Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over Geannoteerde agenda Milieuraad 17 december 2020 (Kamerstuk 21501-08-814)
2020D50669 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de Geannoteerde agenda Milieuraad 17 december 2020 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 814), het Verslag Milieuraad 23 oktober in Luxemburg (Kamerstuk 21 501-08, nr. 813), het EU-voorstel: Strategie duurzame chemische stoffen COM (2020) 667 (2020Z19621), de Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda Milieuraad 23 oktober
2020 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 811), het Fiche: Wijziging Verordening implementatie Verdrag van Aarhus (Kamerstuk 22 112, nr. 2985), het Fiche: Mededeling strategie voor duurzame chemische stoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 2981), het Fiche: Mededeling verbetering toegang tot rechter in milieuzaken in EU en lidstaten (Kamerstuk 22 112, nr. 2984) en het Fiche: Besluit 8e Milieuactieprogramma (Kamerstuk 22 112, nr. 2983).
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schuurkamp
Inhoudsopgave
blz.
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Inleiding
2
VVD-fractie
2
CDA-fractie
3
D66-fractie
4
GroenLinks-fractie
5
Partij voor de Dieren-fractie
8
II
Reactie van de bewindspersoon
10
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van de Milieuraad.
Aan de hand daarvan hebben deze leden nog een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Milieuraad op 17 december 2020 en hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de agenda
van de aankomende Milieuraad. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen
over.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de belangrijke
onderwerpen op de agenda. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de agenda van
de Milieuraad. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen
VVD-fractie
Zeer zorgwekkende stoffen
De leden van de VVD-fractie constateren dat de onderlinge verschillen qua blootstellingsnormen
van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) het gelijke speelveld tussen de Europese lidstaten
schaadt. Nederland zit op dit gebied aan de strenge kant. Tijdens de begrotingsbehandeling
gaf de Staatssecretaris aan graag op Europees niveau in gesprek te gaan. Hoe gaat
de Staatssecretaris harmonisatie van ZZS-regels aan de orde stellen op Europees niveau
en welke maatregelen zijn daaruit te verwachten? Vanuit de sector zijn er zorgen over
de Harzard-based-benadering van het risico van gevaarlijke stoffen. Hoe gaat de Staatssecretaris deze
zorgen wegnemen? Het uitfaseren van PFAS als groep leidt tot weerstand. Kan de Staatssecretaris
uitleggen waarom zij uitfaseren noodzakelijk acht in relatie tot de geopperde bezwaren
van de betreffende organisaties?
Circulaire economie, chemische stoffen en EVOA
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de transitie naar een circulaire
economie en de strategie op chemische stoffen betaalbaar en behapbaar blijft voor
bedrijven en burgers. Hoe denkt de Staatssecretaris deze uitgangspunten te kunnen
waarborgen op Europees niveau? In de beantwoording op het schriftelijk overleg van
de afgelopen Milieuraad valt te lezen dat de Staatssecretaris het juridisch instrumentarium
in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) van groot belang acht.
Zo circulair mogelijk produceren is daarbij het uitgangspunt. Hoe voorkomt de Staatssecretaris
situaties, waarbij zo hoog mogelijk circulair produceren wordt afgedwongen, maar de
kosten hiervoor onevenredig hoog zijn voor burgers en/of bedrijven?
De leden van de VVD-fractie lezen in de stukken dat de chemische industrie positief
is over een betere naleving van het EU-chemicaliënbeleid (REACH). De sector maakt zich echter wel op een aantal punten zorgen. Zo leidt
het mogelijk volledig openen van het REACH tot onzekerheid. Hoe denkt de Staatssecretaris
deze onzekerheid te kunnen verminderen? De regeldruk voor het midden- en kleinbedrijf
(mkb) lijkt fors toe te nemen. Hoe denkt de Staatssecretaris te kunnen waarborgen
dat de regeldruk behapbaar en betaalbaar blijft voor het mkb?
CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen in het fiche «Mededeling strategie voor duurzame
chemische stoffen» dat de Commissie voornemens is om innovatie te stimuleren en maximaal
te benutten voor de transitie naar een veilige en inherent duurzame chemie. Daartoe
wil zij haar financiële instrumenten inzetten, met name om het mkb te ondersteunen.
Deze leden verzoeken om bij de nadere uitwerking toe te lichten aan hoeveel financiële
middelen exact wordt gedacht en waar deze middelen vandaan zouden moeten komen.
De leden van de CDA-fractie lezen in het fiche «Mededeling strategie voor duurzame
chemische stoffen» ook dat de Commissie criteria wil ontwikkelen voor essentiële toepassingen
van stof met het doel om de meest schadelijke stoffen alleen toe te staan als deze
cruciaal zijn en er geen alternatieven voorhanden zijn. Deze leden verzoeken om bij
het onderzoek naar de criteria ook de gevolgen voor bedrijven in kaart te brengen.
Hetzelfde verzoek doen de leden voor de ambitie van de Commissie om consumentenartikelen
vrij te maken van ZZS.
De leden van de CDA-fractie zijn enthousiast om te lezen dat de Commissie samen met
de industrie de implementatie wil bevorderen van het wereldwijd geharmoniseerde systeem
voor de classificatie en etikettering van chemische stoffen.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de verwachting is dat er bij de Europese
Raad van 10 en 11 december a.s. een besluit over ophoging van het 2030-doel wordt
genomen. Daarna kan dit punt tevens worden behandeld bij de Milieuraad van 17 december
2020. Op dit moment is tevens een onafhankelijke ambtelijke studiegroep bezig om de
mogelijke aanvullende nationale opgave als gevolg van een aangescherpte Europese ambitie
in kaart te brengen. Deze leden vragen de Minister om te schetsen hoe het traject
van ophoging van het Europese 2030-doel er daarna verder uit zal zien. Kan de Minister
een overzicht geven van de belangrijkste data van de nationale en Europese besluitvormingsmomenten
over ophoging van het Europese 2030-doel in 2021?
De leden van de CDA-fractie lezen dat Nederland kan instemmen met het doen gelden
van klimaatneutraliteit in 2050 op lidstaatniveau en niet enkel voor de EU als geheel,
mits er een mate van flexibiliteit is voor lidstaten om dit doel te bereiken. Deze
leden vragen de Minister om dit standpunt toe te lichten en daarbij duidelijk te maken
wat er wordt bedoeld met «een mate van flexibiliteit voor lidstaten om dit doel te
bereiken»? Waar moet aan gedacht worden bij deze flexibiliteit?
De leden van de CDA-fractie merken op dat het kabinet graag zou zien dat de Raad een
gezamenlijke ambitie uitspreekt om in 2050 tot een volledig circulaire economie te
komen. Echter, de Staatssecretaris schrijft ook dat het streven naar een volledig
circulaire economie weliswaar breed wordt gedeeld, maar dat een meerderheid van de
lidstaten terughoudend is om daar een specifiek jaartal aan te verbinden voordat de
nodige indicatoren en monitoring nader ontwikkeld zijn. Deze leden vragen de Staatssecretaris
op welke termijn zij het realistisch acht dat de Raad daadwerkelijk een gezamenlijke
ambitie uitspreekt om in 2050 tot een volledig circulaire economie te komen. Wanneer
zullen naar verwachting de nodige indicatoren en monitoring nader ontwikkeld zijn?
D66-fractie
Circulaire economie
De leden van de D66-fractie zijn verheugd te vernemen dat het kabinet de Raadsconclusies
deelt en zich in wil zetten voor de transitie naar een circulaire en klimaatneutrale
economie. Deze leden lezen dat het kabinet zich ten aanzien van de conclusies met
name wil inzetten voor het versterken van de markt voor secundaire grondstoffen. Deze
leden vragen of de Staatssecretaris zich, naast het oproepen tot een verplicht percentage aan recyclaat in specifieke productgroepen, ook zal inzetten voor een onderzoek
naar het zwaarder belasten van virgin materialen? Dit ook ter navolging van de aangenomen
motie Van Raan over onderzoek doen naar de mogelijkheden voor een nationale heffing
op nieuw plastic (Kamerstuk 35 572, nr. 65).
De leden van de D66-fractie lezen ook dat de ambitie om tot een circulaire economie
te komen weliswaar breed door de lidstaten wordt gedeeld, maar er terughoudendheid
heerst over het verbinden van concrete doelstellingen hieraan, omdat een aantal lidstaten
moeite heeft met de uitvoeringsconsequenties hiervan. Aangezien deze leden graag een
hoog ambitieniveau zien, vragen zij of er op dit moment voldoende mogelijkheden bestaan
met betrekking tot kennisdeling over beleidsinstrumenten en innovatie om tot een circulaire
economie te komen. Zo ja, om welke mogelijkheden gaat dit? Zo nee, is het mogelijk
dat een dergelijk platform wordt georganiseerd? In hoeverre deelt Nederland op een
dergelijk platform ook zelf ervaringen en leren wij van de ervaringen van andere lidstaten?
