Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Terpstra de berichten ‘Over dingen die blijven’ en ‘Laat ons bouwen’
Vragen van het lid Terpstra (CDA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over bouwlocaties in Noord-Holland (ingezonden 10 september 2020).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
15 december 2020)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 87
Vraag 1
Kent u de berichten «Over dingen die blijven»1 en «Laat ons bouwen»?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is uw reactie op het bericht dat de provincie Noord-Holland in de nieuwe Omgevingsverordening
32 nieuwe beschermde provinciale landschappen aangewezen heeft?
Antwoord 2
Het Bijzonder provinciaal landschap (BPL) is door het Rijk als instrument ingevoerd
via de Wet Natuurbescherming en beschermt de meest waardevolle onderdelen van het
landschap op basis van ecologische, cultuurhistorische, aardkundige of landschappelijke
kwaliteiten. Het is een instrument voor de provincies om het beleid planologisch te
borgen. De provincies maken daarin hun eigen afweging. In het geval van de Omgevingsverordening
Noord-Holland 2020 heeft provinciale staten bij de vaststelling van de verordening
de begrenzing van deze gebieden vastgelegd. Het is heel goed dat de provincie vanuit
haar bredere ruimtelijke verantwoordelijkheid naast ruimte voor woningbouw ook gebieden
expliciet aanwijst als te beschermen gebieden. Dit is des te belangrijker als er meer
gebouwd moet worden. Bovendien geeft dit transparantie voor planvorming, want beiden
zijn namelijk belangrijk.
Vraag 3
Is het waar dat ten zuiden van Alkmaar behalve binnenstedelijk nergens meer gebouwd
kan worden? Wat is uw reactie daarop?
Antwoord 3
Naar aanleiding van inspraak is bij de vaststelling van de omgevingsverordening de
begrenzing van het Bijzonder Provinciaal Landschap en Landelijk gebied op onderdelen
gewijzigd. Hierdoor is niet alleen binnenstedelijk bouwen mogelijk.
In de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd dat het binnenstedelijk bouwen van woningen,
bedrijven en voorzieningen in de bereikbaarheid van een OV knooppunt de voorkeur verdient,
en dat deze ruimte optimaal benut dient te worden; waar die ruimte onvoldoende is,
is realisatie aan de randen van verstedelijkt gebied aan de orde. In alle gevallen
is het belangrijk dat dit gebeurt met oog voor ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.
Uit de inventarisatie blijkt dat op dit moment voldoende plancapaciteit in de provincie
en MRA beschikbaar is. Het betreft zowel binnenstedelijke verdichtingslocaties als
transformatielocaties en uitleglocaties.
De provincie heeft aangegeven voor de regio Alkmaar in samenwerking met de gemeenten
te starten met een verkenningstraject om een integrale afweging te maken tussen de
ambities, opgaven. Het resultaat van deze verkenningen kan ook leiden tot aanpassing
van de begrenzingen van BPL.
Vraag 4
Is het waar dat alleen in het noordelijke deel van Noord-Holland per kern 11 woningen
gebouwd mogen worden? Wat is uw reactie daarop?
Antwoord 4
In regulier landelijk gebied blijven stedelijke ontwikkelingen conform de Rijksregelgeving
de ladder voor duurzame verstedelijking mogelijk. Een goede onderbouwing en goede
landschappelijke inpassing zijn om die reden altijd nodig. Aanvullend hierop en als
verruiming ten opzichte van het eerdere provinciaal beleid, is in Noord-Holland Noord
nu ook kleinschalige woningbouw tot 11 woningen mogelijk in het Landelijk gebied aan
de rand van kernen en dorpslinten.
Grootschalige woningbouw (meer dan 11 woningen) was onder voorwaarden altijd al mogelijk
in landelijk gebied. De plannen moeten wel worden opgenomen in een woonakkoord. Gemeenten
moeten aantonen waarom woningbouw op die locatie nodig is en het goed inpassen in
het landschap.
Vraag 5
Is het waar dat de provincie die regels heeft gesteld om overprogrammering te voorkomen?
Zo ja, wilt u dan de provincie Noord-Holland op de hoogte stellen van het feit er
een groot tekort is aan woningen?
Antwoord 5
Nee, de provincie Noord-Holland heeft geen regels gesteld om overprogrammering te
voorkomen. De provincie is zich bewust van de noodzaak en urgentie van woningbouw.
In regio’s met een groot woningtekort stuur ik er met provincies op dat er voor minstens
130% van de behoefte plannen beschikbaar zijn. Dat geldt ook voor de provincie Noord-Holland.
Zoals ik in mijn Kamerbrief d.d. 7 december3 heb aangegeven is het daartoe nodig dat de planvoorraad in een aantal provincies
verder groeit. In Noord-Holland is voor de benodigde productie tot 2030 al 127% plancapaciteit
beschikbaar, en dit is nog exclusief aanvullende afspraken die in het kader ven het
MIRT zijn gemaakt over aanvullende woningbouw in een aantal stadsharten. Voor de tekortregio
MRA overschrijdt de plancapaciteit bovendien wel ruim de vereiste 130%. Deze plancapaciteit
bevat zowel binnen- als buitenstedelijke plannen.
Vraag 6
Is het waar dat een groot aantal potentiele bouwlocaties komt te vervallen? Zo ja,
kunt u aangeven welke locaties, wat de omvang van die locaties is en wat de reactie
van de betrokken gemeenten is? Kunt u op een kaart aangeven welke projecten (inclusief
aantallen) door de nieuwe Omgevingsverordening niet meer door kunnen gaan? Bent u
bereid in te grijpen mocht het aantal plannen achterblijven?
Antwoord 6
Bij de potentiele locaties maken we een onderscheid in zachte en harde plannen.
Door de provincie is onderzocht en in een notitie aangegeven welke locaties in discussie
zijn (zie bijlage Notitie discussielocaties).4
Uit de informatie blijkt dat het gaat om enkele kleine locaties met zachte plannen
met in totaal ca 1200 woningen. Er worden slechts enkele plannen belemmerd, omdat
die zijn komen te liggen in Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL), in sommige gevallen
in combinatie met de LIB-5 contour. In vrijwel alle gevallen konden deze zachte plannen
ook al niet onder de vorige verordening, de PRV (Provinciale Ruimtelijke Verordening),
bijvoorbeeld vanwege ligging in weidevogelleefgebied, bufferzone of de 20 Ke-contour.
Als het gaat om harde plannen, dan geldt uiteraard dat de provincie deze planologische
rechten respecteert.
Op dit moment zijn we met de provincie in overleg over de bouwproductie en uit de
beschikbare cijfers blijkt dat ingrijpen niet nodig is. Ik heb met de provincie en
regio afspraken gemaakt over goede monitoring van te realiseren en gerealiseerde woningen
om tijdig maatregelen te kunnen nemen.
Vraag 7
Deelt u de mening dat de provincies meer in het werk moeten stellen om woningbouw
te bevorderen in plaats van tegen te werken? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 7
In vervolg op het overleg met de gedeputeerden Wonen van 2 maart 2020 hebben alle
provincies en regio’s op een zeer constructieve manier gewerkt aan een analyse van
de woningbouwopgave en het inzichtelijk maken van de plancapaciteit en dat waardeer
ik zeer. Vervolgens zijn we in overleg gegaan om met elkaar te bezien wat er nodig
is om tot realisatie van de woningen te komen. De provincies zijn zich daarbij bijzonder
bewust van hun rol en mogelijkheden. Die goede samenwerking wil ik de komende periode
verder uitbouwen zodat de resultaten in cijfers en woningaantallen zichtbaar worden.
Ook de provincies en gemeenten hebben belang bij de realisatie van voldoende woningen
en onderkennen dat. Binnen het Rijksbeleid en de gezamenlijke doelstellingen en afspraken
blijven de provincies verantwoordelijk voor hun eigen beleidskeuzes.
Vraag 8
Deelt u de visie van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) dat het juist Haagse regels
zijn en het ontbreken van investeringscapaciteit bij woningbouwcorporaties die het
onmogelijk maken om woningen te bouwen? Wilt u uw antwoord nader motiveren?
Antwoord 8
Corporaties hebben te weinig middelen om hun maatschappelijke opgave tot en met 2035
volledig op te pakken. Deze tekorten beginnen medio jaren »20 te ontstaan. Op dit
moment hebben corporaties nog middelen om extra te investeren, zo blijkt ook uit hun
eigen meerjarenprognoses en de Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties 2020
(IBW). Het kabinet ondersteunt investeringen onder andere met de heffingsvermindering
voor nieuwbouw. Met Aedes en VNG heb ik afspraken gemaakt over de aanvang van de bouw
van 150.000 woningen in de komende jaren. In de MRA zijn aanvragen voor heffingsverminderingen
gedaan voor zo’n 20.000 woningen. Voor het behalen van de opgave is het noodzakelijk
dat deze woningen ook daadwerkelijk gebouwd worden. Bij het bouwen van woningen is
meer nodig dan alleen investeringscapaciteit: ook de beschikbaarheid van voldoende
plancapaciteit en bouwlocaties hebben mijn aandacht. Daarvoor werk ik samen met de
Provincies Noord-Holland en Flevoland en de gemeenten in de MRA, die daar primair
verantwoordelijk voor zijn.
Vraag 9
Is het waar dat 175.000 woningen in de MRA in gevaar komen door nieuwe rekenregels
voor het geluid van de luchtvaart en dat het voor heel Noord-Holland om 350.000 woningen
tot 2030 gaat? Wat is uw reactie daarop?
Antwoord 9
De departementen van Binnenlandse Zaken en Infrastructuur en Waterstaat hebben in
de zomer met de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) gesproken en het probleem in kaart
gebracht. Onder meer Bestuurlijke Regie Schiphol heeft aangeven zorgen te hebben over
de actualisering van de rekenregels voor de cumulatie van luchtvaartgeluid met andere
geluidbronnen. Ze vrezen een impact op het realiseren van de bouwopgave. Er is bestuurlijk
afgesproken dat we eerst gezamenlijk een impactanalyse laten doen voordat er tot definitieve
besluitvorming wordt overgegaan. Daarbij ligt de definitieve oplossingsrichting open.
De impactanalyse wordt in gezamenlijk opdrachtgeverschap van IenW/BZK/IPO/VNG/PZH/PNH
uitgevoerd. In verband met de voortgang van de Omgevingswet wordt de aanvullingsregeling
geluid wel gepubliceerd. Deze regeling bevat de nieuwe rekenregels, echter voorzien
van een bepaling dat inwerkingtreding pas plaats vindt nadat de impactanalyse is afgerond
en de uitkomsten daarvan bestuurlijk zijn gewogen. In de toelichting bij deze bepaling
wordt naar deze procesafspraak verwezen. Zo nodig kan ook een wijzigingstraject worden
ingezet.
Voorop wil ik stellen dat we samen werken aan een woningbouwopgave waarbij naast de
aantallen, ook de leefbaarheid in een prettige en gezonde leefomgeving voor de lange
termijn belangrijk is.
Vraag 10
Is er afstemming geweest tussen de verschillende betrokken ministeries over de consequenties
van deze nieuwe regelgeving voor de bouwproductie? Wat was het resultaat van die afstemming?
Antwoord 10
Bij de beantwoording van de vraag hiervoor heb ik aangegeven dat met alle betrokkenen
in het gebied en de verschillende betrokken departementen over deze problematiek wordt
gesproken. We zijn nog volop in overleg, maar de voorlopige richting is bij vraag
9 beantwoord.
Vraag 11
Deelt u de visie dat het geconstateerde (toekomstige) financiële te kort bij woningbouwcorporaties
een belemmering is voor corporaties om te bouwen, te verduurzamen en de huren betaalbaar
te houden?
Antwoord 11
Corporaties hebben tot en met 2035 onvoldoende middelen om hun maatschappelijke opgaven
op te pakken. De berekende tekorten ontstaan over enkele jaren, maar werpen hun schaduw
vooruit. Hoewel de jaarlijkse rapportage Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties
(IBW) laat zien dat corporaties de komende jaren nog meer kunnen lenen om te investeren
in de maatschappelijke opgave, wordt bij een investeringsbesluit door corporaties
rekening gehouden met de toekomstige financiële positie. Voor de korte termijn is
het van belang dat investeringen in de maatschappelijke opgaven doorgaan. Dat vergt
van corporaties een maximale inspanning binnen hun huidige financiële mogelijkheden.
Het kabinet ondersteunt dit onder andere met de heffingsverminderingen nieuwbouw.
Met Aedes en VNG zijn afspraken gemaakt over het starten van de bouw van 150.000 woningen.
Daarmee kunnen, in het licht van investeringscapaciteit, ook in de MRA voldoende woningen
gebouwd worden om aan de opgave te voldoen. Een volgend kabinet zal echter keuzes
moeten maken over hoe zij om wil gaan met de disbalans tussen opgaven en middelen.
Om de besluitvorming hierover zo goed mogelijk te ondersteunen, werk ik enkele oplossingsrichtingen
uit, met de fundamentele afwegingen die daarbij spelen.
Vraag 12
Is het waar dat de financiële situatie van corporaties in het MRA-gebied zo penibel
is dat door corporaties vanaf 2024 niet meer gebouwd kan worden? Kunt u aangeven of
die problematiek zich ook in andere regio’s voordoet en in welke mate?
Antwoord 12
In mijn brief van 3 juli jl. over de bestedingsruimte en opgaven voor de corporaties
(2020-0000400098) heb ik aangegeven dat er op regionaal niveau vanaf 2024 financiële
tekorten ontstaan.
In de doorrekeningen gaat het daarbij om de regio Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam,
waar ook het totale tekort in 2035 het grootst is. In de MRA zou vanaf 2026 sprake
zijn van financiële knelpunten en vanaf 2028 is dat landelijk het geval. Deze tekorten
ontstaan indien corporaties naar behoefte investeren in de maatschappelijke opgave.
Dit investeringsniveau ligt hoger dan de realisaties van de afgelopen jaren.
Vraag 13
Is het waar dat in de Woondeal die tussen het Rijk en de MRA is gesloten, ook is vastgelegd
dat de bouwopgave alleen gehaald kan worden als er voldoende financiële middelen beschikbaar
zijn? Is daarbij expliciet gemaakt wat verstaan wordt onder «voldoende financiële
middelen»?
Antwoord 13
De Woondeal is een langjarige samenwerkingsagenda waarbij we een gezamenlijke opgave
hebben. Bij het sluiten van de woondeal werden enkele potentiële financiële knelpunten
voorzien bij het realiseren van de bouwambitie, zoals de investeringscapaciteit van
corporaties, maar ook de financiering van benodigde bereikbaarheid waar op dat moment
nog geen definitieve besluiten over waren genomen. Met de woondeal en de daaropvolgende
MIRT-besluitvorming heb ik met de Minister van I&W bijgedragen aan de Corridor Amsterdam-Hoorn
als belangrijke verbinding voor de regionale bouwambitie. Dat geldt ook voor de inhoudelijke
keuze voor het verlengen van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol en Hoofddorp en het sluiten
van de kleine metroring Isolatorweg-Amsterdam in de MRA in het afgelopen BO MIRT.
In de samenwerking binnen de woondeal zullen we op die manier blijven samenwerken
aan het verbinden van bouwambities aan oplossingen, financieel of anderszins, waar
deze zich voordoen.
Vraag 14
Is het waar dat u heeft beloofd de MRA tegemoet te komen met maatregelen om de bestaande
woningvoorraad betaalbaar te houden, de bereikbaarheid van woonlocaties te verbeteren
en dat u ervoor zou zorgen dat corporaties over voldoende investeringscapaciteit beschikken?
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van die beloften?
Antwoord 14
In mijn voorgaande antwoord ben ik reeds ingegaan op belangrijke besluiten over de
bereikbaarheid van woningbouwlocaties. Voor het betaalbaar houden van de woningvoorraad
heeft de Wet huursom bepaald dat de huursom van corporaties niet mag stijgen met meer
dan inflatie, tenzij daar lokaal andere afspraken over worden gemaakt. Daarnaast heeft
dit kabinet gezorgd voor een huurverlaging voor corporatiehuurders die een te hoge
huur betalen in verhouding tot hun inkomen. Op Prinsjesdag heb ik een pakket aan maatregelen
aangekondigd dat per saldo voor corporaties neutraal tot licht positief uitpakt. Zo
hebben corporaties in totaal voor ruim € 2,5 miljard aan heffingsvermindering aangevraagd
waarmee 150.000 woningen gebouwd kunnen worden. Een aanzienlijk deel van de aanvragen
is door corporaties in de MRA aangevraagd. Daarmee blijft de investeringscapaciteit
van de sector op peil. In mijn brief van 3 juli jl. over de bestedingsruimte en opgaven
voor de corporaties (2020–0000400098) heb ik aangegeven dat het volgende kabinet keuzes
zal moeten maken voor een structurele oplossing.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.