Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 658 Regels ter uitvoering van de EU-verordening betreffende het programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en de EU-verordening betreffende het programma Europees Solidariteitskorps (Uitvoeringswet Erasmusprogramma en Europees Solidariteitskorps)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 10 februari 2021
Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het wetsvoorstel
Uitvoeringswet Erasmusprogramma en Europees solidariteitskorps. Het verheugt me dat
de commissie, onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen
afdoende worden beantwoord, de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende
voorbereid acht. Hieronder ga ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
graag in op de vragen en opmerkingen die de leden van de fracties van de VVD, het
CDA, D66 en de SP naar voren hebben gebracht.
I. ALGEMEEN
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Uitvoeringswet Erasmusprogramma
en Europees Solidariteitskorps en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.
Deze leden hebben geen opmerkingen of vragen bij het wetsvoorstel. Wel hebben zij
nog enkele vragen over de gevolgen van de Brexit voor studenten die in het Verenigd
Koninkrijk willen studeren. De leden van de CDA-fractie vinden het van belang dat
er gezocht wordt naar mogelijkheden dat studenten, tegen redelijke prijzen, toegang
blijven houden tot de universiteiten in het Verenigd Koninkrijk.
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel
betreffende de Uitvoeringswet Erasmusprogramma en Europees Solidariteitskorps. Erasmus
geeft jongeren, studenten en leraren de kans om gemakkelijk een periode ervaring over
de grens op te doen. Zo leren ze meer over zichzelf en over de ander. Deze leden wensen
de regering nog enkele vragen te stellen over het wetsvoorstel.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de Uitvoeringswet Erasmusprogramma
en Europees Solidariteitskorps. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
1. Inleiding
De leden van de VVD-fractie vragen wat de positie van Nederland was in de Europese
Raad als het gaat om het Erasmusprogramma en het Europees Solidariteitskorps. Kan
de regering deze positie onderbouwen? Hoeveel organisaties in Nederland maken gebruik
van het Solidariteitskorps? De leden van deze fractie vragen of beide voorstellen
een verordening betreffen zonder lidstaatopties. Is het voorstel vooral een technisch
voorstel ter verdeling van onder andere de nationale autoriteiten die verantwoordelijk
worden voor de uitvoering van beide voorstellen, zo vragen zij.
Naar aanleiding van de vragen van de VVD-fractie merkt de regering allereerst op dat
het Erasmusprogramma (Erasmus+) en het Europees Solidariteitskorps (ESC) niet specifiek
zijn besproken tijdens de Europese Raad. De Nederlandse inzet ten aanzien van Erasmus+
en het ESC dient te worden bezien in de bredere context van de onderhandelingen over
het EU Meerjarig Financieel Kader 2021–2027. Nederland heeft zich tijdens deze onderhandelingen
ingezet voor een modern en financieel houdbaar Meerjarig Financieel Kader, waarbij
onderzoek en innovatie, veiligheid, migratie en klimaat de prioriteiten vormden. Uw
Kamer werd bij brief van 24 juli 2020 over de inhoud en appreciatie van de conclusies
van de Europese Raad, die plaatsvond van 17 tot en met 21 juli 2020, geïnformeerd.1 Ook over het verloop van de onderhandelingen tussen het Duitse EU-voorzitterschap
en het Europees Parlement, inclusief de Nederlandse inzet daarbij, en over het onderhandelingsresultaat
is uw Kamer, bij brief van 19 november 2020, geïnformeerd.2 In deze brieven is toegelicht dat het onderhandelingsresultaat op voor Nederland
belangrijke elementen in grote mate overeenkomt met de Nederlandse inzet. Daarnaast
is Uw Kamer eerder specifiek geïnformeerd over de Nederlandse inzet in de onderhandelingen
voor de verordening Erasmus+ 2021–2027 en het Europees Solidariteitscorps 2021–2027.3
Verder merkt de regering naar aanleiding van de vragen van de VVD-fractie op dat in
Nederland momenteel 40 tot 45 gekwalificeerde organisaties gebruik maken van het ESC.
