Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over advies Bureau ICT-toetsing implementatie vereenvoudiging beslagvrije voet
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 576 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 december 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
over de brief van 24 juli 2020 inzake het advies Bureau ICT-toetsing implementatie
vereenvoudiging beslagvrije voet (Kamerstuk 24 515, nr. 558).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 september 2020 aan de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 8 december 2020 zijn de vragen
beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het definitief
Bureau ICT-toetsing (BIT) advies programma Implementatie Wet vereenvoudiging beslagvrije
voet en de reactie van de Staatssecretaris op dat rapport. Zeker gezien de verwachting
dat er meer mensen te maken zullen krijgen met schulden als gevolg van het coronavirus
is een spoedige inwerkingtreding van bovengenoemde wet van nog groter belang dan het
al was. Deze leden zien de urgentie terug in zowel het advies als de opvolging door
de Staatssecretaris en zij spreken hun waardering daarvoor uit. Zij hebben enkele
vragen.
Er wordt een beperkte overgangstermijn mogelijk gemaakt, waarbij de verwachting is
dat die met name gebruikt zal worden door organisaties die belast zijn met inning
van de lokale belastingen. Tegelijkertijd is de constatering dat betreffende beslagen
grotendeels na de overgangstermijn pas opkomen. Begrijpen deze leden goed dat daarmee
voor het merendeel van de gevallen de verwachting is dat de juiste beslagvrije voet
gehanteerd zal worden? Voor hoeveel gevallen is de verwachting dat de overgangstermijn
nodig zal zijn? Hoe borgt de Staatssecretaris dat voor die gevallen zo snel als mogelijk
gecheckt wordt dat de juiste beslagvrije voet wordt gehanteerd?
De leden van de VVD-fractie vragen om over enige tijd nadat de implementatie is afgerond
nog eens terug te blikken met het BIT-advies in de hand om te bezien of achteraf toch
nog een en ander beter gekund zou hebben; een kritische kijk op het omgaan met het
BIT-advies als het ware. Deze terugkoppeling zou bij een reguliere rapportage aandacht
kunnen krijgen.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie de Staatssecretaris om kort in te gaan
op de laatste slotopmerking van het BIT-team. Het BIT-team verwijst daar, ter overweging
en enigszins los van het inhoudelijke advies, op de gevallen van lopende beslagen
en de mogelijkheid om proactief de beslagvrije voet te herberekenen en zo schuldenaren
met een te laag vastgestelde beslagvrije voet eerder te helpen. Die suggestie spreekt
genoemde leden aan. In het verlengde daarvan lazen deze leden dat een burger een beslaglegger
altijd kan benaderen om de beslagvrije voet opnieuw te laten vaststellen. Deze leden
vinden het belangrijk dat deze mogelijkheid bestaat maar realiseren zich dat het voor
mensen in de schulden – mede door de stress die daarmee gepaard gaat – een uitdaging
kan zijn om te zien dat de beslagvrije voet te laag is vastgesteld en hier vervolgens
tegen te ageren. Kan de Staatssecretaris toelichten op welke manier schuldenaren hierbij
geholpen worden of nog kunnen worden om bekend te worden met de mogelijkheden om tegen
een te lage vaststelling op te komen?
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie vinden het zeer betreurenswaardig dat de implementatie
van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet zo lang op zich laat wachten. Implementatie
van deze wet is immers van groot belang voor het terugdringen van schulden. Deze wet
moet ervoor zorgen dat de beslagvrije voet voor mensen met schulden wordt gerespecteerd.
Deze leden realiseren zich dat implementatie niet eenvoudig is vanwege de noodzakelijke
geautomatiseerde gegevensverstrekking- en uitwisseling tussen de Ministeries van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, Financiën, Justitie en Veiligheid en de diverse berokken
ketenpartners. Maar juist omdat dit niet eenvoudig is en dit ook te verwachten was,
hadden deze leden meer sturing en daadkracht verwacht op dit dossier. Zij onderschrijven
dan ook de kritiek van het BIT dat de werkwijze van het implementatieprogramma te
vrijblijvend en afwachtend is geweest.
De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat de Staatssecretaris zich deze
kritiek heeft aangetrokken en maatregelen heeft genomen voor een betere resultaatsturing.
De inwerkingtreding van de wet wordt nu voorzien op 1 januari 2021. Kan de Staatssecretaris
garanderen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Voor een aantal organisaties wordt de
mogelijkheid van een overgangstermijn van maximaal zes maanden in de wet opgenomen.
