Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Beckerman en Van Nispen over het uitblijven van een vervolgingsbeslissing in de strafzaak tegen de NAM
Vragen van de leden Beckerman en Van Nispen (beiden SP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken en Klimaat over het uitblijven van een vervolgingsbeslissing in de strafzaak tegen de NAM (ingezonden 3 november 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 2 december 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2020–2021, nr. 906.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Groninger Bodem Beweging (GBB) inmiddels
al vijf jaar wacht op een beslissing van het openbaar ministerie (OM) in de strafzaak
tegen de NAM?1 Kunt u zich de onvrede over een dergelijke termijn voorstellen?
Antwoord 1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger
Bodem Beweging kan ik mij voorstellen, ook al zijn er redenen aan te dragen waarom
dit zo lang heeft geduurd. Na de aangifte is er een artikel 12 Sv-procedure gevolgd,
die de nodige tijd in beslag heeft genomen. Het OM heeft mij bericht dat het onderzoek
en de beoordeling daarvan geruime tijd hebben geduurd vanwege de omvang en complexiteit
van deze zaak en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht diende te worden.
Vraag 2 en 3
Hoe kan het dat het OM in september 2019 het onderzoek al had afgerond, maar dat een
jaar later nog steeds geen conclusie is getrokken en de aangever (de GBB) hier nog
niets over heeft gehoord ondanks herhaaldelijke verzoeken geïnformeerd te worden over
de voortgang en de resultaten van het onderzoek?
Hoe verhoudt dit stilzwijgen van het OM zich tot de voorschriften opgenomen in artikel
6, tweede lid onder b, van de Richtlijn 2012/29/EU van het Europees parlement en de
Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning
en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit
2001/220/JBZ, (PbEU L 315/57)?2
Antwoord 2 en 3
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is dit een omvangrijk en complex
onderzoek geweest. Daardoor was de beoordeling eveneens ingewikkeld; vanwege het aantal
individuele gevallen waarin een beoordeling van het te duchten levensgevaar moest
plaatsvinden in combinatie met de omvang van het dossier, kostte een zorgvuldige beoordeling
tijd. Hierbij speelt mee dat door het Hof is bepaald dat de NAM een zienswijze op
het onderzoek diende te geven. Na afronden van het onderzoek heeft de NAM daar drie
maanden de tijd voor gekregen. Het OM heeft eind februari 2020 de zienswijze ontvangen.
Bovendien hebben de beperkingen ten gevolge van COVID-19 gezorgd voor verdere vertraging.
De betrokken partijen, waaronder ook de klagers, worden op de hoogte gehouden van
het verloop van het proces op de momenten dat daar aanleiding voor is. Op diverse
momenten hebben de klagers actief geïnformeerd naar de stand van het onderzoek. Daarop
is ook altijd door het OM geantwoord en daarbij is aan de klagers meegedeeld dat er
nog geen beslissing was genomen en dat klagers daarvan zo spoedig mogelijk in kennis
zouden worden gesteld zodra het OM een definitief standpunt over deze zaak zou hebben
ingenomen.
Vraag 4 en 5
Hoe vaak komt het voor dat beslissingen zo lang op zich laten wachten? Hoe gebruikelijk
of ongebruikelijk is dit volgens u?
Waardoor wordt deze lange duur nu veroorzaakt? Heeft dat vooral met capaciteitsproblemen
in de opsporing te maken of zijn er andere oorzaken? Zo ja, welke? Worden er gesprekken
gevoerd tussen de NAM en het OM over een mogelijke buitengerechtelijke afdoening van
de strafzaak?
Antwoord 4 en 5
Zoals ik hiervoor in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kost een zorgvuldig
en gedegen onderzoek en – in het verlengde daarvan – een zorgvuldige en gedegen beoordeling
veel tijd, zeker waar het gaat om een omvangrijk onderzoek als onderhavige. Het past
mij niet om vooruit te lopen op (vervolgings)beslissingen die nog genomen moeten worden
door het OM.
Vraag 6
Komt er een moment dat het OM op grond van de resultaten van het door het Gerechtshof
bij beslissing van 20 april 2017 bevolen onderzoek, een definitieve vervolgingsbeslissing
moet nemen? Met andere woorden, mag dit eindeloos duren? Zo ja, vindt u dat rechtvaardig?
Zo nee, hoe lang mag dit dan wel duren?
Antwoord 6
Artikel 167 Sv bepaalt dat het OM zo spoedig mogelijk tot vervolging overgaat indien
het naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek van oordeel is dat vervolging
plaats moet hebben. Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven is de oordeelsvorming
naar aanleiding van het afgeronde onderzoek nog niet afgerond. Ik kan mij voorstellen
dat dit gevoelens van onvrede oproept bij de klagers, ook al is deze duur verklaarbaar
gelet op de complexiteit en de vereiste zorgvuldigheid die daarbij betracht dient
te worden. Overigens heeft het OM mij bericht dat zij binnen afzienbare tijd naar
buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat
het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Vraag 7
Wat vindt u van de uitspraak van het Gerechtshof dat er aanwijzingen zijn dat de NAM
zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van artikel 170, aanhef 2, Wetboek van
Strafrecht (WSr), het beschadigen van woningen waardoor levensgevaar te duchten is?
Antwoord 7
Het past mij als Minister niet om deze uitspraak van een inhoudelijk oordeel te voorzien.
Vraag 8
Op welk moment kan het uitblijven van een beslissing worden opgevat als een fictieve
vervolgingsweigering? Zijn daar andere voorbeelden van bekend?
Antwoord 8
Vooropstaat dat wanneer het gerechtshof een bevel tot vervolging heeft gegeven, de
officier van justitie niet bevoegd is nadien zelfstandig te besluiten om van verdere
vervolging af te zien. Daartoe is op grond van artikel 243, vijfde lid, Sv bewilliging
van het gerechtshof vereist. In deze zaak heeft het gerechtshof een bevel tot vervolging
gegeven dat inhoudt dat nader strafrechtelijk onderzoek moet worden verricht onder
toezicht en begeleiding van de rechter-commissaris. Zoals aangegeven bij mijn antwoord
op vraag 6, zal het OM binnen afzienbare tijd de uitkomsten van het onderzoek en zijn
standpunt in deze zaak naar buiten brengen.
Vraag 9
Deelt u de mening dat het vertrouwen van Groningers in de rechtsstaat ernstig geschaad
is? Kunt u zich voorstellen dat het lange wachten op het OM in de strafzaak tegen
de NAM het vertrouwen verder onder druk zet?
Antwoord 9
Zoals de Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft aangegeven in 2017 is er
in het dossier Groningen sprake van «een Nederlands overheidsfalen van on-Nederlandse
proporties». Hij gaf daarbij ook aan: «We hebben het vertrouwen verspeeld, de rijksoverheid
voorop».3 De Minister-President heeft in debat met uw Kamer dan ook namens de regering excuses
aangeboden.4 Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, kan ik mij voorstellen dat de
duur van deze zaak gevoelens van onvrede oproept bij de Groninger Bodem Beweging,
ook al zijn er redenen aan te dragen waarom dit zo lang heeft geduurd.
Vraag 10
Welke stappen gaat u zetten om het vertrouwen in de rechtsstaat te herstellen?
Antwoord 10
In de afgelopen jaren is er veel in gang gezet om het vertrouwen van de Groningers
in de overheid en ook in de rechtstaat te herstellen. Die maatregelen worden nu uitgevoerd.
De gaswinning wordt versneld afgebouwd en uiteindelijk geheel stopgezet, de schadeafhandeling
en de uitvoering van de versterkingsoperatie is overgenomen van de NAM en wordt op
onafhankelijke en publiekrechtelijke wijze vormgegeven, en het Nationaal Programma
Groningen is opgezet om te investeren in de toekomst van de provincie Groningen. Op
vrijdag 6 november jl. heeft het kabinet nadere bestuurlijke afspraken gemaakt met
bestuurders van het aardbevingsgebied over de versterkingsoperatie om de uitvoering
daarvan te versnellen en beheersbaar te maken.5 Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven zal het OM binnen afzienbare tijd naar
buiten komen met de uitkomsten van het onderzoek en dan zal tevens het standpunt dat
het OM in deze zaak inneemt, naar buiten worden gebracht.
Vraag 11
Kunt u deze vragen één voor één en voor het WGO van donderdag 12 november beantwoorden?
Antwoord 11
Ik heb getracht deze antwoorden zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.