In aanloop naar het nieuwe programma groeit dit aantal. Zo wordt een lichte stijging
in het aantal aanvragen voor een Quality Label (de benodigde accreditatie om deel
te mogen nemen aan Europees Vrijwilligerswerk) gezien.
Tot slot wijst de regering er op dat de Erasmusverordening en de Verordening Europees
Solidariteitskorps rechtstreeks toepasselijk zijn in de lidstaten van de Europese
Unie. Lidstaten moeten zorgdragen voor de effectuering van de uitvoering van de verordening
op nationaal niveau. Het betreft de aanwijzing van de met de uitvoering van de verordening
belaste instanties (de nationale autoriteiten, de nationale agentschappen en het onafhankelijk
auditorgaan) en de coördinatie van de betrekkingen tussen de aangewezen instanties.
Het onderhavige wetsvoorstel voorziet daarin of verschaft daartoe de wettelijke grondslag.
De verordeningen bevatten geen lidstaatopties. Lidstaten hebben derhalve bij de uitvoering
van de verordening via regelgeving bijvoorbeeld niet de mogelijkheid te kiezen uit
verschillende varianten of keuzes te maken ten aanzien van de toepasselijkheid van
bepalingen.
2. Doel en inhoud verordeningen
De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten welke overeenkomsten
en verschillen het Europees Solidariteitskorps en de maatschappelijke diensttijd van
elkaar hebben. Kan de regering kwantificeren hoeveel Nederlandse jongeren de afgelopen
jaren hebben geparticipeerd in of zijn bereikt met het Europees Solidariteitskorps
en de maatschappelijke diensttijd?
In reactie op de vragen van de D66-fractie merkt de regering op dat maatschappelijke
diensttijd (MDT) een met jongeren en (maatschappelijke) organisaties ontwikkeld programma
is waarin jongeren hun talenten ontwikkelen, anderen ontmoeten en iets doen voor een
ander of de samenleving. De MDT is gericht op Nederland en de overzeese koninkrijksdelen.
Het ESC is een initiatief van de Europese Unie dat jongeren de kans biedt om vrijwilligerswerk
te doen of mee te werken aan een project in eigen land of elders in Europa. Het doel
is om jongeren bij elkaar te brengen en de solidariteit tussen mensen te vergroten.
Via het ESC bouwen jongeren samen aan een inclusievere samenleving en pakken ze maatschappelijke
problemen aan.
In zowel de totstandkoming als de geografische focus onderscheiden de MDT en het ESC
zich van elkaar. Onderling zijn afspraken gemaakt om niet «in elkaars vaarwater» te
komen, maar elkaar te versterken. Jongeren met ambities om zich in Europa vrijwillig
in te zetten worden bijvoorbeeld vanuit de MDT-organisatie in contact gebracht met
het ESC. Naast vrijwilligerswerk kent het ESC ook in-country projecten; de zogenaamde Solidariteitsprojecten. Omdat we in Nederland van mening
zijn dat het EU-programma zich het beste zoveel mogelijk toespitst op grensoverschrijdende
projecten is de inzet op dit onderdeel van het ESC beperkt en verloopt dit in overleg
met de organisatie van de MDT.
Verder merkt de regering in reactie op de vragen van de D66-fractie op dat de MDT-trajecten
tot nu toe circa 20.000 deelnemers telden. In 2020 zijn afspraken gemaakt over circa
45.000 trajecten. Voor 2021 wordt ingezet op 60.000 trajecten. Op 21 januari 2021
hadden in totaal 288.969 jongeren zich bij het ESC geregistreerd, waarvan 3.269 Nederlandse
jongeren. Nederland bevindt zich met deze score in de middenmoot. Het aantal Nederlandse
jongeren dat zich inschrijft blijft licht stijgen. In 2018, 2019 en 2020 deden in
totaal zo’n 1.550 jongeren daadwerkelijk mee. Het gaat hierbij ook om jongeren uit
minder kansrijke situaties.
De leden van de SP-fractie constateren dat deze uitvoeringswet tot doel heeft de Europese
identiteit te versterken. Zij vragen wat de Europese identiteit precies behelst en
hoe deze met behulp van het Solidariteitskorps versterkt gaat worden.
