Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Beckerman en Van Gerven over de aanhoudende klachten rond laagfrequent geluid bij windturbines
Vragen van de leden Beckerman en Van Gerven (beiden SP) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de aanhoudende klachten rond laag frequent geluid bij windturbines (ingezonden 28 september 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Van Veldhoven-Van der Meer (Infrastructuur en Waterstaat),
mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 30 oktober 2020).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 388.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het VPRO radioprogramma Argos op zaterdag 26 september 2020
met als titel «Wakker van de windmolen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met de klachten van betrokken omwonenden ontstaan als gevolg van laagfrequent
geluid?2
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Kunt u aangeven hoe het kan dat, ondanks dat al in 2013 in het rapport van het Rijksinstituut
voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) «Windturbines invloed op beleving en gezondheid
van omwonenden» wordt aangegeven dat laagfrequent geluid van windturbines verder draagt
dan geluid met een hogere frequentie en trillingen veroorzaakt in nabijgelegen woningen,
er nog steeds geen aanvullende normen zijn gesteld aan geluid en afstand tot bebouwing
van windturbines?3 Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Antwoord 3
Vrijwel alle geluidbronnen produceren een mengsel van gewoon geluid (boven 100/125
Hz), laagfrequent geluid (20–100/125 Hz) en infrasoon geluid (< 20 Hz). Hierin wijkt
het geluid van windturbines niet noemenswaardig af van andere bronnen, zoals bijvoorbeeld
transportgeluid. Er is geen indicatie dat het laagfrequente deel van het geluid andere
effecten heeft op omwonenden dan «gewoon» geluid, noch dat infrasoon geluid onder
de hoorbaarheidsgrens enig effect kan hebben. Er is vanuit die optiek geen reden om
specifiek voor geluid van windturbines aanvullende normen te hanteren.
De normering voor geluid van windturbines is gebaseerd op onderzoek naar de ervaren
hinder van windturbines bij een bepaalde geluidbelasting aan de gevel. Het laagfrequente
geluid is onderdeel van deze geluidbelasting en draagt bij aan de eventuele hinder
door windturbinegeluid. Omdat de norm uitgaat van een maximale geluidbelasting op
de gevel, die afhankelijk is van hoe ver het geluid onder de specifieke omstandigheden
draagt, biedt een aanvullende norm voor afstand geen meerwaarde. Bij de toepassing
van de geluidnormen wordt onder andere gekeken naar het type ondergrond in de omgeving;
geluid draagt bijvoorbeeld verder over water dan over land. Ook van een aparte norm
voor laagfrequent geluid, zoals in Denemarken, wordt geen meerwaarde verwacht, zoals
ik reeds heb aangegeven in antwoord op een vraag in verband met windpark Spui (Aanhangsel
van de Handelingen 2019–2020, nr. 2793, p. 8, vraag 30). De Nederlandse normen voor windturbinegeluid blijken in de praktijk
ongeveer even streng als de Deense norm voor laagfrequent geluid.
Vraag 4
Bent u bereid om een nader onderzoek te starten naar de in deze aflevering van Argos
aangehaalde gezondheidsklachten, zoals hart- en herseninfarcten, rond laagfrequent
geluid bij windturbines?
Antwoord 4
Een beperking voor dergelijk onderzoek is dat er relatief weinig mensen rondom windparken
wonen, waardoor het niet mogelijk is om causale verbanden aan te tonen tussen de blootstelling
aan (deels laagfrequent) geluid van windturbines en hart- en vaatziekten; eventuele
effecten worden dan gauw vertroebeld door andere vaak voorkomende oorzaken van hart-
en vaatziekten. Toch wil ik in samenspraak met het RIVM verkennen of aanvullend gezondheidsonderzoek
of -monitoring bij bestaande windparken nieuwe kennis kan opleveren.
Vraag 5
Bent u bereid om, nu in landen zoals Duitsland, Denemarken, Canada en Nieuw- Zeeland,
strengere regels (zijn) gaan gelden rond windturbines en de afstand tussen windturbine
en bebouwing, de Kamer te informeren over de onderliggende wetenschappelijke onderbouwing
van het door deze landen aangescherpte beleid, en waarom dit niet leidt tot een aanpassing
van het Nederlandse beleid?
Antwoord 5
In de meeste landen met bescherming tegen hinder door windturbinegeluid is, net als
in Nederland, de normering gebaseerd op geluidniveaus aan de gevel en niet op afstand
tot bebouwing. Het geluidniveau aan de gevel is directer te relateren aan de hinder
dan een afstandsnorm. Ook de WHO bepaalt de verwachte hinder op basis van geluidniveaus
aan de gevel en niet op basis van afstand. Daar waar een onderliggende wetenschappelijke
onderbouwing wordt gegeven is de normering net als in Nederland gebaseerd op een bepaalde
kans op ernstige hinder. De normering in andere landen is soms strenger en soms ruimer
dan in Nederland. Er zijn geen nieuwe wetenschappelijke inzichten die aanleiding geven
tot een aanpassing van de Nederlandse normering.
Vraag 6 en 7
Kunt u aangeven welke rol de beperkte ruimte in ons land heeft gespeeld bij het vaststellen
van de minimale afstand tussen windturbines en bebouwing en tot welke afweging dit
heeft geleid als het gaat om de te verwachten geluidsoverlast en gevolgen voor de
volksgezondheid?
Is het waar dat als we van feitelijke metingen uit zouden gaan – zoals voorheen het
geval was – in plaats van modelmatige gemiddelden de mogelijkheden voor het bouwen
van windmolens zouden worden beperkt? Kunt u aangeven in welke mate hiervan sprake
zou zijn?
Antwoord 6 en 7
De inpassing van windturbines gebeurt niet op basis van een minimale afstand maar
op basis van normen voor (o.a.) de geluidbelasting. Bij de bepaling van de huidige
milieuregels voor windturbines is in 2010 de geluidnormstelling omgezet naar de Europese
dosismaat Lden en is de berekeningsmethodiek op wetenschappelijke gronden verbeterd. De getalswaarde
van de normering is daarbij zodanig vastgesteld dat de bescherming tegen geluidhinder
correspondeert met de al bestaande uitvoeringspraktijk voor vergunningplichtige windparken
onder de eerder gehanteerde normstelling. Hierbij is er expliciet op toegezien dat
de normstelling qua verwachte hinder in lijn is met de normstelling voor andere geluidbronnen
(zie Nota van Toelichting bij wijziging milieuregels windturbines (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010–749.html)). De wijziging heeft daarmee destijds noch tot een verruiming, noch tot een beperking
voor de mogelijkheden tot plaatsing van windturbines geleid. Verruiming van de mogelijkheden
tot plaatsing heeft dan ook geen rol gespeeld bij de vaststelling van de geluidnormering.
Het jaargemiddelde geluidniveau Lden wordt berekend op basis van de geluidproductie zoals gemeten bij de typegoedkeuring
van de windturbine. In geval van twijfel kan in de praktijk worden gecontroleerd of
een windturbine voldoet aan het geaccrediteerde geluidproductieniveau en kan hierop
worden gehandhaafd. Indien voldaan wordt aan het geaccrediteerde niveau, zal vaststelling
van de geluidbelasting op basis van metingen niet leiden tot grotere beperking voor
het bouwen van windturbines.
Vraag 8
Vindt u dat de huidige geluidsnormering van windturbines de omwonenden voldoende beschermt
tegen geluidshinder, en kunt u aangeven hoeveel procent van de omwonenden op dit moment
ernstige hinder ondervinden ondanks de gestelde geluidsnormen?
Antwoord 8
Ja, de huidige normering gaat uit van een percentage ernstige hinder van ongeveer
9% bij de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Dit is goed vergelijkbaar met de hinder
bij toelaatbare niveaus door andere geluidbronnen en met het criterium dat in de WHO-richtlijnen
voor omgevingsgeluid is gehanteerd voor een relevant gezondheidseffect. Het percentage
geeft aan wat de kans is op ernstige hinder onder omwonenden die het dichtst bij de
windturbine wonen. Overige omwonenden hebben dus een lagere kans op hinder. Hoeveel
procent van alle omwonenden daadwerkelijk ernstige hinder zal ondervinden, is sterk
afhankelijk van het aantal omwonenden rond een windturbine.
Vraag 9
Kunt u aangeven wat de gevolgen voor de volksgezondheid in Nederland en de bouw van
windturbines zouden zijn als de door de wetenschappers in het Argos programma voorgestelde
norm van 35 dB (gemiddeld op de gevel) zou worden toegepast?
Antwoord 9
Bij een norm van 35 dB gemiddeld op de gevel (in Lden, dat wil zeggen met een straffactor voor de avond en nachtperiode) zou de kans op
hinder door windturbinegeluid nagenoeg nihil zijn. Een dergelijk beschermingsniveau
is echter niet in lijn met de bescherming tegen geluid van andere bronnen. De gezondheidswinst
van een strengere norm voor alleen windturbinegeluid is zeer beperkt. Daarnaast zou
de plaatsing van windturbines hierdoor nagenoeg onmogelijk worden.
Vraag 10
Kunt u aangeven waarom er besloten is om niet langer te werken met een kennisplatform
waarin ook de omwonenden vertegenwoordigd zijn, en bent u bereid er voor te zorgen
dat er een nieuw platform komt waarbinnen ook omwonenden een inbreng hebben?
Antwoord 10
Om te onderzoeken of een Kennisplatform Windenergie een goede invulling kon zijn van
de behoefte aan geluidexpertise in de regio, is een pilot uitgevoerd naar de geluidaspecten
bij windturbines. Na afloop van deze pilot hebben de toenmalige ministers van EZ en
IenM gezamenlijk opdracht gegeven aan Twynstra Gudde om deze pilot te evalueren. De
resultaten van die evaluatie zijn in het voorjaar van 2016 aangeboden aan de Kamer
(Kamerstukken II 2015–2016, 33 612, nr. 61). Op basis van deze evaluatie is besloten deze pilot niet uit te breiden. Er wordt
momenteel ingezet op het in stand houden van een open en veilige dialoog (bijv. via
bestaande platforms of bij het opstellen van regionale energiestrategieën) en het
beschikbaar maken van onafhankelijke kennis en het delen van ervaringen (via het RIVM/Expertisecentrum
windenenergie, onderzoeksprogramma laagfrequent geluid). Er bestaan diverse platforms
en organisaties waarin omwonenden vertegenwoordigd zijn. Een voorbeeld hiervan is
het Lerend Platform Energie en Omgeving (Platform LEO). Ik zie daarom geen aanleiding
om een nieuw platform op te richten.
Bij het maken van plannen voor hernieuwbare energie en de realisatie van hernieuwbare
energieprojecten is het belangrijk dat de omgeving in een vroeg stadium betrokken
wordt. In mijn antwoord op vraag 11 en 12 licht ik dit verder toe.
Vraag 11 en 12
Kunt u aangeven op welke wijze er straks bij de uitvoering van de Regionale Energie
Strategieën (RES), met opnieuw veel windturbines op land, invulling wordt gegeven
aan de belangen van de omwonenden in relatie tot het belang van initiatiefnemers,
ondernemers en het belang van de regio te voldoen aan de opgave van het Rijk?
Kunt u aangeven hoeveel ruimte de RES-regio’s krijgen als er onvoldoende draagvlak
is voor de in de RES aangekondigde plannen?
Antwoord 11 en 12
De RES-aanpak maakt deel uit van de afspraken in het Klimaatakkoord en valt onder
de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. De kernopgave
in de RES-aanpak is het opwekken van 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land
(zon en wind) in 2030, de regionale warmtetransitie in de gebouwde omgeving en de
daartoe benodigde energie-infrastructuur. De RES-regio’s maken daarin een zo zorgvuldig
mogelijke afweging tussen ruimtelijke inpassing, draagvlak en systeemefficiëntie.
Alle regio’s zijn actief bezig met maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak. Dit doen
zij op verschillende manieren, passende bij de kenmerken van de regio, haar inwoners
en de stappen in het RES-proces. Hierin worden zij ondersteund door het nationaal
programma (NP) RES. Ook bij de borging van de RES in het omgevingsbeleid zal zorgvuldig
aandacht worden besteed aan het betrekken van belanghebbenden en inwoners, conform
de vereisten van de Omgevingswet. Tot slot zijn volksvertegenwoordigers op lokaal
en regionaal niveau, met hun lokale en regionale democratische mandaat, binnen de
RES een belangrijke factor in de borging van draagvlak en participatie. Om te zorgen
voor een soepele afstemming met en informatieverschaffing aan volksvertegenwoordigers,
zijn ze in veel regio’s al vanaf het begin van het RES-proces betrokken. De Minister
van EZK zal uw Kamer dit najaar verder informeren over de betrokkenheid van burgers
in het RES- proces. In de RES worden ook afspraken gemaakt over hoe participatie in
de daaruit volgende projecten eruit zou moeten zien. Bij het realiseren van hernieuwbare
energieprojecten hebben zowel het bevoegd gezag als de initiatiefnemer een rol en
verantwoordelijkheid waar het gaat om omgevingsmanagement en het verkrijgen van draagvlak
bij de omgeving. Het gaat hierbij zowel om het betrekken van de omgeving bij de besluitvorming
en het ontwerp van het project, als het maken van afspraken met de omgeving over financiële
participatie. Een uitgebreide toelichting over de afspraken uit het Klimaatakkoord
over de manier waarop omwonenden betrokken worden bij de realisatie van hernieuwbare
energieprojecten kunt u vinden in de beantwoording van vragen van 14 februari 2020
(Kamerstuk 2020D06323).
De belangen van omwonenden zijn daarnaast geborgd in wettelijke normen, bijvoorbeeld
normen over de maximale hoeveelheid geluid en slagschaduw die toegestaan is voor windmolens.
Ook bij de uitvoering van de Regionale Energie Strategieën (RES) moet bij de totstandkoming
van windmolenprojecten getoetst worden of aan deze normen kan worden voldaan.
Vraag 13
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende algemeen overleg Omgevingswet?
Antwoord 13
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.