Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Dam en Peters over het nodeloos procederen van overheidsinstanties
Vragen van de leden Van Dam en Peters (beiden CDA) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het nodeloos procederen van overheidsinstanties (ingezonden 2 november 2020).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 18 januari 2021). Zie
ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 903.
Vraag 1 en 6
Bent u bekend met uw brief van 26 juni 2020 over de voortgang van het nieuwe stelsel
rechtsbijstand1, waarin u stelt dat het een belangrijke opdracht is voor de overheid om te voorkomen
dat burgers onnodig in een procedure met de overheid belanden? Hoe beoordeelt u de
voortgang hierop tot nu toe?
Kunt u aangeven hoever de heer Daan Hoefsmit is met zijn opdracht om onnodige juridisering
bij publieke dienstverleners te voorkomen? Heeft dit reeds concrete resultaten opgeleverd?
Antwoord 1 en 6
Ja, ik ben bekend met deze brief. Onlangs informeerde ik u dat de heer Hoefsmit, op
basis van een persoonlijke afweging, besloten heeft om zijn opdracht als aanjager
terug te geven aan het SGO. Vorig jaar is José Lazeroms gestart als aanjager bij het
deelprogramma Burgergerichte Overheid, voorheen Responsieve Overheid. Over de voortgang
van de opdracht van de aanjager en het deelprogramma Burgergerichte Overheid heb ik
u bij brief van 11 januari 2021 bericht.2 Naar verwachting start begin dit jaar een pilot tussen het UWV en het Juridisch Loket,
gericht op het ontwikkelen van een proactieve samenwerking om in een zo vroeg mogelijk
stadium burgers te informeren en te ondersteunen bij een afwijzende beslissing, een
klacht of het uitblijven van een besluit. Naast het inzetten op verbeterde dienstverlening
bij de uitvoeringsorganisaties en gemeenten, richt de aanjager zich op de wet- en
regelgeving die bij deze organisaties voor de meeste juridisering (procedures en toevoegingen)
zorgt.
Vraag 2, 3 en 4
Bent u bekend met het proces-verbaal van de zitting van woensdag 2 september 2020
van de Centrale Raad van Beroep met kenmerk CRvB 19 / 3784 WAO R067 94? Klopt het
dat in deze zaak een UWVuitkeringsgerechtigde een zaak wint bij de Rechtbank Amsterdam
tegen het UWV, dat het UWV vervolgens in hoger beroep gaat zonder beroepsgronden en
dat datzelfde UWV na maanden alles weer intrekt, maar dat de uitkeringsgerechtigde
de kosten voor juridische hulp die zij ingeschakeld heeft voor het hoger beroep, niet
vergoed krijgt, omdat daar in het bestuursrecht geen grondslag voor bestaat? Klopt
het ook dat het UWV zich op het standpunt stelt dat de uitkeringsgerechtigde maar
een civiele procedure moet starten om de kosten
wel vergoed te krijgen?
Wat vind u van de procedure die het UWV in deze zaak doorlopen heeft, door eerst in
hoger beroep te gaan zonder beroepsgronden, dat vervolgens weer in te trekken en zich
daarna op het standpunt stelt dat de juridische kosten die bij dit hoger beroep kwamen
kijken, maar in een civiele procedure verhaald moeten worden?
Waarom stelt het UWV zich op het standpunt dat de uitkeringsgerechtigde maar een civiele
procedure moet starten om de kosten vergoed te krijgen, als het gaat om een bedrag
van 525 euro exclusief btw? Zou het voor alle partijen niet veel goedkoper zijn als
het UWV zonder civiele procedure tot betaling zou over gaan?
Antwoord 2, 3 en 4
Als partijen in een procedure het niet eens zijn met de uitspraak van een rechter
kunnen zij in hoger beroep. De termijn om hoger beroep in te stellen is maximaal zes
weken. Verlenging van deze termijn is niet mogelijk. In zaken waarbij wezenlijke belangen
spelen die impact kunnen hebben op een groter aantal gevallen en UWV twijfelt over
de juistheid van de uitspraak van de rechter is het soms nodig om nader onderzoek
te doen naar de haalbaarheid van het hoger beroep. Dit kost tijd, soms meer dan zes
weken. In deze gevallen kan voorlopig hoger beroep, dus nog zonder inhoudelijke gronden,
worden ingesteld. Komt UWV tot de conclusie dat hoger beroep niet haalbaar is, dan
wordt het voorlopig hoger beroep ingetrokken.