Daarnaast heeft het wetsvoorstel als doel jongeren bij elkaar te brengen om een meer
inclusieve samenleving op te bouwen, kwetsbare mensen te helpen en maatschappelijke
problemen aan te pakken. Dit is uiteraard allemaal bewonderenswaardig menen deze leden,
maar kan dit niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt of een vermindering van
mogelijke stageplaatsen?
Dit Solidariteitkorps is een nieuw vehikel om bestaande programma’s samen te voegen
en de doelgroep uit te breiden met kansarme jongeren, aldus de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het algemeen overleg, gehouden op 15 november
2017, over de Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport.4 In welke opzicht faalden bestaande programma’s, zoals het European Voluntary Service,
in het bereiken van kansarme jongeren en hoe kan ervan worden uitgegaan dat deze groep
nu wel wordt bereikt?
Naar aanleiding van bovengenoemde vragen van de SP-fractie merkt de regering allereerst
op dat in november 2018 de EU jongerenstrategie 2019 – 2027 is vastgesteld en ondertekend
door alle lidstaten van de Europese Unie. Door jongeren meer te betrekken en sterker
te maken, kan het jongerenbeleid bijdragen tot het waarmaken van de visie van een
continent waar jongeren kansen kunnen grijpen en zich met Europese waarden kunnen
identificeren. Het ESC en het onderdeel jeugd van het programma Erasmus+ zijn twee
belangrijke instrumenten om bij te dragen aan de doelstelling van de Europese jongerenstrategie.
In het kader van het ESC wordt de Europese identiteit gezien als «wat het betekent
om Europeaan te zijn», waarbij jongeren inzicht hebben in het belang van de EU-waarden
waaronder inclusie, tolerantie, rechtvaardigheid, solidariteit en non-discriminatie.
Doel van het ESC is dat jongeren een bijdrage leveren aan een betere maatschappij,
nu en in de toekomst: jongeren komen in actie, dragen bij aan een betere maatschappij,
en ontwikkelen zich op zowel persoonlijk als professioneel vlak
Verder merkt de regering naar aanleiding van de vragen van de SP-fractie op dat er
weinig risico op verdringing op de arbeidsmarkt of vermindering van stageplaatsen
is. Bij vrijwilligerswerk wordt bij toekenning van accreditatie gecontroleerd of het
daadwerkelijk om vrijwilligerswerk gaat.
In de finale besluitvorming over het voorstel is recent besloten de stage en tijdelijke
baanonderdelen te schrappen. In de nieuwe verordening voor de periode tot 2027 zullen
deze onderdelen, waar de afgelopen jaren met weinig succes mee is geëxperimenteerd,
niet terugkeren.
Tot slot merkt de regering in reactie op de vragen van de SP-fractie op dat het ESC
vervolg geeft aan het European Voluntary Service programma (EVS). Binnen het ESC is
meer aandacht voor het bereiken van jongeren uit een achterstandssituatie. Deze jongeren
worden ook daadwerkelijk meer bereikt. In 2017 bestond in Nederland 62% van de deelnemers
aan het EVS uit deze doelgroep. In 2020 ligt dit percentage – binnen het ESC – rond
de 70–80%. Een groot deel van de organisaties is er op ingericht om deze jongeren
te begeleiden bij Europees vrijwilligerswerk. Het Nationaal Agentschap Erasmus+ Jeugd
ondersteunt organisaties hierbij door bijvoorbeeld trainingen aan te bieden en organisaties
van elkaar te laten leren door bijvoorbeeld werkbezoek of online uitwisseling.
3. Kaderwet zelfstandige bestuursorganen
De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten welke gronden ter overweging
liggen om private rechtspersonen aan te wijzen als nationaal agentschap. Past dat
binnen de financiële relatie en de sturingsrelatie van het Rijk met de betreffende
organisaties?
