Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over het Nationaal Groeifonds
35 570 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 49 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 4 december 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister
van Financiën over de brief van 7 september 2020 inzake het Nationaal Groeifonds (Kamerstuk
35 300, nr. 83).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 september 2020. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
Vraag 1
Zal er binnen de drie onderwerpen waarop het Nationaal Groeifonds (NGF) gericht is,
meer focus worden aangebracht?
Antwoord op vraag 1
Nee, alle projecten die onder de drie pijlers vallen en aan de criteria voldoen komen
in principe in aanmerking voor financiering uit het fonds.
Vraag 2
Hoe en door wie wordt beslist over een eventuele aanpassing van de verdeling van de
middelen tussen de onderwerpen kennisontwikkeling, infrastructuur en onderzoek, ontwikkeling
en innovatie?
Antwoord op vraag 2
De beoordelingsadviescommissie adviseert over een totaalpakket aan projecten uit het
fonds. Het kabinet besluit vervolgens, op voordracht van de fondsbeheerders, welke
projecten uit het fonds worden gefinancierd. Indien dit leidt tot een afwijkende verdeling
van de middelen zal dit via een suppletoire begroting worden voorgelegd aan het parlement.
Vraag 3
Is er, naast huidige leden die ervaring in het bedrijfsleven en bij universiteiten
meebrengen, ruimte om de Commissie uit te breiden met leden die actief zijn in of
een achtergrond hebben bij hogescholen, organisaties die zich bezighouden met infrastructuur
en toegepast onderzoek? Is er ruimte voor leden met ervaring op het gebied van projectmanagement,
-evaluatie en dergelijke?
Vraag 123
Klopt het dat de pool van experts uitsluitend bestaat uit vertegenwoordigers van (semi-)publieke
organisaties? Hoe wordt recht gedaan aan de rol van private partijen, zoals ondernemers
en (mkb-)bedrijven?
Vraag 297
Is het vanuit intergenerationeel denken niet goed om ook jongere mensen toe te voegen
aan de commissie dan de geselecteerde veertigers, vijftigers en zestigers?
Antwoord op vraag 3, 123, 297
Het is van belang de rollen van de commissie en de deskundigenpool goed van elkaar
te onderscheiden. Inhoudelijke, diepgaande expertise van de ingediende voorstellen
moet steeds komen van de deskundigen. Het is ondoenlijk om één commissie, hoe groot
ook, samen te stellen met alle denkbare expertise op elk binnen de scope denkbaar
terrein. Daartoe wordt voor elk voorstel de juiste expertise vanuit externe deskundigen
bijeengebracht. De commissie heeft tot taak die expertise bijeen te brengen en deze
op basis van de criteria af te wegen.
De deskundigen noch de commissieleden hebben belangenbehartiging als taak. Het is
aan de politiek om doelen vast te stellen en daarmee eventuele beleidsmatige belangenafwegingen
te maken. Voor dit fonds is bijvoorbeeld gekozen voor de toekomst in plaats van het
heden en zijn drie terreinen uit de groeistrategie gekozen als focus.
De commissieleden zijn gevraagd om hun gezamenlijk expertise op volgende terreinen:
1. Wetenschappelijke kennis van economische groei en verdienvermogen. Bij voorkeur met
(wetenschappelijk) kennis over economische groei in relatie tot een van de drie domeinen:
A. Kennisontwikkeling
B. Innovatie en R&D
C. Infrastructuur
2. Ervaring in het bedrijfsleven
3. Ervaring in opschaling en/of innovatieve ecosystemen
4. Verstand van investeringen
5. Bestuurlijke ervaring
De pool van deskundigen bestaat uit externe experts op de relevante terreinen van
het fonds die om advies kunnen worden gevraagd. Deze pool wordt flexibel vormgegeven,
en zal niet enkel uit vertegenwoordigers van (semi-)publieke organisaties bestaan,
zodat ook specialistische kennis kan worden benut indien nodig. In het kader van intergenerationeel
denken staan wij open voor suggesties voor jongere experts voor deze expertpool.
Vraag 4
Is het de bedoeling dat de investeringen een structureel karakter krijgen?
Antwoord op vraag 4
Nee, een van de criteria waar de toegangspoort op toetst is dat voorstellen niet-structureel
van aard zijn. Het moet gaan om een eenmalige impuls.
Vraag 5
Hoe zal worden voorkomen dat het NGF ten koste gaat van de reguliere investeringen
in kennisontwikkeling, onderzoek en ontwikkeling (R&D) en innovatie, en infrastructuur?
Vraag 38
Kunt u het verschil aangeven tussen de doelen van het NGF en de doelen van het Toekomstfonds,
en het artikel «Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei»
op de begroting van EZK?
Vraag 39
Kunt u het verschil aangeven tussen investeringen die vallen onder het Infrastructuurfonds
en het domein infrastructuur binnen het NGF?
Vraag 40
Kunt u het verschil aangeven tussen de investeringen die vallen onder het artikel
«Onderzoek en wetenschapsbeleid» op de OCW-begroting en investeringen onder het domein
R&D binnen het NGF?
Vraag 41
Kunt u het verschil aangeven tussen de investeringen die vallen onder het artikel
«Onderzoek en wetenschapsbeleid» op de OCW-begroting en investeringen onder het domein
Kennisontwikkeling binnen het NGF?
Vraag 42
Wat is op dit moment vastgelegd over hoe precies getoetst gaat worden op criterium 5
van de toegangspoort, waarin is opgenomen dat «een voorstel niet logischerwijs in
aanmerking voor één van de andere regelingen van de overheid» komt? Op welke regelingen
wordt hier gedoeld?
Vraag 107
Hoe wordt voorkomen dat ministeries de middelen in het groeifonds als een aanvulling
op hun begroting gaan zien?
Vraag 144
Hoe wordt voorkomen dat projecten worden gefinancierd die normaal gesproken vanuit
de reguliere begroting worden gefinancierd?
Vraag 192
Hoe verhoudt het NGF zich tot het bestaande Toekomstfonds op de begroting EZK (beleidsartikel 3)?
Antwoord op vragen 5, 38, 39, 40, 41, 42, 107, 144 en 192
Het zou onwenselijk zijn als investeringen uit het NGF ten koste zouden gaan van reguliere
investeringen, of als uitgaven uit het fonds anderszins uitgaven die normaal gesproken
vanuit de reguliere begroting worden gefinancierd zou vervangen. Om dit te voorkomen
toetst de toegangspoort van het Groeifonds op het criterium 5: «het voorstel is additioneel
aan bestaande of geplande publieke investeringen en valt niet binnen een bestaande
regeling van de overheid». Dit betreft een afwijzigingscriterium, dus wanneer een
voorstel hier niet aan voldoet, zal de toegangspoort doorgeleiding van het voorstel
naar de commissie tegenhouden.
Investeringen die redelijkerwijs gedaan kunnen worden vanuit het toekomstfonds, het
artikel «Bedrijvenbeleid: innovatie en ondernemerschap voor duurzame welvaartsgroei»,
het artikel «Onderzoek en wetenschapsbeleid» of het infrastructuurfonds komen daarmee
dus niet in aanmerking voor financiering uit het NGF.
Criterium 5 is vastgelegd als «Het voorstel betreft geen bestaande of geplande begrotingsuitgave.
Verder toetst de toegangspoort of het voorstel niet logischerwijs in aanmerking komt
voor een van de andere regelingen van de overheid. Voorbeelden daarvan zijn: Invest-NL,
het Toekomstfonds en de SDE++.» Zo wordt geborgd dat het NGF wordt ingezet voor additionele
investeringen voor het groeivermogen van Nederland en wordt voorkomen dat ministeries
de middelen in het groeifonds als reguliere aanvulling op hun begroting zien.
Vraag 6
Waarom heeft het kabinet ervoor gekozen het bbp-effect leidend te laten zijn in de
beoordeling van de voorstellen binnen de drie als prioritair aangemerkte deelgebieden,
terwijl het fundamentele karakter van veel innovatieve investeringen de grote onzekerheidsmarge
met betrekking tot de uitkomsten is, en dus ook met betrekking tot het effect op het
toekomstig verdienvermogen van ons land?
Vraag 12
Hoe zal de beoordelingscommissie om dienen te gaan met de grote onzekerheidsmarge
die er in veel innovatieve projecten zal zijn t.a.v. het effect op het toekomstige
verdienvermogen?
Vraag 15
Heeft u een nadere onderbouwing hoe u het zich wenst dat de beoordelingscommissie
een afweging maakt tussen voorstellen met een hogere onzekerheidsmarge t.a.v. het
effect op het toekomstige verdienmodel en een hoger positief effect op dit toekomstige
verdienmodel als het voorstel slaagt, versus een voorstel met een lagere onzekerheidsmarge
doch een evenredig lager positief effect op het toekomstige verdienmodel, daar beiden
in een standaard rationeel keuzemodel (kans maal nut) een even hoog nut zouden genereren?
Vraag 17
Op welke manier zal de beoordelingscommissie een afweging maken in een hypothetisch
geval waarbij een snelweg, een watersluis en een hyperloop, alle drie vormen van infrastructuur,
een zelfde, kwantitatief meetbaar, bbp-effect hebben?
Vraag 21
Waarom stelt u het toekomstig verdienvermogen van Nederland gelijk aan structurele
groei in bbp-termen, terwijl het bbp heel veel dingen, zoals de manier waarop we omgaan
met financiële klimaatrisico’s, die van grote invloed zijn op het toekomstig verdienvermogen
van Nederland, niet of niet adequaat meet?
Antwoord op vraag 6, 12, 15, 17 en 21
Om in onze toekomstige brede welvaart te kunnen voorzien is het noodzakelijk om ons
verdienvermogen te vergroten. Daarom is het bbp-effect leidend in de beoordeling van
voorstellen. Zo zorgt het fonds ervoor dat Nederland in de toekomst de middelen heeft
om grote uitdagingen als de klimaatverandering en een vergrijzende bevolking te adresseren.
De grote onzekerheidsmarge waarmee de uitkomsten van innovatie zijn omgeven mag geen
reden zijn om niet in ons innovatievermogen te investeren, dan zou Nederland kansen
laten liggen. Wel vraagt de onzekerheidsmarge om een stevige onderbouwing en beoordeling
van voorstellen. Daarin voorziet de voorgestelde selectieprocedure van het Nationaal
Groeifonds.
Het is aan de beoordelingsadviescommissie om een afweging te maken tussen voorstellen
met een grote of kleine onzekerheidsmarge. De commissie wordt gevraagd een evenwichtige
meerjarige balans na te streven.
Door het toekomstig bbp, ofwel het duurzame verdienvermogen, als uitgangspunt te nemen
geeft het kabinet nadrukkelijk rekenschap aan het feit dat Nederland het bbp in de
toekomst niet op dezelfde manier kan genereren als nu. Het verdienmodel van de toekomst
moet immers evenwichtig zijn en milieu, mensen en samenleving respecteren. Daarnaast
ziet het laatste onderdeel van de impactanalyse, de inschatting van overige maatschappelijke
effecten, erop dat het fonds niet investeert in projecten die strijdig zijn met onze
duurzame ambities.
Het is aan de beoordelingsadviescommissie om een afweging te maken tussen voorstellen
met vergelijkbaar bbp-effect. In dat geval kunnen overige maatschappelijke effecten
doorslaggevend zijn, evenals de omvang van de benodigde investering.
Vraag 7
In hoeverre mag de beoordelingscommissie afwijken van de wens om harde bbp-effecten
als leidraad te nemen om ruimte te geven aan fundamenteel onderzoek en waar wordt
op dit punt wat betreft het kabinet een grens bereikt?
Vraag 11
Op welke manier zal de beoordelingscommissie nadere criteria vaststellen als het niet
mogelijk is om een kwantitatieve schatting van het bbp-effect te berekenen?
Vraag 13
Op welke manier worden de indieners van voorstellen bekendgemaakt met de nadere criteria
als het niet mogelijk is om een kwantitatieve schatting van het bbp-effect te berekenen?
Vraag 259
Hoe wilt u omgaan met investeringsprojecten rond R&D en innovatie – zoals de hyperloop
of thoriumenergie – die in potentie een grote bijdrage kunnen leveren aan het verdienvermogen
op lange termijn, maar waarbij – inherent aan de R&D-fase – sprake is van grote onzekerheden
omtrent de daadwerkelijke toepassingsmogelijkheden en waarbij geen inschatting is
te geven van het bbp-effect? Op welke wijze is dan een objectieve, onafhankelijke,
niet-politieke beoordeling mogelijk?
Vraag 289
Wat zijn de kaders voor de zogenaamde kwalitatieve kenmerken die worden genoemde naar
mate de effecten op het bbp lastiger zijn vast te stellen?
Antwoord op vragen 7, 11, 13, 259 en 289
De beoordelingsadviescommissie dient in alle gevallen het bbp-effect leidend te laten
zijn in de beoordeling van voorstellen. Daarbinnen is expliciet ook ruimte voor fundamenteel
onderzoek, zoals de Kamerbrief Nationaal Groeifonds benadrukt.
Naarmate het bbp-effect moeilijker te kwantificeren is, doorgaans het geval bij fundamenteel
onderzoek, kan de commissie haar kwalitatieve oordeel van het bbp-effect zwaarder
mee laten wegen. De commissie bepaalt daarvoor zelf haar analytische methoden. Daartoe
kan zij expertise inwinnen van externe deskundigen zoals het CPB, AWTI, PBL, KIM,
SCP of NWO, maar ook uit het buitenland. De commissie communiceert zelf over analyses
en technieken die zij aanvullend ontwikkelt en/of toepast.
Vraag 8
Is het kabinet zich ervan bewust dat econoom Simon Kuznets, de ontwerper van het bbp
een kleine eeuw geleden, reeds zeer kritisch was op het gebruik van het bbp als maatstaf
der dingen en moet de Kamer vanuit deze geschiedenis concluderen dat het kabinet geen
kennis genomen heeft van de boodschap van Kuznets of deze bewust terzijde geschoven
heeft?
Vraag 20
Bent u van mening dat het bruto binnenlands product een normatief geladen concept
is omdat het bepaalde materiële dingen wel meetelt als waardevol en andere, zowel
materiële als minder materiële dingen, zoals een schone lucht, niet als zodanig meetelt
en betekent dit volgens u dat met het sturen op bbp-groei als hoofddoel een normatief
geladen doelstelling nagestreefd wordt?
Vraag 280
Hoe zal de toets op het effect op bbp-groei omgaan met evidente tekortkomingen van
deze indicator zoals het feit dat een boom pas economische waarde vertegenwoordigt
als die gekapt wordt of een strand pas waarde toevoegt aan het bbp als er hekken staan
en toegang geheven wordt?
Antwoord op vraag 8, 20, 280
Het kabinet is zich bewust van de kanttekeningen die Simon Kuznets plaatste bij het
bbp-begrip en ook dat het bbp in enge zin geen perfecte graadmeter is voor welvaart
in brede zin. Mede daarom weegt de beoordelingsadviescommissie ook overige maatschappelijke
effecten mee in de beoordeling van voorstellen. Die effecten mogen per saldo niet
negatief zijn. Het kabinet beschouwt een vergroting van het bbp niet als doel op zich,
maar als middel om onze brede welvaart te vergroten.
Tegelijkertijd beschouwt het kabinet het bbp wel degelijk als een belangrijke maatstaf,
het bbp stelt ons namelijk in staat om in onze welvaart te voorzien. Met ons bbp inkomen
betalen we immers onze collectieve voorzieningen, onze toekomstige transities en de
bestedingsruimte van huishoudens en bedrijven. Dat maakt het bbp een waardevolle indicator
om op te sturen binnen het Nationaal Groeifonds. Om doelen te bereiken die buiten
het concept van bbp vallen (zoals luchtkwaliteit) zet het kabinet andere beleidsinstrumenten
in. Zie ook de regel van Tinbergen, die stelt dat men niet met één beleidsmaatregel
meerdere beleidsdoelen kan bereiken.
De positieve externe effecten van bijvoorbeeld bossen en stranden komen tot uiting
in overige maatschappelijke effecten. Het Groeifonds is dan ook niet gericht op vermarkten
dan wel beperkt toegankelijk maken van voorzieningen van algemeen belang.
Vraag 9
Hoe komt het advies van de Europese Commissie om meer te investeren in «hernieuwbare
energie, energie-efficiëntie en strategieën ter vermindering van broeikasgasemissies»
actief terug in de doelstellingen van het NGF?
Vraag 10
Waarom is het advies van de Europese Commissie om meer te investeren in «hernieuwbare
energie, energie-efficiëntie en strategieën ter vermindering van broeikasgasemissies»
niet als separate, vierde pijler opgenomen in de deelgebieden waar het NGF zich op
zal richten?
Vraag 25
Klopt het vanuit de prioritering van het groeifonds dat een zeer innovatief project
voor duurzame energieopwekking, dat geen private financiering kan aantrekken doch
van grote waarde is voor het behalen van de Parijsdoelstellingen, niet in aanmerking
kan komen voor gelden uit het NGF omdat dit project niet binnen de drie prioritaire
gebieden valt?
Vraag 26
Bent u bereid om binnen het NGF ruimte te bieden om de ontwikkeling van nieuwe energieoplossingen,
die niet direct binnen R&D, Kennisontwikkeling of Infrastructuur passen, te financieren?
Antwoord op vraag 9, 10, 25, 26
Het groeifonds heeft als doel het verdienvermogen te vergroten in het kader van brede
welvaart op de lange termijn. Juist door in te zetten op het verhogen van het toekomstige
verdienvermogen, zorgt het fonds ervoor dat Nederland de middelen heeft om grote uitdagingen
als klimaatverandering te adresseren. De gekozen investeringsterreinen (1.infrastructuur,
2. kennisontwikkeling en 3. R&D en innovatie) zijn de domeinen waarin de meeste potentie
ligt om toekomstige groei te verhogen. Onderdeel van investeringen in het verdienvermogen
kunnen ook innovatie, kennis of infrastructuur ten behoeve van hernieuwbare energie,
energie-efficiëntie en strategieën ter vermindering van broeikasgasemissies zijn,
en hoeven dus niet in een separate pijler geadresseerd te worden.
Vraag 14
Welke experts en wetenschappers zijn het afgelopen jaar gevraagd inhoudelijk betrokken
te zijn bij de inhoudelijke vormgeving van het fonds?
Antwoord op vraag 14
Er zijn hebben sinds de aankondiging in de Miljoenennota 2020 (Kamerstuk 35 300, nrs. 1 en 2) talrijke gesprekken met experts plaatsgevonden, zowel in het kader van de Groeibrief
als het kader van het Nationaal Groeifonds. Deze gesprekken hebben een veelvoud aan
inzichten opgeleverd. Het betreft experts uit binnen- en buitenland op het gebied
van investeren en economisch beleid. Hieronder kunt u een overzicht vinden.
Expert
Functie
Jonathan Gruber
Ford Professor of Economics, Department of Economics, Massachusetts Institute of Technology
Khanh Mendelowitz
Business Development Manager, Massachusetts Office of International Trade and Investment
Mark Sullivan
Executive Director, Massachusetts Office of International Trade and Investment
Pieter Wolters
Managing Director of DSM Venturing
Philip Mertens
Investment Analyst at DSM Venturing
Katie Rae
CEO and Managing General Partner, The Engine
Reed Sturtevant
General Partner, The Engine
Christopher Gilrein
Director of Business Development, Massachusetts Life Science Center
Sandhya Iyer
Associate Director of Business Development, Massachusetts Life Science Center
Kristjan Sigurdson
Director of Community at Creative Destruction Lab
Mark Lehman
Regional Executive Director Innovation, Science and Economic Development Canada
Kelvin Wu
Economic Policy Analyst Ontario, Innovation, Science and Economic Development Canada
Thitima Songsakul
Regional Manager Innovation, Science and Economic Development Canada
Alexia Touralias
Director General for Federal Economic Development Agency for Southern Ontario
Daniel Mulet
Investor, Radical Ventures
Sanjana Basu
Investor, Radical Ventures
Jordan Jacobs
Co-founder Vector Institute, Co-Founder & Managing Partner for Radical Ventures
Alan Veerman
COO Vector Institute
Toby Lennox
CEO Toronto Global
Bart Deelen
Senior Advisor, Investment Attraction Europe Toronto Global
Derek Newton
Assistant Vice-President, Innovation, Partnerships and Entrepreneurship, U of T
Colin Swift
Business Development Officer, U of T
Keri Damen
Managing Director Entrepreneurship, U of T
Cory Mulvihill
Lead Executive, Policy & Public Affairs MaRS
Shahab Shahnazari
Director Innovation Challenges, NVIDIA
Sanja Fidler
AI Assistant Professor at University of Toronto, Director of AI at NVIDIA
Gavriel State
Senior Director, Simulation and AI, NVIDIA AI Research Lab
Andrea Malloni
HR Manager, NVIDIA AI Research Lab
Roel Beetsma
MN Professor of Pension Economics en vice-decaan van de faculteit Economie en Bedrijfskunde,
Universiteit van Amsterdam
Coen Teulings
Universiteitshoogleraar, Universiteit Utrecht
Bas Jacobs
Sijbren Cnossen Professor of Public Economics, Erasmus University Rotterdam
Harry Garretsen
Hoogleraar International Economics and Business, Rijksuniversiteit Groningen
Luc Soete
Medeoprichter en directeur van UNU-MERIT, lid van de Nederlandse AWT en voormalig
rector magnificus, Universiteit Maastricht
Annemiek Verrips
Wetenschappelijk medewerker, CPB
Gerben Romijn
Programmaleider MKBA en Duurzaamheid, CPB
Carl Koopmans
Onderzoeksdirecteur SEO en hoogleraar beleidsevaluatie Vrije Universiteit
Ton Manders
Sectorhoofd Fysieke omgeving, CPB
Robert-Jan Smits
Voorzitter Bestuur TU Eindhoven en voormalig directeur-generaal Onderzoek en Innovatie,
Europese Commissie
Bart van Ark
Executive Vice-president en Chief Economist bij the Conference Board en professor
aan de Rijksuniversiteit Groningen
Stephen Ezell
Vice-president Global Innovation Policy bij de Information Technology and Innovation
Foundation (TTIF)
Simon Johnson
Senior Fellow Peterson Institute en co-auteur van Jump-starting America (2019). Voormalig
hoofdeconoom IMF
Experts gesproken in het kader van de groeistrategie
Lex Borghans
Professor onderwijseconomie, arbeidsmarkteconomie en sociaal beleid, Universiteit
Maastricht
Anko van Hoepen
Vicevoorzitter, PO-raad
Inge Molenaar
Universitair docent onderwijskunde, Radboud Universiteit Nijmegen
Wouter van Jolingen
Professor wetenschaps- en wiskundeonderwijs, Universiteit Utrecht
Marcel Timmer
Hoogleraar economische groei en ontwikkelingen, Rijksuniversiteit Groningen en directielid
Centraal Planbureau
Johan de Koning
Economisch adviseur, Unilever
Marko Hekkert
Professor innovatie studies, Universiteit Utrecht
Janneke Plantenga
Professor economie van de welvaartsstaat, Universiteit Utrecht
Egbert Jongen
Programmaleider Arbeid, Centraal Planbureau en universitair hoofddocent, Universiteit
Leiden
Wil Portegijs
Wetenschappelijk medewerker vrouwenemancipatie, kinderopvang en deeltijdarbeid, Sociaal
en Cultureel Planbureau
Vraag 16
Kan de doeltreffendheid en de doelmatigheid van een jaarlijkse verplichting van 4 miljard euro
voor de periode van vijf jaar onderbouwd worden, vis-á-vis een bedrag van 15 miljard euro,
23 miljard euro, 25 miljard euro of 30 miljard euro, of ieder ander bedrag, voor dezelfde
periode en welke kwantitatieve analyse is onderliggend aan de keuze voor dit bedrag?