UWV weegt haar keuze voor het instellen van (hoger) beroep zorgvuldig af en maakt
hier spaarzaam gebruik van. De belasting die een hoger beroep heeft op de burger wordt
hierin altijd meegenomen. Het streven van UWV is om het jaarlijks aantal ingestelde
voorlopig hoger beroepen de komende jaren verder naar beneden te brengen.
Bij het instellen van een voorlopig hoger beroep, informeert UWV de burger over de
gevolgen van het instellen van voorlopig hoger beroep en de mogelijkheid tot het intrekken
van het hoger beroep.
Wanneer voorlopig hoger beroep ingesteld wordt, stuurt de Centrale Raad van Beroep
de burger een brief. In deze brief staat dat de Centrale Raad van Beroep zo spoedig
mogelijk de naam en gegevens van een gemachtigde wil ontvangen, wanneer de burger
zich door een gemachtigde wil laten vertegenwoordigen. Kijkend vanuit de burger is
het te begrijpen dat de burger hier gehoor aan geeft en mogelijk kosten maakt.
Binnen het bestuursrecht is het mogelijk dat proceskosten worden vergoed. De wettelijke
basis hiervoor is vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Welke kosten voor vergoeding
in aanmerking komen, is geregeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Hierin
is opgenomen aan welke specifieke proceshandelingen punten worden toegekend. Tegenover
deze punten staat een forfaitair bedrag per punt. Het Besluit proceskosten bestuursrecht
voorziet niet in de vergoeding van kosten wanneer een voorlopig hoger beroep wordt
ingetrokken. Er zijn in dat geval namelijk nog geen proceshandelingen verricht die
volgens dit besluit voor vergoeding in aanmerking komen. Ook prematuur verrichte proceshandelingen
komen niet voor vergoeding in aanmerking.3
Tegen de achtergrond van het herijken van de relatie tussen overheid en burger en
de wens tot dejuridisering, komt de vraag op of in bepaalde gevallen, die nu niet
door het Besluit proceskosten bestuursrecht worden bestreken, toch een vergoeding
van gemaakte kosten is aangewezen. Het is mijn voornemen te onderzoeken hoe deze problematiek
kan worden ondervangen en of wijziging van wet- en regelgeving hiervoor noodzakelijk
is.
In het licht van het vorengaande, zal UWV in de door uw Kamer genoemde kwestie in
overleg treden met de betrokken partij over een vergoeding van de gemaakte kosten.
Vraag 5, 7 en 8
Hoe kunt u bovengenoemde zaak rijmen met uw beleidsvoornemens, waarin u duidelijk
aangeeft dat de overheid zelf actief onnodige procedures moet voorkomen?
Wat gaat u eraan doen om te bewerkstelligen, bovenop de huidige beleidsvoornemens,
dat bovenstaande procedurele regeldrift bij het UWV in de toekomst niet meer voorkomt?
Bent u bereid een grondslag voor schadevergoeding van gemaakte kosten in het bestuursrecht
te creëren, zodat er niet ook nog een civiele procedure in dit soort zaken gevoerd
hoeft te worden?
Antwoord 5, 7 en 8
Ik ben mij terdege bewust dat onnodige procedures tussen de burger en de overheid
nog te vaak voorkomen. Het aanpakken hiervan begint bij de overheid, door het goede
voorbeeld te geven, zodat het vertrouwen van de burger in de overheid toeneemt. Ik
begrijp dat het voorlopig instellen en daarna weer intrekken van hoger beroep door
een bestuursorgaan belastend is voor de burger. Het signaal dat u afgeeft wat betreft
het instellen van voorlopig hoger beroep, neem ik dan ook mee in mijn aanpak bij de
uitvoeringsorganisaties en gemeenten.
Daarbij acht ik het wrang dat een burger in dit soort gevallen in de regel niet in
aanmerking komt voor vergoeding van eventuele rechtshulp door een rechtsbijstandsverlener.
Zoals eerder genoemd, is het mijn voornemen te onderzoeken hoe deze problematiek kan
worden ondervangen en of wijziging van wet- en regelgeving hiervoor noodzakelijk is.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en UWV zijn, vooruitlopend op dit
onderzoek, met elkaar in gesprek om na te gaan in welke situaties, waarbij door UWV
voorlopig hoger beroep ingesteld wordt en vervolgens ingetrokken, het redelijk kan
zijn dat UWV een vergoeding voor gemaakte kosten geeft.
Daarbij zal aandacht blijven voor de belasting van bezwaar- en beroepsprocedures op
de burger Ook de communicatie hierover richting de burger heeft de aandacht van UWV.
Daarnaast neemt UWV deel aan het deelprogramma Burgergerichte Overheid van mijn ministerie.
Dit deelprogramma heeft het verminderen van onnodige juridisering tussen burger en
overheid tot doel.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.