Naar aanleiding van de vragen van de D66-fractie wijst de regering erop dat de Erasmusverordening
en de Verordening Europees Solidariteitskorps de verlening van de EU-subsidies aan
nationale agentschappen delegeren. Op grond van de Erasmusverordening en de Verordening
Europees Solidariteitskorps is het niet mogelijk om deze taken te laten uitvoeren
door (een dienstonderdeel van) het ministerie. Uit de preambule bij de verordeningen
blijkt dat met de toedeling van deze taken aan nationale agentschappen wordt beoogd
deze taken te beleggen bij organen die reeds werkzaam zijn op een terrein dat dicht
bij dat van het subsidieprogramma ligt en bijkomende taken op zich kunnen nemen dankzij
de deskundigheid waarover zij beschikken. Bovendien zouden de nationale agentschappen,
waar mogelijk en om de efficiëntie te vergroten, dezelfde moeten zijn als die waren
aangewezen voor het beheer van het vorige programma.
Nuffic en het NJi zijn bestaande stichtingen die al lange tijd als nationaal agentschap
in de zin van de Erasmusverordening en de Verordening Europees Solidariteitskorps
opereren en daardoor over veel specialistische kennis op dit vlak beschikken. Naast
de in de Erasmusverordening en de Verordening Europees Solidariteitskorps genoemde
taken voeren Nuffic en het NJi nog diverse andere werkzaamheden uit op het gebied
van internationalisering in het onderwijs respectievelijk met betrekking tot jeugd.
Om die reden acht de regering, mede gelet op het hiervoor genoemde doel van het beleggen
van de verlening van EU-subsidies bij nationale agentschappen, het bijzonder aangewezen
– voor de behartiging van het met de EU-subsidies te dienen openbaar belang – Nuffic
en het NJi met subsidieverlennig te belasten.
De aanwijzing van Nuffic en NJi past binnen de financiële relatie en de sturingsrelatie
van het Rijk met deze organisaties. De uitoefening van de in genoemde EU-verordeningen
neergelegde taken door Nuffic en NJi zal onafhankelijk van de overige werkzaamheden
van deze organisaties geschieden. Voor zover het de taken voor het uitoefenen van
Erasmus+ betreft, zijn Nuffic en NJi privaatrechtelijke zbo’s (deeltijd zbo’s). In
de Kaderwet zbo’s is de sturing en het toezicht op privaatrechtelijke zbo’s geregeld.
Een aantal bepalingen van de Kaderwet zbo’s inzake de taakuitoefening en de (financiële)
verantwoording is niet van toepassing op de nationale agentschappen, omdat de Erasmusverordening,
de Verordening Europees Solidariteitskorps en het Financieel Reglement reeds dergelijke
bepalingen bevatten.
4. Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie zien dat er € 3.154.000 wordt begroot voor het Erasmusprogramma
en € 899.839 voor het Solidariteitskorps. Zijn beide bedragen volledig benut in 2020
of is er sprake van onderuitputting? Kan de regering een overzicht geven van de bedragen
die zijn gespendeerd onder het programma Solidariteitskorps en voor wie of welke organisaties?
In reactie op de vragen van de VVD-fractie merkt de regering op dat genoemde bedragen
de subsidies betreffen die het Ministerie van OCW respectievelijk het Ministerie van
VWS verstrekken aan de nationale agentschappen voor bureaukosten. In 2020 is hiervoor
€ 3.154.000 verstrekt door OCW voor het onderdeel onderwijs en training van Erasmus+
en € 899.839 verstrekt door VWS voor het onderdeel jeugd van Erasmus+ (€ 544.257)
en voor het ESC (€ 355.582). Voor zover nu bekend, zijn deze bedragen in 2020 volledig
uitgeput.
5. Inwerkingtreding
De leden van de D66-fractie constateren dat bij het opstellen van de memorie van toelichting
de inwerkingtreding van de Erasmusverordening en Verordening Europees Solidariteitskorps
niet bekend was of ingevuld is. Zij vragen de regering of inmiddels bekend is wanneer
de verordeningen naar verwachting van kracht worden.
De Europese Commissie heeft nog geen helder tijdpad gegeven over de datum waarop de
verordeningen in werking zullen treden. De Commissie werkt op dit moment aan de vertalingen
van de verordeningen. Daarna moet de definitieve tekst formeel door de Raad van de
Europese Unie en door het Europees Parlement worden goedgekeurd, waarmee de verordeningen
worden vastgesteld. Na ondertekening door de voorzitters van de Raad en het Europees
Parlement, kunnen de verordeningen worden gepubliceerd. De verwachting is dat de verordeningen
in mei of juni 2021 zullen worden gepubliceerd.