Vraag 194
Waarop is het bedrag van 4 miljard euro verplichtingen en 1 miljard uitgaven in 2021
op gebaseerd?
Antwoord op vraag 16 en 194
Het kabinet wil met een bedrag van 20 miljard euro voor de komende vijf jaar een substantiële
impuls geven aan projecten die bijdragen aan het langetermijnverdienvermogen van Nederland.
Een bedrag van gemiddeld 4 miljard euro per jaar komt overeen met circa 0,5 procent
van het bruto binnenlands product geoormerkt voor projecten die bijdragen aan het
verdienvermogen, en kan daarmee in de ogen van het kabinet een materiële bijdrage
leveren aan deze doelstelling. Er is geen exacte onderbouwing te geven waarom juist
dit bedrag de juiste omvang van de impuls is. De ervaring met andere publieke investeringsprojecten
leert verder dat het de nodige tijd kost voordat investeringen van de grond komen.
Daarom is hiervoor een oplopende reeks in de begroting opgenomen, die over een langere
periode doorloopt.
Overigens wordt het budget alleen (volledig) uitgegeven als er ook voldoende projecten
zijn die voldoen aan de criteria. Met een leidende rol voor de onafhankelijke commissie
en een vooraf vastgesteld toetsingskader wordt daarnaast bevorderd dat de selectie
van projecten leidt tot een doelmatige en doeltreffende besteding van de middelen
uit het fonds.
Vraag 18
Kunt u toelichten hoe voorkomen wordt dat relatief meer kapitaalintensieve projecten
vis-á-vis relatief minder kapitaalintensieve projecten het budget uitputten en hoe
wordt voorkomen dat relatief minder kapitaalintensieve projecten geen aanspraak meer
kunnen maken op het fonds omdat deze reeds gebruikt is voor relatief meer kapitaalintensieve
projecten?
Antwoord op vraag 18
Het effect op het verdienvermogen afgezet tegen de financiële investering is leidend
in de selectie van voorstellen. Minder kapitaalintensieve projecten met een aanzienlijk
effect op het verdienvermogen kunnen dus, gezien de grote hefboomwerking per geïnvesteerde
euro, goed scoren. Daarnaast wordt de beoordelingscommissie verzocht om te zorgen
voor een evenwichtige meerjarige balans tussen de verschillende terreinen. Dat waarborgt
dat zowel het doorgaans kapitaalintensieve terrein infrastructuur als het minder kapitaalintensieve
terrein R&D en innovatie voldoende aan bod komen.
Vraag 19
Kan aangegeven worden waar een bijdrage aan de duurzame klimaatneutrale economie genoemd
wordt als positief criterium in de lijst van criteria waaraan een project moet voldoen,
gegeven dat de Minister van EZK bij de presentatie van het NGF letterlijk gezegd heeft
dat een onafhankelijke commissie kijkt of het voorstel bijdraagt aan een duurzame
klimaatneutrale economie?
Vraag 23
Kunt u garanderen dat er geen enkele investering binnen het NGF gedaan zal worden
die, bijvoorbeeld volgens de meetlat van het do-no-harm-principe van de groene taxonomie
van de Europese Commissie, schadelijk zal zijn voor het klimaat?
Vraag 24
Hoe gaat het kabinet in technisch opzicht vaststellen, meten dan wel bepalen dat er
binnen het NGF geen investeringen gedaan worden die schadelijk zijn voor het klimaat
en de biodiversiteit?
Vraag 74
Waarom is de keuze gemaakt om geen verduurzamingseisen te stellen aan investeringen?
Kan het antwoord worden toegelicht, ook in het licht van de keuzes gemaakt door o.a.
Duitsland en Frankrijk, die wel klimaateisen stellen aan herstelinvesteringen?
Vraag 75
Hoe wordt gegarandeerd dat investeringen niet tegenstrijdig zijn aan de klimaatdoelen?
Zijn hier criteria over opgesteld en, zo ja, welke zijn dat? Zo nee, op welke wijze
wordt dit dan beoordeeld?
Vraag 79
Hoe leidt economische groei tot groene groei? Is dit in het huidig economisch systeem
niet tegenstrijdig aan elkaar? Kan hier verder op worden ingegaan?
Vraag 129
Waarom heeft u gekozen voor de huidige vorm van het NGF en kijkt u niet naar landen
als Duitsland en Frankrijk, die in feite hetzelfde beogen maar concreter (en mogelijk
effectiever) aanpakken?
Vraag 150
Waarom was er zo weinig aandacht voor «groene projecten» in de persconferentie? Klopt
het dat dit wel een belangrijk thema in het NGF?
Vraag 158
Hoe gaat u het groeifonds benutten om klimaatverandering te helpen bestrijden?
Vraag 262
Welke rol ziet u weggelegd voor het NGF als het gaat om investeringen in versterking
van de energie-infrastructuur en de noodzakelijke versnelling ervan met het oog op
de maatschappelijk gewenste verduurzaming van de energievoorziening?
Vraag 273
Is een interne CO2-beprijzing een nuttige indicator om toe te voegen?
Vraag 286
Hoe heeft het kabinet de roep van burgers om groen en eerlijk herstel meegewogen in
de vormgeving van dit fonds?
Vraag 287
Kunnen er nadrukkelijke groene voorwaarden worden gekoppeld aan de uitgaven van het
NGF?
Vraag 288
Herinnert u zich dat aantrekkelijke, groene leefomgeving, ook voor volgende generaties,
wordt genoemd als gewenst gevolg van de investeringen van het fonds? Hoort daar ook
bij dat uitgaven in lijn zijn met reductie van 65 procent – en op zijn minst 55 procent –
van de CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990 en dat uitgaven helpen in de aanpak van de
biodiversiteitscrisis? Zo ja, hoe kan dat worden gegarandeerd?
Antwoord op vraag 19, 23, 24, 74, 75, 79, 129, 150, 158, 262, 273, 286, 287, 288
Eén van de reden die het kabinet heeft om dit fonds op te richten is dat de manier
waarop Nederland nu zijn welvaart vergaart niet meer houdbaar is. Op allerlei terreinen
moeten werkwijzen en productietechnieken veranderen. Dat vraagt omvangrijke investeringen,
waarmee moet worden voorkomen dat de toekomstige generaties met een verouderd verdienmodel
opgescheept zitten, en er daarmee in welvaart op achteruit gaan.
Juist door in te zetten op het verhogen van het toekomstige verdienvermogen, zorgt
het Nationaal Groeifonds ervoor dat Nederland de middelen heeft om grote uitdagingen
als de klimaatverandering te adresseren. Binnen de pijlers, onderzoek & innovatie
en infrastructuur, kunnen projecten in het kader van duurzame technologie of duurzame
energie-infrastructuur uitdrukkelijk in aanmerking komen.
Het fonds kent daarnaast een aantal groene voorwaarden. Zo mag het voorstel niet in
strijd zijn met de ambities van het kabinet op het gebied van klimaat en moet de som
van de maatschappelijke kosten en baten van het voorstel positief zijn. Hierin worden
ook eventuele effecten op de biodiversiteit en het klimaat meegenomen. Meer CO2-uitstoot verhoogt namelijk de maatschappelijke kosten. Bij deze maatschappelijke
kosten-batenanalyse (MKBA) zal ook de CO2-uitstoot worden gemonetariseerd. Daartoe moet een prijs worden gekoppeld aan elke
ton CO2-uitstoot.
Daarnaast investeert Nederland ook fors in het klimaat. Vanuit publieke middelen investeren
we via bijv. de SDE+ regeling en de klimaatenvelop. Cumulatief komt dit al tot 2025
neer op meer dan 20 mld. Tot slot wordt de Kamer nog geïnformeerd over de Nederlandse
inzet t.a.v. de middelen uit het Europese herstelfonds (RRF) en het Just Transition
Fund (JTF). Van het RRF moet sowieso een fors deel expliciet bestemd worden voor projecten
die bijdragen aan de klimaattransitie. Voor het JTF geldt dit voor alle middelen.
Vraag 22
Waarom heeft het kabinet er bewust voor gekozen bijvoorbeeld de adviezen van beroemde
economische experts, zoals die van de Stiglitz-Sen-commissie, die wijzen op de tekortkomingen
van het bbp, niet te gebruiken terwijl het kabinet in andere gevallen, zoals de corona-uitbraak,
erop hamerde dat we naar experts moeten luisteren?
Antwoord op vraag 22
Bij het ontwerp van het Groeifonds heeft het kabinet advies ingewonnen bij experts
uit binnen- en buitenland en lessen getrokken uit ervaringen uit het verleden en uit
het buitenland. Zie bijlagen E, F, G en K van de Kamerbrief Nationaal Groeifonds voor
de belangrijkste conclusies daarvan (Kamerstuk 35 300, nr. 83). De adviezen waren niet altijd eenduidig, daarom heeft het kabinet eigen afwegingen
moeten maken om lastige knopen door te hakken. De les uit het FES en het advies van
experts dat het fonds voldoende focus en een helder doel moet hebben, waren mede doorslaggevend
om ervoor te kiezen het bbp als leidende indicator te gebruiken. Met de kanttekening
daarbij dat, zoals in andere antwoorden is aangegeven, ook altijd naar de maatschappelijke
kosten en baten wordt gekeken in de eindbeoordeling.
Vraag 27
Waarom wordt het nodig geacht dat het fonds «op gepaste afstand van de politiek» komt
te staan? Wat betekent dit überhaupt?
Vraag 28
Wat betekent «de politiek» in de zinsnede «gepaste afstand van de politiek»? Het kabinet?
de Staten-Generaal? De Gemeenteraad?
Vraag 32
Bent u van mening dat de democratisch gekozen politiek zelf niet het best aangewezen
orgaan is om keuzes te maken die in het belang zijn van het toekomstige verdienvermogen
van Nederland en hoe verklaart u vanuit het antwoord op deze vraag dat u letterlijk
zegt dat het fonds gericht moet zijn op toekomstig verdienvermogen en «daarom» (p. 3)
«op gepaste afstand van de politiek» moet komen te staan?
Vraag 33
Waarom vindt u het belangrijker dat keuzes ten behoeve van het toekomstig verdienvermogen
van Nederland in apolitieke handen liggen dan dat er ex ante controle politieke controle
mogelijk gemaakt wordt t.a.v. projecten met potentieel een gigantische omvang en gefinancierd
met geld van de belastingbetaler?
Vraag 34
Bent u van mening dat keuzes over het toekomstige verdienmodel van Nederland inherent
een afweging zijn waarin politieke waardeoordelen een rol spelen of vindt u dat deze
keuzes op een niet-normatieve manier gemaakt kunnen worden en hoe moet in dit licht
de prominente rol voor de beoordelingscommissie bezien worden?
Vraag 122
Hoe verhoudt de wens om afstand tot de politiek te bewaren zich tot de toets aan kabinetsbeleid/de
ambities van het kabinet?
Vraag 131
Waarom heeft de politiek geen zeggenschap over de besteding van het belastinggeld
dat gemoeid is met het NGF en wordt besteding van het geld in beginsel in handen gelegd
van tien personen?
Vraag 181
Wat wordt verstaan onder «op gepaste afstand van de politiek»?
Antwoord op vraag 27, 28, 32, 33, 34, 122, 131 en 181
Met gepaste afstand van de politiek wordt gedoeld op de onafhankelijke rol van de
beoordelingsadviescommissie in de beoordeling van projecten, op basis van vooraf vastgestelde
criteria. De commissie brengt een zwaarwegend en leidend advies uit over een totaalpakket
aan projecten. Het doel van deze opzet is het verminderen van het risico dat investeringen
ondergesneeuwd raken in de politieke besluitvorming of beïnvloed worden door wensen
voor de korte termijn. Het advies van de commissie krijgt een belangrijke rol in het
proces, maar uiteindelijk is politieke goedkeuring vereist. Daarom besluit het kabinet,
op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden gefinancierd.
Het advies van de commissie is zwaarwegend in dit besluit. De fondsbeheerders toetsen
of de projecten niet in strijd zijn met kabinetsbeleid, bijvoorbeeld op het gebied
van klimaat. Zij maken geen nieuwe inhoudelijke weging van de impact op het verdienvermogen.
Voorstellen die negatief zijn beoordeeld door de commissie komen daarom ook niet alsnog
in aanmerking.
Het budgetrecht is hierbij onverkort van toepassing, op dezelfde manier als het budgetrecht
van toepassing is bij andere begrotingen. Het parlement geeft, door de begroting goed
te keuren, autorisatie om de geraamde middelen per artikel te besteden aan de desbetreffende
investeringsterreinen. Afwijkende verdelingen over de artikelen en bijdragen aan de
begrotingen van ontvangende departementen worden via een suppletoire begroting eveneens
aan het parlement voorgelegd.
Vraag 30
Hoe zal omgegaan worden met het uitgangspunt dat het CPB niet meebeslist over investeringsvoorstellen
terwijl er, op het moment dat het CPB negatief oordeelt over legitimiteit, doeltreffendheid
en doelmatigheid, een ongemakkelijke situatie ontstaat waarbij het CPB alsnog een
grote invloed kan hebben op of een project wel of geen toekenning van gelden krijgt?
Vraag 31
Welke procedure is opgezet voor de situatie waarin de beoordelingscommissie positief
maar het CPB negatief is over de legitimiteit, doeltreffendheid en doelmatigheid van
voorstellen?
Vraag 98
Waarom krijgt het CPB een speciale rol binnen de commissie?
Vraag 99
Welke ervaringen heeft het CPB met het nemen van investeringsbeslissingen?
Vraag 100
Kunt u drie voorbeelden noemen van aanbevelingen van het CPB rond een investeringsbeslissing
die geleid hebben tot een positief effect op het structureel bbp van Nederland in
verhouding tot de beoogde investeringsomvang?
Vraag 233
Welke rol speelt het CPB in stap 3?
Antwoord op vraag 30, 31, 98, 99, 100, 233
De expertise van het CPB is van grote waarde bij het beoordelen van voorstellen, vandaar
dat het CPB adviserend lid is. Zij is een ervaren en onafhankelijke partij in het
in kaart brengen van de effecten van beleid. Deze expertise is erg bruikbaar, bijvoorbeeld
waar het gaat om het wegen van de impact die een voorstel heeft op het structurele
bbp. Het CPB doet dergelijke analyses op het niveau van beleidsvoorstellen in publicaties
als Kansrijk, Zorgkeuzes in Kaart en Keuzes in Kaart. Daarnaast heeft het CPB ruime
ervaring met maatschappelijke kosten-batenanalyses. Het is niet zo dat het CPB in
haar reguliere werkzaamheden direct beslist of advies uitbrengt over investeringsbeslissingen.
Ook bij het NGF blijft haar rol beperkt tot het leveren van onafhankelijke input,
terwijl de commissie uiteindelijk zelf een oordeel velt over het totaalpakket aan
projecten.
Het CPB krijgt dus een speciale rol in de commissie, waarbij het zijn eigen oordeel
vormt op deelcriteria. Om de onafhankelijke positie van het CPB te bewaken zal het
CPB niet meebeslissen over de selectie van investeringsvoorstellen. Het is dan ook
aan de commissie zelf om te bepalen op welke wijze zij de beoordeling van het CPB
meeneemt in het advies. Dit betekent ook dat zij anders kan adviseren dan het oordeel
van het CPB.
Vraag 35
Waarom heeft u er, los van de competenties die de leden van de vaste beoordelingscommissie
hebben, voor gekozen om geen mensen in de vaste beoordelingscommissie te benoemen
die zelf in hun dagelijkse praktijk investeringsbeslissingen nemen over innovatieve
projecten?
Antwoord op vraag 35
Met commissieleden uit start-up/scale-up-wereld, uit het innovatieve bedrijfsleven
en uit de financiële sector is getracht kennis en ervaring over dergelijke investeringsbeslissingen
binnen de commissie te halen. Met een maximum van tien commissieleden zijn er niet
voldoende vrijheidsgraden om aan álle gewenste profielen te voldoen. Derhalve kan
de commissie waar nodig expertise van externe deskundigen binnenhalen.
Vraag 36
Waarom heeft u op dit moment nog geen enkel aanwijsbaar project geselecteerd?
Antwoord op vraag 36
Om tot een selectie van projecten te komen zullen de projecten eerst getoetst moeten
worden conform de in de Kamerbrief Nationaal Groeifonds beschreven systematiek.
Vraag 37
Welke investeringen zullen gedaan worden door het NGF die met bestaande regelingen
en instrumenten niet mogelijk zouden zijn?
Antwoord op vraag 37
Het oprichten van een specifiek geoormerkt fonds heeft als voordeel ten opzichte van
additionele investeringen via de reguliere beleidsbegrotingen dat een schaalsprong
op de lange termijn in kennisontwikkeling, R&D en innovatie (R&D&I) en fysieke infrastructuur
mogelijk wordt gemaakt.
Vraag 43
Kunt u een opsomming geven van alle instrumenten in den brede (zoals subsidieregelingen,
belastingfaciliteiten, fondsen, garant- en borgstellingsregelingen, etc.) die op dit
moment een publieke financiële bijdrage leveren aan R&D en innovatie, kennisontwikkeling
en infrastructuur, inclusief een orde van grootte van hun budgettaire omvang?
Vraag 174
Kunt u buiten de noodzakelijke extra investeringen van incidentele en niet-reguliere
aard, een overzicht geven van de juist reguliere en niet-incidentele investeringen
over de gehele rijksbegroting op de drie genoemde groeiversnellers (kennisontwikkeling,
innovatie/R&D, infrastructuur)?
Vraag 204
Kunt u een overzicht geven van alle reeds bestaande investeringsfondsen van het Rijk
met «economische vooruitgang» als bijkomende doelstelling?
Antwoord op vraag 43 en 174, 204
Er bestaat een uitgebreide set van overheidsinstrumenten die bijdragen aan R&D en
innovatie, kennisontwikkeling en infrastructuur. Dit betreft zowel directe uitgaven
als subsidieregelingen, belastingfaciliteiten, fondsen en garant- en borgstellingsregelingen.
Sommige instrumenten hebben bijdragen aan R&D en innovatie, kennisontwikkeling en
infrastructuur als direct doel. Andere instrumenten dragen indirect bij aan deze doelen.
Dit maakt het lastig om het budgettaire beslag van regelingen die deze doelen ondersteunen,
precies in kaart te brengen.
De belangrijkste investeringsfondsen met een vorm van «economische vooruitgang» als
één van de doelstellingen zijn: InvestNL, Infrastructuurfonds en Toekomstfonds. Geen
van deze fondsen heeft het verhogen van het structurele bruto binnenlands product
als hoofddoelstelling.
Vraag 44
Waarom worden investeringen die binnen de bestaande rijksbegroting blijven eerst op
het fonds verantwoord en dan weer overgeboekt naar een andere begroting? Is rechtstreeks
toedelen van middelen aan de begroting van de betreffende bewindspersoon niet eenvoudiger
en transparanter?
Vraag 180
Waarom is er met het fonds wel een schaalsprong mogelijk op de lange termijn en met
de reguliere beleidsbegrotingen niet?
Antwoord op vraag 44 en 180
Om de continuïteit van een investeringsimpuls op de lange termijn te bevorderen en
daarmee een schaalsprong te maken in deze investeringen is het wenselijk dat het budget
van het fonds in een aparte (niet-departementale) begroting inzichtelijk wordt gemaakt
en beheerd. Door de uitgaven direct op de departementale begrotingen te zetten wordt
het risico vergroot dat het voor investeringen beoogde budget in de budgettaire besluitvorming
wordt ingezet voor andere beleidswensen of budgettaire problematiek. Door een aparte
begroting voor het fonds op te richten is er afgezonderd budget voor groeibevorderende
investeringen, wat de kans kleiner maakt dat het fonds betrokken wordt in de reguliere
besluitvorming. Een aparte begroting biedt bovendien ruimte om projecten op de verschillende
beleidsterreinen integraal tegen elkaar af te wegen en de beste projecten te selecteren.
Het fonds krijgt daarnaast een stabiel jaarlijks budget, om de continuïteit van de
investeringen te waarborgen.
Vraag 45
Hoe gaat het kabinet concreet invulling geven aan de eigen constatering dat hogere
economische groei geen doel op zich is, maar een middel om maatschappelijke doelstellingen
en welvaart in brede zin te bevorderen?
Antwoord op vraag 45
Dit fonds is erop gericht om de welvaart op lange termijn te behouden en te vergroten,
door middel van investeringen die de economie harder en anders zullen laten groeien.
Maatschappelijke kosten en baten zullen in het eindoordeel worden meegewogen. Dat
is nodig om in de toekomst alle voorzieningen (gezondheidszorg, onderwijs, pensioenen)
te kunnen betalen, geld over te houden in de huishoudportemonnee en een transitie
te maken naar een economisch duurzame samenleving. De concrete invulling van hoe in
de toekomst het geld besteed moet worden aan maatschappelijke doelstellingen en welvaart,
is aan het dan zittende kabinet.
