klopt het dat, door de gehanteerde berekeningsmethode van de Belastingdienst, de Netto
Contante Waarde, het aan belasting te betalen bedrag in sommige gevallen hoger uitvalt
dan de verzekeringstechnische waarde van de polis? Zo ja, hoe kan dit en deelt u de
mening dat dit uiterst onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Het klopt dat het aan belasting te betalen bedrag bij afrekening tegen de Netto Contante
Waarde hoger kan zijn dan de verzekeringstechnische waarde van de polis. Zoals hiervoor
uitgelegd komt dit door het verschil in waarderingsgrondslagen. Voor de belastingheffing
in box 1 is echter relevant wat de waarde van de toekomstige uitkeringen is voor de
verzekerde. De netto contante waarde geeft deze het beste weer.
Vraag 14
Welke financiële gevolgen voor een belastingplichtige kan berekening op basis van
de voorgeschreven Netto Contante Waarde-methode in 2021 hebben? Kan dit leiden tot
financiële problemen?
Antwoord 14
Door de afrekenverplichting tegen de Netto Contante Waarde wordt de belastingheffing
in box 1 die anders in de toekomst plaats zou vinden naar voren gehaald. Hierdoor
kan mogelijk een progressienadeel optreden, maar dit wordt wel beperkt door de mogelijkheid
om voor toepassing van het tarief van 45% te kiezen. Daarnaast kan men gebruik maken
van de middelingsregeling. Op zichzelf hoeft de belastingaanslag dus geen financiële
problemen op te leveren. Mocht dat wel voorkomen en een belastingplichtige kan de
aan hem opgelegde belastingaanslag niet binnen de wettelijke betaaltermijn voldoen,
dan zijn er in de invorderingssfeer mogelijkheden. Bij de Belastingtelefoon kan bijvoorbeeld
om uitstel van betaling van maximaal vier maanden worden verzocht (kort telefonisch
uitstel). Hiervoor gelden enkele voorwaarden. Is langer uitstel nodig of kan niet
aan deze voorwaarden worden voldaan, dan kan men schriftelijk een verzoek indienen
voor een betalingsregeling van maximaal twaalf maanden. Als ook dat geen soelaas biedt,
kan in overleg met de ontvanger naar verdergaande oplossingen worden gekeken. Welke
dat zijn, hangt van de specifieke omstandigheden af waarbij alle details van een individuele
situatie en de hoogte van de belastingschuld worden gewogen en de Belastingdienst
het verzoek om uitstel aan het invorderingsbeleid toetst. In voorkomende gevallen
kan op die manier maatwerk worden geboden. Wellicht ten overvloede merk ik op dat
de afrekenverplichting sinds 2001 in de wet is vastgelegd en dus niet nieuw is. De
betrokken belastingplichtigen zullen daarom – voor zover zij dat niet zelf op het
netvlies hebben gehad – op tijd door hun adviseurs of hun verzekeraars op de per 31 december
2020 aankomende afrekenverplichting geattendeerd zijn geweest. Ook de Belastingdienst
heeft, zoals in een eerder antwoord in deze set aangegeven, via zijn website informatie
over de afrekenverplichting voor zuivere saldolijfrenten verstrekt. Het kan zijn dat
er ondanks alle informatievoorzieningen toch betrokkenen zijn die niet zijn voorbereid
op de afrekenverplichting. In afstemming met de verzekeraars raad ik hen aan om contact
op te nemen met hun adviseur of verzekeraar als zij vragen hebben over hun saldolijfrenteverzekering.
Als zich situaties voordoen waarin belastingplichtigen de aan hen opgelegde aanslag
over de afrekening per 31 december 2020 niet binnen de wettelijke betaaltermijn kunnen
voldoen, raad ik aan om daarover contact met de Belastingdienst op te nemen. In goed
overleg zal dan binnen het invorderingskader kunnen worden gezocht naar een passende
oplossing om de opgelegde aanslag over de afrekenverplichting te kunnen voldoen.
Vraag 15
Bent u bereid de waardering van de desbetreffende saldolijfrenten per 31 december
2020 te laten plaatsvinden op basis van de door de verzekeraar bepaalde afkoopwaarde
in plaats van de Netto Contante Waarde-methode waardoor mogelijke financiële problemen
voor deze belastingplichtigen worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u
dit toelichten en daarbij tevens ingaan op de manier waarop u dit wilt regelen?
Antwoord 15
Nee, hier ben ik niet toe bereid, omdat een andere waardering dan de Netto Contante
Waarde-methode niet aansluit bij de waarde van de verzekering voor de verzekerde en
daarmee niet past binnen de wettelijke systematiek. Het is vanuit deze systematiek
bezien evenwichtig dat de volledige waarde van de uitkeringen in de belastingheffing
in box 1 betrokken wordt, zoals bij de invoering van de Wet IB 2001 besloten. Daarbij
hecht ik eraan op te merken dat over de waarde van de betreffende polissen twintig
jaar lang geen box 3-heffing verschuldigd is geweest.
Vraag 16
Kunt u de vragen zo snel mogelijk, maar uiterlijk 14 december 2020 beantwoorden zodat
de Kamer nog voor het ingaan van het Kerstreces 2020 met u in overleg kan, mocht dit
nodig blijken, gezien het aflopen van de overgangsregeling op 31 december 2020?
Antwoord 16
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk opgesteld en naar uw Kamer gestuurd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.