Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Wiersma en Weverling over het bericht ‘Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei’
Vragen van de leden Wiersma en Weverling (beiden VVD) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei» (ingezonden 26 augustus 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens
de ministers van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid, Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en de Minister-President
(ontvangen 27 oktober 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021,
nr. 60.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden
techgigant Huawei»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Waarom acht u het verdedigbaar dat de Amsterdamse universiteiten een samenwerking
met Huawei starten, terwijl veel andere Europese landen dit juist uit de weg gaan?
Zijn deze landen kritischer? Acht u dat verstandig?
Antwoord 2
Het Nederlands hoger onderwijsstelsel wordt gekenmerkt door een hoge mate van autonomie
voor de hogescholen en universiteiten. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het aangaan van een samenwerking
is dan ook de verantwoordelijkheid van een instelling zelf. Dat betekent dat een universiteit
bij elke samenwerking, nationaal en internationaal, een gedegen afweging dient te
maken van de kansen en risico’s die een samenwerking oplevert. Een instelling is daarbij
uiteraard gehouden aan bestaande wet- en regelgeving.
Binnen Europa is verschil te zien in de manier waarop het hoger onderwijsstelsel in
de landen is ingericht en welke vrijheden, bevoegdheden en verplichtingen voor instellingen
daaruit voortvloeien. Gevolg daarvan is dat binnen Europa het beeld niet eenduidig
is wat betreft het al dan niet aangaan van een samenwerking met Huawei. Er zijn Europese
landen waar op nationaal niveau samenwerking met Huawei wordt afgehouden, maar er
op instellingsniveau wel degelijk wetenschappelijke samenwerking met het bedrijf plaatsvindt.
Er zijn ook individuele universiteiten die zich tegen samenwerking met Huawei hebben
uitgesproken.
Vraag 3
Bent u het met de mening eens dat het onwenselijk is wanneer Chinese bedrijven investeren
in nieuwe technologieën zoals AI terwijl er onduidelijkheid bestaat over de risico's
van een dergelijke deal?
Antwoord 3
Het open karakter van onze samenleving vormt de grondslag voor de inrichting van onze
maatschappij en de basis voor onze welvaart. We zijn zo open mogelijk en beschermen
waar noodzakelijk.2 Het doen van investeringen in bepaalde, nieuwe technologieën is essentieel voor het
Nederlands concurrentievermogen op de lange termijn. Het kabinet is zich bewust van
nationale veiligheidsrisico’s bij bepaalde investeringen, in aanbieders van de vitale
processen of bij bepaalde ondernemingen die actief zijn op het gebied van hoogwaardige
sensitieve technologie. Het kabinet werkt daarom aan een investeringstoets op nationale
veiligheidsrisico’s.3 Ook is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen
gewenst zijn met betrekking tot de risico’s voor de (nationale) veiligheid van ongewenste
kennis- en technologieoverdracht via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek.
Daarin onderzoekt het kabinet ook de effectieve bescherming van onderzoeks- en onderwijsgebieden
met een veiligheidsrelevantie.4 In het najaar wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang hierop.5
Naast deze trajecten beschikt het kabinet ook nu al over een breed instrumentarium
ter waarborging van publieke belangen. Welk instrument wordt ingezet hangt af van
het publieke belang dat in het geding is; de context waarin bijvoorbeeld een investering
of overname plaatsvindt; en de afweging van economische belangen en veiligheidsbelangen.
Op 2 juli 2020 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer over dit
instrumentarium geïnformeerd.6 Bovendien kunnen bedrijven en kennisinstellingen een beroep doen op de expertise
en informatie van relevante onderdelen van de rijksoverheid. Dit helpt instellingen
en bedrijven bij het maken van een gedegen afweging tussen de kansen en risico’s,
alvorens een besluit te nemen over het aangaan van een internationale samenwerking.
Vraag 4
Klopt het dat u, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, in een apart
gesprek de Universiteit van Amsterdam (UvA) «nadrukkelijk» heeft gewezen op mogelijk
grote risico's van de deal? Wat zijn de «grote risico's» van de deal? Staat u daar
nog steeds achter? Zo ja, waarom keurt u deze samenwerking dan goed? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 4
De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk
voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan
niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat heeft geen formele rol bij de goed- dan wel afkeuring
daarvan, net zomin als de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) hebben OCW en EZK
in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei
Finland.7 De UvA heeft, mede namens de VU, met medewerkers van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat gesproken over de samenwerking. Evenals in een vervolggesprek met
de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de Algemene
Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en OCW zijn daarbij verschillende aspecten
van de samenwerking aan bod gekomen. In de gesprekken met de universiteiten is gesproken
over de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek en is gewezen op mogelijke
risico’s, zoals die naar voren komen in de recente jaarverslagen van de AIVD8 en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD).9 De instellingen is nadrukkelijk verzocht om al deze aspecten mee te nemen in hun
afweging.
Vraag 5
Hoe verhoudt de samenwerking van de Amsterdamse universiteiten met Huawei zich met
de beleidsnotitie Nederland-China van het kabinet? Klopt het dat Nederlandse universiteiten
daarin expliciet werden gewaarschuwd voor de «geopolitieke powerplay» van China als
het gaat met buitenlandse kennis en technologie? Waarom keurt u in dat licht deze
samenwerking dan goed?
Antwoord 5
In de kabinetsnotitie «Nederland-China: Een nieuwe balans» wordt geconstateerd dat
China academische samenwerking inzet om belangrijke informatie en technologieën te
verwerven. Dit brengt het risico van ongewilde kennis- en technologieoverdracht van
Nederland naar China met zich mee. Daarom onderstreept deze kabinetsnotitie het belang
van het maken van een afweging tussen de kansen en de risico’s van de samenwerking
op de korte en de lange termijn.
De universiteiten zijn vanuit hun autonomie op grond van de WHW zelf verantwoordelijk
voor het besluit om – binnen de kaders van bestaande wet- en regelgeving – al dan
niet een bepaalde (internationale) onderzoekssamenwerking aan te gaan. Een hulpmiddel
daarbij is de «Checklist voor samenwerking met Chinese Academische en Kennisinstellingen»
van het Den Haag Centrum voor Strategische Studies (HCSS).10 De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij
het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en
kennisdeling. De VU en de UvA hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Naast
het toepassen van de HCSS-checklist, hebben zij gesproken met EZK, OCW, AIVD en NCTV.
In die gesprekken zijn de verschillende aspecten van de samenwerking tevens tegen
het licht van de kabinetsnotitie over China gehouden.11 Van goed- of afkeuring door de overheid van (internationale) samenwerkingsovereenkomsten
die kennisinstellingen sluiten is evenwel geen sprake.
Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste
kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te
gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds
genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in
het Vizier».12 Dat betreft landenneutrale maatregelen. Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader
informeren over de voortgang op dit proces en de mogelijkheid om eventuele nieuwe
toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus. Tevens zal het
kabinet uw Kamer dit najaar informeren over haar visie op de Nederlandse positie ten
opzichte van China op het vlak van onderwijs en wetenschap.13
Vraag 6
Hoe beoordeelt u de stellingname van de universiteiten dat men zeker weet dat kennis
niet bij de Chinese regering terecht komt? Hoe hard is deze garantie en waar is deze
op gebaseerd? Bent u het met de mening eens dat wanneer veiligheid niet kan worden
gegarandeerd, deze samenwerking onverstandig is? Hoe garandeert u dat onderzoekers
en studenten hun werk veilig kunnen doen en niet hoeven te vrezen voor Chinese spionage?
Antwoord 6
De VU en UvA geven aan dat in de overeenkomst is opgenomen dat zij de onderzoeksresultaten
vrijelijk kunnen publiceren. In geval van publicatie zijn de onderzoeksresultaten
voor iedereen toegankelijk. Vanuit het oogpunt van academische vrijheid en het streven
naar open access van wetenschappelijke publicaties, acht het kabinet het van groot belang dat dit
is geborgd. Voor het kabinet mag de veiligheid van onderzoekers en studenten nooit
ter discussie staan. Ook dienen instellingen zich terdege bewust te zijn van het risico
van ongewenste kennisoverdracht. In het onderhavige geval gaat het om een samenwerking
die wordt aangegaan ten behoeve van de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig
en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing
mogelijk maakt (zoals een zoekmachine). De UvA en VU laten weten dat zij maatregelen
hebben getroffen om de veiligheid van hun onderzoekers, data en systemen te waarborgen
(onder meer geen toegang tot netwerken en laboratoria voor werknemers van Huawei Finland).
Als bedrijf dat in Europa actief is, valt Huawei Finland onder de Europese gegevensbeschermingswetgeving
(GDPR). Een pre-DPIA check (Data Protection Impact Assessment) voor de data van het project is met succes doorlopen, zo laten de UvA en de VU weten.
De instellingen zullen in het verdere verloop van het onderzoek deze aspecten scherp
blijven monitoren.
Het kabinet onderschrijft het belang van het vergroten van kennisveiligheid. Daarom
onderzoekt het kabinet momenteel welke aanvullende maatregelen opportuun zijn om ongewenste
kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te
gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds
genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut «Kennis in
het Vizier».14
Vraag 7
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Van der Molen en Wiersma
die de regering verzoekt te onderzoeken of China dient te worden toegevoegd aan de
lijst met landen waar de taskforce toezicht studenten en onderzoekers risicolanden
zich over buigt? Wanneer kan de Kamer hier de resultaten van verwachten? Indien China
wordt toegevoegd aan de lijst met risicolanden, wat betekent dat voor de samenwerking
van de Amsterdamse universiteiten met Huawei?15
Antwoord 7
Zoals reeds gemeld in de notitie «Nederland-China: een nieuwe balans» is het kabinet
zich bewust van het risico op ongewilde kennisoverdracht van Nederland naar China
op gebieden die van fundamenteel belang zijn voor Nederland, of die serieuze consequenties
hebben voor de bescherming van Nederlandse en/of universele waarden, dan wel de economische
of nationale veiligheid.16 Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij
het proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht
naar derde landen langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de
mogelijkheid om eventuele nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op
de huidige casus. Dat proces is eerder genoemd in de beleidsreactie op het rapport
van het Rathenau Instituut «Kennis in het Vizier».17 De motie van de leden Van der Molen en Wiersma zal daarbij worden betrokken.
Vraag 8
Wat is uw reden om het besluit volledig bij de universiteiten te leggen? Waarom is
het zo dat er op dit gebied geen sectorale toezichthouder is, zoals wel het geval
is bij andere sectoren? Bent u van mening dat het een mogelijkheid is om een sectorale
toezichthouder in te stellen om de veiligheid te garanderen? Welke andere mogelijkheden
ziet u?
Antwoord 8
Zie het antwoord op vraag 1: het Nederlands hoger onderwijsstelsel kenmerkt zicht
door een grote mate van autonomie voor de universiteiten en hogescholen. Deze is wettelijk
geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De sector
heeft zich gecommitteerd aan verschillende (gedrags)codes, zoals de Nederlandse gedragscode
wetenschappelijke integriteit18 en de Code goed bestuur universiteiten.19 Ook is er het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO), waarbinnen universiteiten kennis en ervaringen delen over veiligheidsgerelateerde
onderwerpen.
Wat het toezicht betreft, ziet de Inspectie van het Onderwijs toe op de naleving van
de wettelijke bepalingen met betrekking tot de kwaliteit van het onderwijs en de organisatie
ervan. Daaronder wordt ook verstaan het borgen van de academische vrijheid van onderwijs
en onderzoek.
Daarnaast is er de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), verantwoordelijk
voor het accrediteren van opleidingen. Het niet of onvoldoende borgen van de academische
vrijheid door een instelling weegt mee bij de beoordeling van de kwaliteit van een
opleiding en kan daarmee aanleiding zijn om geen accreditatie te verlenen of om deze
in te trekken.
Het kabinet zal de Kamer dit najaar nader informeren over de stand van zaken bij het
proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht
langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan. Het onderzoeken van de vraag
of aanvullend toezicht opportuun is, kan deel uitmaken van dit proces.
Vraag 9
Bent u bereid om met de universiteiten in gesprek te gaan over of het niet verstandiger
is om deze samenwerking te stoppen? Welke verdere stappen kunnen worden gezet om meer
garanties en grip te krijgen op dit soort samenwerkingen?
Antwoord 9
De Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Vrije Universiteit (VU) hebben OCW en EZK
in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking met Huawei
Finland. In gesprekken van de UvA en de VU met de AIVD, NCTV, EZK en OCW, zijn – naast
de kansen voor innovatie en wetenschappelijk onderzoek – de risico’s en aandachtspunten
bij deze voorgenomen onderzoekssamenwerking aan bod gekomen. Net als voor alle kennisinstellingen,
geldt dat de afweging en het besluit om een (internationale) samenwerking aan te gaan
de verantwoordelijkheid is van de instellingen zelf.
Het kabinet is geregeld in gesprek met kennistellingen over het vergroten van kennisveiligheid.
Op 1 oktober jl. is een nieuwe dialoogronde van start gegaan waarin wordt gesproken
met afzonderlijke instellingen voor hoger onderwijs, de NWO- en KNAW-onderzoeksinstituten,
de instellingen voor toegepast onderzoek (TO2-instellingen), de relevante koepelorganisaties
en het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO). Daarin wordt o.a. gesproken over mogelijke risico’s op ongewenste kennisoverdracht
bij internationale samenwerking en hoe instellingen en overheid de kennisveiligheid
kunnen vergroten.
Dit najaar zal het kabinet de Kamer nader informeren over de stand van zaken bij het
proces om te komen tot aanvullende maatregelen om ongewenste kennis- en technologieoverdracht
langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan en over de mogelijkheid om eventuele
nieuwe toetsingscriteria en maatregelen toe te passen op de huidige casus.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
M. (Mark) Rutte, minister van Algemene Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.