Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Rudmer Heerema over het bericht 'Utrecht moet vervoer naar islamitische school in Amsterdam betalen'
Vragen van het lid Rudmer Heerema (VVD) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht «Utrecht moet vervoer naar islamitische school in Amsterdam betalen» (ingezonden 22 oktober 2020).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 17 november
2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Utrecht moet vervoer naar islamitische school in Amsterdam
betalen» en de uitspraak van de Raad van State?1
2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Klopt het dat het wettelijk kader stelt dat de kosten worden vergoed van vervoer over
de afstand tussen de woning van de leerling en de dichtstbijzijnde voor de leerling
toegankelijke school? Zo ja, wat wordt precies verstaan onder «dichtstbijzijnde voor
de leerling toegankelijke school»?
Antwoord 2
Artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs geeft aan dat burgemeester en wethouders
van een gemeente een regeling opstellen op basis waarvan ouders een vergoeding krijgen
voor vervoerskosten indien hun kind door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke
of psychische handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer is aangewezen. Deze regeling
eerbiedigt de op godsdienst of levensbeschouwing van de ouders van de leerling berustende
keuze van een school.
De dichtstbijzijnde school is de school die past bij de religieuze of levensbeschouwelijk
overtuiging van de ouders en die tevens het gewenste onderwijs kan bieden. Het is
niet toegestaan dat de regeling ouders dwingt een dichterbij gelegen school te kiezen.
Vraag 3, 4, 5, 6 en 7
Op welke manier binnen het wettelijk kader rondom leerlingenvervoer wordt er rekening
gehouden met de prestaties van de school waartoe leerlingen worden vervoerd?
In hoeverre vindt u het wenselijk dat leerlingen uit andere gemeentes worden vervoerd
naar scholen die onder verscherpt toezicht staan van de Inspectie van het Onderwijs,
zoals in onderhavige casus van het Cornelius Haga Lyceum?
In hoeverre vindt u het wenselijk dat de kosten voor het vervoeren van leerlingen
naar scholen waarvan de kwaliteit ondermaats is, worden vergoed door gemeenschapsgeld?
In hoeverre vindt u het wenselijk dat de kosten voor het vervoeren van leerlingen
naar scholen die, uit rapporten van de Inspectie van het Onderwijs schadelijk opereren
met betrekking tot onder andere zijn leerlingen, vergoed worden door gemeenschapsgeld?
Bent u het met de mening eens dat het welzijn van leerlingen en de kwaliteit van het
onderwijs topprioriteit moeten zijn en dat we niet met overheidssubsidies leerlingen
moeten aanmoedigen om naar scholen te gaan die kwalitatief ondermaats presteren of
waarvan de Onderwijsinspectie heeft vastgesteld dat die scholen schadelijk opereren
met betrekking tot zijn leerlingen?
Antwoord 3, 4, 5, 6 en 7
De prestaties van een school zijn in de Wet op het voortgezet onderwijs niet genoemd
als mogelijke voorwaarde van een door burgemeester en wethouders op te stellen regeling
voor vervoerskosten.
Het is aan de ouders te bepalen welke school hun voorkeur heeft. Of die school in
een andere gemeente is of dat de inspectie van het onderwijs intensief toezicht houdt
op die school is niet relevant. Het gaat om de dichtstbijzijnde school van hun religieuze
of levensbeschouwelijke overtuiging. Ik acht het niet wenselijk dit recht van ouders
te beperken door specifieke kwaliteitseisen aan scholen te stellen. Het is aan de
inspectie van het onderwijs om vast te stellen of een school aan de wettelijke eisen
voldoet en bij tekortkomingen herstelopdrachten te geven.
Vraag 8
Bent u bereid om het wettelijk kader voor de «dichtstbijzijnde voor de leerlingen
toegankelijke school» aan te scherpen? Zodat nieuwe vervoersaanvragen voor scholen,
die «zeer zwak» scoren bij de Inspectie van het Onderwijs of scholen die volgens de
Inspectie schadelijk opereren, niet meer worden gehonoreerd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Nee, daar is geen aanleiding toe. Het is ouders niet aan te rekenen dat een school
op enig moment zeer zwak is. Ik wil niet treden in hun schoolkeuze. Het is mijn verantwoordelijkheid
dat een zeer zwakke school zich binnen een jaar verbetert en, indien de school daar
niet in slaagt, te overwegen of beëindiging van de bekostiging gewenst is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.