6. Overig
Brexit
De leden van de CDA-fractie zien dat door de Brexit Europese studenten niet meer de
drempelloze mogelijkheid hebben om in het Verenigd Koninkrijk te studeren en visa
versa. Tijdens het notaoverleg over de Brexit deal op 28 december 2020 heeft de Minister
van Buitenlandse Zaken toegezegd dat het kabinet met het Verenigd Koninkrijk (VK)
in overleg gaat, ook omdat het Verenigd Koninkrijk heeft aangekondigd zelf een programma
te willen gaan maken ter vervanging van het Erasmusprogramma.5 Het kabinet heeft heel specifiek toegezegd zich in te spannen voor een alternatief
Erasmusprogramma met het Verenigd Koninkrijk om studentenuitwisselingen wederzijds
mogelijk te blijven maken. Hoe staat het met dit overleg? Zijn daarvoor de eerste
contacten gelegd en lopen dergelijke gesprekken via de Europese Unie of voert Nederland
deze bilateraal? Voert de regering de motie van het lid Bouali c.s. over de uitwisseling
van studenten uit?6 Zo ja, wat is de voortgang daarvan? Welke strategie hanteert de regering daarbij?
Gaat de regering de uitvoering van deze motie bilateraal of in EU-verband oppakken?
Naar aanleiding van deze vragen van de CDA-fractie merkt de regering allereerst op
dat zij het net als verschillende andere lidstaten betreurt dat het Verenigd Koninkrijk
ervoor gekozen heeft niet deel te nemen aan het Erasmusprogramma. Conform de motie
van het lid Bouali over de uitwisseling van studenten onderzoekt de regering op dit
moment de mogelijkheden om de uitwisseling van studenten aan beide kanten van het
kanaal te bestendigen nu het Verenigd Koninkrijk niet meer deelneemt aan het Erasmusprogramma.
Hierover zijn inmiddels de eerste bilaterale contacten gelegd met het Verenigd Koninkrijk.
Uw Kamer wordt hierover verder geïnformeerd zodra meer duidelijk is over een mogelijke
toekomstige samenwerkingsrelatie met het Verenigd Koninkrijk op dit terrein.
Wat merken (aankomende) studenten in Nederland en het Verenigd Koninkrijk van de Brexit?
Hoe urgent is het om op korte termijn met een oplossingen te komen? Welke gevolgen
heeft de Brexit-deal voor bestaande Erasmusstudenten in het Verenigd Koninkrijk en
studenten uit het Verenigd Koninkrijk in Europa? In hoeverre kunnen zij hun studieprogramma’s
afronden?
Naar aanleiding van deze vraag van de CDA-fractie merkt de regering op dat het Verenigd
Koninkrijk ervoor gekozen heeft om niet deel te nemen aan het nieuwe programma Erasmus+
(2021–2027). Dit heeft tot gevolg dat Britse jongeren, studenten en docenten niet
meer via Erasmus+ in een EU-lidstaat kunnen studeren of stage lopen. En tevens dat
jongeren, studenten en docenten uit EU-lidstaten niet meer via Erasmus+ naar het Verenigd
Koninkrijk kunnen voor studie of stage. Het is nog wel mogelijk om lopende projecten
(zowel mobiliteitsprojecten als strategische partnerschappen) met financiering uit
het vorige Erasmus+ programma (2014–2020) uit te voeren of af te ronden, ook na 1 januari
2021. Daarbij zullen de deelnemers zich wel moeten houden aan de nieuwe regelgeving
tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk, onder andere op het gebied van visa.
Wanneer moeten Europese Economische Ruimte (EER-)studenten zich uiterlijk aanmelden
voor Britse universiteiten voor het collegejaar 2021–2022 en verwacht de regering
voor die tijd een alternatief voor het Erasmusprogramma, zo vragen deze leden.
Wat worden de kosten voor Nederlandse studenten om visa te regelen voor het Verenigd
Koninkrijk? Welke termijnen zijn hiervoor voorzien? Wat worden de kosten van een visum
voor studenten uit het Verenigd Koninkrijk die in Nederland willen komen studeren?