Zijn er ook andere mogelijkheden waarmee Nederland of de EU andere lidstaten kan helpen
om tot een zo ambitieus mogelijk circulaire economiebeleid te komen?
Duurzame chemische stoffen
De leden van de D66-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van het BNC-fiche
over de strategie voor duurzame chemische stoffen. Deze leden delen het enthousiasme
van de Staatssecretaris over deze strategie, maar zien nog een aantal kwetsbaarheden
waar deze leden nog vragen over hebben. Allereerst lezen deze leden dat de EU-criteria
wil formuleren voor de meest schadelijke stoffen, waarbij wordt gesteld dat deze alleen
worden toegestaan als deze «cruciaal» worden bevonden. Kan worden gedeeld wat op dit
moment wordt verstaan onder cruciaal? Is dit de meest stringente definitie mogelijk?
Zo nee, kan Nederland pleiten voor een strengere definitie? Is de Staatssecretaris
het met deze leden eens dat niet elke mogelijke toepassing waar wellicht vraag naar
is vanuit de markt als cruciaal kan worden getypeerd? En kan zij toezeggen dat Nederland
zich zal inzetten voor een brede opvatting van de «meest schadelijke» stoffen? Ten
slotte vragen deze leden of het wenselijk is om voor alle schadelijke stoffen, waarvoor
dat mogelijk is, een dergelijk restrictiebeleid in te voeren.
De leden van de D66-fractie vragen zich, met betrekking tot het restrictiebeleid,
bovendien nog af wat de huidige plannen zijn ten aanzien van de import van producten
naar de EU die schadelijke stoffen bevatten. Hoe wordt bijvoorbeeld voorkomen dat
dergelijke producten alsnog geïmporteerd worden? Wordt hierbij, naast toezicht en
handhaving, ook op communicatie en afspraken met andere productielanden buiten de
EU ingezet? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet? Deze leden vinden het goed
om te lezen dat de informatievoorziening over chemische stoffen binnen de EU zal worden
gestroomlijnd. Deze leden vragen hoe Nederland zich zal gaan aansluiten bij het opendataplatform.
De leden van de D66-fractie zien graag afsluitend nog een verduidelijking tegemoet
van de volgende uitspraken in het BNC-fiche. Wat wordt bijvoorbeeld precies bedoeld
met «hormoonverstorende stoffen die het hormoonstelsel beïnvloeden, maar niet tot
negatieve effecten leiden»? In welke gevallen is een niet-intentionele hormoonverstoring
niet als een negatief effect te bestempelen? Kunnen daar concrete voorbeelden van
worden genoemd? Ook vragen deze leden wat bedoeld wordt met het «voorkomen dat persistente
polymeren in essentiële toepassingen uitgefaseerd worden voordat veilige alternatieven
beschikbaar zijn»? Kan een concreet voorbeeld worden gegeven van een essentiële toepassing
waarvoor nog geen veilig alternatief beschikbaar is? Is het ook mogelijk om van bepaalde
toepassingen van persistente polymeren te stellen dat deze niet zijn toegestaan, ook
al is er nog geen veilig alternatief?
8e Milieuactieprogramma
De leden van de D66-fractie zijn zeer geïnteresseerd in het BNC-fiche over het voorstel
voor het 8e Milieuactieprogramma (MAP). Deze leden delen de inzet van de Europese Commissie om
met dit MAP in te zetten op goede monitoring en implementatie van de bestaande milieu
en klimaatambities, omdat dit een essentiële rol speelt in het daadwerkelijke realiseren
hiervan. Deze leden vragen echter nog wel hoe dit MAP past bij het Nederlandse Nationaal
Milieubeleidskader (NMK) en de circulaire economie monitor. Zal Nederland zich ervoor
inzetten om het EU-beleid door middel van de EU-consultatie over de kernindicatoren
te laten aansluiten bij de huidige nationale monitoring? Zo nee, waarom niet? Bovendien
zijn deze leden benieuwd of de oproep voor aanvullende middelen voor het Europese
Chemicaliënagentschap (ECHA) en het Europese Geneesmiddelenbureau (EMA) worden gesteund,
en of de Staatssecretaris van mening is dat deze aanvullende middelen voldoende versterking
bieden.
GroenLinks-fractie
Raadsconclusies circulaire economie
De leden van de GroenLinks-fractie zijn verheugd dat er in Europa steeds meer ambitie
is om een circulaire economie te verwezenlijken. Deze leden staan achter de ambities
van het nieuwe actieplan circulaire economie en vinden het dan ook goed dat deze ambities
worden onderschreven. Eerder hebben deze leden gepleit voor concrete doelstellingen
in het actieplan om (primair) grondstoffenverbruik terug te dringen. Doelstellingen
op het gebied van grondstoffenconsumptie en materiële voetafdruk kunnen een goede
maatstaf bieden om de koers te bepalen en beleid te toetsen. Daarom vinden deze leden
het goed dat de Staatssecretaris zich ervoor inzet dat de Raad een gezamenlijke ambitie
uitspreekt om in 2050 tot een volledig circulaire economie te komen. Is zij daarnaast
ook bereid om zich in te zetten voor kwantitatieve tussendoelen om het grondstoffengebruik
in Europa daadwerkelijk terug te dringen? Is de Staatssecretaris bijvoorbeeld bereid
om zich ervoor in te zetten dat het Nederlandse tussendoel om in 2030 50% minder grondstoffen
te gebruiken ook in Europa omarmd wordt?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat een meerderheid van de lidstaten terughoudend
is om een jaartal te verbinden aan de ambitie voor het streven naar een volledig circulaire
economie. Deze lidstaten zouden dat nog niet aandurven, totdat de nodige indicatoren
en monitoring nader ontwikkeld zijn. Aangezien het gebrek aan indicatoren en monitoring
van de circulaire-economiedoelen in Nederland ook tot vertraging leidt, kunnen deze
leden zich voorstellen dat die eerste stap belangrijk is om zicht te krijgen op de
opgave en de haalbaarheid. Wanneer wordt de nadere ontwikkeling van de nodige indicatoren
en monitoring in Europa verwacht? Gaat de Staatssecretaris zich ervoor inzetten om
dat zo snel mogelijk te laten plaatsvinden zodat zicht gekregen wordt op de opgave
en er daadwerkelijk stappen gezet gaan worden?
De leden van de GroenLinks-fractie zetten zich al geruime tijd in voor een verplicht
percentage recyclaat in productgroepen, zoals plastic en textiel, en zijn verheugd
om te lezen dat hiervoor brede steun is in de Raad. Om de markt voor secundaire grondstoffen
te versterken – cruciaal voor de realisatie van een circulaire economie – is deze
maatregel ontzettend belangrijk. Voor welke productgroepen wordt overwogen om een
verplicht percentage gerecycled materiaal in te voeren? Gaat de Staatssecretaris zich ervoor inzetten om deze maatregel zo snel mogelijk in te voeren, gezien
de brede steun die het voorstel in de Raad geniet? Zo ja, op welke termijn en voor
welke productgroepen verwacht de Staatssecretaris dat dit mogelijk is? Gezien de desastreuze
effecten die de coronacrisis en de lage olieprijs heeft op de recyclingsector, achten
deze leden het van groot belang dat dergelijke maatregelen zo spoedig mogelijk worden
genomen.
Duurzame chemicaliënstrategie
De leden van de GroenLinks-fractie juichen het toe dat er in Europa steeds meer aandacht
komt voor het uitfaseren van chemische stoffen. Deze leden lezen dat de nieuwe Chemicaliënstrategie
beoogt om er met veilige en duurzame producten en productiemethoden voor te zorgen
dat er uiterlijk in 2050 geen negatieve effecten van chemische stoffen meer zijn voor
gezondheid en ecosysteem. Kan die doelstelling ambitieuzer? Zijn er belemmeringen
om die doelstelling naar voren te halen? Zo ja, welke zijn dat en hoe kan dit proces
versneld worden? Per wanneer zal de strategie kunnen worden uitgevoerd?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat er eindelijk extra maatregelen komen
tegen PFAS en hormoonverstorende stoffen. Deze leden lezen dat er criteria zullen
worden ontwikkeld voor essentiële toepassingen van stoffen om de meest schadelijke
stoffen alleen toe te staan als er geen alternatieven voorhanden zijn. Kan de Staatssecretaris
inzicht geven op basis waarvan die criteria worden ontwikkeld? Kan zij een beeld schetsen
van het type productgroepen waarbij de toepassing van PFAS en hormoonverstorende stoffen
naar verwachting essentieel wordt geacht? Is de Staatssecretaris bereid om tijdens
de Milieuraad te benadrukken dat die criteria zo streng mogelijk moeten zijn, zodat
deze ongezonde stoffen uitgefaseerd worden?
De leden van de GroenLinks-fractie maken zich bovendien zorgen om de grote hoeveelheid
PFAS dat zich al in het milieu bevindt en zeer langzaam afbreekt. Deze leden lezen
dat er een EU-brede aanpak zal worden vastgesteld in het kader van onderzoeks- en innovatieprogramma’s rondom innovatieve methoden
voor het wegwerken van PFAS-verontreiniging in het milieu en in producten. Op welke
termijn verwacht de Staatssecretaris dat die EU-brede aanpak zal zijn vastgesteld?
Welke maatregelen neemt de Staatssecretaris zelf om PFAS-verontreiniging in het milieu
en in producten weg te werken? Wetenschappers hebben in een recent onderzoek1, gepubliceerd in het blad Environmental Science: Processes & Impacts, een gedetailleerde
overzicht gemaakt van alle productcategorieën waarin PFAS wordt toegepast. Hieruit
bleek dat PFAS nog veel breder wordt toegepast dan altijd werd gedacht. De wetenschappers
vonden PFAS in vrijwel alle takken van de industrie en in enorm veel consumentenproducten.
Kan de Staatssecretaris hierop reageren? Welke gevolgen hebben dergelijke onderzoeken
voor het beleid rondom PFAS?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het fiche over de Chemicaliënstrategie
dat het kabinet de Europese Commissie steunt in haar aanpak van hormoonverstorende
stoffen. Het kabinet schrijft echter dat «veel stoffen het hormoonstelsel beïnvloeden,
maar dat dit niet steeds tot negatieve effecten leidt». Ook staat er dat erop zal
worden aangedrongen «om de blootstelling aan erkende hormoonverstorende stoffen voor
de meest kwetsbare groepen sneller terug te brengen». Kan de Staatssecretaris deze
houding nader toelichten? Deelt de Staatssecretaris de opvatting van onder andere
de World Health Organization (WHO), het United Nations Environment Programme (UNEP)
en de mondiale koepel van gynaecologen dat hormoonverstorende stoffen een grote bedreiging
vormen voor de volksgezondheid? Wat bedoelt de Staatssecretaris met «erkende hormoonverstorende
stoffen»? Volgens de WHO zijn er ruim 800 hormoonverstorende stoffen, terwijl er in
de EU momenteel slechts negentien stoffen worden gereguleerd. Gaat de Staatssecretaris
zich er hard voor maken dat ten minste al die 800 stoffen zo snel mogelijk geïdentificeerd
en zo nodig gereguleerd worden?
De leden van de GroenLinks-fractie zien ook dat de REACH-wetgeving wordt opengebroken.
Dat biedt mogelijkheden om te zorgen dat verboden op schadelijke stoffen sneller bewerkstelligd
kunnen worden. Deze leden hopen dat het principe van één-stof-één-beoordeling de wetgeving
rondom chemische stoffen zal vereenvoudigen en dat dit ertoe zal leiden dat stoffen
sneller worden beoordeeld en dat er meer stoffen kunnen worden beoordeeld. Is dat
ook de verwachting van de Staatssecretaris? Momenteel zijn er veel gebreken in de
REACH-kwalificatiedossiers en is er nog beperkt informatie over stoffen die in kleine
hoeveelheden op de markt worden gebracht. Hierdoor kan niet worden beoordeeld of alle
ZZS in beeld zijn. Verwacht de Staatssecretaris dat met dit nieuwe principe alle ZZS
op korte termijn in beeld zijn gebracht? Zo ja, op welke termijn verwacht zij dat
de het nieuwe principe geïmplementeerd zal zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen aandacht voor het feit dat sommige ZZS al
elf jaar in de wachtrij staan tot deze in Europa op de autorisatielijst worden gezet.
In het kader van de Europese Chemicaliënstrategie pleit de Zweedse organisatie ChemSec ervoor om de 38 chemische stoffen
die door het Europees Agentschap voor chemische stoffen; ECHA zijn beoordeeld als
ZZS per direct op de REACH-autorisatielijst te plaatsen. Wat vindt de Staatssecretaris van dit voorstel en is zij bereid
om hierop aan te dringen? Zo nee, wat zijn de bezwaren?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben regelmatig hun zorgen geuit over chemische
stoffen in relatie tot de circulaire economie. Zij juichen het daarom toe dat er aandacht
wordt besteed aan gifvrije materiaalcycli. In de Chemicaliënstrategie lezen deze leden
dat er aandacht komt voor de beschikbaarheid van informatie over de inhoud aan chemische
stoffen, het veilig gebruik van producten en dat zorgelijke producten zullen worden
gevolgd. Het productpaspoort is een zeer nuttig instrument om informatie over stoffen
in de keten door te geven. Ziet de Staatssecretaris het productpaspoort als een goed
instrument om hier invulling aan te geven? Zo ja, gaat zij zich inzetten voor een
brede toepassing van het productpaspoort en is zij bereid om hier zelf pilots mee
te doen in Nederland? Bovendien is er in Nederland (afgezien van de casus Chemours)
geen goed overzicht van de wijze waarop er in de praktijk bij afvalverwerking wordt
omgegaan met ZZS in afval. Zijn de voorgestelde maatregelen in de Chemicaliënstrategie
voldoende om ervoor te zorgen dat daar wel goed zicht op komt? Zo nee, is de Staatssecretaris
bereid om zich ervoor in te zetten dat er in de strategie meer aandacht komt voor
ZZS in afval?
De leden van de GroenLinks-fractie willen aandacht vragen voor het feit dat er geen
goed overzicht is van de naleving van de regelgeving over chemische stoffen in consumentenproducten.
Zo blijkt regelmatig bij controles dat producten die in de EU worden geïmporteerd
stoffen bevatten die in de EU verboden zijn. In de Chemicaliënstrategie lezen deze
leden hier niet direct iets over terug. Het moet niet zo zijn dat we in Europa met
deze strategie allerlei ZZS verbieden en dat er vervolgens producten worden geïmporteerd
die verboden stoffen bevatten en uiteindelijk in onze afvalstromen terechtkomen. Is
de Staatssecretaris bereid om aandacht te vragen voor dit probleem en te pleiten voor
betere controles op chemische stoffen bij geïmporteerde consumentenproducten?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben tot slot nog een aantal vragen over de verplichting
voor bedrijven om periodiek (elke vijf jaar) te onderzoeken of verdere emissiereductie
mogelijk is en het bevoegd gezag hierover te informeren. De vijfjaarlijkse rapportage
voor het zogenaamde vermijdings- en reductieprogramma is een goed instrument voor
het bevoegd gezag om beter zicht te krijgen op de uitstoot van ZZS, maar schijnt in
de praktijk nog niet optimaal te worden toegepast. Is er zicht op de mate waarin dit
instrument wordt ingezet? En ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om het instrument
beter te benutten?
Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie kijken met zorg naar de positie van
Nederland ten opzichte van de mededeling van de Commissie over de verbetering van
de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden. Deze leden onderstrepen het
belang van rechterlijke toetsing op nationaal-, regionaal- en internationaal niveau
om overheden, bedrijven en instanties te houden aan afspraken over onder andere de
leefomgeving, het klimaat en mensenrechten. In 2008 werd Richtlijn 2008/99/EG van
het Europees parlement en de Raad inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht aangenomen, maar anno 2020 bestaan
er nog vele inbreuken op de bescherming van het milieu in Nederland en andere EU-lidstaten.
Deze leden zijn van mening dat verbeterde rechtstoegang een grote rol kan spelen bij
het vergroten van de opvolging en handhaving van milieuafspraken.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat uit de praktijk blijkt
dat niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en burgers een belangrijke toezichthoudende
functie vervullen daar waar zelfmonitoring van bedrijven en overheden tekortschiet.
Deze leden noemen de Urgenda-zaak, waarin stichting Urgenda tot drie keer toe via
de rechter gelijk heeft gekregen over het falen van de Nederlandse overheid in het
opvolgen van haar eigen klimaatafspraken, en de nu lopende rechtszaak van Milieudefensie
tegen Shell. Het is dan ook van uiterst belang voor het democratisch functioneren
van de gehele EU en haar lidstaten dat de rechtstoegang verbeterd wordt. De Minister schrijft in zijn fiche het belang van deze toegang
te onderstrepen, maar zegt te willen vermijden dat bepalingen over de toegang tot
de rechter komen te verschillen per sector. Deze leden zetten vraagtekens bij deze
benadering. Als de Minister de bepalingen over rechtstoegang in verschillende milieudomeinen
op één lijn wil houden, kan hij dit doen door zich in te zetten voor de verbetering
van de rechtstoegang voor sectoren waarin dit achterblijft. Waarom kiest de Minister
ervoor om zich in plaats daarvan algeheel te verzetten tegen verbetering van rechtstoegang
in welke sector dan ook? Hoe rijmt de Minister dit met het feit dat juist in Nederland
het meermaals nodig is gebleken om de bescherming van de leefomgeving via de rechter
af te dwingen? Kan de Minister erkennen dat rechtszaken blijkbaar noodzakelijk zijn
om ervoor te zorgen dat afspraken worden gerespecteerd, ook in Nederland en ook wat
betreft milieuaangelegenheden, en dat het daarom uiterst noodzakelijk is om initiatieven
die zich richten op het verbeteren van de rechtstoegang te ondersteunen?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich tegelijkertijd zorgen over
bedrijven die misbruik maken van ons rechtssysteem om ngo’s en bezorgde burgers ervan
te weerhouden publiekelijk kritiek te uiten of naar de rechter te stappen bij mistanden.
Multinationals die het onderwerp zijn van misstanden spannen rechtszaken aan met het
oogmerk om een kritische partij te intimideren en tot zwijgen te brengen, de zogenaamde
Strategic Lawsuit Against Public Participation (SLAPP). Het voornaamste doel van een
SLAPP is het stoppen van activisme. Het verbeteren van de toegang tot de rechter moet
volgens deze leden parallel blijven lopen aan inspanningen om misbruik van deze toegang
te voorkomen, juist om ngo’s, maar ook journalisten, onderzoekers en bezorgde burgers
te beschermen. In 2018 bevestigde de Minister van Justitie & Veiligheid dat er geen
zicht is op de aard en omvang van civiele procedures die in dit kader worden aangespannen
tegen journalisten en deed de toezegging hier een eerste onderzoek naar te laten doen
(Kamerstuk 28 684, nr. 524). Deze vragen of hier uitvoering aan is gegeven en wat het resultaat hiervan was.
Is de Minister bereid om een breder onderzoek in te stellen dat ingaat op de dreiging
die SLAPP’s vormen voor het werk van ngo’s, activisten, onderzoekers en journalisten
en de belemmering die het vormt voor effectieve rechtstoegang bij constatering van
ernstige mistanden?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn voorts van mening dat de verbetering
van de rechtstoegang op zichzelf niet toereikend is. Bij voorbaat moet ervoor worden
gezorgd dat het niet langer nodig is dat burgers via de rechter milieuafspraken af
moeten dwingen. Het strafrecht is een effectief middel om milieudelicten tegen te
gaan, maar alleen wanneer sancties voldoende zijn, handhaving effectief is en bestuurlijke
medewerking wordt verleend. Dit is lang niet in alle landen het geval. Zo zijn er
EU-landen waar een sterke rechtstaat ontbreekt en waar niet kan worden uitgegaan van
de bereidheid van autoriteiten om bedrijven die wetten overtreden te vervolgen. Bovendien
houden bedrijven rekening met eventuele financiële sancties van het plegen van milieudelicten,
vaak maar een schijntje ten opzichte van de te behalen winst. Daarom zijn deze leden
van mening dat inspanningen op nationaal- en regionaal niveau parallel moeten blijven
lopen aan de ontwikkeling van wetgeving op internationale schaal. Is de Minister het
met deze leden eens dat complementaire internationale wetgeving noodzakelijk is om
wanbeleid te bestrijden? Een internationaal verbod op ecocide uitgevoerd door een
instituut zoals het Internationaal Strafhof kan door zijn complementaire functie de
bereidheid van overheden vergroten om beter te handhaven en te vervolgen op nationale
schaal. Voorts zorgt een internationaal verbod waar strafrechtelijke sancties op staan
bij voorbaat al voor een afschrikkende werking op bedrijven die van plan zijn zich
schuldig te maken aan milieudelicten. Kan de Minister hierop reflecteren?
II Reactie van de bewindspersoon
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
B. Schuurkamp, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.