Vraag 46
Hoe kan en zal straks bij de keuzes voor projecten rekening worden gehouden met aspecten
van brede welvaart?
Vraag 78
Waarop is de aanname gebaseerd dat economische groei leidt tot een brede welvaart?
Op welke wijze gaat concreet invulling worden gegeven aan het bevorderen van brede
welvaart?
Vraag 105
Wordt de brede welvaart meegenomen bij de keuze voor projecten, in plaats van alleen
het effect op verdienvermogen? Zo ja, hoe gebeurt dit concreet?
Vraag 128
Waarom kiest u niet voor een probleemgerichte aanpak binnen het NGF, zoals klimaatverandering,
vergrijzing, veranderende arbeidsmarkt en coronacrisis?
Vraag 166
Komen projecten die maatschappelijke doelstellingen en welvaart in brede zin bevorderen
zonder een bijdrage aan het bbp ook in aanmerking voor financiering vanuit het fonds?
Vraag 278
Hoe kan in fondsen de brede welvaart meer worden meegenomen?
Vraag 279
Overweegt de regering brede welvaart onderdeel te laten zijn van de toekenning van
fondsen uit het groeifonds?
Vraag 281
Welke criteria en indicatoren kunnen gebruikt worden om te toetsen op bijdrage aan
de brede welvaart?
Antwoord op vraag 46, 78, 105, 128, 166, 278, 279, 281
Een van de vereisten van het fonds is dat de som van de maatschappelijke kosten en
baten van een investeringsvoorstel positief is. De commissie zal de projecten hierop
toetsen. Hierdoor komen alle investeringen ten goede aan de brede welvaart. Door te
werken met MKBA’s, wordt de brede welvaart dus meegenomen. Alleen een positieve uitkomst
op de maatschappelijke kosten en baten is echter niet voldoende om in aanmerking te
komen voor het fonds. Het voorstel moet ook een positief effect op de bbp-groei hebben.
Vanuit dit fonds wordt dus geïnvesteerd in het verdienvermogen van de komende 10–20
jaar, maar uitsluitend op een manier die ook bijdraagt aan de brede welvaart. Juist
door in te zetten op het verhogen van het toekomstige verdienvermogen, zorgt het fonds
ervoor dat Nederland ook in de toekomst de middelen heeft om de brede welvaart te
blijven verhogen en maatschappelijke uitdagingen te adresseren.
Vraag 47
Welk deel van de totale fondsbegroting zal op termijn naar verwachting rechtstreeks
worden uitgegeven aan derden en welk deel zal gebruikt worden om door te boeken naar
andere begrotingen?
Antwoord op vraag 47
Dat is op dit moment nog niet te zeggen. Dit zal afhangen van het type projecten dat
wordt ingediend en de uiteindelijke toekenning van gelden die wordt gekozen.
Vraag 48
Zijn er naast de lessen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) (bijlage E)
ook lessen getrokken uit de Nederlandse Investeringsinstelling; een private organisatie
van en voor institutionele beleggers die met een tijdelijke opstartondersteuning van
de overheid directe investeringen in de Nederlandse economie mogelijk moest maken?
Vraag 295
Is bij de opzet van het NGF gebruik gemaakt van lessen uit andere nationale fondsen
uit het verleden, naast het FES? Zo ja, welke?
Antwoord op vraag 48 en 295
Er is verkend of er lessen getrokken konden uit andere nationale fondsen, of bijvoorbeeld
de Nederlandse Investeringsinstelling. Al deze fondsen behalve het FES werden echter
dermate verschillend geacht van de beoogde opzet van het Groeifonds, dat het niet
passend zou zijn om lessen uit deze instelling te trekken voor de oprichting van het
Groeifonds.
Vraag 49
Hoe wordt voorkomen dat bijdragen van ten minste 30 miljoen euro uit het NGF worden
aangemerkt als ongeoorloofde staatssteun of leiden tot concurrentievervalsing?
Vraag 240
In hoeverre kunnen investeringsvoorstellen van samenwerkende bedrijven in aanmerking
komen voor het NGF? Hoe wordt voorkomen dat er sprake is van staatssteun?
Antwoord op vraag 49 en 240
Investeringsvoorstellen van samenwerkende bedrijven kunnen in aanmerking komen voor
een bijdrage uit het Groeifonds. Eventueel kan een consortium van veldpartijen en
het relevante beleidsministerie gezamenlijk een plan uitwerken.
Voorstellen dienen juridisch uitvoerbaar te zijn om in aanmerking te komen voor een
bijdrage uit het Groeifonds, zoals uiteengezet in criterium 1e. Dit betekent dat ook
aan mededingingswetgeving moet worden voldaan. Dit betekent onder andere dat er voorafgaand
aan indiening een toets moet worden uitgevoerd op staatssteun.
Vraag 50
Wordt naast een minimumbijdrage van 30 miljoen euro ook een maximum gesteld aan een
projectbijdrage uit het fonds?
Vraag 110
Wat houden de «financiële kaders» bij criterium 8 van het beoordelingskader concreet
in? Is er een maximum investeringsbedrag per project?
Antwoord op vraag 50, 110
De projecten moeten binnen de totaalomvang van het fonds passen, deze bedraagt 20 miljard euro.
Vraag 51
Wordt bij de subsidiariteitstoets (criterium 8) alleen gekeken naar alternatieve financiering
vanuit lokale overheden, of ook naar financiering door de EU (zoals het in het bijlage G
genoemde Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
(ERDF) en Horizon 2020)?
Antwoord op vraag 51
Tijdens de toegangspoort worden voorstellen getoetst op subsidiariteit. Dat houdt
in dat bij elk voorstel wordt gekeken of een bijdrage vanuit de rijksoverheid logisch
en gewenst is. Het fonds richt zich namelijk op het verdienvermogen van Nederland
in den brede.
Bij de subsidiariteittoets wordt niet alleen gekeken naar alternatieve financiering
vanuit lokale overheden, maar ook naar financiering door de EU. Zo beschikt de Europese
Commissie over enkele fondsen in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor de periode
2014–2020 om investeringen te doen ten behoeve van het groei- en concurrentievermogen
van de Europese Unie.
Het is dus mogelijk dat een van de ingediende voorstellen niet voldoet aan de subsidiariteitstoets
omdat het programma of project beter gefinancierd kan worden uit een fonds van de
Europese Commissie.
Vraag 52
In de brief is sprake van projectsubsidie of -aanbesteding (p. 5) en een subsidieregeling
en een bijbehorend subsidieplafond (p. 7); wanneer wordt meer duidelijkheid geboden
over mogelijke subsidieregelingen en plafonds?
Antwoord op vraag 52
Het direct indienen van voorstellen, waarvoor een subsidieregeling nodig is, is in
deze ronde nog niet mogelijk. Dit wordt onderdeel van het structurele proces, dat
nu nog nader wordt uitgewerkt. Naar verwachting zal hier begin 2021 meer duidelijkheid
over worden geboden.
Vraag 53
Is het mogelijk dat een project naast financiering uit het NGF ook deels bekostigd
wordt uit andere publieke middelen, bijvoorbeeld van decentrale overheden, waterschappen
of de EU?
Vraag 55
Kunnen projecten naast een directe bijdrage uit het NGF ook gelijktijdig in aanmerking
komen voor andere overheidsinstrumenten zoals belastingfaciliteiten, een overheidslening
of een garant- of borgstelling?
Vraag 86
Is het ernstig wanneer er samenloop gaat ontstaan met investeringen vanuit Invest-NL?
Vraag 111
Kunnen projecten die uit het fonds worden gefinancierd ook in aanmerking komen voor
aanvullende financiering vanuit het Europese herstelfonds?
Vraag 134
Hoe verhoudt dit fonds zich tot reeds bestaande fondsen op nationaal (o.a. Invest-NL,
Dutch Venture Initiative) en Europees (o.a. Horizon2020, Just Transition Fund) niveau?
Vraag 277
Hoe moet met voorstellen worden omgegaan die naast het NGF bijvoorbeeld ook een aanvraag
bij het Just Transition Fund, het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en de
Recovery and Resilience Facility kunnen indienen en is er een duidelijke afbakening
aan te geven (bijvoorbeeld qua looptijd, startmoment, aard van projecten)?
Antwoord op vragen 53, 55, 86, 111, 134 en 277
Het is mogelijk dat projecten die (deels) gefinancierd worden door het NGF worden
aangevuld met andere financieringsbronnen, zowel publiek als privaat. Het NGF is specifiek
gericht op voorstellen die bijdragen aan het groeivermogen van Nederland en zonder
het NGF niet voldoende financiering kunnen vinden. Dit betekent dat een project uit
het NGF ook in aanmerking kan komen voor andere overheidsinstrumenten en/of een bijdrage
uit fondsen op nationaal of Europees niveau. Het is aan de indieners om aan te geven
wat de totale financiële behoefte is, welk deel door het NGF gefinancierd moet worden
en hoe de rest van de financiering wordt gerealiseerd. Mochten op termijn duidelijk
worden dat een project ook in aanmerking komt voor het Europese herstelfonds, dan
kan deze bijdrage (een deel van) de bijdrage uit het fonds vervangen.
Vraag 54
Zijn twee afgewezen aanvragen voor marktfinanciering voor u afdoende bewijs voor marktfalen
dat vervolgens volledige financiering uit publieke middelen rechtvaardigt zonder dat
daar ontvangsten tegenover staan?
Antwoord op vraag 54
Het vierde criterium van de toegangspoort is: «het voorstel is additioneel aan private
investeringen». Hierbij wordt als voorbeeld genoemd dat de indienende partij twee
afgewezen aanvragen voor marktfinanciering zou kunnen bijvoegen om aannemelijk te
maken dat een voorstel niet in aanmerking komt voor marktfinanciering. Dat is in lijn
met de praktijk van Invest-NL. Vervolgens is het aan de indiener om uit te werken
of het voorstel volledig of gedeeltelijk uit het NGF gefinancierd moet worden. Wanneer
een voorstel aan criterium 4 en de overige toegangspoortcriteria voldoet, zal het
voorstel worden doorgezet naar de beoordelingsadviescommissie. Deze commissie zal
het voorstel inhoudelijk beoordelen. Een voorstel wordt dus uitgebreid gewogen voordat
eventueel wordt overgaan tot financiering.
Vraag 56
Heeft het kabinet de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds (IMF)
actief gevraagd naar suggesties voor deelterreinen voor investeringen die zouden kunnen
dienen voor het NGF; en waarom wel/niet?
Antwoord op vraag 56
Nederland heeft regelmatig contact met het IMF, de Europese Commissie en de OESO over
het economische beleid van Nederland. Dit gebeurt informeel maar ook in het kader
van formele processen, zoals met de Europese Commissie voor het Europees Semester
en met het IMF in het kader van de artikel IV consultaties. In de afgelopen periode
waarin het Groeifonds is ontwikkeld is in deze contacten ook gesproken over investeringen
in NL in brede zin en het Groeifonds in het bijzonder. Nederland heeft over het Groeifonds
gesproken aangezien het veel waarde hecht aan de internationale coördinatie van economisch
beleid en de kennisuitwisseling die daarmee gepaard gaat. Dit is ook waardevol geweest
voor het Groeifonds. Zo zijn de aanbevelingen in het kader van het Europese Semester
en vanuit het IMF meegenomen in de overwegingen in aanloop naar de instelling van
het Groeifonds, bijvoorbeeld bij de identificatie van de drie investeringsterreinen.
Vraag 57
Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van Financiën negatief geadviseerd hebben
over het model waarbij ondanks de lage rente, geld geleend wordt van kapitaalmarkten
om hier subsidies mee uit te delen en zo ja, kunt u onderbouwen wat er vervolgens
met dit negatieve advies is gedaan?
Vraag 58
Klopt het dat u besloten heeft het idee van het investeringsfonds intern door te zetten
ondanks negatief advies van uw ambtenaren over verschillende variaties in vormgeving
van een dergelijk fonds, en kan het antwoord op deze vraag met ambtelijke stukken
onderbouwd worden?
Antwoord op vragen 57 en 58
In het proces van het vormgeven van een eventueel fonds zijn er op het ministerie
verschillende varianten overwogen. Daarbij is een brede discussie gevoerd. Een van
de varianten die op tafel lag was een beleggingsfonds. In die variant zou geld worden
geleend om daarmee in bijvoorbeeld aandelen te investeren. De opbrengsten zouden dan
aangewend kunnen worden om investeringen in het verdienvermogen te kunnen doen. Het
klopt dat ambtenaren binnen het Ministerie van Financiën kritisch over deze variant
hebben geadviseerd. Deze variant is niet de vorm die uiteindelijk is uitgewerkt en
is gepresenteerd.
Vraag 59
Bent u het met de Algemene Rekenkamer eens dat er wezenlijke verschillen zijn tussen
de vormgeving van het NGF als begrotingsfonds en als niet-departementale begroting?
Vraag 63
Waarom blijft u in uw reactie op het negatieve advies van de Raad van State over de
vormgeving van het fonds hameren op het argument van snelheid, terwijl u weet dat
de Algemene Rekenkamer verschillende opties heeft uitgewerkt waarmee aan de gewenste
snelheid van uitbetaling subsidies recht gedaan kan worden en het fonds bovendien
alsnog als begrotingsfonds vormgegeven kan worden?
Vraag 64
Deelt u de zorg van de Algemene Rekenkamer dat er, nu het NGF vormgegeven is als niet-departementale
begroting, en de doelen, doeltreffendheid en doelmatigheid ieder jaar in de memorie
van toelichting uiteengezet moeten worden, een risico bestaat dat deze informatie
bedoeld of onbedoeld over tijd verandert en zo nee, kunt u onderbouwen waarom de zorgen
van de Rekenkamer op dit punt ongegrond zijn?
Vraag 152
Hoe zorgt u ervoor dat de discipline blijft bestaan om niet uit de pas te lopen met
het toegekende budget van het groeifonds en waarom heeft de regering niet de aanbeveling
van de Algemene Rekenkamer overgenomen?
Vraag 155
Kunt u een reactie geven op de stelling van de Algemene Rekenkamer en de Raad van
State dat een wettelijk verankerd begrotingsfonds beter recht kan doen aan de controlefunctie
van het parlement, aangezien «de reeds in 2021 gewenste investeringen op reguliere
wijze via die departementale begrotingen» zouden kunnen lopen?
Vraag 237
Kunt u aangeven waarom een apart fonds nodig is, terwijl toekomstgerichte investeringen
met advisering door een commissie ook gefinancierd kunnen worden door een bijdrage
te leveren via bestaande (departementale) fondsen of een departementale begroting?
Vraag 248
Waarom is ervoor gekozen kansrijke groeibevorderende investeringen op korte termijn
al via het nog in te richten fonds te laten lopen in plaats van de reguliere begroting?
Antwoord op vragen 59, 63, 64, 152, 155, 237, 248
Door het NGF vorm te geven als niet-departementale begroting kan deze sneller actief
zijn dan wanneer het NGF als begrotingsfonds zou worden vormgegeven. Een begrotingsfonds
vergt een instellingswet en de behandeling daarvan zou veel tijd kosten. Door de vormgeving
als niet-departementale begroting is het al in 2021 mogelijk om budget voor de eerste
projecten vrij te maken op de manier zoals die ook de komende jaren beoogd is voor
het fonds. De begroting die nu is ingediend kent een maximum aan uitgaven. Daarmee
is het niet mogelijk om meer budget aan projecten budget toe te kennen dan dat er
is begroot.
Doordat er gewerkt wordt met een niet-departementale begroting is het mogelijk voor
de beoordelingsadviescommissie om de projecten te beoordelen, onafhankelijk van het
type project. Dit was niet mogelijk geweest wanneer er budget was toegekend aan de
individuele begrotingen.
Door de doelstelling, de doelomschrijving en het hanteren van de 100%-eindejaarsmarge
in de memorie van toelichting bij artikel 4 van het begrotingswetsvoorstel van Financiën
op te nemen wordt geregeld dat deze zaken in artikel 2.1 van de Comptabiliteitswet
2016 worden doorgevoerd. Hiermee wordt geborgd dat deze zaken permanent in de Comptabiliteitswet
2016 en de bijbehorende toelichting worden verankerd en daarmee jaarlijks controleerbaar
zijn. De doelen die in de memorie van toelichting van de jaarlijkse begrotingswet
van het NGF worden geformuleerd worden in lijn met de doelen van de Comptabiliteitswet
opgenomen.
Door de opname van bovenstaande zaken in de memorie van toelichting bij het wetsartikel
zijn de aandachtspunten van de Algemene Rekenkamer en de Raad van State geadresseerd.
Hierdoor kunnen het parlement en de Algemene Rekenkamer de regering goed controleren.
Vraag 60
Zijn er mensen die gevraagd zijn voor een plek in de vaste beoordelingscommissie maar
hiervoor bedankt hebben en zo ja, om hoeveel personen gaat dit?
Antwoord op vraag 60
Alle mensen die formeel zijn uitgenodigd om plaats te nemen in de beoordelingsadviescommissie
van het Groeifonds hebben toegezegd.
Vraag 61
Is op enig moment overwogen dat het kabinet in het kader van het NGF zelf concrete
projecten aanwijst en zo ja, waarom is dit in eerste instantie overwogen en is hier
later vanaf gezien?
Antwoord op vraag 61
Bij de ontwikkeling van het groeifonds is er bewust voor gekozen om het fonds op enige
afstand van de politiek te plaatsen, door bij de uiteindelijke honorering van projecten
het oordeel van een onafhankelijke commissie zwaar te laten wegen. Zo wordt geborgd
dat het fonds gericht blijft op waar het voor bedoeld is: het vergroten van onze toekomstige
welvaart. Tegelijkertijd is het mogelijk dat in samenwerking met de ministeries projecten
worden geïdentificeerd die geschikt zijn voor indiening bij het NGF
Vraag 62
Heeft u het afgelopen jaar de Raad van State en de Algemene Rekenkamer betrokken bij
de vormgeving van het fonds en was u reeds voordat de Raad van State en Algemene Rekenkamer
begin september een negatief advies gaven over de uiteindelijk gekozen vormgeving
van het fonds bekend met de kritische houding van beide Hoge Colleges van Staat op
de gekozen vormgeving?
Antwoord op vraag 62
Er is rekening gehouden met de mogelijkheid dat de Raad van State en de Algemene Rekenkamer
kritisch zouden adviseren over de wijze waarop wordt voorgesteld de Comptabiliteitswet
(CW) te wijzigen. Dit is ook in lijn met de advisering over eerdere CW-wijzigingen.
De reden om toch op deze manier voor te stellen om de CW te wijzigen is het feit dat
het gaat om het toevoegen van een extra begrotingshoofdstuk, welke zelfstandig aan
uw Kamer wordt voorgelegd, en dat het oprichten van een fonds middels een instellingswet
te lang zou gaan duren. N.a.v. het volledige advies dat beide colleges aan het Ministerie
van Financiën hebben verzonden is in het Nader Rapport bij de begroting van Financiën
en in de memorie van toelichting van de begrotingswet van Financiën ingegaan op de
kritiekpunten.
Vraag 65
Bent u bereid alle ambtelijke memo’s die geschreven zijn sinds het moment dat het
idee van een investeringsfonds ter sprake kwam aan de Kamer te doen toekomen en waarom
wel/niet?
Antwoord op vraag 65
In het proces van de vormgeving van het fonds is veel van gedachten gewisseld tussen
ambtelijk Financiën en de Minister. De memo’s die in dit kader met de Minister zijn
gedeeld bevatten grotendeels persoonlijke beleidsopvattingen ten behoeve van intern
beraad. Het is staand kabinetsbeleid dat deze geen onderdeel worden gemaakt van het
publieke debat. In het besluit van 6 juli 2020 over het Wob-verzoek van Marike Stellinga
van het NRC heb ik wel reeds de inlichtingen verschaft die u een duidelijk beeld geven
van de totstandkoming van het investeringsfonds. In dit Wob-verzoek zijn circa 1300
documenten openbaar gemaakt. Uit de interne gedachtenvorming zijn bovendien de producten
gekomen die aan het parlement zijn verzonden: een Kamerbrief over het Nationaal Groeifonds,
de wijziging van de Comptabiliteitswet 2016, de begroting van het NGF en het instellingsbesluit
van de beoordelingsadviescommissie.
Vraag 66
Geldt de gemaakte keuze om het NGF volledig uit de generale middelen te financieren
en buiten de uitgavenplafonds te houden voor de gehele komende periode van vijf jaar?
Waarom is op dit punt niet vooraf advies gevraagd aan de Studiegroep Begrotingsruimte?
Antwoord op vraag 66
Uitgavenplafonds gelden voor de duur van de kabinetsperiode. Het is aan het volgende
kabinet om haar eigen budgettaire doelstelling te bepalen en om nieuwe uitgavenplafonds
vast te stellen. De Studiegroep Begrotingsruimte geeft gebruikelijk advies aan het
volgende kabinet. Het volgende kabinet kan daarom gebruik maken van het advies van
de Studiegroep Begrotingsruimte dat dit najaar zal verschijnen.
Vraag 67
Bestaan er voor leden van de commissie, net als voor Ministers en Kamerleden, integriteitsregels?
Zo ja, hoe zijn deze vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Vraag 68
Hoe wordt voorkomen dat er (onbedoeld) belangenverstrengeling ontstaat nu gekozen
is voor personen die nauw verbonden zijn met, of soms werkzaam zijn in, sectoren waarover
zij zwaarwegende adviezen moeten uitbrengen over toekenning van grote bedragen aan
die sectoren?
Vraag 113
Hoe worden de onafhankelijkheid en integriteit van de leden van de commissie geborgd?
Vraag 137
Hoe worden de commissieleden geselecteerd?
Vraag 138
Hoe is de onafhankelijkheid van de individuele commissieleden vastgesteld?
Vraag 291
Welke criteria hebben de Ministers van Economische Zaken en Klimaat en Financiën gehanteerd
bij de selectie van de adviescommissie?
Vraag 296
Hoe onafhankelijk en bekwaam is de onafhankelijke adviescommissie?