In reactie op deze vragen van de CDA-fractie merkt de regering op dat de aanmelddatum
voor Britse universiteiten voor het collegejaar 2021–2022 verschilt per instelling
of opleiding. De uiterste aanmelddatum voor een collegejaar heeft echter geen relatie
met uitwisselingsprogramma’s tussen universiteiten. Voor deze programma’s hanteren
instellingen andere deadlines. Nederlandse studenten die in het eerste semester van
het academisch jaar 2021/2022 op uitwisseling willen, schrijven zich hier doorgaans
al in najaar/winter 2020 voor in en worden in het eerste kwartaal van 2021 geselecteerd
(tijdpad is wisselend per instelling).
Voor een studieverblijf in het Verenigd Koninkrijk van korter dan 6 maanden zal geen
visum nodig zijn (andersom voor studenten uit het Verenigd Koninkrijk die voor kort
verblijf naar Nederland komen ook niet). Studenten uit het Verenigd Koninkrijk die
na 1 januari 2021 naar Nederland komen om langer dan drie maanden te studeren hebben
een verblijfsvergunning «studie» nodig. De onderwijsinstelling die erkend is als referent
kan de aanvraag voor de verblijfsvergunning indienen. De legeskosten bedragen € 192,–.
Conform de motie van het lid Bouali over de uitwisseling van studenten7 onderzoekt de regering op dit moment de mogelijkheden om de uitwisseling van studenten
aan beide kanten van het kanaal te bestendigen nu het Verenigd Koninkrijk niet meer
deelneemt aan het Erasmusprogramma. Het is derhalve momenteel nog niet mogelijk een
tijdpad hiervoor te schetsen en Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra meer duidelijk
is over een mogelijke toekomstige samenwerkingsrelatie met het Verenigd Koninkrijk
op dit terrein.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft toegezegd te onderzoeken hoe de kosten voor
studenten beperkt blijven, maar was niet bereid op voorhand te zeggen dat Nederland
dan zomaar nationaal de rekening gaat oppikken.8 Kan hier al meer duidelijkheid over gegeven worden? Staat dit ook op de agenda van
de Europese Commissie en EU-VK-onderhandelaren? Zo nee, wanneer gaat Nederland dat
dan in het Europese overleg adresseren?
Naar aanleiding van deze vragen van de CDA-fractie wijst de regering er op dat het
Verenigd Koninkrijk er voor gekozen heeft om niet meer deel te nemen aan het nieuwe
programma Erasmus+. De Commissie heeft aangegeven dat er daarom geen rol is voor de
Commissie in het maken van afspraken over uitwisseling van studenten tussen de EU-lidstaten
en het Verenigd Koninkrijk en dat er geen specifieke EU-aanpak komt. Het staat daarom
ook niet meer op de agenda van gesprekken tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk.
Het is nu aan de lidstaten zelf om te bezien in hoeverre er bilaterale afspraken worden
gemaakt met het Verenigd Koninkrijk over studentenuitwisseling, binnen de bredere
kaders die zijn afgesproken in de EU-VK Handels-en Samenwerkingsovereenkomst.
In hoeverre zal de Brexit naar verwachting zorgen voor een grotere toestroom van EER-studenten
die nu voor Nederland kiezen in plaats van het Verenigd Koninkrijk omdat ze in ons
land geen visum aan hoeven vragen en tegen wettelijk collegegeld kunnen studeren?
Hoe wil de regering, ook vanwege de conclusie uit het interdepartementaal beleidsonderzoek
Internationalisering van het (hoger) onderwijs dat de toegenomen instroom van internationale
studenten druk zet op de kwaliteit en financiering van het hoger onderwijs, grip krijgen
op de instroom?9 Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie van de leden Wiersma en
Van der Molen over nadere afspraken over studentmobiliteit?10
Naar aanleiding van deze vragen van de CDA-fractie merkt de regering op dat het scenario
dat er mogelijk meer buitenlandse studenten (met name EER) naar Nederland zullen komen
na de Brexit niet nieuw is. In zijn algemeenheid heeft de regering naar aanleiding
van het in juli 2019 gepubliceerde IBO internationalisering van het (hoger) onderwijs
een aantal maatregelen in gang gezet met als doel een balans te creëren, waarbij de
waardevolle aspecten van internationalisering behouden blijven, met oog voor de kwaliteit
en toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Deze maatregelen zijn vormgegeven in
het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid, dat thans voorligt in de Eerste Kamer.
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel controversieel verklaard. De in het wetsvoorstel
opgenomen maatregelen voorzien reeds in een antwoord op een mogelijk extra toestroom
van internationale studenten. De regering zal uiteraard de gevolgen van de Brexit
op de toename van het aantal EER-studenten in het Nederlandse hoger onderwijs nauwlettend
blijven volgen.
Verder wijst de regering erop dat in de vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 202111 reeds is ingegaan op de nadere afspraken over studentmobiliteit. Hierbij is aangegeven
dat in het schriftelijke overleg omtrent de OJCS-Raad van 18 en 19 mei specifiek is
ingegaan op de discussie in de EU over gebalanceerde mobiliteit en de Nederlandse
inbreng. Sindsdien is er op Europees niveau weinig gesproken over gebalanceerde mobiliteit,
mede doordat vanwege de COVID-19 pandemie op dit moment een andere situatie zich voordoet
rond studentenmobiliteit. Uit de gesprekken blijkt dat er in de EU nauwelijks animo
is om op dit onderwerp gezamenlijke afspraken te maken, op een paar uitzonderingen
na. De meeste lidstaten juichen mobiliteit van studenten toe en ervaren geen knelpunten
omtrent de balans in inkomende en uitgaande studentenmobiliteit. Een kleine groep
lidstaten geeft aan een brain drain te ervaren. Een andere groep lidstaten heeft een
grote instroom aan studenten uit buurlanden. Nederland pakt dit onderwerp nationaal
op met het wetsvoorstel Wet Taal en Toegankelijkheid, zoals hierboven toegelicht en
zal tegelijkertijd in de Raad aandacht blijven vragen voor gebalanceerde mobiliteit
en brain circulation, o.a. in de gesprekken over de Europese Onderwijsruimte 2025.
De leden van de D66-fractie zijn teleurgesteld in het besluit van de Britse regering
om niet deel te nemen aan het Erasmusprogramma. Vanwege de taal, het rijke aanbod
en de kwaliteit van het Britse hoger onderwijs was het Verenigd Koninkrijk een populair
land voor Nederlandse studenten. Deze leden hebben bij het notaoverleg over de Brexit
op 28 december 2020 reeds de toezegging gekregen dat het kabinet zich zal inspannen
voor een alternatief Erasmusprogramma met het Verenigd Koninkrijk om studentenuitwisselingen
wederzijds mogelijk te blijven maken.12 Ook hebben zij aanvullende vragen gesteld in het schriftelijk overleg op 19 januari
jl. over het verslag van de videoconferentie EU Onderwijsministers op 30 november
2020.13Deze leden vragen de regering toe te lichten of een wettelijke grondslag nodig is
voor de uitvoering van een uitwisselingsprogramma met één land. Zo ja, voorziet deze
uitvoeringswet daar ook in?
In reactie op deze vragen van de D66-fractie wijst de regering erop dat met het onderhavige
wetsvoorstel uitvoering wordt gegeven aan de Erasmusverordening en de Verordening
Europees Solidariteitscorps. Het verschaft geen juridische basis voor de uitvoering
van bilaterale uitwisselingsprogramma’s. Of regelgeving nodig is ter uitvoering van
bilaterale uitwisselingsprogramma’s hangt af van de vorm, de aard en inhoud van de
bilaterale afspraken. Zoals aangegeven in het kader van het schriftelijk overleg met
uw Kamer, vastgesteld op 22 januari jl., staat het Nederlandse instellingen voor hoger
onderwijs en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs verder vrij om afspraken
te maken met met Britse universiteiten of universiteiten uit andere landen, zowel
binnen als buiten de EER, over studentenuitwisselingen. Dit gebeurt veelvuldig en
staat los van deelname van het Verenigd Koninkrijk aan het Erasmusprogramma.14
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap