Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Nader verslag
35 527 Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet implementatie richtlijnen elektronische handel)
Nr. 9 VERSLAG
Vastgesteld 25 januari 2021
De vaste commissie voor Financiën heeft na kennisneming van de nota naar aanleiding
van het verslag (Kamerstuk 35 527, nr. 8) en van de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 19 januari 2021 over de uitvoering van de wijzigingen van de Wet
op de omzetbelasting 1968 (Kamerstuk 35 527, nr. 8) behoefte nadere vragen en opmerkingen aan de regering voor te leggen.
Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende
zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Tielen
De griffier van de commissie, Weeber
Inhoudsopgave
blz.
1. Algemeen
2
2. Implementatieproces en implementatietermijn
3
3. Uitvoeringsaspecten Belastingdienst
6
4. Budgettaire aspecten
10
5. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
10
6. Advies en consultatie
10
7. Vragen over de Nota naar aanleiding van het verslag
11
1. Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben een aantal opmerkingen en vragen naar aanleiding
van de nota van wijziging en de nadere toelichting in de brief van de Staatssecretaris.
Zij hechten eraan allereerst toe te lichten waarom zij hebben voorgesteld tot het
uitbrengen van een nader verslag bij het wetsvoorstel. De leden van de VVD-fractie
blijven zich ernstig zorgen maken over een adequate implementatie van de wet richtlijnen
elektronische handel. De leden hebben specifiek op dat onderwerp verschillende vragen
en opmerkingen. De gevolgen van het niet tijdig en/of adequaat implementeren van de
richtlijnen elektronische handel zijn groot voor ondernemers. Nederlanders of niet-EU-ondernemers
kunnen gedurende de periode 1 juli 2021 tot 1 januari 2022 dan geen gebruik maken
van het éénloketsysteem in Nederland en moeten naar een andere EU-lidstaat voor het
doen van aangifte btw. Tegelijkertijd kan Nederland geen btw-meldingen en betalingen
uit andere lidstaten ontvangen. Zoals geschetst in de brief van de Staatssecretaris
van 19 januari 2021, leidt dit tot grote onduidelijkheid, logistieke problemen, verlegging
van handelsstromen, schadeclaims van getroffenen en mogelijk een inbreukprocedure
of boete door de Europese Commissie. De regering geeft aan dat de deadline van 1 juli
2021 toch gehaald kan worden. Dat lijkt positief. De leden van de VVD-fractie komen
hier verderop in dit nader verslag nog op terug. Dit neemt echter de grote zorgen
die bij hen leven over zowel de procedure, de prioritering inzake ontwikkelcapaciteit
ICT (nu maar ook voor de toekomst) als de implementatie zelf nog onvoldoende weg.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het
verslag bij de Wet implementatie richtlijnen elektronische handel. Ook hebben zij
kennisgenomen van de brief van de Algemene Rekenkamer van 14 januari 2021, waarin
deze haar zorgen uit over de stand van de implementatie van de richtlijnen en de gevolgen
daarvan, en van de brief van de Staatssecretaris van 19 januari 2021 waarin hij een
voorstel uiteenzet voor een noodvoorziening die de gevolgen van te late implementatie
moet mitigeren. Zij hebben naar aanleiding daarvan opmerkingen en vragen.
De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van de nota van wijziging en
de nadere toelichting van de Staatssecretaris over de Wet implementatie richtlijnen
elektronische handel. Deze leden hebben bij de eerdere inbreng voor dit wetsvoorstel
meerdere vragen gesteld over een tijdige implementatie en de gevolgen voor de uitvoering.
Deze leden danken de Algemene Rekenkamer voor de extra waarschuwing over de problemen
bij de implementatie van deze wet- en regelgeving en de gevolgen en risico’s daarvan
voor bijvoorbeeld het bedrijfsleven en de uitvoering.
De leden van de fractie van D66 vragen de regering om een reactie op de zorgen van
de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de implementatie van de nieuwe btw-regelgeving.
Deelt de regering deze zorgen? Sinds wanneer zijn deze zorgen bij de regering bekend
en herkend?
De leden van de GroenLinks-fractie danken de Staatssecretaris voor zijn aanvullende
toelichting op het wetsvoorstel en de nota van wijziging. Zij vinden het wetsvoorstel
inhoudelijk een goede stap, maar hebben net als de Algemene Rekenkamer en de regering
zelf zorgen over de uitvoering. Zij hebben daar een aantal vragen over.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nadere toelichting van de Staatssecretaris.
Zij geven aan zich grote zorgen te maken over de constateringen die de Algemene Rekenkamer
heeft gedaan. De leden van de SP-fractie merken op dat het feit dat de regering nog
onderzoek moet doen om te bezien of de datum van 1 juli 2021 kan worden gehaald weinig
geruststellend is in reactie op de te verwachten problemen met onder andere de handmatige
processen die nodig zullen zijn en het niet of niet geheel werkzaam zijn van het éénloketsysteem.
2. Implementatieproces en implementatietermijn
De leden van de VVD-fractie lezen dat implementatie per 1 juli 2021 toch mogelijk
is. De versnelling is mogelijk door een «noodspoor». De leden van de VVD-fractie delen
de mening dat het op dit moment wenselijker is om gebruik te maken van een noodspoor
in plaats van het helemaal niet tijdig kunnen implementeren van de richtlijnen, maar
dit verdient absoluut geen schoonheidsprijs. De leden lezen dat er binnen het noodspoor
1) een minder beheerste procesuitvoering is, 2) met meer foutkansen en 3) langere
doorlooptijden. Daarbij komt dat het noodspoor 4) een handmatig proces is met 5) beperkte
IV-ondersteuning. En dat betekent, zo lezen de leden van de VVD-fractie, dat meldingen
van ondernemers geautomatiseerd worden ontvangen, maar 6) in de afhandeling van (aan)meldingen
in belangrijke mate handmatig wordt uitgevoerd, hetgeen 7) zal leiden tot meer interactie
met ondernemers.
De leden van de VVD-fractie vragen de regering op de genoemde punten 1 tot 7 in te
gaan. Graag per punt een opsomming van de (financiële) gevolgen voor de ondernemer
en de Belastingdienst. Daarnaast willen de leden van de VVD-fractie graag inzicht
in de verwachte doorlooptijden en de capaciteit die hiervoor aan de zijde van de Belastingdienst
wordt ingezet. Onder 6 willen de leden graag weten wat de gevolgen zijn voor de uitwisseling
van de gegevens met andere landen. Welke risico’s loopt Nederland hier (graag een
uitputten overzicht)? Kan de regering het onderliggende nadere onderzoek tegelijk
met de nota naar aanleiding van het nader verslag met de Kamer delen?
De leden van de VVD-fractie vragen over mogelijke implementatieproblemen bij andere
EU-lidstaten. Zijn er nog andere lidstaten die problemen ervaren met het tijdig en
adequaat implementeren van de richtlijnen? Zo ja, welke en wat kan Nederland leren
van deze EU-lidstaten? Kan de regering specifiek ingaan op de wijze hoe Duitsland
(een van de lidstaten die ook voor uitstel gepleit heeft) de implementatie vorm heeft
gegeven of vorm geeft? Is er overwogen om de beschikbare capaciteit in beide landen
te bundelen en zo te komen tot een tijdelijke voorziening? Zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie maken over het proces van implementatie voorts de volgende
opmerkingen.
Al begin 2015, zo constateren deze leden, is in Europees verband afgesproken dat het
EU-éénloketsysteem per 2021 ook gebruiksklaar zou moeten zijn voor goederentransacties
en overige diensten. De Algemene Rekenkamer heeft in haar rapport in 2018 expliciet
gewezen op de ingrijpende wijzigingen en het belang van een tijdige voorbereiding.
Deze leden zijn dan ook hoogst verbaasd om te lezen dat de toenmalige Staatssecretaris
van Financiën begin 2019 heeft besloten tot het inzetten van de beschikbare IV-capaciteit
voor andere doeleinden en implementatie van voorliggend wetsvoorstel geen prioriteit
te geven. Kan de regering onderzoeken hoe de Belastingdienst de naleving van de btw-verplichting
rond grensoverschrijdende digitale dienstverlening heeft gehandhaafd en heeft opgepakt?
Waarom is begin 2019 gekozen voor een andere benutting van de IV-capaciteit? Wanneer
is de Kamer hierover geïnformeerd? Is hierdoor de gehele implementatie van voorliggende
richtlijnen stil komen te liggen? Hoe is opvolging gegeven aan het rapport van de
Rekenkamer uit 2018? Wanneer zag de huidig Staatssecretaris van Financien (Fiscaliteit
en Belastingdienst) in dat een versnelling in implementatie noodzakelijk was om de
enigszins te kunnen voldoend aan de deadline? Wanneer is in Europees verband besloten
tot uitstel van de deadline van 1 januari 2021?
De leden van de VVD-fractie vragen of de regering kan aangeven waarom er medio 2019
een afweging is gemaakt om geen ontwikkelcapaciteit in te zetten op deze richtlijnen
terwijl duidelijk was wat de gevolgen zouden zijn als men niet tijdig kan overgaan
tot het éénloketsysteem die voortvloeit uit de Europese richtlijnen. Kan de regering
aangeven waarom er niet voor is gekozen om ontwikkelcapaciteit in te huren om aan
de verplichtingen te voldoen? Kan de regering aangeven wanneer de Kamer op de hoogte
is gesteld van de keuze, medio 2019, om de ontwikkelcapaciteit voor andere prioriteiten
in te zetten? Was op het moment dat de toenmalige Staatssecretaris van Financiën een
pleidooi hield voor een «beleidsluwe periode» voor de Belastingdienst al duidelijk
dat er op dit onderdeel een risico gelopen werd? Wanneer is Kamer hierover geïnformeerd?
Wanneer werd duidelijk dat er een andere keuze is gemaakt dan ICT-voorbereiding elektronische
handel? Welke analyse lag ten grondslag aan deze keuze zowel inhoudelijk (gevolgen
bedrijfsleven en overheid) als financieel?
De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat begin 2020 de toen verantwoordelijk
Minister van Financiën een reorganisatie van de Belastingdienst heeft aangekondigd.
Klopt het dat de samenwerkende centrales van overheidspersoneel in het DGO Financiën,
de ondernemingsraad en verschillende deelraden hun zorgen hebben geuit over de aangekondigde
reorganisatie? Klopt het dat vanuit de afdeling ICT een brief aan de Minister is gestuurd
waarin zorgen zijn geuit over de reorganisatie in relatie tot de (ontwikkelcapaciteit)
ICT? Zo ja, is de regering bereid deze brief als bijlage van dit nota naar aanleiding
van dit nader verslag met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
De regering heeft op 14 juli 2020 aangegeven dat implementatie van voorliggende richtlijnen
op zijn vroegst pas per 1 januari 2024 mogelijk zou zijn, dit is in een eerste uitvoeringstoets
tot uitdrukking gebracht. Vervolgens laat een geactualiseerde uitvoeringstoets zien
dat een implementatie van 1 januari 2023 haalbaar is (mits capaciteit wordt opgeschroefd).
Kan de regering een verloop van de beschikbare capaciteit in beeld brengen en laten
zien hoe deze in de afgelopen periode is opgeschroefd? Deze deadline is op 4 september
2020, vervroegd naar 1 januari 2022. Kan de regering per (geactualiseerde) uitvoeringstoets
aangeven wat er veranderd is waarom de richtlijnen eerder geïmplementeerd kunnen worden?
En wil de regering reflecteren op het proces van de uitvoeringstoets?
De leden van de VVD-fractie constateren dat er nu, terecht, veel prioriteit en daarmee
capaciteit naar de implementatie van het éénloketsysteem, zowel het noodspoor als
de definitieve oplossing, gaat. Kan de regering een opsomming geven wat deze prioritering
en inzet van capaciteit (onder andere voor handmatige invoer, meer contact met ondernemers,
etc.) betekent voor andere ICT-projecten en onderdelen in de dienst?
Kan worden geconcludeerd dat het niet voldoende prioriteit geven aan de tijdige implementatie
van voorliggende richtlijnen in 2019 tot gevolg heeft dat er verschillende grote inhaalstappen
gezet moeten worden met de nodige onzekerheden en extra financiële kosten? Zo nee,
waarom niet? Kan de regering zelf reflecteren op de gang van zaken in dit proces?
Hoe is de regering voornemens om deze werkwijze (onder andere de prioritering) naar
de toekomst te voorkomen? Op welke wijze wordt er geborgd dat er voldoende beschikbare
ontwikkelcapaciteit is voor de implementatie van Europese richtlijnen?
De leden van de VVD-fractie merken op dat de Belastingdienst de belangrijke handhavingstaak
heeft om derving van btw te voorkomen. Zij kunnen concluderen dat de handhaving in
de praktijk wordt bemoeilijkt door de beperkte mogelijkheden van detectie van de niet
aangegeven omzet en de beperkingen van het Belastingdienst ICT-systeem MOSS. Welke
stappen, zo vragen zij, heeft de Belastingdienst de afgelopen periode gezet om ook
de handhavingstaak van het voorkomen van derving btw te versterken?
De leden van de VVD-fractie willen afsluitend opmerkingen dat de problemen rond implementatie
van de richtlijnen elektronische handel kenmerkend zijn voor de grote ICT-problemen
waar de Belastingdienst de afgelopen jaren mee te maken heeft (gehad). Andere Europese
lidstaten kunnen de richtlijnen elektronische handel per 1 juli 2021 implementeren,
maar Nederland alleen onder grote druk en met de nodige foutmarge. Welke stappen worden
er nu Belastingdienst breed concreet gezet om de ICT-achterstanden te verbeteren?
Bij concreet welke andere wetgeving, implementatie van richtlijnen, systeemvernieuwingen
van bestaand beleid of uitvoeringsystemen is op dit moment duidelijk dat er problemen
in de IV-dienstverlening kunnen optreden? Is de regering bereid deze lijst met de
Kamer te delen? Maar wellicht nog belangrijker; wat zijn de gevolgen voor ondernemers
als de Belastingdienst de systemen niet tijdig up-to-date heeft? Hoe zorgt de regering
ervoor dat ondernemers niet de dupe worden van het achterstallige onderhoud bij de
Belastingdienst?
De leden van de CDA-fractie schrikken van de gang van zaken rondom de implementatie
en maken zich grote zorgen over de gevolgen van het noodspoor dat nu door de regering
als een uitgemaakte zaak wordt gepresenteerd. Inmiddels is er ook geen enkel alternatief
meer, omdat de implementatiedatum niet naar 1 januari 2022 zal worden verplaatst.
Deze leden voelen het als een vreemde gang van zaken dat zij op deze manier voor een
voldongen feit worden gesteld, waar allerlei risico’s, onzekerheden en imperfecties
aan kleven, om de rommel mee op te ruimen die is ontstaan door akkoord te gaan met
een te snelle inwerkingtreding van een wetsvoorstel. Met het risico dat op deze manier
alleen nog maar meer rommel wordt gecreëerd. Kan de regering allereerst aangeven hoe
zij een dergelijke gang van zaken rondom een te korte implementatiedeadline en te
late voorbereiding van implementatie van EU-wetgeving in de toekomst wil voorkomen?
Welke «safeguards» wil zij daarbij inbouwen?
Ook voelen de leden van de CDA-fractie zich door de regering op het verkeerde been
gezet. Zij merken op dat de regering in de memorie van toelichting nog aangaf dat
ingeval er nog steeds tijd zit tussen de officiële inwerkingtreding en het tijdstip
dat Nederland daadwerkelijk gereed is, Nederland met de landen die ook niet gereed
zijn zal proberen een oplossing te vinden. Dat daar nog enige ruimte zat. Nu krijgen
zij uit de Nota naar aanleiding van het verslag de indruk dat de kans op overeenstemming
tussen lidstaten over latere inwerkingtreding toch al klein was en dat Nederland geen
andere mogelijkheid had dan instemmen met de invoeringsdatum per 1 juli 2021. Bovendien,
zo merken de leden van de CDA-fractie op, krijgen zij niet de indruk dat de Staatssecretaris
naar de beloofde oplossingen met andere lidstaten heeft gezocht, maar alleen heeft
geïnformeerd bij de Europese Commissie, die uiteraard een snelle implementatie wenst.