Kan de Staatssecretaris aangeven over welke organisaties het gaat en waarom zij deze
overgangstermijn nodig hebben?
Op de kritiek van het BIT dat er nauwelijks inzicht is in de voortgang van de implementatie
en dat een ketenbrede aansluitplanning ontbreekt, geeft de Staatssecretaris aan dat
«er wordt gewerkt aan een verdere detaillering van de integrale planning». Dit is wel erg vaag, wat wordt hiermee precies bedoeld?
De leden van de CDA-fractie hechten groot belang aan goede communicatie en vinden
het positief dat via het burgerportaal duidelijk wordt gemaakt hoe de berekening van
de beslagvrije voet wordt uitgevoerd. Goed dat de Staatssecretaris nog eens benadrukt
dat de burger de beslaglegger altijd kan benaderen met het verzoek om de beslagvrije
voet aan te passen als deze incorrect is vastgesteld. Ook dit moet duidelijk gecommuniceerd
gaan worden via het burgerportaal. Wil de Staatssecretaris dit toezeggen, zo vragen
deze leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld te lezen dat de implementatie
van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet alweer vertraging lijkt op te lopen. Deze
leden vragen de Staatssecretaris hoe het kan dat een wet die zo weinig controversieel
is, en zo gewenst door alle partijen, toch zo ontzettend ingewikkeld is om te implementeren.
Kan de Staatssecretaris daar op reflecteren? Welke verschillende belangen spelen hierin
een rol?
Voorts vragen deze leden hoe het kan dat al in september 2019 het risico is gesignaleerd
dat de ICT-voorzieningen niet op tijd klaar zouden zijn en er toch nog een kritische
BIT-toets nodig is om echt vaart te krijgen in het proces? Waarom is de bouw van de
benodigde voorzieningen vertraagd? Klopt het dat de rekentool pas per 1 oktober beschikbaar
wordt gesteld? Zo ja, betekent dit dat softwareleveranciers slechts drie maanden de
tijd hebben om hun applicaties aan te passen terwijl hiervoor normaliter zeker zes
maanden voor nodig zijn? Klopt het dat de aansluit- en gebruiksvoorwaarden van de
centrale voorziening nog niet gereed zijn en partijen onder meer daardoor geen keuze
kunnen maken en/of weten wat van hen verlangd wordt? Waarom is ervoor gekozen om een
softwarerelease in kwartaal vier te plannen, terwijl gemeenten hebben aangegeven dat
dit zeer ongewenst is vanwege het tijdspad van de inning van de gemeentelijke belastingen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke partijen naar verwachting gebruik
zullen gaan maken van de overgangstermijn van zes maanden. Zijn dat alle partijen
die niet zelf een voorziening bouwen? Van welke partijen kan de Staatssecretaris garanderen
dat zij op 1 januari 2021 klaar zijn om de wet uit te voeren? Kan de Staatssecretaris
nader toelichten hoe het gebruik van de overgangstermijn zal worden ingekaderd? Klopt
het dat het overgangsrecht zo is vormgegeven dat partijen een individueel verzoek
moeten doen? Waarom is daarvoor gekozen?
Deze leden vinden het belangrijk dat er een makkelijk te raadplegen burgerportaal
komt. Zij vragen de Staatssecretaris of het burgerportaal gereed zal zijn op 1 januari
2021? Zo nee, waarom niet, en welke datum acht de Staatssecretaris dan haalbaar?
De leden constateren voorts dat op 1 januari 2021 de Wijziging van de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening in werking treedt en dat deze wet in artikel 4a bepaalt dat tenminste
de beslagvrije voet in acht moet worden genomen in het plan van aanpak. Dit betekent
dat schuldhulpverleners toegang moeten hebben tot de rekentool. Voorziet de centrale
rekentool in de toegang voor schuldhulpverleners, zodat schuldhulpverleners kunnen
voldoen aan artikel 4a Wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening?