Antwoord op vraag 67, 68, 113, 137, 138, 291 en 296
De beoordelingsadviescommissie is gekozen op basis van hun deskundigheid en ervaring.
Van de commissie in zijn geheel wordt verwacht dat expertise wordt ingebracht op het
gebied van: (1) wetenschappelijke kennis van economische groei en verdienvermogen,
(2) ervaring in het bedrijfsleven, (3) ervaring in opschaling en/of innovatieve ecosystemen,
(4) verstand van investeringen en (5) bestuurlijke ervaring.
Dat betekent dat er mensen uit de top van het bedrijfsleven in de commissie zijn opgenomen.
Dit vraagt om duidelijke regels over mogelijke belangenverstrengeling. Elke schijn
van belangenverstrengeling dient te worden voorkomen.
Daarom is in het instellingsbesluit uiteengezet hoe de commissieleden om dienen te
gaan met eventuele belangen. Afhankelijk van de zwaarte van een belang moet een commissielid
ofwel zich terugtrekken van deelname aan een adviesronde, ofwel zich terugtrekken
van de fases van een adviesronde waarin het desbetreffende voorstel afzonderlijk wordt
bezien. De commissie stelt een reglement op om concreet verdere invulling te geven
aan de werkwijze voor omgang met belangen.
De commissie opereert onafhankelijk binnen de kaders van de vooraf vastgestelde taakopdracht
(zie bijlage D van de Kamerbrief Nationaal Groeifonds). Bij de invulling van die taakopdracht
ontvangt de commissie geen nadere instructies van departementen of andere belanghebbenden.
Vraag 69
Wat is die meetlat waarover in de brief wordt gesteld dat alle voorstellen langs dezelfde
meetlat worden gelegd door de commissie?
Antwoord op vraag 69
De commissie doet een zogenaamde impactanalyse (zie ook bijlage C uit de Kamerbrief
Nationaal Groeifonds). Daarbij moet zij voorstellen beoordelen op basis van hun verwachte
effect op het verdienvermogen. Vanzelfsprekend moeten ook de financiële kosten in
acht worden genomen en moet de commissie voldoende vertrouwen hebben in de kwaliteit
en uitvoerbaarheid van een voorstel. De maatschappelijke kosten en baten van een voorstel
moeten positief zijn en een voorstel mag niet strijdig zijn met de ambities van het
kabinet, bijvoorbeeld op het gebied van klimaat en ruimtelijke ordening Het gaat nadrukkelijk
om de effecten op de lange termijn.
Vraag 70
Was voor dit fonds, dat al in de voorgaande Miljoenennota is aangekondigd, het afgelopen
jaar niet de tijd beschikbaar om te zorgen voor de benodigde wijziging van de Comptabiliteitswet
of het voorbereiden van een instellingswet voor een fondsbegroting?
Vraag 114
Waarom is nog niet eerder begonnen met het instellen van het fonds, aangezien de plannen
hiervoor al geruime tijd bekend zijn?
Antwoord op vragen 70 en 114
Na de aankondiging van het NGF in de Miljoenennota is er door het Ministerie van Financiën
en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de uitwerking van het NGF gewerkt.
In de oorspronkelijke planning zou in het eerste kwartaal van 2020 het NGF worden
gepresenteerd. Pas op dat moment zou ook een wetsvoorstel voor de vormgeving kunnen
worden ingediend. Door de coronacrisis was de presentatie in het eerste kwartaal helaas
niet mogelijk en is er besloten tot uitstel.
Het kabinet heeft de ambitie dat er in 2021 al concrete investeringen vanuit het NGF
tot stand komen. Het instellen van een begrotingsfonds middels een instellingswet
kost veel tijd en daarmee was het ook met de oorspronkelijke planning van indiening
van een wetsvoorstel in het eerste kwartaal van 2020 niet realistisch om een begrotingsfonds
ingesteld te hebben dat in 2021 al uitgaven kan doen.
Vraag 71
Welke eisen worden aan nieuwe bedrijven (startups) gesteld om aanspraak te kunnen
maken op het NGF?
Vraag 145
Werpen projecten van 30 miljoen euro die een uitgebreide voorbereiding en uitvoering
behoeven, niet een te grote drempel op voor de doelgroep mkb en start-ups?
Vraag 216
Hoe wordt gewaarborgd dat dit fonds ook toegankelijk is voor mkb, start-ups en scale-ups?
Vraag 222
Is het de bedoeling te voorkomen dat als gevolg van de minimumomvang van 30 miljoen euro
alleen grote spelers en gevestigde belangen bediend worden, terwijl kleine, nieuwe
spelers die juist voor innovatieve doorbraken kunnen zorgen het nakijken hebben? Zo
ja, hoe?
Vraag 224
Hoe wordt versnippering van de inzet van middelen voorkomen?
Vraag 225
Waarom is gekozen voor een minimale omvang van projecten van 30 miljoen euro en ligt
dat niet veel hoger om versnippering te voorkomen?
Antwoord op vraag 71, 145, 216, 222, 224, 225
Bij de gemaakte afweging voor de minimumomvang van 30 miljoen euro voor projecten/programma’s
binnen het Groeifonds speelt aan de ene kant dat het minimum hoog genoeg moet zijn
om de uitvoering werkbaar te houden en aan de andere kant dat het minimum niet te
hoog moet zijn voor kleinere en meer lokale projecten die aan de andere criteria voldoen.
De verwachting is dat bij deze minimumomvang versnippering beperkt blijft en daarmee
de uitvoering werkbaar, bijvoorbeeld met betrekking tot de beoordeling van de ingediende
aanvragen door de Beoordelingsadviescommissie. Ook zal versnippering worden voorkomen
doordat er een duidelijke doelstelling geformuleerd is waardoor er voldoende focus
zal zijn. Het tegengaan van versnippering middels een minimumomvang en de formulering
van een duidelijke doelstelling zijn lessen die getrokken zijn uit het voormalig Fonds
Economische Structuurversterking.
Bij de projecten en programma’s die gefinancierd zullen worden zullen vaak vele partijen
betrokken zijn in een consortium. Doordat deze partijen dus een kleiner aandeel vormen
van de omvang kunnen zeker ook mkb, start-ups en scale-ups onderdeel zijn van een
project/programma of deze initiëren. Bij de beoordeling speelt de indiener van het
voorstel geen rol en dus wordt er ook geen verschil gemaakt tussen grote partijen
en (een consortium) van kleinere partijen.
Daarnaast is het creëren en stimuleren van ecosystemen een belangrijk onderdeel van
de groeistrategie en het Groeifonds zal hieraan bijdragen. Het mkb en startups kunnen
als onderdeel van een nieuw of versterkt ecosysteem profiteren van investeringen uit
het fonds.
Vraag 72
Hoe groot is het effect van het NGF op de staatschuld in 2025 in procenten van het
bbp?
Vraag 73
Wat is het effect van NGF op het houdbaarheidssaldo van de overheid?
Antwoord op vraag 72 en 73
Door het NGF neemt de staatsschuld met 20 miljard euro toe. Het bbp bedraagt in 2025
volgens de huidige schattingen van het CPB ruim 900 mld. Door het NGF neemt de schuld
dus in beginsel met ruim 2 procent van het bbp toe. De intentie is om met het NGF
op termijn de groei van het bbp aan te jagen. Als die opzet slaagt dan neemt de schuld
in percentage van het bbp minder toe als gevolg van het noemereffect. Om deze reden
hecht het kabinet ook zo aan de toets op de toegevoegde waarde voor het verdienvermogen.
Het effect van het NGF op de houdbaarheid is klein. Het NGF betreft nu een impuls
van 20 mld. euro. Dit is vooralsnog ingeboekt voor de periode tot 2025. Tijdelijke
uitgaven hebben geen direct effect op de houdbaarheid. Via het effect op de rentelasten
en de groei kan het NGF uiteindelijk enig effect hebben op de houdbaarheid zijn, maar
dit effect is klein en nu niet te kwantificeren. Het uiteindelijke effect op het houdbaarheidssaldo
indien de uitgaven vanuit het NGF vanaf 2025 worden doorgezet zal afhangen van het
groeibevorderende karakter van de investeringen.
Vraag 76
Is er overwogen een deel van het budget te oormerken voor directe investeringen in
verduurzaming? Kan dit alsnog gerealiseerd worden? Kan het antwoord worden toegelicht?
Vraag 77
Op welke wijze gaat dit investeringsfonds bijdragen aan het halen van de klimaatdoelen,
dan wel het versnellen van de energietransitie? Kan hier een concreet antwoord op
worden gegeven?
Antwoord op vraag 76, 77
Juist door in te zetten op het verhogen van het toekomstige verdienvermogen, zorgt
het Nationaal Groeifonds ervoor dat Nederland de middelen heeft om grote uitdagingen
als de klimaatverandering te adresseren. Het fonds kent daarnaast een aantal groene
voorwaarden. Zo mag het voorstel niet in strijd zijn met de ambities van het kabinet
op het gebied van klimaat en moet de som van de maatschappelijke kosten en baten van
het voorstel positief zijn, waarbij effecten op de biodiversiteit en het klimaat worden
meegenomen.
Binnen de pijlers, onderzoek & innovatie en infrastructuur, kunnen projecten in het
kader van duurzame technologie of duurzame energie-infrastructuur uitdrukkelijk in
aanmerking komen. In hoeverre het Nationaal Groeifonds bij zal dragen aan het halen
van de klimaatdoelen of het versnellen van de energietransitie, is nu nog niet te
zeggen. Dit ligt eraan of er de voorstellen die gericht zijn op klimaatdoelen kwalitatief
goed genoeg zijn om gehonoreerd te kunnen worden. Het vooraf oormerken van het budget
brengt als risico met zich mee dat kwalitatief minder goede voorstellen kunnen worden
verkozen boven kwalitatief betere voorstellen.
Vraag 80
Valt de begroting en de waarborging van het budgetrecht van de Kamer in dezen onder
de Minister van EZK of de Minister van Financiën? Op welke momenten en op welke wijze
kan de Kamer haar budgetrecht uitoefenen en wanneer dat wenselijk wordt geacht amenderen?
Vraag 85
Op welke wijze wordt recht gedaan aan het budgetrecht van de Tweede en Eerste Kamer?
Vraag 88
Bestaat er voor een Kamerlid het recht op amendement met betrekking tot het NGF? Zo
nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Vraag 102
Wat is de invloed van het parlement in het proces waarbij het kabinet op voordracht
van de fondsbeheerders beslist welke projecten uit het fonds worden gefinancierd,
om de uitgave van publieke middelen te controleren?
Vraag 103
Als de manier van parlementaire controle de goedkeuring van de verdeling van de budgetten
over de verschillende terreinen is, wordt deze controle dan voldoende geborgd als
hiervan bij de selectie van investeringsvoorstellen kan worden afgeweken?
Vraag 188
Welke alternatieve mogelijkheden zijn overwogen met betrekking tot het borgen van
het budgetrecht van de Kamer? Is bijvoorbeeld het goedkeuren van een projectenlijst
door de Kamer overwogen?
Antwoord op vraag 80, 85, 88, 102, 103 en 188
De begroting van het Nationaal Groeifonds (Kamerstuk 35 570 XIX) valt formeel onder de Minister van EZK. Het budgetrecht is hierbij onverkort van
toepassing, op dezelfde manier als het budgetrecht van toepassing is bij andere begrotingen.
Het parlement geeft, door de begroting goed te keuren, autorisatie om de geraamde
middelen per artikel te besteden aan de desbetreffende investeringsterreinen. Afwijkende
verdelingen over de artikelen en bijdragen aan de begrotingen van ontvangende departementen
worden via een suppletoire begroting eveneens aan het parlement voorgelegd. Het indienen
van een amendement is net als bij andere begrotingswetten mogelijk volgens de reguliere
procedure. In lijn met het reguliere begrotingsproces vindt autorisatie op artikelniveau
plaats. Autorisatie ziet daarom niet op projecten of instrumenten binnen artikelen.
Vraag 81
Welk percentage van het budget moet minimaal naar regio’s buiten de Randstad gaan?
Hoe wordt dit geborgd?
Vraag 96
Kan in de praktijk de volgende zin «De commissie kan daarnaast een redelijke spreiding
van investeringen in de verschillende regio’s door de tijd meewegen in de advisering.»
betekenen dat sommige regio’s door de tijd geen geld uit dit fonds ontvangen?
Vraag 97
Hoe redelijk is het wanneer je in bijvoorbeeld Groningen woont en er worden telkens
met jouw belastinggeld projecten in de Randstad gefinancierd?
Vraag 151
Is het een doel om in elke regio projecten te selecteren?
Vraag 230
Acht u het voor duurzame versterking van het verdienvermogen, gelet op onder meer
de woningnood in de Randstad en de achterlopende groei in regio's buiten de Randstad,
van belang dat bijzondere aandacht gegeven wordt aan versterking van het verdienvermogen
buiten de Randstad?
Antwoord op vraag 81, 96, 97, 151, 230
Binnen het Groeifonds is geen verdeling over de regio’s vooraf vastgesteld. De aanvragen
kunnen uit alle regio’s komen, aangezien groeikansen breed aanwezig zijn in Nederland.
Aansluiten op nationale én lokale krachten en op comparatieve voordelen van verschillende
regio’s biedt grote kansen voor een sprong in het verdienvermogen. De verwachting
is dat er daarom een spreiding van investeringen over het land zal ontstaan.
Alle aanvragen zullen vervolgens langs dezelfde meetlat gelegd worden, en maken een
eerlijke kans, onafhankelijk van uit welke regio ze komen. De commissie kan daarnaast
wel een redelijke spreiding van investeringen in de verschillende regio’s door de
tijd meewegen in de advisering. Doel van het fonds is immers om het verdienvermogen
van heel Nederland op te tillen.
Binnen het investeringsterrein fysieke infrastructuur zal efficiënt gebruik maken
van de schaarse ruimte in Nederland een belangrijk thema zijn. Door mobiliteit en
wonen in samenhang te bezien hoeft de productiviteitsgroei zich dan ook niet te concentreren
in de Randstad, en is verdere spreiding richting andere regio’s mogelijk.
Vraag 82
Welke type investeringen wordt momenteel bemoeilijkt door departementale begrotingen?
Antwoord op vraag 82
Er is geen specifiek type investeringen dat wordt bemoeilijkt door departementale
begrotingen. Zie antwoord 44 voor toelichting op de vraag waarom niet gekozen is voor
direct investeringen vanuit de departementale begrotingen.
Vraag 83
Kunnen (kennisintensieve) investeringen in de gezondheidszorg die een positief effect
hebben op het bbp ook meedingen voor het NGF?
Vraag 84
Kunnen (kennisintensieve) investeringen in de defensie-industrie die een positief
effect hebben op het bbp ook meedingen voor het NGF?
Antwoord op vraag 83, 84
Ja, het Groeifonds staat open voor aanvragen vanuit alle sectoren zolang aan de voorwaarden
voldaan wordt en binnen één van de drie investeringsterreinen valt.
Vraag 87
Zijn er mogelijkheden om samen met andere EU-lidstaten projecten te doen vanuit het
NGF?
Antwoord op vraag 87
Het is de bedoeling dat investeringen uit het fonds van toegevoegde waarde zijn voor
de Nederlandse samenleving. Er zijn geen criteria die een gezamenlijk project met
andere EU-lidstaten of buitenlandse private partijen uitsluiten, dus een gezamenlijk
voorstel dat aan alle criteria voldoet kan in theorie in aanmerking komen. Uiteindelijk
toetst de beoordelingsadviescommissie echter wel op het structurele effect op het
verdienvermogen voor Nederland. Ook bij de beoordeling van andere maatschappelijke
baten en kosten gaat het om het effect op de Nederlandse samenleving.
Vraag 89
Wat is in staatsrechtelijke zin de status van de commissie?
Antwoord op vraag 89
De commissie is een adviescommissie.
Vraag 90
Hoe is de ministeriële verantwoordelijkheid vormgegeven?
Antwoord op vraag 90
De Minister van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat zijn gezamenlijk
beleidsverantwoordelijk voor het Groeifonds. Dit betekent dat zij in hun rol als fondsbeheerders
gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor onder andere de toegangspoort van het fonds
en de samenstelling, benoeming en ontslag van de beoordelingsadviescommissie. De jaarlijkse
begroting van het Groeifonds zal worden ingediend door de Minister van Economische
Zaken en Klimaat, die formeel verantwoordelijk is voor de niet-departementale begroting.
Vraag 91
Dient macro-economische vakinhoudelijke kennis niet noodzakelijk aanwezig te zijn
in de beoordelingscommissie?
Antwoord op vraag 91
Jazeker, daarom zijn Marieke Blom en Laura van Geest aangetrokken om plaats te nemen
in de beoordelingsadviescommissie. Daarnaast legt ook het CPB, met een speciale rol
binnen de commissie, op macro-economisch vlak veel gewicht in de schaal.
Vraag 92
Zijn er andere landen die een type fonds als het NGF hebben?
Vraag 146
Hebben omringende landen een vergelijkbaar investeringsfonds (aangekondigd)? Zo ja,
welke criteria zijn leidend bij het selecteren van projecten?
Antwoord op vraag 92, 146
Er is niet direct een vergelijking te treffen met fondsen in andere landen. Er zijn
wel degelijk fondsen in andere landen, maar deze hebben meestal een andere hoofddoelstelling
dan het lange termijn verdienvermogen, zo kunnen nationale fondsen gericht zijn op
het beheren van strategische activa of het adresseren van marktfalen bij financiering
van ondernemingen.
Enkele EU-fondsen, waaronder de structuurfondsen en Horizon2020/Horizon Europe, hebben
een meer vergelijkbare doelstelling. De structuurfondsen worden toegewezen aan onderontwikkelde
regio’s en hebben voornamelijk economische convergentie ten doel. De belangrijkste
criteria voor de toewijzing van Horizon2020/Horizon Europe gelden zijn excellentie
en impact en daarmee lijkt het instrument meer op het Groeifonds. In bijlage G van
de brief over het Nationaal Groeifonds is een overzicht gegeven van enkele ervaringen
met fondsen in het buitenland.
Vraag 93
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen met het Sovereign Wealth Fund van Noorwegen?
Antwoord op vraag 93
Het Noorse Sovereign Wealth Fund (SWF) heeft als doel de volatiele en eindige inkomsten
uit grondstoffen, zoals olie en gas, te diversifiëren naar een stabiele(re) stroom
van inkomsten uit beleggingen, ook in de toekomst. Het gaat hier dus om een fonds
waarbij financiële reserves worden belegd die voortvloeien uit de opbrengsten van
de verkoop van grondstoffen. Bij het NGF is geen sprake van het beleggen van inkomsten
en worden de uitgaven gefinancierd door de overheidsschuld op te laten lopen. In het
geval van het NGF worden publieke investeringen gedaan, zonder dat hier een directe
rendementsdoelstelling aan zit. Projecten moeten bijdragen aan het algehele verdienvermogen
van de Nederlandse economie, maar de investeringen hoeven zichzelf niet terug te verdienen
in de vorm van direct rendement.
Vraag 94
Klopt het dat bij het Sovereign Wealth Fund bij een investeringsvoorstel gemeten wordt
wat het beleggingsrendement van dat bedrag zou zijn geweest?
Antwoord op vraag 94
Een Sovereign Wealth Fund is in de regel een beleggingsfonds, dat geld investeert
in verschillende activa, zoals aandelen en obligaties. De inkomsten die een dergelijk
fonds genereert zijn de beleggingsrendementen die uit de investeringen worden gehaald.
Dit is een andere vormgeving dan gekozen is voor het NGF, dat geen directe rendementsdoelstelling
kent, maar een maatschappelijk rendement beoogt.
Vraag 95
Waarom is het beleggingsrendement van het geïnvesteerde bedrag niet een betere maatstaf
dan het geschatte effect op het structureel bbp van Nederland in verhouding tot de
beoogde investeringsomvang, wat de maatstaf is van het NGF?
Antwoord op vraag 95
Juist door het geschatte effect op het structurele bbp als maatstaf te nemen wordt
geborgd dat investeringen aan de samenleving als geheel ten goede komen. Publieke
investeringen, bijvoorbeeld in kennis of onderwijs, hebben vaak geen direct beleggingsrendement.
Wel komen ze het verdienvermogen van de hele Nederlandse economie ten goede.
Vraag 101
Wie van de leden in de commissie heeft in het verleden omvangrijke investeringsbeslissingen
genomen die effect hebben gehad op het eigen inkomen en vermogen van het commissielid?
Antwoord op vraag 101
Met het oog op (de schijn van) belangverstrengeling benadrukt het kabinet dat commissieleden
vooraf transparant dienen te zijn over hun (neven)werkzaamheden en dat zij voor aanvang
van een adviesronde de omgang met belangen bespreekt en achteraf evalueert. Zie ook
de Kamerbrief Instellingsbesluit Nationaal Groeifonds.
Vraag 104
Kunnen op de drie investeringsterreinen concrete voorbeelden worden gegeven van projecten
die zouden kwalificeren voor het fonds, waarbij financiering nodig is omdat sprake
is van marktfalen?
Vraag 252
Kunt u wat betreft investeringen in menselijk kapitaal een indicatie geven van typen
eenmalige investeringsprojecten die zouden kunnen bijdragen aan het verdienvermogen
op de lange termijn en geen reguliere of structurele uitgaven betreffen, en dus in
aanmerking zouden komen voor een bijdrage uit het NGF?
Vraag 253
Kunt u wat betreft R&D en innovatie een indicatie geven van typen eenmalige investeringsprojecten
die zouden kunnen bijdragen aan het verdienvermogen op de lange termijn en geen reguliere
of structurele uitgaven van de Ministeries EZK en OCW betreffen (Toekomstfonds, Topsectoren,
NWO), en dus in aanmerking zouden komen voor een bijdrage uit het NGF?
Antwoord op vraag 104, 252 en 253
Of een voorstel wel of niet kwalificeert voor het fonds hangt van meer factoren af
dan enkel of er sprake is van marktfalen. Wel is dit een goed criterium om een beeld
te krijgen van het type voorstellen dat mogelijk aanspraak maakt op financiering.
Het gaat dan om projecten die met enkel marktfinanciering niet van de grond komen,
maar wel baten hebben voor de samenleving als geheel.
Er is bewust voor gekozen om het fonds op enige afstand van de politiek te plaatsen
en de inhoudelijke beoordeling van voorstellen bij een onafhankelijke commissie te
leggen. Het is dan ook niet wenselijk om nu al vooruit te lopen op concrete projecten
die aanspraak zouden maken op financiering uit het fonds. Voor veel voorbeelden geldt
bovendien dat de vormgeving van het precieze project uiteindelijk bepaalt of deze
in aanmerking komt voor financiering uit het fonds. Daar valt niet bij voorbaat al
een oordeel over te vellen; daar is juist de beoordeling door de toegangspoort en
beoordelingsadviescommissie voor nodig.
Vraag 106
Waarom wordt niet direct vanuit het fonds geïnvesteerd, maar worden de middelen eerst
naar een andere begroting overgeboekt?
Vraag 241
Waarom is het van belang om per geval te kunnen bekijken op welke manier een investering
het beste ondergebracht kan worden, via een begroting of direct vanuit het fonds?
Antwoord op vraag 106 en 241
In de toekomst kan ook direct vanuit het fonds worden geïnvesteerd, bijvoorbeeld wanneer
veldpartijen zonder tussenkomst van een departement een voorstel in hebben gediend.
In de meeste gevallen zal echter een bijdrage vanuit het fonds worden gedaan aan een
andere begroting. Dit heeft als voordeel dat er kan worden aangesloten bij bestaande
structuren, waarmee geborgd is dat het fonds snel van start kan gaan. Bovendien nemen
de bewindspersonen van de desbetreffende begroting ook de regie en daarmee de verantwoordelijkheid
over de uitvoering van het project binnen het beschikbaar gestelde budget.
Vraag 108
Waarom bedragen de feitelijke uitgaven vanuit het fonds 14 miljard euro tot aan 2025
in plaats van 20 miljard euro?
Antwoord op vraag 108
Dit betreft de kasuitgaven. Omdat het de nodige tijd kost voordat investeringen van
de grond komen is hiervoor een oplopende reeks in de begroting opgenomen, die over
een langere periode doorloopt.
Uitgaven fonds (in miljoenen euro)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
2027
2028
Totaal
Verplichtingen
4.000
4.000
4.000
4.000
4.000
20.000
Kas
1.000
2.000
3.000
4.000
4.000
3.000
2.000
1.000
20.000
Vraag 109
Zal worden geprobeerd bijdragen vanuit het fonds te koppelen aan financiering van
marktpartijen om de impact te vergroten?
Antwoord op vraag 109
Het is aan de indieners van een voorstel om te bepalen wat de totale financiële behoefte
is, welk deel door het NGF gefinancierd moet worden en hoe de rest van de financiering
wordt gerealiseerd. De toegangspoort controleert vervolgens o.a. of het voorstel additioneel
is aan private investeringen en de beoordelingsadviescommissie beoordeelt de impact.
Het is daarmee niet onwaarschijnlijk dat door (een aantal van) de indieners zal worden
geprobeerd om bijdragen vanuit het fonds te koppelen aan financiering van marktpartijen
om de impact te vergroten. Voorstellen worden in de toegangspoort getoetst op basis
van financiële kosten voor overheid en baten voor samenleving als geheel.
Vraag 112
Wie controleert de (zelfontwikkelde werkwijze van de) commissie? Wordt de eigen werkwijze
van de commissie nog ter goedkeuring voorgelegd aan de Kamer?
Antwoord op vraag 112
De commissie legt verantwoording over hun werkwijze af aan de Ministers van Fin en
EZK. Verder rapporteert de commissie publiekelijk over haar werkzaamheden in een jaarlijks
verslag. Hierin licht ze onder meer toe hoe de adviezen tot stand zijn gekomen, welk
proces hierbij is doorlopen en welke analytische methoden zijn gebruikt. Ook de evaluaties
van afgeronde projecten worden hierin opgenomen, inclusief eventuele lessen die getrokken
worden voor de beoordeling van toekomstige projecten. De werkwijze wordt niet ter
goedkeuring voorgelegd aan de Kamer, maar uiteraard legt het kabinet daarover verantwoording
af aan de Kamer.
Vraag 115
Hoe verhoudt het feit dat «het fonds richt nadrukkelijk richt op investeringen met
een publiek belang die ten dienste staan van het verdienvermogen van Nederland, maar
waarop geen voldoende privaat rendement kan worden behaald» zich tot het criterium 4
uit Bijlage B dat het voorstel vooral «additioneel moet zijn aan private investeringen?
Antwoord op vraag 115
Wanneer er door een private partij een business case gemaakt kan worden en een direct financieel rendement kan worden behaald, kan een
voorstel ook de private markt worden gefinancierd. In dat geval is er dus geen financiering
vanuit het NGF wenselijk. Dit zou namelijk betekenen dat er sprake kan zijn van verdringing
of vervanging van private investeringen. Dit wordt geformaliseerd in criterium 4 uit
Bijlage B. Het uitgangspunt is dat het fonds enkel optreedt waar sprake is van marktfalen.
Vraag 116
Op welke manier(en) gaan de fondsbeheerders beoordelen of de vakdepartementen onbevooroordeeld
zijn?
Antwoord op vraag 116
In de voorziene toetsing van de voorstellen is sprake van twee stappen: (1) een toegangspoort
en (2) een impactanalyse. De toegangspoort wordt uitgevoerd door de fondsbeheerders;
de impactanalyse is de verantwoordelijkheid van de commissie. De vakdepartementen
hebben hier in principe geen rol. Met de toegangspoort wordt beoogd dat de commissie
alleen voorstellen beoordeelt die aan de voorwaarden van het Groeifonds voldoen. De
toegangspoort controleert o.a. of een voorstel additioneel is aan bestaande publieke
investeringen en of het gaat om niet-reguliere, niet-structurele uitgaven, maar afgebakende
investeringsprojecten. Hiermee wordt voorkomen dat departement regulier beleid uit
het NGF financieren.
Vervolgens is het de taak van de beoordelingscommissie om deze plannen te beoordelen
op basis van een analyse van het effect op het verdienvermogen met inachtneming van
de financiële kosten. Daarnaast moeten de maatschappelijke kosten en baten, zoals
leefbaarheid, van een voorstel positief zijn en moet de commissie voldoende vertrouwen
hebben in de kwaliteit en uitvoerbaarheid van het voorstel. En mag een voorstel niet
strijdig zijn met de ambities van het kabinet, bijvoorbeeld op het gebied van het
vestigingsklimaat, de ruimtelijke ordening en het klimaat. Ten slotte besluit het
kabinet, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden
gefinancierd. Dit proces borgt dat alleen de beste voorstellen worden geselecteerd.
Vraag 117
Hoe wordt geborgd dat geaccepteerde voorstellen, die het verdienvermogen vergroten
maar een langere adem nodig hebben van bijv. tien jaar of meer, niet na vijf jaar
al bij de evaluatie al worden gestopt?
Antwoord op vraag 117
Vanuit dit fonds wordt geïnvesteerd in het verdienvermogen van de komende 10–20 jaar.
Voor geaccepteerde investeringsvoorstellen die een wat langere adem nodig hebben dan
5 jaar, maar wel nog steeds aan de voorwaarden voldoen, zullen de vooraf ingeschatte
middelen beschikbaar gesteld worden om ze mogelijk te maken.
Vraag 118
Wie voert de vooranalyse uit voordat investeringsvoorstellen worden doorgeleid naar
de onafhankelijke commissie?
Antwoord op vraag 118
De Ministeries van Fin en EZK voeren als fondsbeheerders gezamenlijk de toegangspoort
uit voordat voorstellen worden doorgeleid naar de commissie. De eindverantwoordelijkheid
voor de toegangspoorttoets ligt bij de Ministers van deze beide ministeries.
Vraag 119
Op welke manier(en) wordt vastgesteld dat de geraamde bijdrage aan het verdienvermogen
wordt gerealiseerd?
Antwoord op vraag 119
Om niet alleen in de toetsingsfase op de kwaliteit van de voorstellen toe te zien,
wordt er een monitorings- en evaluatiesystematiek uitgewerkt. Waar opportuun wordt
met een gefaseerde financiering gewerkt, waarbij de projecteigenaren per projectfase
de voortgang en geboekte successen demonstreren alvorens over te gaan naar de volgende
fase. De beoordelingsadviescommissie kan bij het beoordelen van investeringsvoorstel
adviseren over wanneer een dergelijke gefaseerde financiering opportuun is.
In het jaarverslag van het fonds wordt verantwoording afgelegd over de selectie aan
investeringsvoorstellen, de uitvoering en de verwachte bijdrage aan de groei. De daadwerkelijke
versterking van het verdienvermogen zal zich op lange termijn pas materialiseren.
Vraag 120
In hoeverre wordt een groei in het aantal bedrijven meegenomen als indicator voor
de groei?
Antwoord op vraag 120
Op dit moment wordt de indicator van het aantal bedrijven niet meegenomen als indicator
voor groei. In wezen is in economische groei de toegevoegde waarde of de productiviteit
van bedrijven belangrijker dan het aantal. Dat neemt niet weg dat bedrijven een belangrijke
kracht vormen achter economische groei.
Vraag 121
In hoeverre speelt een bijdrage aan de exportwaarde een rol in de beoordeling van
het verdienvermogen?
Antwoord op vraag 121
Aangezien exportwaarde een belangrijk deel uitmaakt van de toegevoegde waarde en daarmee
het verdienvermogen, speelt exportwaarde een impliciete rol in de beoordeling. De
beoordelingscommissie bepaalt zelfstandig haar analytische methoden en zal daarbij
toelichten in welke mate zij exportwaarde laten meewegen in de totstandkoming van
het oordeel.
Vraag 124
Kunt u aangeven wat de concrete ambitie is van het NGF?
Antwoord op vraag 124
Het verhogen van het verdienvermogen (structureel bbp) van Nederland. Met een substantiële
verhoging van de structurele economische groei kunnen andere ambities waargemaakt
worden. Een hogere economische groei is namelijk geen doel op zich, maar een middel
om maatschappelijke doelstellingen en welvaart in brede zin te bevorderen. Een belangrijke
doelstelling is dat Nederland ook in de toekomst kan blijven profiteren van hoogwaardige
collectieve arrangementen, zoals onze gezondheidszorg en pensioenen. Maar ook van
kwalitatief hoogstaand onderwijs, uitstekende infrastructuur en een aantrekkelijke
ruimtelijke omgeving. Het kabinet wil daarnaast dat huishoudens vooruitgang blijven
merken in hun portemonnee. Door de productiviteit van de Nederlandse economie te vergroten,
neemt ons nationale inkomen in de toekomst toe. Dit vergroot de bestedingsruimte van
huishoudens en bedrijven. Daarnaast leidt dit tot meer belastinginkomsten voor de
overheid, waardoor Nederland ook in de toekomst kan blijven profiteren van hoogwaardige
collectieve arrangementen.
Vraag 125
Hoeveel procent moet het bbp binnen hoeveel tijd toenemen door het NGF?
Vraag 126
Welke bijdrage aan het verdienvermogen van Nederland verwacht u voor 2040 te behalen?
Vraag 167
Welke stevige groei op lange termijn moet behaald worden, afgezet tegen de verschillende
CPB-scenario’s rond de economische gevolgen van COVID-19?
Antwoord op vraag 125, 126, 167
Het Groeifonds beoogt het verdienvermogen, ofwel het structurele bruto binnenlands
product (bbp) van Nederland te verhogen. Voorstellen zullen dus getoetst worden op
hun vermogen om een structurele bbp-verhoging in Nederland teweeg te brengen. Er is
geen kwantitatieve doelstelling vastgesteld voor het totale fonds. Aangezien het nog
onduidelijk is welke projecten uitgevoerd zullen worden is het op dit moment niet
mogelijk een realistische inschatting te maken van het uiteindelijke structurele bbp-effect
van het totale fonds. Daarnaast is het niet voor alle projecten even gemakkelijk om
de bbp-effecten te kwantificeren, zoals bij fundamenteel onderzoek.
Vraag 127
Welke projecten ter bestrijding van werkloosheid kunt u noemen?
Antwoord op vraag 127
Het fonds is in de eerste plaats gericht op het vergroten van het verdienvermogen
van de Nederlandse economie. Het ligt voor de hand dat projecten daarmee ook positieve
effecten hebben op de werkgelegenheid, maar dit is geen criterium waar direct op wordt
beoordeeld. In het geval van bijvoorbeeld een groot infrastructureel project valt
te verwachten dat hier (in ieder geval tijdelijk) ook extra werkgelegenheid mee gepaard
gaat.
Vraag 130
Hoe wordt de 20 miljard euro van het NGF verdeeld over de drie gebieden waarin geïnvesteerd
mag worden (kennisontwikkeling, onderzoek en ontwikkeling en innovatie en infrastructuur)?
Kunt u dit uitsplitsen?
Vraag 164
Hoe wordt het budget verdeeld over de drie terreinen kennisontwikkeling, R&D en innovatie
(R&D&I) en fysieke infrastructuur? Is daarbij een balans leidend of de kwaliteit van
de individuele projecten?
Vraag 196
Waarom wordt ervoor gekozen om de verplichtingen en uitgaven in 2021 gelijkelijk over
de drie beleidsartikelen te verdelen?
Vraag 203
Kan er ongelimiteerd worden afgeweken van de goedgekeurde budgetverdeling tussen de
investeringsterreinen?
Vraag 205
Op basis waarvan en op welke manier kan van de door het parlement goedgekeurde verdeling
van budgetten worden afgeweken?
Vraag 250
In hoeverre is er sturing op spreiding over categorieën bij de voorgenomen eerste
presentatie van investeringen begin 2021?
Vraag 257
Hoe wordt gezorgd dat in de selectie van projecten de drie pijlers evenredig vertegenwoordigd
worden?
Vraag 258
Is het een doel om in elk van de drie pijlers evenredig deelprojecten te selecteren?
Antwoord op vraag 130, 164, 196, 203, 205, 250, 257 en 258
In de ontwerpbegroting van het NGF is het budget evenredig verdeeld over de drie gebieden.
Hiervoor is gekozen omdat het kabinet op voorhand geen aanleiding heeft om meer budget
aan de ene of aan de andere pijler toekennen. De uiteindelijke verdeling hangt af
van welke projecten op basis van de toetsing door de beoordelingsadviescommissie het
meest bijdragen aan het verdienvermogen binnen de criteria van het fonds. Het is geen
vereiste dat het budget exact evenredig verdeeld wordt over de investeringsterreinen.
De commissie adviseert over een totaalpakket van projecten. De commissie streeft in
haar advies wel een evenwichtige meerjarige balans tussen de verschillende terreinen
na. Vervolgens besluit het kabinet, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten
uit het fonds worden gefinancierd. Indien het uiteindelijke pakket aan projecten qua
verdeling over de terreinen afwijkt van de geautoriseerde middelen per artikel, dient
dit te worden verwerkt in een suppletoire begroting. Er is hierbij in principe geen
limiet aan hoeveel mag worden afgeweken van de aanvankelijke verdeling.
Vraag 132
Is de deadline voor indienen van 1 november niet te vroeg om tot kwalitatief goede
voorstellen te komen?
Antwoord op vraag 132
Om ervoor te zorgen dat er kwalitatief goede voorstellen worden ingediend, is er,
in samenwerking met de indienende ministeries, voor de zomer al begonnen met het zoeken
naar investeringsmogelijkheden. Er is in deze ronde dus nog geen brede uitvraag voor
projecten gedaan, maar er is gekozen voor indiening van voorstellen die op korte termijn
al kansrijk zijn. In 2021 start een nieuwe ronde waarvoor partijen nu kwalitatief
goede voorstellen kunnen ontwikkelen.
Vraag 133
Bij wie komt de uiteindelijke verantwoordelijkheid te liggen? Is dat de Minister?
Hoe kan de Minister verantwoordelijk gehouden worden?
Antwoord op vraag 133
De Minister van EZK is beleidsmatig en formeel verantwoordelijk voor de begroting
van het Nationaal Groeifonds, maar trekt in beleidsmatige zin gezamenlijk en gelijkwaardig
op met de Minister van Financiën. In het jaarverslag van het fonds wordt verantwoording
afgelegd over de selectie aan investeringsvoorstellen, de uitvoering en de verwachte
bijdrage aan de groei.
Als een project is goedgekeurd neemt de verantwoordelijke bewindspersoon de regie
over de uitvoering binnen het daarvoor beschikbaar gestelde budget, en daarmee de
verantwoordelijkheid. Bij directe uitgaven uit het fonds is dit de Minister van EZK.
Vraag 135
Heeft het kabinet geen eigen visie voor bestedingsdoelen die de economie zouden aanjagen?
Antwoord op vraag 135
De investeringsterreinen van het fonds sluiten aan bij de groeistrategie (zie Kamerbrief
over groeistrategie voor Nederland op de lange termijn, 13-12-2019) voor de komende
decennia die het kabinet heeft uitgewerkt.1 In deze groeistrategie constateert het kabinet dat er aanleiding is voor extra investeringen,
van incidentele en niet-reguliere aard, om het verdienvermogen te versterken. Vooral
binnen (1) kennisontwikkeling, (2) research & development (R&D) en innovatie en (3) infrastructuur
liggen kansen om de productiviteit te verhogen. Met een leidende rol voor de onafhankelijke
commissie en een vooraf vastgesteld toetsingskader, wordt vervolgens bevorderd dat
de selectie van projecten leidt tot een doelmatige en doeltreffende besteding van
de middelen uit het fonds.
Vraag 136
Welke rol spelen de ministeries in het aandragen van en informatie verschaffen over
projecten?
Antwoord op vraag 136
Voor de eerste ronde van het Groeifonds zijn drie coördinerende bewindspersonen van
ministeries aangesteld, die elk een beperkt aantal voorstellen op één terrein mogen
indienen. Dit is gedaan om het beoordelingsproces zo behapbaar mogelijk te houden
om zo snel mogelijk te kunnen beginnen met investeren.
In volgende rondes van investeringen kunnen voorstelindieners hun voorstel indienen
bij het ministerie dat verantwoordelijk is voor het onderwerp van de aanvraag, of
men dient zelf een voorstel rechtstreeks in via een subsidieregeling. De precieze
vormgeving van dit proces zal dit najaar bekend worden gemaakt.
Vraag 139
Welk financieel belang hebben de commissieleden bij gecontinueerde deelname aan de
commissie (salaris, (reis)kostenvergoedingen, bonussen etc.)?
Vraag 140
Hoe verhoudt de financiële compensatie zich tot de tijdsbesteding van de commissieleden?
Vraag 141
Hebben de commissieleden naast hun functie als commissielid nog tijd om een volledige
voltijdsfunctie daarnaast te bekleden?
Vraag 143
Is het opportuun om slechts tien mensen in deeltijd te laten beslissen over besteding
van 20 miljard euro?
Antwoord op vraag 139, 140, 141 en 143
De commissieleden krijgen een vaste vergoeding per maand, waarbij het salaris wordt
vastgesteld op schaal 18 van paragraaf 6.3 van de CAO Rijk. De arbeidsduurfactor wordt
vastgesteld op 0,111 gebaseerd op gemiddeld 4 gewerkte uren per week. Commissieleden
hebben de mogelijkheid om af te zien van deze vergoeding.
Het is dus mogelijk voor commissieleden om hun functie bovenop hun reguliere werkzaamheden
te bekleden.
De commissie is eindverantwoordelijk voor het advies aan de politiek over een totaalpakket
aan projecten. De commissie wordt hierbij ondersteund door het CPB, een stafbureau
en een flexibele pool van deskundigen die sectorspecifieke expertise kan bieden:
• Het CPB krijgt binnen de commissie een speciale rol krijgt op basis waarvan het voorstellen
mede beoordeelt op deelcriteria zoals legitimiteit, efficiëntie en effectiviteit.
Om de onafhankelijke positie van het CPB te bewaken zal het CPB niet meebeslissen
over de selectie van investeringsvoorstellen.
• De commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een stafbureau.
• Tenslotte kan de commissie een beroep doen op sectorspecifieke expertise, bijvoorbeeld
van AWTI, PBL, KIM, SCP of NWO.
Vraag 142
Wat gebeurt er als een project mislukt?
Vraag 239
Waarom neemt de verantwoordelijke bewindspersoon de regie over de uitvoering binnen
het daarvoor beschikbaar gestelde budget?
Antwoord op vraag 142, 239
Als een project is goedgekeurd neemt de verantwoordelijke bewindspersoon de regie
over de uitvoering binnen het daarvoor beschikbaar gestelde budget. Zo kan niet enkel
in de toetsingsfase op de kwaliteit van de voorstellen toegezien worden, maar kan
dit door middel van monitoring ook tijdens de uitvoering plaatsvinden. Waar opportuun
wordt met een gefaseerde financiering gewerkt, waarbij de projecteigenaren per projectfase
de voortgang en geboekte successen demonstreren alvorens over te gaan naar de volgende
fase. De beoordelingsadviescommissie kan bij het beoordelen van investeringsvoorstel
adviseren over wanneer een dergelijke gefaseerde financiering opportuun is. Wanneer
een project niet voldoet aan de vooraf vastgestelde doelen, kan bij gefaseerde financiering
besloten worden de verdere financiering aan het project te beëindigen.
Vraag 147
Aan welke investeringsterreinen komt het fonds tegemoet (zie bijv. Frankrijk dat inzet
op klimaattransitie en bevordering sociale cohesie, en Duitsland dat inzet op digitalisering
en vergroening)?
Antwoord op vraag 147
In de Miljoenennota 2020 zijn drie investeringsterreinen geformuleerd die het meest
kunnen bijdragen aan de productiviteitsgroei, en daarmee het verdienvermogen. Deze
terreinen komen ook terug in de groeistrategie. Deze terreinen zijn van groot belang
voor het verdienvermogen van de Nederlandse economie. Daarnaast lenen deze terreinen
zich voor tijdelijke investeringsimpulsen, die niet leiden tot structureel hogere
uitgaven. Het is immers niet de bedoeling dat het fonds wordt gebruikt voor reguliere
uitgaven.
De investeringsterreinen zijn:
1. Kennisontwikkeling
2. Research & development (R&D) en innovatie
3. Infrastructuur
Zie voor verdere toelichting over de drie investeringsterreinen bijlage A van de Kamerbrief
Nationaal Groeifonds.
Vraag 148
Hoe wordt strijdigheid van voorstellen met de ambities van het kabinet op de gebieden
vestigingsklimaat, ruimtelijke ordening en het klimaat voorkomen? Wat als een project
wel strijdig is met ambities, maar desondanks de economie kan aanjagen?
Vraag 235
Hoe zal worden getoetst op de voorwaarde dat de geselecteerde projecten niet ingaan
tegen bestaand beleid?
Vraag 285
Hoe beoordeelt de commissie of voorstellen niet strijdig zijn met de ambities van
het kabinet?
Antwoord op vraag 148, 235 en 285
Het kabinet besluit uiteindelijk, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten
uit het fonds worden gefinancierd. Het is daarbij uiteindelijk aan het kabinet om
te oordelen of voorstellen niet strijdig zijn met bestaand beleid en ambities op andere
terreinen. Als een project de economie kan aanjagen maar wel strijdig is met deze
ambities, zal het kabinet dit project niet selecteren.
Vraag 149
Hoe verhoudt het feit dat niet is vastgelegd hoe de commissie tot beslissingen komt
en aan welke criteria projecten moeten voldoen zich met de onafhankelijkheid van de
commissie en transparantie omtrent besluitvorming?
Antwoord op vraag 149
De taak van deze commissie is om projecten te beoordelen op basis van een analyse
van het effect op het verdienvermogen en de financiële kosten. Ook moeten de maatschappelijke
kosten en baten van een voorstel positief zijn. De commissie opereert onafhankelijk
in de zin dat zij zelfstandig besluit over haar werkwijze en gebruik van analytische
methoden.
De adviezen van de commissie worden openbaar gemaakt. De commissie legt daarnaast
in een jaarlijks verslag verantwoording af over haar werk. Hierin licht ze bijvoorbeeld
toe hoe de adviezen tot stand zijn gekomen, welk proces hierbij is doorlopen en welke
analytische methoden zijn gebruikt. Ook de evaluaties van afgeronde projecten worden
hierin opgenomen, inclusief eventuele lessen die getrokken worden voor de beoordeling
van toekomstige projecten.
Vraag 153
Worden de beheers- en onderhoudskosten van geselecteerde projecten ook gedekt door
het toegekende budget en, zo ja, hoe lang?
Vraag 171
Hoe wordt omgegaan met structurele kosten die eventueel uit infrastructuurprojecten
voortkomen?
Antwoord op vraag 153 en 171
Het is mogelijk om in de aanvraag van een project een (niet-structurele) bijdrage
uit het fonds te vragen voor beheer- en onderhoudskosten. Een project moet een heldere
exitstrategie hebben om in aanmerking te komen voor financiering uit het fonds. Hierin
staat beschreven of en hoe de investering wordt voortgezet en gefinancierd na het
verstrijken van de einddatum. Ook wordt aangegeven hoe meerjarig doorlopende kosten
van de investering, zoals beheer- en onderhoudskosten, worden gefinancierd zonder
dat deze het generale beeld belasten en of hier een (niet-structurele) bijdrage uit
het fonds voor wordt gevraagd.
Vraag 154
Wordt het parlement actief geïnformeerd over de toegewezen en afgewezen projecten?
Zo ja, wanneer en is dat structureel?
Antwoord op vraag 154
Tijdens de jaarlijkse Staat van de Economie worden de projecten gepresenteerd die
via het Groeifonds (mede) gefinancierd zullen worden. Ook worden de adviezen van de
commissie dan openbaar gemaakt via een brief aan de Kamer. Hierbij worden ook de voorstellen
die door de commissie zijn beoordeeld openbaar gemaakt.
Vraag 156
Welke overwegingen heeft u gehanteerd, naast de specifieke deskundigheid van de leden,
bij de samenstelling van de commissie die de groeifondsaanvragen gaat beoordelen?
Vraag 211
Hoe heeft de selectie van de onafhankelijke commissie plaatsgevonden? Waarom zijn
er ook politiek geprofileerde personen geselecteerd?
Antwoord op vragen 156 en 211
Er is bij de samenstelling van de beoordelingscommissie gestreefd naar het bijeenbrengen
van relevante kennis en ervaring om een goede integrale beoordeling van de projecten
te maken. Het ideale palet van kennis en ervaring dat de commissieleden gezamenlijk
afdekken is:
• Wetenschappelijke kennis van economische groei en verdienvermogen. Bij voorkeur met
(wetenschappelijk) kennis over economische groei in relatie tot een van de drie domeinen:
o Onderwijs
o Innovatie en R&D
o Infrastructuur
• Ervaring in het bedrijfsleven
• Ervaring in opschaling en/of innovatieve ecosystemen
• Verstand van investeringen
• Bestuurlijke ervaring
Naast bovengenoemde inbreng is rekening gehouden met een evenwichtige man-vrouwverhouding.
Vraag 157
Ziet u het risico dat de bestaande commissie te veel de gevestigde orde vertegenwoordigt?
Antwoord op vraag 157
De commissieleden zijn geselecteerd op basis van met name hun deskundigheid, ervaring
en onderlinge diversiteit. Het belangrijkste doel is daarbij om de commissie zo goed
mogelijk te equiperen voorstellen te beoordelen en te selecteren. Het al dan niet
vertegenwoordigen van de gevestigde orde beschouw ik met dat doel voor ogen niet als
risico.
Vraag 159
Hoe gaat u het groeifonds benutten om de wooncrisis te bestrijden?
Antwoord op vraag 159
Het groeifonds heeft als doel het verdienvermogen te vergroten in het kader van brede
welvaart. Vanuit dit fonds wordt geïnvesteerd in het verdienvermogen van de komende
10–20 jaar, maar uitsluitend op een manier die ook bijdraagt aan de brede welvaart.
Een van de vereisten van het fonds is namelijk dat de som van de maatschappelijke
kosten en baten positief is. Wonen is hierbij één van de onderdelen die meegenomen
wordt.
Concreet kunnen er projecten ingediend worden op het gebied van de investeringsterreinen
die naast het vergroten van het verdienvermogen ook de huidige uitdagingen op het
gebied van wonen helpen adresseren. Zo kan door middel van de aanleg van infrastructuur
voor personenvervoer de vraag naar woningen uitgespreid worden over het land en daarmee
lokaal de woningtekorten verminderen. Daarnaast zijn er ook projecten mogelijk met
betrekking tot innovatie in de bouwsector.
Vraag 160
Hoe gaat u het groeifonds benutten om de grote tekorten in de publieke sector (zoals
het aantal zorgmedewerkers, leraren en politieagenten) op te lossen?
Antwoord op vraag 160
Het groeifonds heeft als doel het verdienvermogen te vergroten in het kader van brede
welvaart. Vanuit dit fonds wordt geïnvesteerd in het verdienvermogen van de komende
10–20 jaar, maar uitsluitend op een manier die ook bijdraagt aan de brede welvaart.
Een van de vereisten van het fonds is namelijk dat de som van de maatschappelijke
kosten en baten positief is. Onderdeel van zulke investeringen kunnen bijvoorbeeld
innovaties zijn die de productiviteit in de publieke sector bevorderen, waardoor personeelstekorten
deels opgelost kunnen worden. Maar juist door in te zetten op het verhogen van het
toekomstige verdienvermogen, zorgt het fonds ervoor dat Nederland de middelen heeft
om grote uitdagingen als de klimaatverandering en een vergrijzende bevolking te adresseren.
Vraag 161
Kunt u de route van een suggestie tot een daadwerkelijke investering schetsen?
Antwoord op vraag 161
Dit proces bestaat uit vier stappen.
Allereerst wordt een voorstel aangedragen bij een vakdepartement, die het vervolgens
zal doorgeleiden naar de fondsbeheerders (EZK en FIN). In de toekomst is het de bedoeling
dat veldpartijen ook direct een voorstel kunnen indienen. Het proces hiervoor moet
nog nader worden uitgewerkt, ook op basis van de ervaringen van nu uit de eerste ronde.
Ten tweede worden voorstellen beoordeeld door de fondsbeheerders (Ministeries van
Economische Zaken en Financiën) in de «toegangspoort». Het betreft hier een technische
toets op basis van acht vooraf vastgestelde criteria, zoals de praktische uitvoerbaarheid
en additionaliteit aan publieke investeringen (zie bijlage B uit de Kamerbrief Nationaal
Groeifonds).
Als de toegangspoort geen bezwaren signaleert op de afwijzingscriteria, dan wordt
het voorstel doorgestuurd naar de beoordelingsadviescommissie. Zij beoordeelt het
voorstel op basis van een analyse van het effect op het verdienvermogen met inachtneming
van de financiële kosten. Daarnaast moeten de maatschappelijke kosten en baten, zoals
leefbaarheid, van een voorstel positief zijn en moet de commissie voldoende vertrouwen
hebben in de kwaliteit en uitvoerbaarheid van het voorstel. Ten slotte mag een voorstel
niet strijdig zijn met de ambities van het kabinet. De commissie stelt vervolgens
een advies op voor het kabinet over welke projecten in aanmerking zouden moeten komen
voor financiering uit het fonds.
Tot slot besluit het kabinet, op voordracht van het advies van de commissie, over
de toekenning van gelden aan voorstellen. Daarbij kan het kabinet niet besluiten om
een voorstel dat negatief is beoordeeld door de commissie, alsnog budget toe te kennen.
Afwijkende verdelingen over de artikelen en bijdragen aan de begrotingen van ontvangende
departementen worden via een suppletoire begroting aan het parlement voorgelegd.
Vraag 162
Kunt u uitleggen hoe de Kamer kan besluiten tot een investering uit het groeifonds?
Vraag 163
Kunt u de rol van de Kamer bij het groeifonds uitleggen?
Vraag 182
Op welke momenten heeft de Tweede Kamer invloed op het NGF?
Vraag 217
Krijgt het parlement de mogelijkheid om bepaalde projecten zelf aan te dragen?
Antwoord op vraag 162, 163, 182 en 217
Er is wat betreft de betrokkenheid van het parlement in de basis geen verschil tussen
het fonds en andere uitgaven op de begroting. Het parlement is via het budgetrecht
en informatierecht betrokken bij het fonds. Het parlement geeft, door de begroting
goed te keuren, autorisatie om de geraamde middelen per artikel te besteden aan de
desbetreffende investeringsterreinen. Afwijkende verdelingen over de artikelen en
bijdragen aan de begrotingen van ontvangende departementen worden via een suppletoire
begroting eveneens aan het parlement voorgelegd. In lijn met het reguliere begrotingsproces
vindt autorisatie op artikelniveau plaats. Autorisatie ziet daarom niet op projecten
of instrumenten binnen artikelen. Het indienen van een amendement is net als bij andere
begrotingswetten mogelijk volgens de reguliere procedure. Alle partijen kunnen in
de structurele situatie voorstellen aandragen bij het vakdepartement. Het vakdepartement
geleidt het voorstel vervolgens formeel door naar de fondsbeheerders. Via deze route
kan de Kamer in theorie ook uitgewerkte voorstellen aandragen, die vervolgens het
reguliere selectieproces doorlopen.
Vraag 165
Hoe worden de bestedingen vanuit het NGF getoetst op artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet?
Antwoord op vraag 165
Een onafhankelijke commissie beoordeelt ingediende investeringsvoorstellen op hun
impact op het verdienvermogen, binnen de randvoorwaarden van het fonds, en selecteert
een totaalpakket aan projecten die op een doelmatige en doeltreffende manier bijdragen
aan de doelstellingen van het fonds. Uw Kamer wordt rond de jaarlijkse Staat van de
Economie in februari per brief geïnformeerd over de projecten die via het Nationaal
Groeifonds (mede) gefinancierd zullen worden. In deze brief zal voor het totaalpakket
aan projecten ook de toelichting worden opgenomen die conform artikel 3.1 CW is vereist.
Vraag 168
Welke positieve bijeffecten van investeringen in het verdienvermogen kunnen naar verwachting
op korte termijn de economie stimuleren?
Antwoord op vraag 168
Het stimuleren van de economie op korte termijn is geen expliciet doel van het fonds
en hier zal dan ook niet op worden gestuurd in de beoordeling van voorstellen. Vanzelfsprekend
kunnen grote investeringen er wel voor zorgen dat de economie ook op de korte termijn
een impuls krijgt. Daarbij moet rekening worden gehouden met de aanlooptijd van bepaalde
investeringen. De verwachte kasuitgaves liggen in het begin dan ook nog lager dan
het totaal aan verplichtingen dat kan worden aangegaan.
Vraag 169
Komt de toekenning van budgetten op projecten op tijd om ons uit de crisis te investeren
(anticyclisch)?
Vraag 267
Is een anticyclisch effect van de investering een selectiecriterium?
Vraag 268
Hoe wordt voorkomen dat het NGF alleen projecten selecteert met een lange aanlooptijd
zodat in plaats van het gewenste anticyclisch effect een procyclisch effect ontstaat?
Vraag 269
Zijn er duurzame groene projecten met een anticyclische werking?
Antwoord op vraag 169, 267, 268 en 269
Het is geen expliciet doel van het fonds om ons uit de crisis te investeren. De noodpakketten
dienen om Nederland door de crisis te helpen. Het fonds is primair bedoeld voor het
vergroten van het verdienvermogen op de lange termijn. Een positief bijeffect kan
zijn dat de investeringen bijdragen aan het herstel uit de crisis. Daarom wordt ook
ingezet op het al honoreren van de eerste investeringsprojecten dit najaar. Daarmee
zullen in 2021 al de eerste uitgaves gedaan kunnen worden. Het hebben van een anticyclisch
effect is echter geen selectiecriterium.
Vraag 170
Hoe is geborgd dat bijdragen vanuit het NGF daadwerkelijk moeten bijdragen aan extra
economische groei en verdienvermogen?
Vraag 186
Hoe wordt de bijdrage aan het verdienvermogen in termen van structureel BBP bepaald
en geborgd?
Vraag 234
Welk toetsingskader wordt gehanteerd voor het bepalen van de structurele bbp-bijdrage?
Antwoord op vraag 170, 186 en 234
De bijdrage aan het verdienvermogen/economische groei is het leidende criterium in
de selectie van projecten. Bijlage C van de Kamerbrief Nationaal Groeifonds gaat daarop
in.
De indieners moeten zelf een onderbouwing van het verdienvermogen aanleveren, waarna
de beoordelingscommissie een analyse doet van het geschatte effect op het verdienvermogen,
om zo de voorstellen te selecteren die daar het meest aan bijdragen.
De commissie opereert onafhankelijk en kan naar eigen inzicht de beoordelingscriteria
om de impact op het verdienvermogen te toetsen nader verfijnen over de tijd. Ook kan
de commissie waar opportuun gebruik maken van de kennis uit bestaande analytische
tools en selectiemethoden die worden gehanteerd bij bestaande investeringsfondsen,
zoals de EU-fondsen.
In zijn algemeenheid geldt dat de omvang van onze welvaartsgroei wordt bepaald door
twee factoren: hoeveel wij werken (participatie) en wat we met elkaar voortbrengen
(productiviteit). Omdat het door vergrijzing lastig is de participatie substantieel
te verhogen, is de productiviteit op lange termijn het meest bepalend voor onze materiële
welvaart. Voor infrastructuur biedt de richtlijn voor maatschappelijke kosten-batenanalyse
(Leidraad OEI) goede richtlijnen voor het inschatten en kwantificeren van bbp-effecten.
Voor onderwijs biedt de CPB-publicatie Kansrijk onderwijsbeleid (2016) handvatten.
Voor met name R&D en innovatie voorstellen zal er sprake zijn van een grotere onzekerheidsmarge
en bandbreedte van mogelijke uitkomsten. Voorstellen op het terrein R&D en innovatie
kunnen bijvoorbeeld een analyse van de relevante markt, de positie die Nederland in
deze markt heeft of kan bereiken en de kwaliteit van het voorstel en het consortium
behoeven. In aansluiting op de groeistrategie winnen voorstellen aan kracht als deze
gericht zijn op complete ecosystemen voor onderzoek en innovatie.
Wanneer het niet mogelijk is om een kwantitatieve schatting van het bbp-effect te
berekenen, kunnen er per terrein nadere criteria door de commissie gehanteerd worden
om voorstellen op hun bijdrage aan lange termijn verdienvermogen te beoordelen.
Vraag 172
Wat is het effect van meer investeringen in productiviteitsgroei op verdergaande mechanisering
en daarmee indirect op scheppen van, dan wel verdwijnen van, werkgelegenheid?
Antwoord op vraag 172
Dit hangt af van waarin geïnvesteerd zou worden. Maar het investeren in verdergaande
mechanisering vanuit het Groeifonds zou een mogelijkheid zijn voor het verbeteren
van het verdienvermogen. Bij investeringen vanuit het Groeifonds wordt het verdienvermogen
van Nederland vooropgesteld. Het verdienvermogen en werkgelegenheid liggen in elkaars
verlengde. Economische activiteit is immers goed voor werkgelegenheid. Productiviteitsgroei
zorgt er tevens voor dat werkgelegenheid vrijgemaakt kan worden voor banen waar tekorten
heersen, denk aan de techniek en de ICT, maar ook aan de zorg. Productiviteitsgroei
is bovendien van belang om in mondiaal perspectief concurrerend te blijven. Een goede
concurrentiepositie is positief voor de werkgelegenheid.
Vraag 173
Wat is na de groeistrategie van een jaar geleden nu de stand van zaken op de brede
agenda van het kabinet, verder dan het NGF, om het duurzaam verdienvermogen op de
lange termijn te versterken?
Vraag 254
Wat zijn nog de stappen van dit kabinet op het genoemde brede actieplan als follow
up op de groeistrategie?
Antwoord op vraag 173 en 254
Op 13 december 2019 is de groeistrategie naar de Tweede Kamer verzonden. Deze strategie
bevat zes sporen om het duurzaam verdienvermogen op lange termijn te versterken. Het
Nationaal groeifonds levert een bijdrage aan een aantal van deze sporen, maar omvat
niet de gehele groeistrategie. In het najaar zal een voortgangsbrief over de gehele
breedte van de groeistrategie naar de Kamer worden verzonden. Deze voortgangsbrief
was aanvankelijk gepland om voor de zomer te verschijnen, maar heeft door de coronacrisis
enige vertraging opgelopen, net zoals ook de brief over de groeifonds een paar maanden
later naar de Kamer is verzonden dan eerder was voorzien.
Vraag 175
Hoe wordt het expliciet vergroten van de bestedingsruimte van huishoudens en bedrijven
verankerd in het NGF?
Antwoord op vraag 175
Het Nationaal Groeifonds stuurt op vergroting van het bbp. Het gevolg daarvan is dat
de bestedingsruimte van huishoudens en bedrijven toeneemt, mits de bestedingen aan
andere voorzieningen niet harder groeien dan het bbp.
Vraag 176
Hoe beoordeelt u de politieke besluitvorming omtrent de besteding van gelden in het
Infrastructuurfonds en het Deltafonds op basis van bijbehorende meerjarenprogramma's
die zich ook zouden moeten richten op langetermijndoelen voor bereikbaarheid en veiligheid?
Antwoord op vraag 176
Voor het Deltafonds en Infrastructuurfonds/Mobiliteitsfonds is wettelijk vastgelegd
welke uitgaven rechtmatig mogen plaatsvinden om lange termijndoelen op het gebied
van bereikbaarheid, (water-)veiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit na
te streven. De MIRT-cyclus en MIRT-spelregels borgen binnen deze kaders een gedegen
en gewogen politieke besluitvorming.
Vraag 177 en 178
Wat zijn de rentelasten van het NGF de komende 40 jaar?
Hoe wordt het geld voor het NGF aangetrokken? Gebeurt dit jaarlijks? Gebeurt dit in
een keer voor de 20 miljard euro? En wat gebeurt er dan met het geld in de tijd dat
het nog niet wordt uitgegeven aan projecten?
Antwoord op vraag 177 en 178
Geld voor het NGF wordt pas geleend als het wordt uitgegeven. Om die reden zijn de
rentelasten nu niet precies te voorspellen.
Vraag 179
Wie kunnen er allemaal investeringsvoorstellen indienen?
Vraag 219
Welke partijen kunnen precies projecten aandragen?
Antwoord op vraag 179, 219
In het vergroten van het verdienvermogen is een primaire rol weggelegd voor ondernemers,
(mkb-)bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen uit het veld. Dat is namelijk
waar de innovatiekracht, oplossingen voor maatschappelijke problemen en opschaling
richting de markt vandaan moet komen. Zowel kleine als grote partijen uit het veld
zijn daarmee aangewezen om voorstellen aan te dragen. Ook decentrale overheden kunnen,
in samenspraak met veldpartijen, voorstellen aandragen die de regionale economische
ontwikkeling versterken, en daarmee het verdienvermogen van Nederland als geheel.
Eventueel kan een consortium van veldpartijen en het relevante beleidsministerie het
plan gezamenlijk verder uitwerken.
Het vakdepartement geleidt het investeringsvoorstel formeel door naar de fondsbeheerders
(EZK en FIN). Het is de bedoeling dat veldpartijen in de toekomst ook direct een voorstel
kunnen indienen, dat vergt een subsidieregeling en een bijbehorend subsidieplafond.
In alle gevallen is een nauwe samenwerking tussen ministeries en het veld belangrijk.
Dit proces van voorstelontwikkeling zal nader worden vormgegeven, waarbij de ervaringen
uit de pilotronde worden meegenomen.
Vraag 183
Waarom is er niet gekozen voor een systematiek en governance à la Invest-NL?
Antwoord op vraag 183
Het Groeifonds heeft betrekking op projectsubsidie of -aanbesteding en verstrekt geen
generieke publieke financiering aan private bedrijven. Het fonds heeft hiermee een
ander doel dan Invest-NL. Rendabele bedrijven en projecten die zich richten op maatschappelijke
transitie-opgaven en groei kunnen in beginsel bij Invest-NL terecht als financiering
door marktfalen niet tot stand komt. Het fonds richt zich nadrukkelijk op investeringen
met een publiek belang die ten dienste staan van het verdienvermogen van Nederland,
maar waarop geen voldoende privaat rendement kan worden behaald. Het fonds heeft geen
revolverend karakter en geen rendementsdoelstelling. De investeringen betalen zich
daardoor niet uit in de vorm van financieel rendement voor investeerders, maar in
een groter verdienvermogen van de samenleving als geheel. Het fonds en Invest-NL zitten
daarmee duidelijk in andere fases van de ontwikkeling van projecten en bedrijven en
zijn aanvullend op elkaar.
Vraag 184
Wat is het verschil qua systematiek, afweging en governance van projecten die bedragen
krijgen toegekend uit SDE+ en het NGF?
Antwoord op vraag 184
Vanuit dit fonds wordt geïnvesteerd in het verdienvermogen op de lange termijn. De
investeringsvoorstellen worden beoordeeld door een beoordelingscommissie. De SDE+
is een subsidieregeling gericht op de productie van duurzame energie, uitgevoerd door
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO).
Vraag 185
Hoe is geborgd dat de middelen uit het fonds doelmatig en doeltreffend worden besteed?
Antwoord op vraag 185
In de groeistrategie constateert het kabinet dat extra investeringen in (1) kennisontwikkeling,
(2) research & development (R&D) en innovatie en (3) infrastructuur kansrijk zijn
om de productiviteit te verhogen.
Een onafhankelijke commissie beoordeelt ingediende investeringsvoorstellen op hun
impact op het verdienvermogen, binnen de randvoorwaarden van het fonds, en selecteert
een totaalpakket aan projecten die op een doelmatige en doeltreffende manier bijdragen
aan de doelstellingen van het fonds.
Het oprichten van een specifiek geoormerkt fonds heeft als voordeel ten opzichte van
additionele investeringen via de reguliere beleidsbegrotingen dat een schaalsprong
op de lange termijn in kennisontwikkeling, R&D en innovatie (R&D&I) en infrastructuur
mogelijk wordt gemaakt. Om die langetermijnvisie te bewaken zal het fonds op enige
afstand van de politiek worden geplaatst. Een onafhankelijke commissie zal de investeringsvoorstellen
op basis van vooraf vastgestelde criteria beoordelen. Vervolgens brengt de beoordelingsadviescommissie
een zwaarwegend en leidend advies uit. Dit advies is mede gebaseerd op de analyses
gedaan door een pool van deskundigen (afkomstig van bijvoorbeeld AWTI, PBL, KIM, SCP
of NWO). Dit advies is maatgevend en zal openbaar worden gemaakt. Met een leidende
rol voor de onafhankelijke commissie en een vooraf vastgesteld toetsingskader wordt
bevorderd dat de selectie van projecten leidt tot een doelmatige en doeltreffende
besteding van de middelen uit het fonds.
Vraag 187
Op welke manier wordt het zwaarwegende advies van de beoordelingscommissie ook voorzien
van een harde analyse op meest impactvolle bijdrage aan het structureel bbp?
Antwoord op vraag 187
Het effect op het verdienvermogen wordt door de beoordelingsadviescommissie in kaart
gebracht en afgezet tegen de investeringskosten. Het advies van de commissie en de
onderbouwing daarvan worden openbaar gemaakt.
Daarnaast krijgt het CPB binnen de commissie een speciale rol op basis waarvan het
voorstellen mede beoordeelt. Het CPB vormt haar eigen oordeel op deelcriteria, bijvoorbeeld
legitimiteit, efficiëntie en effectiviteit. Het oordeel van het CPB wordt openbaar
gemaakt, in principe als bijlage bij het advies van de beoordelingsadviescommissie.
Vraag 189
Kunt u uitgebreid ingaan op de verschillen tussen een niet-departementale begroting
en een normaal begrotingsfonds? Wat zijn de wezenlijke verschillen?
Vraag 190
Waarom is bij het NGF gebruik gemaakt van een niet-departementale begroting?
Vraag 198
Waarom is als grondslag gekozen voor een reguliere begrotingswet, en niet een begrotingsfonds
met een aparte instellingswet?
Antwoord op vragen 189, 190, 198
De verschillen tussen een niet-departementale begroting en een begrotingsfonds zijn
als volgt. Een begrotingsfonds vergt een instellingswet waarin de doelstellingen,
de eindejaarsmarge en de voeding worden geregeld. In een niet-departementale begroting
is het niet nodig om de voeding te regelen. De doelstelling en de eindejaarsmarge
worden bij de niet-departementale begroting van het NGF vastgelegd in de toelichting
bij de wijziging van de Comptabiliteitswet 2016.
Doordat de zaken die bij een begrotingswet in een instellingswet worden vastgelegd
ook worden geregeld voor de niet-departementale begroting is er voor de werking van
het NGF geen wezenlijk verschil tussen beide vormen.
De niet-departementale begroting heeft als voordeel dat deze sneller kan worden ingesteld.
Hierdoor is het mogelijk om al in 2021 de eerste uitgaven te doen via de begroting
van het NGF. Dit was niet mogelijk geweest als voor een begrotingsfonds met een instellingswet
was gekozen.
Vraag 191
Hoe ziet u van de rol van het parlement bij het presenteren van de investeringsplannen
tijdens de jaarlijkse Staat van de Economie?
Vraag 200
Wordt op de jaarlijkse Staat van de Economie ook een stand van zaken gegeven van de
gehele groeistrategie, zoals ook regulier beleid en uitgaven?
Vraag 247
Wordt het jaarverslag van het fonds gelijktijdig met de Staat van Economie naar buiten
gebracht?
Antwoord op vraag 191, 200, 247
Tijdens de jaarlijkse Staat van de Economie worden de projecten gepresenteerd die
via het Groeifonds (mede) gefinancierd zullen worden door de fondsbeheerders (MEZK
en MFIN). Ook worden de adviezen van de commissie dan openbaar gemaakt via een brief
aan de Kamer. Hierbij worden ook de voorstellen die door de commissie zijn beoordeeld
openbaar gemaakt. De beoordelingsprocedure van de commissie is daarmee zo transparant
mogelijk.
De exacte invulling van de aangepaste jaarlijkse Staat van de Economie en de rol van
het fonds daarbinnen wordt nog vormgegeven. Hierbij zal mogelijk ook de gehele groeistrategie
betrokken worden. De rol van het parlement zal vanuit diens controlerende taak op
de regering en vanuit diens budgetrecht vorm worden gegeven.
Het jaarverslag van het fonds zal de reguliere begrotingssystematiek volgen en de
daarbij horende tijdslijn zal van toepassing zijn. Het zal dus niet gelijktijdig met
de Staat van de Economie naar buiten worden gebracht.
Vraag 193
Wat is de onderbouwing van de 4,5 miljoen euro apparaatskosten per jaar?
Antwoord op vraag 193
Het apparaatsbudget is geraamd voor de werkzaamheden van de beoordelingsadviescommissie,
zoals de vergoeding van de leden, de ondersteuning van deze commissie door een stafdirectie
en de eventuele inhuur van externe expertise. Daarnaast zal dit budget worden aangewend
voor de werkzaamheden ten behoeve van het beheer van het fonds, zoals onder andere
de toegangspoort, maar ook de beleidsmatige, financiële en juridische inzet voor een
adequaat beheer van het fonds. Naar verwachting zal in de 1e suppletoire begroting een nadere uitsplitsing van het apparaatsbudget in de begroting
van het Nationaal Groeifonds verwerkt kunnen worden.
Vraag 195
In hoeverre geldt er een oneindige eindejaarsmarge voor projecten uit het NGF, die
uiteindelijk via de begroting van de ministeries verlopen?
Vraag 238
In hoeverre geldt er een oneindige eindejaarsmarge voor projecten uit het NGF, die
uiteindelijk via de begroting van de ministeries verlopen?
Antwoord op vraag 195 en 238
De daadwerkelijke bijdrage vanuit het fonds aan een begroting in enig jaar wordt vastgesteld
op basis van de daadwerkelijke uitgaven, mits de uitgaven hierbij binnen de geraamde
bijdrage vanuit het fonds blijven. Dit betekent dat bij vertraging van een project
de middelen voor dit project beschikbaar blijven in het fonds en via de eindejaarsmarge
kunnen worden meegenomen naar volgend jaar.
Vraag 197
Waarom wordt er gewerkt met een bepaling met terugwerkende kracht in een begrotingswet?
Wanneer is dit eerder voorgekomen?
Antwoord op vraag 197
In artikel 5, tweede lid, van het voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaat
van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld
(IXA) voor het jaar 2021 (Kamerstuk 35 570 IX, nr. 1) staat dat artikel 4 terugwerkt tot en met 15 september 2020. In artikel 4 staat
de voorgestelde wijziging van de Comptabiliteitswet 2016. Dat is geen onderdeel van
de begroting van het Ministerie van Financiën. Het komt regelmatig voor dat wetsvoorstellen
een bepaling met terugwerkende kracht bevatten. De reden om in dit geval artikel 4
met terugwerkende kracht in werking te laten treden, is dat het Nationaal Groeifonds
zijn grondslag krijgt in de Comptabiliteitswet 2016. Door de betreffende bepaling
terug te laten werken tot 15 september 2020 wordt voorzien in een juridische grondslag
voor de indiening van het voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaat
van het Nationaal Groeifonds (XIX) voor het jaar 2021.
Overigens hebben ook begrotingswetsvoorstellen een bepaling met terugwerkende kracht.
Begrotingswetten treden doorgaans in werking met ingang van 1 januari van het onderhavige
begrotingsjaar. Indien het Staatsblad waarin de wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven
op of na de datum van 1 januari, treedt zij in werking met ingang van de dag na de
datum van uitgifte van dat Staatsblad en heeft zij terugwerkende kracht tot en met
1 januari.
Vraag 199
Wat zijn de rol en de bevoegdheden van de fondsbeheerders? Wat gebeurt er als de fondsbeheerders
EZK en Financiën het niet met elkaar eens zijn? Wie beslist dan?
Antwoord op vraag 199
De Minister van EZK is beleidsmatig en formeel verantwoordelijk voor de begroting
van het Nationaal Groeifonds, maar trekt in beleidsmatige zin gezamenlijk en gelijkwaardig
op met de Minister van Financiën. Als fondsbeheerders zijn zij in het selectieproces
daarnaast verantwoordelijk voor de uitvoering van de toegangspoort en de doorgeleiding
van voorstellen aan de beoordelingsadviescommissie. Ook presenteren zij de projectselectie
aan het parlement. Een eventueel verschil van mening zullen zij in gezamenlijkheid
oplossen.
Vraag 201
Waaruit bestaat de bijzondere aandacht voor de governance bij de eerste tussenevaluatie
twee jaar na oprichting?
Antwoord op vraag 201
De Ministeries van EZK en Financiën zullen het fonds periodiek evalueren. Deze evaluatie
vindt elke vijf jaar plaats, met een eerste evaluatie na twee jaar met bijzondere
aandacht voor de governance. Met governance wordt hier voornamelijk bedoeld de systematiek
van indienen en beoordelen van de investeringsvoorstellen.
Vraag 202
Kunnen in de eerste ronde meer projecten dan ten hoogte van 4 miljard euro geselecteerd
worden?
Antwoord op vraag 202
In theorie is dat mogelijk. Hiervoor zal wel goedkeuring moeten komen van het parlement
middels een incidentele suppletoire begroting.
Vraag 206
Is het uitgesloten dat het fonds bij sommige investeringen in de toekomst een revolverend
karakter zou kunnen krijgen?
Antwoord op vraag 206
In de huidige opzet wordt niet voorzien in een revolverend karakter van het fonds.
Vraag 207
Klopt het dat het fonds geen rendementsdoelstelling heeft, maar wel als hoofddoelstelling
het behalen van de meeste bbp-groei per geïnvesteerde euro?
Antwoord op vraag 207
Dat klopt.
Vraag 208
In hoeverre acht u objectieve, politiek onafhankelijke oordelen mogelijk ten aanzien
van keuzes voor investeringen in weg- of spoorinfrastructuur, voor investeringen in
waterstof- of CO2-opslaginfrastructuur of voor investeringen in kennisontwikkeling rond kernenergie
of windenergie?
Antwoord op vraag 208
Een dergelijk oordeel is mogelijk voor zover het een toetsing betreft op basis van
vooraf vastgestelde criteria. Het effect op het verdienvermogen is leidend in de selectie
van projecten door de beoordelingsadviescommissie. Ook moeten de maatschappelijke
kosten en baten van een voorstel positief zijn. Het advies van de commissie krijgt
een belangrijke rol in het proces, maar uiteindelijk is politieke goedkeuring vereist.
Daarom besluit het kabinet, op voordracht van de fondsbeheerders, welke projecten
uit het fonds worden gefinancierd. Hierbij wordt bijvoorbeeld getoetst of de projecten
niet in strijd zijn met kabinetsbeleid.
Vraag 209
Waarom moet (door het CPB niet mee te laten beslissen bij de selectie van investeringsvoorstellen)
de onafhankelijke positie van het CPB bewaakt worden als de commissie geacht wordt
goede, objectieve en politiek onafhankelijke oordelen te geven?
Antwoord op vraag 209
Voor het uiteindelijke advies over de voorstellen is de commissie eindverantwoordelijk.
Zij worden daarbij inhoudelijk ondersteund door het CPB. Het CPB levert op basis van
hun inhoudelijke expertise input op deelcriteria, maar het past niet in hun rol om
ook een eindadvies uit te brengen over een project. Wel kan de commissie de expertise
van partijen als het CPB gebruiken om tot een onderbouwd oordeel te komen over de
kwaliteit van een voorstel.
Vraag 210
Wordt de beoogde samenstelling van de commissie vooraf aan de Kamer voorgelegd?
Vraag 293
Wordt het parlement uitgenodigd om zowel de samenstelling als de werkzaamheden van
de adviescommissie te beoordelen?
Antwoord op vraag 210 en 293
Om zo snel mogelijk te kunnen beginnen met investeren, is de commissie reeds benoemd
zodat zij zo snel mogelijk van start kunnen met het beoordelen van voorstellen. Daarbij
maken zij gebruik van de vooraf vastgesteld criteria zoals vastgelegd in de Kamerbrief
Nationaal Groeifonds. De Kamer is ingelicht over de samenstelling van de commissie,
zie Kamerbrief Instellingsbesluit Nationaal Groeifonds van 7-9-2020 (Kamerstuk 35 300, nr. 84).
De commissie legt in een jaarlijks verslag verantwoording af over haar werk. Hierin
licht ze bijvoorbeeld toe hoe de adviezen tot stand zijn gekomen, welk proces hierbij
is doorlopen en welke analytische methoden zijn gebruikt. Ook de evaluaties van afgeronde
projecten worden hierin opgenomen, inclusief eventuele lessen die getrokken worden
voor de beoordeling van toekomstige projecten. De fondsbeheerders en vakministers
leggen politieke verantwoording af over de uitgaven op de begroting waar zij verantwoordelijk
voor zijn.
Vraag 212
Wat betekent een «zwaarwegend en leidend advies»?
Antwoord op vraag 212
In de toekenning van investeringen uit het Groeifonds zal het kabinet in de eerste
plaats uitgaan van de voorstellen die de commissie adviseert te honoreren. Het kabinet
kan van dat advies afwijken als voorstellen in strijd zijn met kabinetsbeleid, maar
maakt geen nieuwe inhoudelijke weging van de impact op het verdienvermogen. Voorstellen
die negatief zijn beoordeeld door de commissie komen daarom ook niet alsnog in aanmerking.
Vraag 213
Waarom krijgen vakdepartementen een rol in het doorgeleiden van de investeringsvoorstellen?
In hoeverre mogen vakdepartementen investeringsvoorstellen niet doorgeleiden naar
de fondsbeheerders en daarin een eigen afweging maken? Hoe wordt geborgd dat de vakdepartementen
een «onbevooroordeelde en faciliterende rol» spelen? Hoe wordt voorkomen dat vakdepartementen
(alleen) zaken doorgeleiden waar ze op de eigen begroting geen geld meer voor hebben,
maar die daar feitelijk wel thuishoren? Waarom is de stap via het vakdepartement niet
uit het proces gehaald? Worden alle ingediende investeringsvoorstellen bij de vakdepartementen
openbaar gemaakt?
Vraag 226
Hoe wordt voldoende distantie en ambtelijke onafhankelijkheid geborgd in stap 1?
Antwoord op vraag 213, 226
Een goede samenwerking tussen departement en veldpartijen die voorstellen initiëren
is belangrijk. Departementen dienen formeel de voorstellen namelijk in bij de fondsbeheerders.
Voor volgende rondes zullen daarnaast subsidieregelingen worden ontworpen die veldpartijen
in staat stellen om zelf, zonder tussenkomst van een departement, voorstellen te kunnen
indienen. Dat was voor de eerste ronde nog niet mogelijk. Departementen kunnen partijen
ondersteunen met het uitwerken van voorstellen en ook meedenken over zaken als juridische
en praktische uitvoerbaarheid, waardoor de kans vergroot wordt dat een voorstel voldoet
aan de criteria van de toegangspoort. Hierbij moet wel worden voorkomen dat departementen
hun eigen beleidsinitiatieven bevoordelen. Dit wordt op dit moment deels ondervangen
door criterium 5 van de toegangspoort: «is additioneel aan bestaande publieke investeringen
en valt niet binnen een bestaande regeling van de overheid». Het precieze indieningsproces
voor volgende rondes wordt nog verder uitgewerkt, hierin zal de borging van de onbevooroordeelde
en faciliterende rol van de vakdepartementen worden meegenomen.
Vraag 214
In hoeverre is de getrapte structuur vooraf ingevuld en in hoeverre gedurende de selectie
van projecten?
Antwoord op vraag 214
De commissie krijgt een getrapte structuur, bestaande uit een eindverantwoordelijke
commissie, aangevuld met sectorspecifieke expertise die kan worden aangewend uit een
flexibele pool van deskundigen. De pool wordt flexibel vormgegeven, zodat ook specialistische
kennis kan worden benut gedurende de selectie van projecten indien nodig.
Vraag 215
Is er een verschil in «stap 1» bij het indienen van projecten tussen het eerste jaar
van het fonds en de daaropvolgende jaren?
Vraag 245
Gelden de criteria zoals beschreven in de brief van 7 september jl. ook voor projecten
in de eerste ronde (zowel in de toegangspoort als die bij de beoordelingscommissie)
en op welke termijn komt het kabinet met duidelijkheid hierover? Zijn er nog mogelijkheden
om uitgewerkte plannen voor de eerste ronde in te dienen?
Vraag 246
Wanneer komt er meer duidelijkheid over de vormgeving van de volgende rondes en kan
het kabinet inzicht geven in de planning?
Antwoord op vraag 215, 245, 246
Om zo snel mogelijk te kunnen investeren is er deze ronde een speciaal proces ingericht
voor het indienen van investeringsvoorstellen, wat iets anders verloopt dan in de
structurele situatie. Voor de eerste ronde kijken het Ministerie van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap (OCW), het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I en W) welke voorstellen snel uitvoerbaar
zijn. De 3 coördinerende bewindspersonen dienen elk per 1 november aanstaande een
beperkt aantal voorstellen, via de fondsbeheerders, in bij de advies-en beoordelingscommissie.
Dit moeten voorstellen zijn die een voorbeeld zijn voor toekomstige projecten.
Voor de zomer zijn bewindspersonen op hun terrein in gesprek gegaan met partijen om
investeringsvoorstellen uit te vragen en te ontwikkelen, zodat een aantal goed uitgewerkte
voorstellen binnenkort getoetst kunnen worden of zij aan de gestelde voorwaarden voor
het groeifonds voldoen en daarna aan de beoordelingscommissie kunnen worden voorgelegd.
Het secretariaat van de beoordelingscommissie is nog aan het opstarten en moet haar
werkwijze nog vaststellen, waardoor er niet de capaciteit is om deze ronde op korte
termijn een groot aantal investeringsvoorstellen in behandeling te nemen. Op deze
manier, met een beperkt aantal voorstellen, kan mogelijk begin 2021 al gestart worden
met de eerste investeringen. Hierna zal in het voorjaar van 2021 de volgende ronde
van start gaan conform de structurele situatie. Voor de projecten gelden in deze en
volgende rondes dezelfde criteria. De precieze vormgeving van het indieningsproces
voor de volgende ronde zal dit najaar bekend worden gemaakt.
Vraag 218
Waarom is gekozen voor een reactieve investeringsagenda, in plaats van een proactieve
investeringsagenda in overleg met betrokken vakdepartementen gebaseerd op een integrale
aanpak (Klimaatakkoord, Mobiliteitsfonds/MIRT)?
Antwoord op vraag 218
Het groeifonds is nadrukkelijk gericht op onze toekomstige welvaart. Bovendien is
er ook nu al overleg geweest met de betrokken vakdepartementen, die, in overleg met
hun eigen achterban, een aantal plannen hebben uitgewerkt die in de eerste ronde kunnen
worden ingediend.
In het vergroten van het verdienvermogen is een primaire rol weggelegd voor ondernemers,
(mkb-)bedrijven, kennisinstellingen en andere partijen uit het veld. Dat is namelijk
waar de innovatiekracht, oplossingen voor maatschappelijke problemen en opschaling
richting de markt vandaan moet komen. Zowel kleine als grote partijen uit het veld
zijn daarmee aangewezen om voorstellen aan te dragen. Ook decentrale overheden kunnen,
in samenspraak met veldpartijen, voorstellen aandragen die de regionale economische
ontwikkeling versterken, en daarmee het verdienvermogen van Nederland als geheel.
Vraag 220
Hoe is het domein mobiliteit vertegenwoordigd in de beoordelingscommissie van het
NGF? In hoeverre is dit voldoende?
Antwoord op vraag 220
Mevrouw Jacqueline Tammenoms Bakker zit in de raad van commissarissen van onder andere
TomTom en Boskalis en was in het verleden Directeur-Generaal Transport en Luchtvaart
bij het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Ik acht daarmee een voldoende
vertegenwoordiging van dit domein in de beoordelingscommissie.
Vraag 221
Hoe wordt gewaarborgd dat projecten continueren als de looptijd van de investering
vanuit het NGF voorbij is?
Antwoord op vraag 221
Een van de vereisten van de toegangspoort is dat een voorstel niet-structureel is.
Een investeringsplan zal daarom een exitstrategie moeten bevatten waarin staat beschreven
of en hoe de investering wordt voortgezet en gefinancierd na het verstrijken van de
einddatum.
Vraag 223
Waarom zit er niet een ondergrens in het structureel vergroten van het bruto binnenlands
product en dus het verdienvermogen?
Antwoord op vraag 223
Er is geen ondergrens opgenomen voor het structurele bbp-effect dat een project dient
te hebben, echter indien een voorstel naar verwachting geen positief effect zal hebben
op het structurele bbp, is het niet mogelijk dat het doorgang zal vinden. Dit omdat
de beoordelingsadviescommissie in alle gevallen het bbp-effect leidend dient te laten
zijn in diens beoordeling en bij een negatieve beoordeling een aanvraag niet meer
in aanmerking komt.
Vraag 227
In welke stap wordt getoetst in hoeverre de gevraagde investering bijdraagt aan het
versterken van bestaande ecosystemen?
Antwoord op vraag 227
In de impactanalyse. In lijn met de groeistrategie winnen voorstellen op het terrein
van R&D en innovatie aan kracht als deze gericht zijn op complete ecosystemen voor
onderzoek en innovatie.
Vraag 228
Welke controle is er in stap 2, de toegangspoort, zodat ook bij geval van twijfel
over de invloed van de fondsbeheerder op de selectie, deze twijfel kan worden weggenomen?
Antwoord op vraag 228
De toegangspoortcriteria waarop de fondsbeheerders zich baseren zijn vooraf vastgesteld
en duidelijk. De fondsbeheerders kunnen zich niet baseren op criteria anders dan de
toegangspoort voorschrijft.
Om te voorkomen dat fondsbeheerders op basis van discretionaire ruimte binnen de toegangscriteria
goede voorstellen afwijzen, heeft de toegangspoort niet de bevoegdheid gekregen om
voorstellen af te wijzen op basis van criteria die deze ruimte laten (de zogenaamde
«beoordelingscriteria» i.p.v. «afwijzingscriteria»). Dat betreft criterium 4: is de
investering additioneel aan private uitgaven? En criterium 7: voldoet het voorstel
aan de toets van subsidiariteit?
Vraag 229
Gaat u de Kamer via het jaarverslag of de Staat van de Economie informeren over alle
bij de toegangspoort afgewezen projectvoorstellen?
Antwoord op vraag 229
Nee, omwille van de mogelijke vertrouwelijkheid van ingediende voorstellen kiezen
we hier niet voor.
Vraag 231
Wat wordt bedoeld met de zin «waar opportuun kan hierbij ook worden aangesloten bij
projecten in Europees Nederland»?
Antwoord op vraag 231
De volledige passage is de volgende: «Daarnaast zijn er ook in Caribisch Nederland
mogelijkheden om middels gerichte investeringen het verdienvermogen te versterken.
Waar opportuun kan hierbij ook worden aangesloten bij projecten in Europees Nederland.»
Hiermee wordt bedoeld dat Caribisch Nederland aan kan sluiten bij projecten die vanuit
Europees Nederland worden opgezet. Als dit niet het geval zou zijn geweest, zou het
voor Caribisch Nederland moeilijk geweest zijn om te profiteren van investeringen
uit het fonds, gezien de minimumomvang van 30 miljoen die projecten moeten hebben.
Vraag 232
Wat gebeurt er als er meer goede projecten (qua financiële omvang) zijn, dan er geld
beschikbaar is? Hoe vindt dan de keuze daarna plaats?
Antwoord op vraag 232
In een dergelijke situatie zal de commissie prioriteren op basis van de relatieve
aantrekkelijkheid van de voorstellen op basis van de criteria. In een uitzonderlijk
geval, bij buitengewoon goede projecten, zou het ook mogelijk kunnen zijn dat de commissie
adviseert aan de fondsbeheerders meer middelen ter beschikking te stellen. Het is
dan aan de fondsbeheerders om hierover een besluit te nemen en de gevolgen daarvan
via al dan niet suppletoire begrotingen ter autorisatie aan de Tweede Kamer voor te
leggen.
Vraag 236
Hoe weegt u investeringen die grote maatschappelijke baten opleveren, zoals infrastructuurprojecten
voor meer verkeersveiligheid (verkeersonveiligheid kostte de maatschappij in 2018
volgens de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) 17 miljard euro)?
Vraag 270
Hoe wordt omgegaan met de niet-budgettaire overwegingen voor de beoordelen van verzoeken
(bijvoorbeeld de Noord-Zuidlijn heeft vele implicaties op ruimtelijke ordening)?
Antwoord op vraag 236 en 270
Voorstellen op het terrein van mobiliteitsinfrastructuur moeten naast een onderbouwing
van het bbp-effect voorzien zijn van een MKBA. In de MKBA komen effecten op bijvoorbeeld
verkeersveiligheid en ruimtelijke ordening standaard tot uitdrukking. De effecten
die in de MKBA naar voren komen worden meegewogen in de overige maatschappelijke effecten
als onderdeel van de impactanalyse (zie bijlage C van de Kamerbrief Nationaal Groeifonds).
De MKBA moet in zijn geheel positief zijn. Daarnaast mogen voorstellen niet strijdig
zijn met het kabinetsbeleid en derhalve ook niet met richtlijnen omtrent ruimtelijke
ordening.
Vraag 242
Hoe kunnen grote infrastructuurprojecten waarbij van cofinanciering geen sprake is,
ook aanspraak maken op dit fonds?
Antwoord op vraag 242
Grote infrastructuurprojecten die aan alle criteria voldoen kunnen gewoon worden ingediend
bij het NGF. Infrastructuur is namelijk één van de drie investeringsterreinen voor
het NGF. De grootte van een infrastructuurproject hoeft geen probleem te zijn zolang
het voorstel binnen de totaalomvang van het fonds past. Cofinanciering is hierbij
geen vereiste.
Vraag 243
Worden geselecteerde infrastructuurprojecten buiten het Meerjarenprogramma Infrastructuur,
Ruimte en Transport (MIRT) om vormgegeven?
Antwoord op vraag 243
Voor de geselecteerde infrastructuurprojecten die worden bekostigd uit het Groeifonds
wordt (waar mogelijk) aansluiting gezocht bij de bestaande systematiek van het MIRT.
Vraag 244
Waarom is het noodzakelijk de Comptabiliteitswet te wijzigen?
Antwoord op vraag 244
De Comptabiliteitswet 2016 kent een limitatieve opsomming van niet-departementale
begrotingen. Om een nieuwe niet-departementale begroting op te richten is het noodzakelijk
om de nieuwe niet-departementale begroting toe te voegen in deze opsomming in de Comptabiliteitswet.
Vraag 249
Wat is de bepaalde tijd waarvoor de eerste commissie wordt benoemd?
Antwoord op vraag 249
De eerste commissie wordt benoemd voor een periode van 3 jaar.
Vraag 251
Waarom is ervoor gekozen om het fonds onder te brengen bij Financiën, terwijl het
geld ook direct besteed kan worden aan wetenschap en onderzoek of bijv. sociale zaken?
Antwoord op vraag 251
Het fonds krijgt de vorm van een niet-departementale begroting, onder formele verantwoordelijkheid
van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Dat wil zeggen dat deze Minister
de jaarlijkse begroting van het fonds indient. Met de begroting van het fonds wordt
de reguliere begrotingssystematiek gevolgd, net als bij andere begrotingen. De Minister
van EZK en de Minister van FIN treden gezamenlijk op als fondsbeheerders, onder andere
verantwoordelijk voor de toegangspoort van het fonds en voor de samenstelling, benoeming
en ontslag van de beoordelingsadviescommissie.
Het oprichten van een specifiek geoormerkt fonds heeft als voordeel ten opzichte van
additionele investeringen via de reguliere beleidsbegrotingen dat een schaalsprong
op de lange termijn in kennisontwikkeling, R&D en innovatie (R&D&I) en infrastructuur
mogelijk wordt gemaakt. Om die langetermijnvisie te bewaken zal het fonds op enige
afstand van de politiek worden geplaatst. Een onafhankelijke commissie zal de investeringsvoorstellen
op basis van vooraf vastgestelde criteria beoordelen.
Vraag 255
Op welke manier borgt het CPB in zijn doorrekensystematiek de bijdrage van investeringen
in innovatie aan het structureel bbp?
Antwoord op vraag 255
Het CPB heeft haar eigen methodes en technieken om de bijdrage van investeringen aan
het structureel bbp te schatten. Die technieken zullen voor het terrein R&D en innovatie
op punten verschillen van die op de terreinen kennisontwikkeling en infrastructuur,
maar zal in alle gevallen zo objectief, nauwkeurig en zuiver mogelijk zijn.
Vraag 256
Waarom trekt het kabinet geen vast bedrag uit voor universiteiten en andere onderzoeksinstituten,
maar wacht het in plaats daarvan op aanbod vanuit het maatschappelijk middenveld?
Antwoord op vraag 256
Het Groeifonds is nadrukkelijk additioneel aan bestaande bedragen die de overheid
toekent aan universiteiten en andere onderzoeksinstituten. De vaste bijdrage aan deze
instituten blijft de overheid doen. Door additioneel te investeren in R&D en innovatie
via het Nationaal Groeifonds, benut het kabinet die kansen dit terrein biedt om economisch
harder te groeien.
Vraag 260
Hoe gaan het NGF en de beoordelingsadviescommissie zich verhouden tot aanbevelingen
van adviesraden en -commissies omtrent investeringen in de lange termijn, zoals het
rapport van de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (Kamerstuk 32 813, nr. 497)?
Antwoord op vraag 260
Aanbevelingen van adviesraden en -commissies omtrent investeringen in de lange termijn
zullen per geval bekeken worden op synergie met het groeifonds. Voor het rapport van
de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie verwijs ik graag naar de kabinetsreactie,
die dit najaar zal verschijnen.
Vraag 261
Hoe verhouden investeringen in mobiliteitsinfrastructuur vanuit het NGF zich tot het
nieuwe Mobiliteitsfonds?
Antwoord op vraag 261
Het Groeifonds richt zich specifiek op investeringen die het lange termijn verdienvermogen
van Nederland versterken en dient daarom een ander doel dan het Mobiliteitsfonds.
Het is daarbij een vereiste dat voorstellen voor het Groeifonds geen bestaande of
geplande begrotingsuitgave betreft.
Investeringen in mobiliteitsinfrastructuur zullen in principe worden gedaan door bijdragen
te doen aan het Infrastructuurfonds (dat zal worden opgevolgd door het Mobiliteitsfonds).
Vraag 263
Hoe wordt het aangekondigde toetsingskader vastgesteld? Uit welke criteria en onderdelen
zou dit toetsingskader kunnen bestaan? Bij wat voor andere toetsingskaders wordt aangesloten?
Antwoord op vraag 263
De Kamerbrief Nationaal Groeifonds, in het bijzonder bijlagen B en C, gaat uitgebreid
in op het voorgestelde toetsingskader.
De beoordelingsadviescommissie kan waar opportuun gebruik maken van de kennis uit
bestaande analytische tools en selectiemethoden die worden gehanteerd bij bestaande
investeringsfondsen, zoals de EU-fondsen. Voor infrastructuur biedt de richtlijn voor
maatschappelijke kosten-batenanalyse (Leidraad OEI) goede richtlijnen voor het inschatten
en kwantificeren van bbp-effecten. Voor onderwijs biedt de CPB-publicatie Kansrijk
onderwijsbeleid (2016) handvatten. Voorstellen op het terrein R&D en innovatie kunnen
bijvoorbeeld een analyse van de relevante markt, de positie die Nederland in deze
markt heeft of kan bereiken en de kwaliteit van het voorstel en het consortium behoeven.
In aansluiting op de groeistrategie winnen voorstellen aan kracht als deze gericht
zijn op complete ecosystemen voor onderzoek en innovatie.
Vraag 264
Wat wordt bedoeld met de omschrijving dat de bbp-groei voor het selecteren van projecten
leidend is? Kunt u het woord leidend nader toelichten?
Antwoord op vraag 264
Voorstellen met de grootste verwachte bbp-effect in verhouding tot de investeringsomvang,
hebben de grootste kans om in aanmerking komen voor een bijdrage uit het Nationaal
Groeifonds. De randvoorwaarde is dat een voorstel niet strijdig is met de ambities
van het kabinet en dat het saldo van maatschappelijke baten en lasten positief is.
Vraag 265
Welke andere indicatoren dan het bbp zijn er om het verdienvermogen te meten?
Antwoord op vraag 265
De omvang van onze welvaartsgroei wordt bepaald door twee factoren: hoeveel wij werken
(participatie) en wat we met elkaar voortbrengen (productiviteit). Een andere zinvolle
indicator om het verdienvermogen te meten is dus de productiviteit.
Vraag 266
Wie voert een haalbaarheidstoets uit voor de geselecteerde projecten?
Antwoord op vraag 266
Het is aan de indieners van voorstellen zelf om op een overtuigende manier te onderbouwen
dat voorstellen uitvoerbaar zijn. Hier zitten geen vaste vormvereisten aan. In de
toegangspoort wordt getoetst of de onderbouwing van de praktische uitvoerbaarheid
voldoende is. De uitvoeringskwaliteit zal ook worden getoetst door de commissie.
Vraag 271
Hoe wordt gewaarborgd dat de commissie de beste voorstellen selecteert terwijl zij
in volgende rondes potentieel betere voorstellen kan ontvangen?
Antwoord op vraag 271
In het proces wordt een vast beoordelingsmoment voorzien, zodat een integrale afweging
van alle projecten plaats kan vinden. Een afweging met voorstellen die in toekomstige
rondes ingediend gaan worden is niet mogelijk. Er dient voldoende budget beschikbaar
te blijven voor volgende investeringsrondes binnen een tranche, zodat toekomstige
goede voorstellen ook gefinancierd kunnen worden.
Vraag 272
Kunnen voorstellen die in een eerdere ronde niet geselecteerd zijn in een volgende
ronde opnieuw worden ingediend?
Antwoord op vraag 272
Ja, dit is mogelijk.
Vraag 274
Waarom is er niet voor gekozen het Toekomstfonds zo aan te passen en te versterken
dat de beoogde investeringsimpulsen voor R&D en innovatie via het Toekomstfonds verstrekt
kunnen worden?
Antwoord op vraag 274
Er is gekozen voor het oprichten van een specifiek geoormerkt fonds omdat dit als
voordeel ten opzichte van additionele investeringen via de reguliere beleidsbegrotingen
heeft dat een schaalsprong op de lange termijn in kennisontwikkeling, R&D en innovatie
(R&D&I) en fysieke infrastructuur mogelijk wordt gemaakt. Bij een dergelijke constructie
is het mogelijk om die langetermijnvisie te bewaken door het fonds op enige afstand
van de politiek te plaatsen. Dit is niet mogelijk bij een departementaal begrotingsartikel
zoals het Toekomstfonds.
Vraag 275
Hoe verhoudt het criterium dat een voorstel niet valt binnen een bestaande regeling
van de overheid zich tot de geboden mogelijkheid om de voor het NGF goedgekeurde projecten
te financieren via de begrotingen van vakdepartementen (met bijbehorende verschuiving
van budget)?
Antwoord op vraag 275
Het zou onwenselijk zijn als investeringen uit het NGF uitgaven die normaal gesproken
vanuit de reguliere begroting worden gefinancierd zou vervangen. Om dit te voorkomen
toetst de toegangspoort van het Groeifonds op het criterium 5: «het voorstel is additioneel
aan bestaande of geplande publieke investeringen en valt niet binnen een bestaande
regeling van de overheid».
Dit laat onverlet dat, wanneer een project is goedgekeurd, de verantwoordelijke bewindspersoon
de regie neemt over de uitvoering binnen het daarvoor beschikbaar gestelde budget.
Bij directe uitgaven uit het fonds is dit de Minister van EZK. Bij bijdragen aan andere
begrotingen is dit de desbetreffende bewindspersoon.
De bijdrage vanuit het fonds aan de departementale begrotingen vindt plaats via een
zogenoemde bijdrageconstructie. Voor de goedgekeurde projecten wordt op de departementale
begroting een ontvangst uit het fonds geraamd en wordt het uitgavenbudget met eenzelfde
omvang verhoogd. De daadwerkelijke bijdrage vanuit het fonds in enig jaar wordt echter
vastgesteld op basis van de daadwerkelijke uitgaven, mits de uitgaven hierbij binnen
de geraamde bijdrage vanuit het fonds blijven.
Het gaat hier dus om een bijdrage die beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering
van het project dat door het NGF is geselecteerd. Het vakdepartement had deze activiteit
zonder het NGF niet ondernomen, conform criterium 5.
Vraag 276
Is het ook mogelijk om een project of programma samen te stellen dat uit zowel uit
kennisontwikkeling, research & development en innovatie als infrastructuur bestaat
(bijvoorbeeld in het kader van de energietransitie)?
Antwoord op vraag 276
Ja, dit is mogelijk.
Vraag 282
Hoe worden projecten beoordeeld die je wel wil op basis van bbp-groei maar in voorbereiding
en uitvoering een doorlooptijd hebben van 10 tot 15 jaar?
Vraag 283
Op welke termijn moet bbp-groei worden bereikt om geselecteerd te worden voor dit
fonds?
Antwoord op vraag 282, 283
De richtlijn voor bbp-groei op lange termijn is 20–30 jaar. Het maakt daarbij niet
uit dat projecten een lange aanloop- of voorbereidingstijd hebben.
Vraag 284
Hoe wordt «een positieve uitkomst op de maatschappelijke kosten en baten» gedefinieerd
en vastgesteld en hoe zal daarbij omgegaan worden met de onzekerheid rondom onvoorzienbare
baten of onvoorzienbare kosten?
Antwoord op vraag 284
Om te bepalen wat de onzekerheid omtrent de effecten en de kosten van een voorstel
is moeten de aannames onder de effecten en kosten in kaart worden gebracht. Er moet
worden onderbouwd waarom deze aannames redelijk zijn. Daarnaast moeten risico’s (andere
aannames) voor de voorstellen worden geïdentificeerd en moet worden geanalyseerd wat
deze risico’s voor de uitkomsten betekenen (scenarioanalyse). Ten slotte moet de analyse
reproduceerbaar zijn; hiervoor moeten de aannames en veronderstellingen expliciet
worden gemaakt en moeten de stappen in de analyse toegankelijk en transparant worden
gepresenteerd. Voor infrastructuur biedt de richtlijn voor maatschappelijke kosten-batenanalyse
(Leidraad OEI) goede richtlijnen voor het inschatten en kwantificeren van maatschappelijke
kosten en baten.
Vraag 290
Welke toetsing op willekeur, en door wie, is er wanneer er zwaarder op kwalitatieve
kenmerken wordt geleund door de commissie?
Antwoord op vraag 290
In de procedure van de beoordelingsadviescommissie is er geen ruimte voor willekeur.
Daartoe is vooraf een helder toetsingskader opgesteld. De commissie beoordeelt ingediende
investeringsvoorstellen op hun impact op het verdienvermogen, binnen de randvoorwaarden
van het fonds en selecteert een totaalpakket aan projecten die op een doelmatige en
doeltreffende manier bijdragen aan de doelstellingen van het fonds. Het oordeel van
de commissie wordt onderbouwd door een stevige analyse, ook waar kwalitatieve inschattingen
een grotere rol spelen. De adviezen van de commissie worden openbaar gemaakt en zijn
daarmee zo transparant mogelijk.
Daarnaast vormt het CPB haar eigen oordeel op deelcriteria, bijvoorbeeld legitimiteit,
efficiëntie en effectiviteit. Het oordeel van het CPB wordt ook openbaar gemaakt,
in principe als bijlage bij het advies van de beoordelingsadviescommissie.
Vraag 292
Waarom is het voornemen om advies vanuit instellingen als het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), de Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie
(AWTI) en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) via de beoordelingscommissie
laten lopen, in plaats van rechtstreeks advies?
Antwoord op vraag 292
In de uitwerking van het Groeifonds wordt één onafhankelijke commissie voorzien, die
een zwaarwegend advies geeft aan de politiek over een totaalpakket van voorstellen
aan de hand van vooraf vastgestelde criteria. De commissie kan gebruik maken van de
expertise uit een pool van deskundigen. Deze pool bestaat uit externe experts op de
relevante terreinen van het fonds die om advies kunnen worden gevraagd. Hierdoor ontvangt
de politiek een duidelijk advies en worden tegenstrijdige adviezen voorkomen.
Vraag 294
Hoe wordt de balans gewaarborgd tussen een rationele besluitvorming door een onafhankelijke
commissie en de democratische controle en legitimatie op het budget en beleid?
Antwoord op vraag 294
Het advies van de commissie krijgt een belangrijke rol in het proces, maar uiteindelijk
is politieke goedkeuring vereist. Daarom besluit het kabinet, op voordracht van de
fondsbeheerders, welke projecten uit het fonds worden gefinancierd. Het advies van
de commissie is zwaarwegend in dit besluit. De fondsbeheerders toetsen bijvoorbeeld
of de projecten niet in strijd zijn met kabinetsbeleid. Zij maken geen nieuwe inhoudelijke
weging van de impact op het verdienvermogen. Voorstellen die negatief zijn beoordeeld
door de commissie komen daarom ook niet alsnog in aanmerking. Verder is ten aanzien
van het fonds het budgetrecht van het parlement onverkort van toepassing, op dezelfde
manier als bij andere begrotingen.
Vraag 298
Op welke manier wordt de laatstgenoemde FES-les, een duidelijke exitstrategie, geborgd?
Antwoord op vraag 298
Dit is geborgd door criterium 5 van de toegangspoort: «het voorstel is niet-structureel».
Voorstelindieners moeten een exitstrategie opnemen waarin staat beschreven of en hoe
de investering wordt voortgezet en gefinancierd na het verstrijken van de einddatum.
Hierin wordt aangegeven hoe meerjarig doorlopende kosten van de investering, zoals
beheer- en onderhoudskosten, worden gefinancierd zonder dat deze het generale beeld
belasten en of hier een (niet-structurele) bijdrage uit het fonds wordt gevraagd.
Vraag 299
Is er een overzicht te geven van de O&O-investeringsintensiteit over de afgelopen
25 jaar, afgezet tegen de mate van productiviteitsgroei en sectoren?
Antwoord op vraag 299
Zie onder.
Bron O&O intensiteit: Rathenau Instituut
*: inclusief private non-profit organisaties
Bron arbeidsproductiviteitsgroei: CPB (MEV 2020)
**: arbeidsproductiviteit per uur
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Judith Tielen, Tweede Kamerlid -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier