Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Van Raak over het bericht dat de prestatie-eisen het bestrijden van misdaad dwarsbomen
Vragen van de leden Van Nispen en Van Raak (beiden SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht dat de prestatie-eisen het bestrijden van misdaad dwarsbomen (ingezonden 27 juli 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming (ontvangen 13 oktober 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 3729.
Vraag 1
Waarom is besloten tot prestatieafspraken voor het bestrijden van misdaad?1
Antwoord 1
Het is aan de gezagen (officier van justitie en burgemeester) om lokaal de prioriteiten
te stellen. Welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging dan wel
voor een andere wijze van afdoening, is een verantwoordelijkheid van de lokale gezagen.
Er is geen sprake van prestatieafspraken die dwingen tot een keuze voor strafrechtelijke
afdoening van specifieke zaken.
In het artikel in De Gelderlander wordt specifiek verwezen naar de wijze van bekostiging
van het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de politie. De bekostiging licht ik
hieronder toe, waarbij ik opmerk dat het hierbij een belangrijk algemeen uitgangspunt
is dat de organisaties verantwoording afleggen over de verkregen gelden.
De huidige bekostigingssystematiek van het Openbaar Ministerie is begin 2019 ingevoerd
en bevindt zich nog in een proeffase. Het Openbaar Ministerie wordt voor 43% van het
totale budget op output gefinancierd. Bij het deel van het budget dat is gebaseerd
op outputbekostiging is sprake van vier werkomgevingen waarvan de hoogte van het budget
wordt bepaald door een productprijs maal het aantal producten in de betreffende werkomgeving.
Het gaat daarbij om de werkomgeving waarin gestandaardiseerde productie wordt geleverd
(het parket CVOM), de werkomgeving waarin overtredingen en veel voorkomende misdrijven
worden behandeld, de werkomgeving waarin zware misdrijven worden behandeld en de werkomgeving
waarin zaken in hoger beroep worden behandeld.
De werkomgeving waarin (zware) ondermijningszaken worden behandeld, wordt lumpsum
bekostigd. De basisvoorziening voor alle werkomgevingen wordt eveneens lumpsum bekostigd.
In de basisvoorziening zijn de uitgaven besloten die betrekking hebben op onder andere
het ICT-budget, de huisvestingskosten, specifieke overheadskosten en beschikbaarheidskosten.
De bekostiging van de rechtspraak is vorig jaar aangepast en nu nog voor ongeveer
de helft productie-afhankelijk. Grote strafzaken (megazaken) vallen buiten het stelsel
van p x q-financiering en worden afzonderlijk bekostigd. De financieringswijzen van
de rechtspraak is niet van invloed op door het Openbaar Ministerie te nemen vervolgingsbeslissingen.
De politie wordt gefinancierd op basis van lumpsum voor taakuitvoering en beheer,
onder andere gebaseerd op de afgesproken operationele sterkte.
In relatie tot de bekostiging wordt in de recent door PricewaterhouseCoopers uitgevoerde
doorlichting van de strafrechtketen, die ik samen met mijn collega voor Rechtsbescherming
op 26 juni jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 29 279, nr. 604), in meer algemene zin geconstateerd dat de financieringsvormen waarmee individuele
organisaties in de keten gefinancierd worden soms leiden tot knelpunten in de ketensamenwerking.
Daarbij wordt ook gesteld dat «de financiële prikkel van de individuele organisaties
in sommige gevallen niet gericht is op het meewegen van het belang van andere organisaties
in de (deel)keten (bijvoorbeeld doordat aanvragen bij de ene organisatie leiden tot
kosten voor de uitvoering bij een ander).»
In dit kader is relevant dat – ter uitvoering van de motie Rosenmöller – (Kamerstukken
I, 2019–2020) in opdracht van het WODC een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd
naar de ontwikkelingen in de financiering van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak
in den brede over de afgelopen 10 jaar. Daarbij zal ook gekeken worden naar de werking
en effecten van verschillende bekostigingssystematieken. Ik verwacht u in maart 2021
over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren.
Vraag 2
Erkent u de geschetste situatie dat er grote druk is om bepaalde zaken te vervolgen
vanwege financiële prikkels? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Ik herken de geschetste druk om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels
niet. Uitgangspunt is dat het Openbaar Ministerie op inhoudelijke gronden bepaalt
welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging. Naar mijn oordeel
laten de bekostigingssystematieken voor de betrokken organisaties voldoende ruimte
voor maatwerk in de interventies.
Vraag 3
Bent u het eens met de briefschrijvers dat het nut voor de samenleving van groter
belang is dan prestatiecijfers? Zo ja, bent u bereid de financieringsgronden te herzien?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Ik onderschrijf het uitgangspunt dat bij het voorkomen en bestrijden van onveiligheid
en criminaliteit die interventies gepleegd moeten worden die naar het oordeel van
de verantwoordelijke professionals het meest effectief en passend zijn. Welk type
interventie dat is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het individuele
geval.
De Algemene Rekenkamer constateerde in het rapport over de «Prestaties in de strafrechtketen»
(Kamerstuk 33 173, nr. 2) dat de bekostigingssystemen in de strafrechtketen niet goed op elkaar aansloten
en dat sprake was van tegengestelde prikkels. Dat was onder meer een motief om de
bekostiging van het OM deels op een andere leest te schoeien. Er is op dit moment
geen aanleiding om de bestaande wijze van bekostiging van politie, Openbaar Ministerie
of rechtspraak te herzien. De bekostigingswijze van OM is nog maar betrekkelijk kort
geleden ingevoerd en bevindt zich thans in de proeffase2. Het bekostigingssysteem van de rechtspraak is onlangs op onderdelen bijgesteld.
Budgettaire beheersbaarheid is ook een belangrijke doelstelling om na te streven.
Zonder transparantie kan er geen sprake zijn van beheersbaarheid. De aanleiding om
het bekostigingssysteem van het OM te veranderen was ook de behoefte om meer zicht
te hebben op de besteding van middelen van het OM en beter zicht te hebben op de consequenties
van beleidskeuzes en wijzigingen in wet- en regelgeving. Bovendien kennen bijna alle
organisaties in de strafrechtketen een systeem waarin geleverde prestaties in meer
of mindere mate de basis vormen van de bekostiging.
Vraag 4
Hoe worden deze prestatiecijfers berekend?
Antwoord 4
In het antwoord op vragen 1, 2 en 3 heb ik uitgelegd hoe de bekostiging van politie,
Openbaar Ministerie en rechtspraak is ingericht.
Vraag 5
Hoe verhouden de prestatiecijfers zich tot eerdere toezeggingen om af te zien van
bonnenquota, waarbij grotendeels hetzelfde principe werd gehanteerd?
Antwoord 5
Het begrip «prestatiecijfers» is een onjuiste typering van de afspraken die worden
gemaakt met de organisaties, zoals ik hierboven heb toegelicht. De vergelijking met
de zogenaamde «bonnenquota» voor de politie (die in 2011 zijn afgeschaft) gaat hierbij
mank. Bonnenquota waren resultaatsafspraken waarbij niet werd gekeken naar het effect
van de inzet. De huidige beleidsdoelstellingen richten zich op de gewenste effecten
van het gevoerde beleid. Als verkeersveiligheid het doel is, dan is een afgesproken
aantal uitgeschreven bonnen niet de juiste manier om dit te toetsen. Dan is het beter
om afspraken te maken over gerichte verkeerscontroles op plekken waar of momenten
waarop de verkeersveiligheid in het geding is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.