Kan de regering aangeven welke andere lidstaten ook nog steeds problemen ervaren met
tijdige implementatie? Heeft de Staatssecretaris nog overleg gehad met de lidstaten
die ook moeite hebben met implementatie en gezamenlijk met deze landen een poging
gedaan tot het krijgen van verder uitstel? Heeft de Staatssecretaris in EU-verband
nogmaals aangegeven dat extra uitstel voor Nederland nodig was?
De leden van de fractie van D66 vragen naar de stand van zaken van de implementatie
in andere lidstaten. Lopen die tegen dezelfde problemen aan? Verwacht de regering
dat de Europese Commissie ook mogelijke inbreukprocedures tegen andere lidstaten overweegt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat er sinds februari 2020 kwartier gemaakt
is om de btw e-commerce te realiseren. Op basis daarvan is ook deze implementatie
reeds hoog in de IV-portefeuille geprioriteerd. Tegelijkertijd is onlangs pas het
noodspoor ingeroepen. Deze stap wordt door de leden van de GroenLinks-fractie ondersteund,
maar roept wel de vraag op of voorafgaand aan het instellen van het noodspoor geaccepteerd
werd dat de implementatiedeadline niet gehaald zou worden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen over het handmatige karakter van de tijdelijke
oplossing voor de btw e-commerce om de implementatiedeadline te halen. Zij vragen
hoe op termijn gezorgd zal worden voor een soepele overgang tussen de tijdelijke,
deels handmatige infrastructuur en de permanente, geautomatiseerde infrastructuur.
De leden van de SP-fractie vragen de regering naar haar oordeel over de gevolgen van
het niet tijdig in werking treden van de wet en wat zij onderneemt om deze te ondervangen.
Tevens vragen zij de regering hoe de (verwachte) implementatie door andere EU-lidstaten
verloopt.
3. Uitvoeringsaspecten voor de Belastingdienst
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering de procesuitvoering zo veel als
mogelijk gaat beheersen. Hoe tracht de regering de kans op fouten en langere doorlooptijden
zoveel als mogelijk te beperken? Deze leden lezen dat er nog «serieuze onzekerheden
en risico’s» zijn vanwege het «grotendeels onbekende volume van werkstromen». Betekent
dit dat de Belastingdienst niet duidelijk heeft welke impact implementatie van voorliggende
richtlijnen op het «noodspoor» zal gaan hebben? Betreft dit alleen het «noodspoor»
of ook in de eindversie? Heeft de Belastingdienst een impactanalyse gemaakt, al dan
niet gestuurd of opgezet vanuit de EU? Zo nee, waarom niet? Kan de Belastingdienst
wel een inschatting maken van het aantal aanmeldingen en meldingen die in de eerste
paar maanden worden ontvangen en verwerkt moeten worden via het «noodspoor»? Hoeveel
medewerkers zijn betrokken bij het handmatig afhandelen van de (aan)meldingen? Uit
hoeveel medewerkers bestaat het tijdelijke operations center? Wat is de taak van het
operations center en wat draagt dit bij aan het minimaliseren op de kans op fouten?
Acht de regering dit voldoende? Zo ja, waarom; zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie merken voorts op dat een noodspoor een tijdelijke oplossing
is. Op termijn zal de Belastingdienst toe moeten naar een structurele uitvoeringsoplossing.
Wanneer verwacht de regering het «noodspoor» te kunnen inruilen voor een definitief,
structureel en robuust éénloketsysteem? Kan de regering een uitgebreid tijdspad delen,
per stap die van het huidige «noodverband» tot een robuuste IV-voorziening wordt gezet?
Welke verschil ontstaat er voor de ondernemer tussen werken met het «noodspoor» en
werken met het definitieve systeem? Kan de regering toezeggen dat er wordt getracht
de overgang van het tijdelijke systeem naar het nieuwe definitieve systeem zo geruisloos
mogelijk te maken?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de huidige situatie een continuïteitsrisico
is. Deelt de regering dit en welke rol heeft de dienst Rijksbegroting in dezen, nu
we spreken over een continuïteitsrisico? Indien het antwoord ontkennend is, wat is
dan de definitie van een continuïteitsrisico?
De leden van de VVD-fractie wanneer de regering voornemens is de nieuwe formele uitvoeringstoets
met de Kamer te delen, inclusief financiële gevolgen. Kan dit tegelijkertijd met de
beantwoording van voorliggend nader verslag?
De leden van de CDA-fractie merken op dat zij in de brief van de Staatssecretaris
tot hun verbazing hebben gelezen dat er nog geen formele uitvoeringstoets voor de
aanpak met het noodspoor aanwezig is, waaronder wat de verwachte kosten zijn. Waarom
is deze uitvoeringstoets er nog niet? Hoe kunnen deze leden een goede controle uitoefenen
op een dergelijk vergaand plan met grote risico’s, zonder dat daarvoor de benodigde
informatie beschikbaar is? Ook vragen deze leden of het noodspoor geen gevolgen heeft
voor de uitvoeringstoets die bij publicatie van het wetsvoorstel aan de Kamer is gestuurd.
Graag zouden de leden van de CDA-fractie daarom zo snel mogelijk een volledig geüpdatete
uitvoeringstoets ontvangen, waarin niet alleen de gevolgen van de noodvoorziening
worden meegenomen, maar ook welke gevolgen dat heeft ten aanzien van de vorige uitvoeringstoets.
Zij ontvangen graag een uitvoeringstoets waarin zowel de noodvoorziening, de tijdelijke
voorzieningen en de structurele oplossing zijn meegenomen, om zo een inzicht te krijgen
in risico’s, totale kosten en totale benodigde capaciteit. Zij verzoeken de regering
deze uitvoeringstoets voor de plenaire behandeling van deze wet naar de Kamer te sturen.
De leden van de CDA-fractie willen vooral een helder overzicht waaruit zij kunnen
begrijpen waar ten aanzien van het gehele implementatietraject de risico’s zitten
en wat de kosten en de benodigde capaciteit zijn.
De leden van de CDA-fractie merken nogmaals op dat zij niet tevreden zijn over de
gang van zaken rondom de implementatie van deze richtlijn. In de brief van de Algemene
Rekenkamer lezen zij bovendien dat die reeds in haar hun rapport van 2018 reeds expliciet
hebben gewezen op de ingrijpende wijzigingen die voor 2021 waren voorzien en op het
belang van een tijdige voorbereiding hierop. Deze Staatssecretaris geeft in zijn brief
als reden voor de vertraging van deze voorbereiding de herprioritering wat betreft
de IV-capaciteit van de Belastingdienst. Kan de regering aangeven wat er in die herprioritering
naar voren is gehaald? Is bij de keuze tot deze herprioritering geen rekening gehouden
met de benodigde tijdige voorbereiding van deze ingrijpende richtlijn? Zo nee, waarom
niet? Hadden hierin ook andere keuzes kunnen worden gemaakt, zodat de problemen en
hoge risico’s en kosten waar we nu tegen aan lopen hadden kunnen worden voorkomen?
Wanneer, zo vragen de leden van de CDA-fractie, zijn het Ministerie van Financiën
en de Belastingdienst daadwerkelijk begonnen met de voorbereidingen? En waarom is
een eerste uitvoeringstoets bijvoorbeeld pas in december 2019 uitgevoerd, terwijl
de richtlijnen al eind 2017 werden aangenomen? Kan de regering een tijdlijn geven
van de implementatie van de e-commercerichtlijn en alle relevante waarschuwingen die
de ambtelijke en politieke top bereikt hebben aan de Kamer doen toekomen?
De leden van de CDA-fractie merken voorts op dat zij in de brief van de Staatssecretaris
met betrekking tot de noodvoorziening hebben gelezen dat met hangen en wurgen toch
een implementatiedatum per 1 juli 2021 mogelijk moet zijn met invoering van een «noodspoor»
dat vooral neerkomt op de handmatige (!) verwerking van alle aangiftes via het éénloketsysteem.
Ten aanzien hiervan hebben zij een heleboel vragen. Klopt het allereerst dat het noodspoor
zes maanden zal worden toegepast voor de gehele uitvoering van de e-commercerichtlijn,
dus het gedeelte waarvoor per 1 januari 2022 structurele IV-capaciteit beschikbaar
is en ook voor het gedeelte waarvoor na die tijd nog tijdelijke voorzieningen zullen
gelden? Hoeveel aangiftes worden verwacht handmatig te moeten worden verwerkt, en
om hoeveel aangifte van Nederlandse bedrijven en van buitenlandse bedrijven gaat dit?
Voor wie is Nederland een aantrekkelijke one stop shop? Hoeveel mensen zijn er voor een dergelijke handmatige verwerking nodig? Kunnen de
extra mensen voor het noodspoor in zo’n korte tijd worden aangetrokken en opgeleid?
En blijven deze extra mensen dan maar zes maanden, of kunnen zij daarna ook ingezet
worden voor de tijdelijke voorzieningen en ter voorbereiding van de benodigde IV-ondersteuning?
Hoeveel extra mensen zijn er in totaal nodig tot en met 1 januari 2023 en hoeveel
daarna? Uit welke middelen wordt de extra capaciteit bekostigd? Wat heeft deze extra
inzet voor gevolgen voor de al onvermijdelijke vertraging van de modernisering van
andere IT-voorzieningen in de omzetbelasting, en wat zijn de gevolgen hiervan voor
de risico’s voor de continuïteit van de btw-heffing? En bestaat het risico dat we
aangiftes van fraudeurs kunnen we verwachten die wegens dit hele gedoe juist voor
Nederland kiezen? En wat betekent dit voor de capaciteit met betrekking tot de omzetbelastingvoorbereidingen
ten behoeve van de Brexit? Kan de regering het precieze terugval scenario naar de
Kamer sturen, oftewel: wat gebeurt er als het loket met het noodspoor niet werkt?
De leden van de CDA-fractie vragen, in het kader van de opmerking van de Algemene
Rekenkamer dat zelfs als een tijdelijke oplossing op tijd kan worden geïmplementeerd
aanvullende werkzaamheden nodig zijn om uiteindelijk een structurele oplossing te
bereiken, wat leidt tot extra kosten en risico’s voor handhaving en toezicht, of de
regering kan aangeven welke aanvullende werkzaamheden tot aan de structurele oplossing
nodig zijn en welke kosten en risico’s voor handhaving en toezicht daaraan verbonden
zijn. Hoe gaat de overgang van het noodspoor naar de tijdelijke oplossingen en naar
structurele oplossingen verlopen? Welke risico’s zitten er aan deze overgang en hoeveel
extra capaciteit is hiervoor nodig? De leden van de CDA-fractie vragen ook of is voorzien
dat per 1 januari 2022 de noodvoorzieningen deels overgaan in tijdelijke voorzieningen,
of dat deze van kracht blijven totdat alle structurele IV-ondersteuning per 1 januari
2023 is gerealiseerd. En gelden de data voor structurele IV-ondersteuning deels per
1 januari 2022 en deels per 1 januari 2023 nog steeds en wat is de huidige stand van
zaken met betrekking tot de voorbereiding hiervan? De voorwaarden voor de voorbereiding
van de IV-capaciteit waren dat de capaciteit wordt opgeschaald en dat een startdatum
voor implementatie van 1 september 2020 werd aangehouden, zo merken de leden van de
CDA-fractie op. Wordt inderdaad aan deze voorwaarden voldaan?
De leden van de CDA-fractie lezen dat ten aanzien van het voorgenomen noodspoor veel
risico’s en onzekerheden bestaan. De regering is op een aantal van deze risico’s ingegaan.
Deze leden ontvangen graag een volledig overzicht van de geïdentificeerde risico’s.
Ook lezen zij dat de ADR en de CIO Belastingdienst de Belastingdienst op een aantal
risico’s hebben gewezen en aanbevelingen hebben gedaan. Zou de regering deze ook met
de Kamer kunnen delen?
De leden van de CDA-fractie lezen dat een van de risico’s is de grote onzekerheid
over de aantallen registraties en meldingen, en daarmee het volume van de werkstromen.
Te grote werkstromen zullen leiden tot lagere dienstverlening aan bedrijven en vertraging
en fouten aan de kant van de Belastingdienst. In de brief van de Staatssecretaris
is aangegeven dat met het bedrijfsleven zal worden gekeken hoe deze risico’s kunnen
worden gemitigeerd. Wat verwacht de regering in dit kader van het bedrijfsleven te
horen? De leden van de CDA-fractie zouden liever een plan van aanpak van de Staatssecretaris
zien hoe hij gaat reageren als het risico zich daadwerkelijk voordoet. Wat als er
inderdaad meer aanmeldingen binnen komen? Gaat de Belastingdienst dan extra capaciteit
aantrekken of is nu de boodschap dat de verwerking dan gewoon allemaal langer gaat
duren? Wat zijn de gevolgen hiervan voor bedrijven? Indien grote vertragingen en fouten
optreden, kan dit dan leiden tot schadeclaims van bedrijven en andere lidstaten?
Een ander risico is dat de uitwisseling van gegevens met de lidstaten niet tijdig
goed functioneert. Nederland kan dan niet goed gegevens en betalingen voor andere
lidstaten doorgeven en ontvangen gegevens niet goed verwerken. De leden van de CDA-fractie
vragen wat de risico’s voor de schatkist zijn als Nederland betalingen uit andere
landen die Nederland toekomen niet kan verwerken en wat het risico is dat de gegevens
helemaal niet doorkomen of verwerkt worden. Ook vragen deze leden wat het risico is
op claims van andere lidstaten indien Nederland de betalingen die andere lidstaten
toekomen niet kan doorzetten of daar fouten in maakt. Welke maatregelen worden genomen
om deze risico’s te mitigeren?
De leden van de CDA-fractie constateren verder dat de regering meldt dat gelet op
het belang van een goed proces bij het noodspoor enkele aanvullende maatregelen zijn
genomen, waaronder het inrichten van een tijdelijk operations center waarin betrokken
directies bij elkaar zijn gebracht, een verstevigde governance tussen de secretaris-generaal,
de directeur-generaal Belastingdienst en de directeur-generaal Fiscale Zaken en een
aangescherpt operationeel risicomanagement. De leden van de CDA-fractie vragen welke
betrokken directies er in het operations center zitten en wie het center aanstuurt
en controleert. Hoeveel mensen zullen in het operations center werken en hoeveel daarvan
worden nieuw aangetrokken? Voorts vragen deze leden hoe de verstevigde governance
praktisch is ingericht en welke operationele risico’s zullen worden gemanaged. Hoe
kunnen deze worden gesignaleerd en hoe snel en door kan daarop worden bijgestuurd?
De leden van de fractie van D66 vragen naar de stand van zaken van het onderzoek van
de Belastingdienst naar de mogelijkheden om uitvoering van de nieuwe regels met ingang
van 1 juli 2021 op orde te hebben. Zij begrepen dat dit onderzoek in januari zou verschijnen.
De leden van de fractie van D66 vragen om dit onderzoek naar de Kamer te sturen.
De leden van de fractie van D66 vragen om een verdere toelichting op de ontwikkeling
van een robuuste IV-voorziening sinds de uitvoeringstoets uit december 2019 en de
geactualiseerde uitvoeringstoets.
De leden van de fractie van D66 vragen op welke wijze de Belastingdienst een half
jaar tijdswinst kan boeken ten opzichte van de meest positieve scenario’s. Welke risico’s
zijn hieraan verbonden?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier de Belastingdienst voorbereid
is om (deels) handmatig te handelen.
Voorts vragen zij of het oordeel van de CIO naar de Kamer gezonden kan worden.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen over de risico’s bij «stijgende volumes».
Zij vragen of deze «stijgende volumes» enkel betrekking hebben op de aantallen registraties
en meldingen, of ook op andere aspecten, zoals de omvang of complexiteit van de aangiften.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de regering nader in te gaan op de onzekerheid
ten aanzien van de aantallen registraties en meldingen. Hoe groot is de kans, naar
schatting, dat er meer dan 30.000 aanmeldingen voor het éénloketsysteem in Nederland
zullen zijn? Hoe verhoudt dit zich tot de 1.300 ondernemers die op dit moment via
het digitale éénloketsysteem hun aangifte doen?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat in overleg met het bedrijfsleven wordt
nagegaan hoe de risico’s bij stijgende volumes van e-commerce gemitigeerd kunnen worden.
Welke stappen heeft de regering op dit punt reeds genomen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op hoeveel nieuwe mensen een beroep gedaan
zal moeten worden, hoe de Belastingdienst gaat zorgen dat deze snel opgeleid worden,
of deze mensen tijdelijk of permanent aan boord komen, en of dit alles zich verhoudt
tot de Roemernorm.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen wanneer de formele uitvoeringstoets afgerond
zal worden. Kan deze te zijner tijd aan de Kamer toegestuurd worden? Zij vragen daarnaast
hoe de verwachte kosten begrotingstechnisch verwerkt zullen worden.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen ten slotte naar het voorjaar 2019, toen
werd gekozen om andere IV-dossiers prioriteit te geven over deze implementatie. Is
het risico van niet-tijdige of niet-zorgvuldige implementatie destijds onderschat?
Of laat dit zien wat het onherroepelijke effect is van de beperkte middelen die de
dienst voor de IV-portefeuille beschikbaar heeft? Kan de regering op dit punt een
reflectie geven?
4. Budgettaire aspecten
De leden van de fractie van D66 vragen om in te gaan op de mogelijke financiële gevolgen
voor het bedrijfsleven en de Staat, zoals beschreven door de Algemene Rekenkamer.
5. Gevolgen voor bedrijfsleven en burger
De leden van de VVD-fractie vragen welke gevolgen het tijdelijke «noodspoor» heeft
voor de (administratieve en financiële) lasten van de ondernemer. Zijn er gesprekken
gevoerd met de ondernemers vertegenwoordigingen zoals MKB-Nederland en Ondernemend
Nederland over de gevolgen van het «noodspoor» en de mogelijke gevolgen voor ondernemers?
Zo ja, wat is de uitkomst van deze gesprekken en zo nee, waarom niet?
De leden van de VVD-fractie vragen voorts wat de gevolgen voor de handelsstromen en
de logistiek van het mogelijke niet tijdig en goed functioneren van de uitwisseling
van gegevens met andere lidstaten.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de mate waarin de ondernemer alsnog
een toename van rompslomp tegemoetziet door de handmatige afhandeling en bijbehorende
interactie. Kan geschetst worden wat hier de risico’s van zijn, bijvoorbeeld als het
gaat om de verlegging van handelsstromen?
6. Advies en consultatie
De leden van de VVD-fractie herkennen de in de brief van de Staatssecretaris van 19 januari
2021 genoemde grote kans op fouten. Zij vragen om die reden of de regering het Bureau
ICT-toetsing (BIT) nauw kan betrekken bij – en advies vragen over – de uitvoering
van een structureel en definitief systeem. Kan de regering dit toezeggen? Kan het
BIT met de kennis en kunde die daar aanwezig is ook rond het «noodspoor» van toegevoegde
waarde zijn met bijvoorbeeld een adviesrol ondanks het feit dat dit misschien niet
zo omschreven staat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is de regering bereid ook op dit
punt het BIT om advies te vragen?
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van 19 januari 2021 dat ook de Auditdienst
Rijk (ADR) de Belastingdienst op de risico’s heeft gewezen van de noodmaatregelen.
Wanneer heeft de ADR de Belastingdienst op de risico’s gewezen? Op welke bevindingen
van de ADR wordt gedoeld? Kan de regering uitgebreider toelichten op welke manier
opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen? Heeft de regering de ADR gevraagd tot
een advies/reactie? Op welk CIO-oordeel van de Belastingdienst wordt gedoeld? Welke
aanbevelingen zijn dus concreet overgenomen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat op 14 januari 2021 de Algemene Rekenkamer
een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer heeft gestuurd. De Rekenkamer heeft
op basis van de kennis en ervaring voortvloeiend uit het eerdere onderzoek in 2018
gemeend het parlement op de hoogte te moeten stellen van de zorgen die bij haar leven
met betrekking tot een ordelijke en tijdige implementatie van de nieuwe btw-regelgeving.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Staatssecretaris van Financiën op 11 januari
2021 een brief heeft gestuurd aan de Rekenkamer. De brief aan de voorzitter van de
Tweede Kamer is gedateerd op 14 januari 2021. Zou het kunnen dat de zorgen van de
Rekenkamer zijn toegenomen naar aanleiding van de korte brief van de Staatssecretaris
van 11 januari 2021, waarin hij inhoudelijk niet of onvoldoende is ingegaan op de
zorgen van de Rekenkamer? Deelt de regering de mening dat de zorgen van de Rekenkamer
in de brief van 11 januari onvoldoende onderkend zijn?
De leden van de VVD-fractie constateren voorts dat de Algemene Rekenkamer heeft gewezen
op risico’s die het niet tijdig kunnen implementeren met zich brengt. Daarnaast heeft
de Rekenkamer verschillende knelpunten vastgesteld. Met het «noodspoor» heeft de regering
getracht enkele van deze knelpunten weg te nemen. Kan de regering per afzonderlijk
knelpunt toelichten op welke manier dit knelpunt met het «noodverband» wordt weggenomen
of verkleind? Kan de regering ook toelichten welke knelpunten ook met voorliggend
«noodverband» niet kunnen worden weggenomen, waarom niet en welke stappen worden gezet
om de impact van die knelpunten zo klein mogelijk te maken?
7. Vragen over de nota naar aanleiding van het verslag
De leden van de CDA-fractie hebben voorts nog enkele vragen bij de nota naar aanleiding
van het verslag. Zij hebben een aantal vragen gesteld over de regeling waaronder kleine
ondernemers over afstandsverkopen aan consumenten in andere lidstaten tot een bepaalde
omzetgrens de btw van de eigen lidstaat in rekening kunnen brengen. Deze leden hebben
gevraagd hoe de regering de grens van 10.000 euro voor deze kleinere ondernemers beziet
in het licht van de grenzen die voor kleine ondernemers in andere EU-staten doorgaans
van toepassing zijn. Volgens de regering berust deze vraag op een mogelijk misverstand;
zij verwijst naar de kleineondernemersregeling in de btw. Dit is echter niet waar
deze leden op doelen. De leden van de CDA-fractie doelen op drempelbedragen bij afstandsverkopen
naar consumenten die in andere lidstaten worden aangehouden. Zo hanteert Duitsland
bijvoorbeeld bij dergelijke afstandsverkopen een drempelbedrag van 100.000 euro en
België van 35.000 euro. Graag zouden deze leden alsnog een antwoord ontvangen op hun
vraag.
Voorts hebben de leden van de CDA-fractie gevraagd naar de mate waarin gebruik zal
worden gemaakt van de Unieregeling. Het lijkt deze leden immers niet wenselijk of
efficiënt als de twee systemen veelvuldig naast elkaar gebruikt zullen worden. Volgens
de Commissie zal verwachting veel gebruik worden gemaakt van de Unieregeling op basis
van het huidig gebruik van het éénloketsysteem voor elektronische diensten en de Staatssecretaris
geeft voorts aan dat het aantal buitenlandse bedrijven in deze sector dat in Nederland
geregistreerd is voor de btw zeer beperkt is. Kan de regering preciezer aangeven welk
percentage van het totaal aantal bedrijven in deze elektronische dienstensector in
Nederland voor de btw geregistreerd is?
De leden van de CDA-fractie memoreren ten aanzien van de invoerregeling het voorbeeld
dat een Chinese ondernemer bij de klant in het bestelproces btw in rekening kan brengen,
maar dat het voor de klant niet te controleren is of deze btw daadwerkelijk door de
ondernemer is afgedragen, met als risico dat de klant nogmaals btw in rekening gebracht
krijgt die bij invoer moest worden afgedragen. De regering geeft aan dat de consument
zelf moet controleren of een buitenlandse partij betrouwbaar is. De leden van de CDA-fractie
vragen of er niets is wat de Nederlandse overheid kan doen om deze mensen tegen dit
risico te beschermen. Ook in het kader van bestellingen bij buitenlandse platforms
kan de consument dit niet controleren. Betekent dit dat ook bij deze bestellingen
de klant het risico loopt dubbele btw te betalen?
Volgens de Staatssecretaris kan de consument het best kiezen voor zendingen waarover
de btw van tevoren wordt betaald, waarvoor hij aangeeft dat het belangrijk is dat
de consument goed op de hoogte is van de voordelen van de nieuwe invoerregeling voor
goederenzendingen. Hiervoor is goede communicatie vereist waarbij alle partijen zijn
betrokken. De leden van de CDA-fractie vragen of reeds begonnen is met deze communicatie
en door wie. Zij lezen voorts dat de Staatssecretaris schrijft dat post- en koeriersbedrijven
bij zendingen met niet vooraf betaalde btw de financiële afwikkeling van de invoer
richting de klant naar eigen goeddunken kunnen inrichten. Is de regering van mening
dat hierop voldoende toezicht wordt uitgeoefend?
De regering geeft aan dat voor de budgettaire raming vooral de sterke toename van
de aankoop van pakketjes van buiten de Unie van belang is. Waarom wordt verwacht dat
de aankoop van deze pakketjes zo sterk zal stijgen? De leden van de CDA-fractie vragen
zich voorts af of en in hoeverre de regering verwacht dat de prijzen die de buitenlandse
platformen berekenen op hun producten zullen dalen als gevolg van het afschaffen van
de 22 euro-regeling.
De regering gaat niet in, zo constateren de leden van de CDA-fractie, op hun vraag
naar de verwachte economische effecten van het wetsvoorstel. Er is enkel verwezen
naar de impact assessment met een beperkt positief effect op economische groei. Kan
de regering hier iets verder op ingaan en aangeven wat de verwachting is van invoering
van de wet op economische groei?
Ten aanzien van de uitvoeringskosten begrijpen de leden van de CDA-fractie uit de
beantwoording dat de uitvoeringskosten worden gedekt uit algemene middelen, middelen
van de Belastingdienst en Douane voor eigen personeel en uit inkomsten van de belasting-
en invorderingsrente. Zij vragen uit welke middelen de extra kosten uit het noodspoor
gedekt zullen worden. Ook zijn zij benieuwd of de middelen in de begroting voor deze
posten zijn gestegen, en zo niet, ten koste van welke andere uitgaven deze middelen
op de begroting gaan.
Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie een vraag naar aanleiding van het antwoord
van de regering op de vraag van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) over
fraude met invoerregelingnummers. De regering merkt daar op dat de genoemde frauderisico’s
inherent zijn aan het gekozen systeem op EU-niveau. De oplossing, naast dat in EU-verband
gewerkt wordt aan meer informatie-uitwisseling tussen platforms en de douane, wordt
bij de platforms zelf neergelegd. Zij moeten strikte regels, inclusief sancties, overeenkomen
met leveranciers of afspraken maken met post- en koeriersdiensten. In hoeverre is
dit van de platforms te verwachten? Ondervinden de platforms nadeel van het oneigenlijke
gebruik van hun invoerregelingnummers door leveranciers? Worden de platforms actief
op de hoogte gesteld van de risico’s op fraude met invoerregelingsnummers en de manier
waarop zij daarmee om kunnen gaan? Zo ja, door wie?
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
A.H.M. Weeber, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.