II Reactie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ik heb met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de
fracties van de VVD, CDA en GroenLinks inzake het advies van het Bureau ICT-toetsing
(BIT) over het programma Implementatie Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en mijn
reactie op dat rapport. Gezien de ontwikkelingen rond dit onderwerp wijs ik tevens
op de voortgangsbrief die ik vandaag aan uw Kamer heb gestuurd.1 Bij de volgorde van de beantwoording is de volgorde van de inbreng van het schriftelijk
overleg aangehouden.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het definitief
Bureau ICT-toetsing (BIT) advies programma Implementatie Wet vereenvoudiging beslagvrije
voet en de reactie van de Staatssecretaris op dat rapport. Zeker gezien de verwachting
dat er meer mensen te maken zullen krijgen met schulden als gevolg van het coronavirus
is een spoedige inwerkingtreding van bovengenoemde wet van nog groter belang dan het
al was. Deze leden zien de urgentie terug in zowel het advies als de opvolging door
de Staatssecretaris en zij spreken hun waardering daarvoor uit. Zij hebben enkele
vragen.
Er wordt een beperkte overgangstermijn mogelijk gemaakt, waarbij de verwachting is
dat die met name gebruikt zal worden door organisaties die belast zijn met inning
van de lokale belastingen. Tegelijkertijd is de constatering dat betreffende beslagen
grotendeels na de overgangstermijn pas opkomen. Begrijpen deze leden goed dat daarmee
voor het merendeel van de gevallen de verwachting is dat de juiste beslagvrije voet
gehanteerd zal worden? Voor hoeveel gevallen is de verwachting dat de overgangstermijn
nodig zal zijn? Hoe borgt de Staatssecretaris dat voor die gevallen zo snel als mogelijk
gecheckt wordt dat de juiste beslagvrije voet wordt gehanteerd?
Ik dank allereerst de leden van de VVD-fractie voor hun uitgesproken waardering.
De overgangstermijn is ingesteld voor organisaties waarvoor een verantwoorde implementatie
iets meer tijd vraagt. De reden hiervoor ligt met name in de onderlinge afhankelijkheden.
Voor de uitleg hiervan is enige historie vereist. De Belastingdienst en UWV hebben
elk een eigen rekentool ontwikkeld om de juiste beslagvrije voet te kunnen berekenen.
Ook de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft -in samenwerking
met de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) een eigen rekentool ontwikkeld.
De Sociale Verzekeringsbank (SVB), het Landelijke Bureau Inning Onderhoudsbijdragen
(LBIO), het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), gemeenten en waterschappen hebben
aangegeven gebruik te willen maken van een centraal ontwikkelde rekentool.2 De ontwikkeling van deze centrale rekentool is gelijk opgelopen met de ontwikkeling
van de andere rekentools. Daarna moest nog extra tijd worden ingeruimd voor de totstandbrenging
van de koppeling – vaak ook nog via een aparte softwareleverancier – van de eigen
ICT-systemen met deze centrale rekentool.
Zoals ik heb aangegeven in voornoemde brief, treedt de Wet vereenvoudiging beslagvrije
voet per 1 januari 2021 in werking. De partijen die een eigen rekentool hebben gebouwd
– de Belastingdienst, het UWV en de KBvG/SNG – hebben aangegeven per 1 januari 2021
gereed te zijn om de wet ten uitvoer te brengen. Tezamen nemen zij ongeveer tachtig
procent van de beslagen voor hun rekening. In die gevallen zal bij beslagen op periodiek
inkomen na 1 januari 2021 de beslagvrije voet op basis van de nieuwe berekeningswijze
worden vastgesteld.
Voor de partijen die het eventueel niet lukt om per 1 januari te starten, dient afhankelijk
van hun mogelijkheden en de tijd die het nog kost om de wet volledig te implementeren,
te worden gekeken naar terugvalopties. Hierbij kan worden gedacht aan het tijdelijk
opschorten van het leggen van beslag door de betreffende organisatie, gebruik maken
van het burgerportaal of het terugvallen op de 5%-regeling. Hierbij wordt de beslagvrije
voet voor mensen met een inkomen op of onder bijstandsniveau vastgesteld op 95% van
het netto-inkomen.3 Berekening via een rekentool is hierbij niet noodzakelijk.
De partijen die van de overgangstermijn gebruik kunnen maken nemen een zeer beperkt
deel van de resterende twintig procent van de beslagen voor hun rekening. Voor de
gemeenten en waterschappen geldt voor het incasseren van vorderingen die voortvloeien
uit lokale belastingen of heffingen, dat de inningscyclus begint aan het begin van
het jaar. In deze periode worden de beschikkingen verstuurd op basis waarvan de lokale
belastingen of heffingen opeisbaar worden. Wanneer deze vorderingen onbetaald blijven,
zullen de organisaties een proces doorlopen van betalingsherinnering, aanmaning en
indien mogelijk het zoeken van persoonlijk contact. Pas na uitvaardiging van een dwangbevel
zal eventueel worden overgegaan tot het leggen van beslag op het inkomen, waarvoor
de beslagvrije voet noodzakelijk is. Gezien het tijdsverloop van alle handelingen
van een dergelijk proces, zal het merendeel van deze beslagen zich manifesteren in
het tweede helft van het jaar. Dat is dus na het einde van de overgangstermijn, waardoor
de nieuwe berekeningswijze van de beslagvrije voet voor deze beslagen wordt gehanteerd.
Deze gevallen vallen daarmee buiten de overgangstermijn en de beslagvrije voet zal
in die gevallen dus ook via de nieuwe berekeningswijze wordt vastgesteld. Naar schatting
zullen tijdens de overgangstermijn maximaal 20.000 beslagen gelegd worden met een
beslagvrije voet die is gebaseerd op de oude regelgeving. Ook de organisaties die
gebruik maken van de overgangstermijn zijn gehouden aan de regel dat de beslagvrije
voet lopend het jaar moet worden omgeslagen naar de nieuwe beslagvrije voet. Concreet
betekent dit dat uiterlijk 31 december 2021 alle beslagen moeten zijn voorzien van
een nieuwe beslagvrije voet.
De leden van de VVD-fractie vragen om over enige tijd nadat de implementatie is afgerond
nog eens terug te blikken met het BIT-advies in de hand om te bezien of achteraf toch
nog een en ander beter gekund zou hebben; een kritische kijk op het omgaan met het
BIT-advies als het ware. Deze terugkoppeling zou bij een reguliere rapportage aandacht
kunnen krijgen.
Ik omarm het idee van de VVD-leden om te reflecteren op het implementatietraject.
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet heeft de berekening van de beslagvrije voet
vanuit burgeroptiek vereenvoudigd, in die zin dat de burger niet meer ingewikkelde
financiële informatie dient aan te leveren om een correcte beslagvrije voet te laten
berekenen. Daartegenover staat dat de eigenlijke berekening, vanwege het richting
de burger gehanteerde zorgvuldigheidsbeginsel, beduidend complexer is geworden en
niet zonder de nodige ICT is uit te voeren. Mede met het bij alle betrokken partijen
gegroeide besef dat er dankzij deze wet inmiddels sprake is van een nieuw ontstane
keten, de keten voor derdenbeslag, is het goed om het geheel te evalueren. Ik zal
hier volgend jaar bij u op terugkomen.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie de Staatssecretaris om kort in te gaan
op de laatste slotopmerking van het BIT-team. Het BIT-team verwijst daar, ter overweging
en enigszins los van het inhoudelijke advies, op de gevallen van lopende beslagen
en de mogelijkheid om proactief de beslagvrije voet te herberekenen en zo schuldenaren
met een te laag vastgestelde beslagvrije voet eerder te helpen. Die suggestie spreekt
genoemde leden aan. In het verlengde daarvan lazen deze leden dat een burger een beslaglegger
altijd kan benaderen om de beslagvrije voet opnieuw te laten vaststellen. Deze leden
vinden het belangrijk dat deze mogelijkheid bestaat maar realiseren zich dat het voor
mensen in de schulden – mede door de stress die daarmee gepaard gaat – een uitdaging
kan zijn om te zien dat de beslagvrije voet te laag is vastgesteld en hier vervolgens
tegen te ageren. Kan de Staatssecretaris toelichten op welke manier schuldenaren hierbij
geholpen worden of nog kunnen worden om bekend te worden met de mogelijkheden om tegen
een te lage vaststelling op te komen?
Ik vind het belangrijk dat mensen zo spoedig mogelijk worden voorzien van de juiste,
op hun situatie afgestemde, beslagvrije voet. Zoals ik in mijn brief van 24 juli 20204 heb toegelicht wordt in 2021 de beslagvrije voet voor alle lopende beslagen herberekend
volgens de nieuwe regels. De betrokken organisaties zullen de herberekeningen gedurende
het jaar uitvoeren. Ik wil daarbij wel benadrukken dat berekening op basis van de
nieuwe wet niet zonder meer een verhoging van de beslagvrije voet betekent. De nieuw
geïntroduceerde methodiek benadert zoveel mogelijk de uitkomsten van de oude berekeningswijze
zo de burger de beslagleggende partij volledig zou (hebben kunnen) informeren. Dat
laat onverlet dat situaties onder het nieuwe recht juist iets gunstiger of ongunstiger
kunnen uitpakken.
Via de bij het beslag meegezonden modelmededeling zal burgers inzicht worden gegeven
in de gegevens waar de beslagvrije voet op is gebaseerd.5 Burgers zullen daarbij expliciet gewezen worden op de mogelijkheden om eventuele
onjuistheden (denk aan niet langer actuele informatie of verkeerd in de geraadpleegde
bestanden opgenomen data) door te geven, zodat de beslagvrije voet hierop alsnog kan
worden aangepast. Ook wordt via het burgerportaal een rekentool beschikbaar gesteld
waarmee de burger anoniem de beslagvrije voet kan narekenen en kan zien hoe eventuele
wijzigingen effect hebben op de hoogte van zijn beslagvrije voet. Bewindvoerders,
(schuld)hulpverleners en (sociaal) raadslieden worden geïnformeerd over de inwerkingtreding
van de wet, zodat zij hun cliënten snel en passend kunnen bijstaan of door kunnen
verwijzen. Vanuit die beroepsgroepen is er al geruime tijd veel aandacht voor dit
onderwerp en de naderende inwerkingtreding. Ik ben mij er van bewust dat niet iedere
burger de weg naar het burgerportaal voor herberekening of naar de hulpverlening zal
weten te vinden. Daarom zal ik erop toezien dat de verplichte herberekeningen gedurende
2021 zullen plaatsvinden.
De leden van de CDA-fractie vinden het zeer betreurenswaardig dat de implementatie
van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet zo lang op zich laat wachten. Implementatie
van deze wet is immers van groot belang voor het terugdringen van schulden. Deze wet
moet ervoor zorgen dat de beslagvrije voet voor mensen met schulden wordt gerespecteerd.
Deze leden realiseren zich dat implementatie niet eenvoudig is vanwege de noodzakelijke
geautomatiseerde gegevensverstrekking- en uitwisseling tussen de Ministeries van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, Financiën, Justitie en Veiligheid en de diverse berokken
ketenpartners. Maar juist omdat dit niet eenvoudig is en dit ook te verwachten was,
hadden deze leden meer sturing en daadkracht verwacht op dit dossier. Zij onderschrijven
dan ook de kritiek van het BIT dat de werkwijze van het implementatieprogramma te
vrijblijvend en afwachtend is geweest.
De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat de Staatssecretaris zich deze
kritiek heeft aangetrokken en maatregelen heeft genomen voor een betere resultaatsturing.
De inwerkingtreding van de wet wordt nu voorzien op 1 januari 2021. Kan de Staatssecretaris
garanderen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt?
Zoals ik heb aangekondigd zal de wet per 1 januari 2021 in werking treden. Tegelijk
deel ik met de leden van de CDA-fractie de onwenselijkheid van eerdere vertraging,
maar – zoals de leden ook beamen – is gedurende het implementatieproces de benodigde
geautomatiseerde gegevensverstrekking en -uitwisseling ingewikkelder en ingrijpender
gebleken dan oorspronkelijk beoogd. Dat vereiste dan ook een gedegen en door alle
betrokken partijen gedragen implementatieplan. Het was een voorwaarde om tot een zorgvuldige
implementatie over te kunnen gaan en daadwerkelijk een robuuste en correcte beslagvrije
voet te kunnen garanderen voor de mensen die met schulden en beslagleggingen worden
geconfronteerd.
Voor een aantal organisaties wordt de mogelijkheid van een overgangstermijn van maximaal
zes maanden in de wet opgenomen. Kan de Staatssecretaris aangeven over welke organisaties
het gaat en waarom zij deze overgangstermijn nodig hebben?
De Belastingdienst, het UWV, het CJIB en de KBvG/SNG6 hebben aangegeven de wet met ingang van 1 januari 2021 uit te kunnen voeren. Bij
een aantal andere organisaties, die qua volume met beslaglegging een relatief klein
deel voor hun rekening neemt, vraagt een verantwoorde implementatie iets meer tijd.
Waar mogelijk wordt geprobeerd te werken met de eerdergenoemde terugvalopties. Voor
partijen waarvoor dit niet mogelijk is, wordt de mogelijkheid geboden om gebruik te
maken van een overgangstermijn. Hiermee wordt voorkomen dat inwerkingtreding van de
wet voor de gehele keten moet worden uitgesteld. Zoals het er nu naar uitziet zal
een deel van de gemeenten en waterschappen gebruik maken van de overgangstermijn.
Op de kritiek van het BIT dat er nauwelijks inzicht is in de voortgang van de implementatie
en dat een ketenbrede aansluitplanning ontbreekt, geeft de Staatssecretaris aan dat
«er wordt gewerkt aan een verdere detaillering van de integrale planning». Dit is
wel erg vaag, wat wordt hiermee precies bedoeld?
Zoals ik in mijn reactie op het BIT-advies7 aangaf is de voortgangsinformatie over het implementatietraject per betrokken organisatie
aanzienlijk verbeterd. Daarnaast zijn de individuele planningen steeds beter op de
planning van andere, eveneens betrokken, organisaties afgestemd. Om duidelijk inzicht
in de voortgang van de implementatie te creëren was een integrale planning van alle
organisaties noodzakelijk. Een integrale planning bestond reeds op hoofdlijnen. Gedurende
het implementatietraject is de planning steeds meer uitgediept naar detailniveau.
Via een meer gedetailleerde integrale planning kon gewerkt worden aan een betere sturing
op de gezamenlijke mijlpalen van het programma en de verschillende organisaties, onder
meer via dashboards over de belangrijke mijlpalen per ketenpartner.
De leden van de CDA-fractie hechten groot belang aan goede communicatie en vinden
het positief dat via het burgerportaal duidelijk wordt gemaakt hoe de berekening van
de beslagvrije voet wordt uitgevoerd. Goed dat de Staatssecretaris nog eens benadrukt
dat de burger de beslaglegger altijd kan benaderen met het verzoek om de beslagvrije
voet aan te passen als deze incorrect is vastgesteld. Ook dit moet duidelijk gecommuniceerd
gaan worden via het burgerportaal. Wil de Staatssecretaris dit toezeggen, zo vragen
deze leden.
Ik onderstreep het belang van goede communicatie en een duidelijk burgerportaal, zoals
verwoord door de leden van de CDA-fractie. Het burgerportaal voorziet in uitgebreide
informatie ten behoeve van mensen die met beslaglegging worden geconfronteerd. Onderdeel
van de informatie is een duidelijke beschrijving van de stappen die een burger kan
nemen als de uitgangspunten die zijn gehanteerd voor de vaststelling van de beslagvrije
voet niet overeenkomen met de feitelijke situatie. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de
situatie dat de gegevens waarop de beslagvrije voet is gebaseerd niet langer actueel
zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn teleurgesteld te lezen dat de implementatie
van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet alweer vertraging lijkt op te lopen. Deze
leden vragen de Staatssecretaris hoe het kan dat een wet die zo weinig controversieel
is, en zo gewenst door alle partijen, toch zo ontzettend ingewikkeld is om te implementeren.
Kan de Staatssecretaris daar op reflecteren? Welke verschillende belangen spelen hierin
een rol?
De leden van de GroenLinks-fractie geven aan dat de implementatie van de wet wederom
vertraging lijkt op te lopen. Zoals ik inmiddels aan uw Kamer heb laten weten is daarvan
geen sprake. De wet zal per 1 januari 2021 in werking treden.
De gevraagde reflectie op het implementatietraject wil ik graag geven. Ik stel daarbij
voorop dat gedurende de hele implementatie het belang van de burger, geconfronteerd
met de ingrijpende gevolgen van een beslaglegging op het inkomen, daarbij voor alle
betrokken partijen altijd op de eerste plaats heeft gestaan. Het klopt dat, zoals
deze leden stellen, de wet weinig controversieel is en door alle partijen gewenst.
De wet heeft als doel om de problematiek rond de oude beslagvrije voet te beteugelen
en het gehele proces om tot vaststelling hiervan te komen voor de burger te vereenvoudigen.
De nieuwe berekeningswijze is echter voor de beslagleggende partijen een stuk ingewikkelder.
De grote ICT-component heeft een grote weerslag gehad op het tijdspad van de implementatie.
Groter dan voorzien ten tijde van de wetsbehandeling. De wet heeft de administratieve
lasten bij de burger weggehaald. Dat hield echter niet in dat de lasten zonder meer
bij de beslagleggende partijen konden worden neergelegd. Om dat goed te ondervangen
is ingezet op zware ICT-ondersteuning. Om de ICT in een grote en nieuwe keten als
de beslagketen overal precies hetzelfde en op hetzelfde tijdstip ingevoerd te krijgen,
vroeg meer tijd dan oorspronkelijk gedacht.
In 2018 is met alle ketenpartijen gewerkt aan de analyse naar de uitvoeringsconsequenties
van de wet en de voor de – nieuwe – keten voor derdenbeslag benodigde complexe ICT-architectuur.
Op basis hiervan zijn de benodigde (ICT-)voorzieningen onderkend. Eind 2018 heeft
een Gateway Review plaatsgevonden op basis waarvan meer richting is gegeven aan het
te lopen vervolgtraject.8 Vanaf 2019 is door alle partijen in de nieuwe keten hard gewerkt aan achtereenvolgens
het opstellen van de detailspecificaties, het bouwen en testen van de vele ICT-voorzieningen
en het uitgebreid testen hiervan, zowel bij elke ketenpartij afzonderlijk als het
gezamenlijk testen in ketenverband. Ook zijn nieuwe werkprocessen ontwikkeld, is er
opleiding gegeven aan alle direct betrokken medewerkers bij alle ketenpartijen en
is de implementatievoorbereiding ter hand genomen.
Voorts vragen deze leden hoe het kan dat al in september 2019 het risico is gesignaleerd
dat de ICT-voorzieningen niet op tijd klaar zouden zijn en er toch nog een kritische
BIT-toets nodig is om echt vaart te krijgen in het proces?
Het risico waar de leden van de GroenLinks-fractie naar verwijzen, zoals dat ook in
het BIT-advies is opgenomen, is afkomstig uit het oordeel van de Chief Information
Officer (CIO) van het Ministerie van SZW. Dat oordeel is in september 2019 opgeleverd
en de CIO signaleerde hierin dat implementatie van de wet qua scope en invoeringsdatum
niet haalbaar was.
Daarbij adviseerde de CIO om te kiezen voor een latere implementatiedatum van de wet
dan wel om sommige partijen later aan te laten sluiten. Na opvolging van dit advies,
heeft de CIO het oordeel op dit onderdeel in december 2019 aangepast en dit haalbaar
geacht.
In december 2019 is de BIT-toets gestart. Evenals het CIO-oordeel was de uitkomst
hiervan kritisch. Daarbij heb ik het BIT-advies ook als constructief ervaren. Gedurende
de toetsperiode is echter hard doorgewerkt aan de implementatie, waardoor enkele aandachtspunten
van het BIT reeds opgepakt of zelfs gerealiseerd waren op het moment van het verschijnen
van het advies.
Waarom is de bouw van de benodigde voorzieningen vertraagd?
Om te borgen dat de rekentools bij dezelfde invoer ook dezelfde uitkomsten genereren
zijn gedetailleerde specificaties en rekenregels opgesteld. Gedurende het opstellen
hiervan bleek dat een aantal uitwerkingen complexer dan voorzien was. Hierdoor kostte
het vaststellen van de specificaties meer tijd dan in de oorspronkelijke planning
was opgenomen. Als gevolg hiervan heeft de bouw van de benodigde voorzieningen meer
tijd gevraagd dan oorspronkelijk beoogd.
Klopt het dat de rekentool pas per 1 oktober beschikbaar wordt gesteld? Zo ja, betekent
dit dat softwareleveranciers slechts drie maanden de tijd hebben om hun applicaties
aan te passen terwijl hiervoor normaliter zeker zes maanden voor nodig zijn?
Het klopt dat de centrale rekentool per 1 oktober beschikbaar is gekomen. Op deze
rekentool worden de SVB, het CJIB, het LBIO en een deel van de gemeenten en waterschappen
aangesloten. De softwareleveranciers waar de leden van de GroenLinks-fractie op wijzen,
betreffen de softwareleveranciers van de gemeenten en waterschappen. Die aansluitingen
en de benodigde softwareaanpassingen worden op dit moment voorbereid zodat zij gedurende
de overgangstermijn kunnen worden gerealiseerd.
Klopt het dat de aansluit- en gebruiksvoorwaarden van de centrale voorziening nog
niet gereed zijn en partijen onder meer daardoor geen keuze kunnen maken en/of weten
wat van hen verlangd wordt?
De aansluit- en gebruikersvoorwaarden zijn begin oktober met de organisaties gedeeld
en zijn vervolgens ook als bijlage opgenomen in de Regeling BVV. De aansluit- en gebruikersvoorwaarden
leggen met name vast dat een partij geacht wordt AVG-proof te werken en kennen in
die zin enkel voorwaarden die indachtig de AVG samenhangen met deze vorm van dataverkeer.
Waarom is ervoor gekozen om een softwarerelease in kwartaal vier te plannen, terwijl
gemeenten hebben aangegeven dat dit zeer ongewenst is vanwege het tijdspad van de
inning van de gemeentelijke belastingen?
Voor de planning van de softwarerelease in het vierde kwartaal is niet bewust gekozen.
Zoals ik ook in beantwoording op de (eerste) vraag van de VVD-fractie uiteen heb gezet,
is er tijdens het gehele implementatietraject sprake geweest van onderlinge afhankelijkheden
met betrekking tot de ICT-ontwikkeling. Een van de ongewenste gevolgen van die afhankelijkheden
was dat het tijdstip waarop gemeenten konden aansluiten op de centrale rekentool niet
van tevoren gepland kon worden maar tijdsafhankelijk was van de andere ontwikkelingen.
Dat geldt overigens niet alleen voor de gemeenten maar ook voor waterschappen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke partijen naar verwachting gebruik
zullen gaan maken van de overgangstermijn van zes maanden. Zijn dat alle partijen
die niet zelf een voorziening bouwen? Van welke partijen kan de Staatssecretaris garanderen
dat zij op 1 januari 2021 klaar zijn om de wet uit te voeren?
Per 1 januari 2021 kunnen de Belastingdienst, het UWV, het CJIB en de gerechtsdeurwaarders
de wet uitvoeren. Voor de overige organisaties geldt dat eerst wordt bezien of er
mogelijk gebruik kan worden gemaakt van de terugvalopties zoals hiervoor beschreven.
Als dat niet mogelijk is, wordt de mogelijkheid geboden om gebruik te maken van de
overgangstermijn.
Kan de Staatssecretaris nader toelichten hoe het gebruik van de overgangstermijn zal
worden ingekaderd? Klopt het dat het overgangsrecht zo is vormgegeven dat partijen
een individueel verzoek moeten doen? Waarom is daarvoor gekozen?
De wettelijke basis voor de overgangstermijn ligt in de Verzamelwet SZW 2021. Alleen
de partijen die tijdig en individueel een verzoek indienen kunnen gebruik maken van
de overgangstermijn. De toekenning zal bij besluit van de Minister van SZW plaatsvinden.
Voor die werkwijze is gekozen, omdat niet alle partijen hiervan gebruik zullen maken.
Per organisatie moet er een eigen afweging gemaakt worden of de overgangstermijn echt
noodzakelijk is, of dat wellicht op een andere wijze aan de wet kan worden voldaan,
bijvoorbeeld met de hiervoor genoemde terugvalopties. Een algeheel uitstel van inwerkingtreding
van de wet of een algemene uitzonderingspositie voor alle gemeenten en waterschappen
strookt niet met het belang wat dit kabinet hecht aan een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding.
Deze leden vinden het belangrijk dat er een makkelijk te raadplegen burgerportaal
komt. Zij vragen de Staatssecretaris of het burgerportaal gereed zal zijn op 1 januari
2021? Zo nee, waarom niet, en welke datum acht de Staatssecretaris dan haalbaar?
Ja, het burgerportaal zal gereed zijn op 1 januari 2021.
De leden constateren voorts dat op 1 januari 2021 de Wijziging van de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening in werking treedt en dat deze wet in artikel 4a bepaalt dat tenminste
de beslagvrije voet in acht moet worden genomen in het plan van aanpak. Dit betekent
dat schuldhulpverleners toegang moeten hebben tot de rekentool. Voorziet de centrale
rekentool in de toegang voor schuldhulpverleners, zodat schuldhulpverleners kunnen
voldoen aan artikel 4a Wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening?
Zoals de leden van de GroenLinks-fractie terecht constateren hebben ook sommige niet-beslagleggende
partijen, zoals schuldhulpverleners de beslagvrije voet nodig om aan hun wettelijke
taak te voldoen. Op dit moment hebben alleen partijen die beslagleggen of verrekenen
toegang tot de centrale rekentool. De aansluiting van schuldhulpverlenende instanties
op de centrale rekentool wordt momenteel nader onderzocht. Wel kunnen schuldhulpverleners
vanaf 1 januari 2021 gebruik maken van het burgerportaal. Op deze wijze kunnen zij
voldoen aan de taak die de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening hen oplegt.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier