Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over het onderzoek bestedingsaandeelkortingen in de advertentiemarkt (Kamerstuk 32827-198)
2020D36627 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 10 juli 2020 inzake het onderzoek
bestedingsaandeelkortingen in de advertentiemarkt (Kamerstuk 32 827, nr. 198).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
– Inbreng van de leden van de CDA-fractie
– Inbreng van de leden van de D66-fractie
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I. Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister over
bestedingsaandeel-kortingen in de advertentiemarkt. Deze leden hebben de volgende
vragen bij het schriftelijk overleg.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of het klopt dat hij heeft toegezegd
een onderzoek uit te laten voeren, in samenspraak met het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat, naar bonussen en kortingen die media-adviesbureaus (achteraf) ontvangen
van media-exploitanten op basis van gerealiseerde omzetvolumes in de advertentiemarkt.
Zo ja, waar kunnen deze leden dit onderzoek vinden? Waarom is dit niet toegevoegd
aan de Kamerbrief? Is de Minister bereid het onderzoek alsnog naar de Kamer te sturen?
Is het waar dat het aangegeven onderzoek van de ACM1 gestart is in november 2016 en de toezegging van de Minister dateert van november
2018? Wat is de reden voor de Minister om de Kamer pas laat te informeren over het
ACM besluit van 2 december 2019, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister heeft geconstateerd dat bestedingsaandeel-kortingen
moeten worden beoordeeld op basis van hun mogelijke effect op marktwerking. Op basis
van welke informatie trekt de Minister deze conclusie en hoe kwam hij tot deze conclusie?
Kan de Minister aangeven wat de ongewenste effecten zijn van bestedingsaandeel-kortingen
op de marktwerking? Kan de Minister verder aangeven hoeveel mediabureaus op dit moment
zowel geld ontvangen van adverteerders als van de partijen die de advertenties plaatsen?
In hoeverre vindt de Minister deze gang van zaken wenselijk? De ACM geeft in haar
besluit aan dat de toezegging van OMS2 een looptijd heeft van twee jaar, omdat dan de vergunningen voor FM-radio aflopen.
Dit kan leiden tot wijzigingen in de krachtverhoudingen tussen radiostations. Impliceert
de ACM daarmee dat bestedingsaandeel-kortingen toegestaan zijn, tenzij toegepast door
een dominante partij? Wat is de reden dat het kabinet er niet voor kiest de toepassing
van bestedingsaandeel-kortingen te verbieden, zoals in landen als Griekenland, Frankrijk
en Canada het geval is, waar eveneens algemeen toezicht wordt gehouden op mededinging?
Is het waar dat het ACM onderzoek en uitkomst specifiek en uitsluitend van toepassing
is op de radiosector? Is de Minister het met deze leden eens dat bestedingsaandeel-kortingen
ook in andere delen van de mediasector onwenselijk is, zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister in de Kamerbrief aan geeft dat
door ACM geconstateerde risico’s OMS heeft toegezegd om met ingang van 1 januari 2020
geen bestedingsaandeel-kortingen meer aan te bieden. Kan de Minister aangeven of dit
moet worden gezien als regel dat via zelfregulering bestedingskortingen niet zijn
toegestaan? Kan de Minister bevestigen wie hierop handhaaft en of dit inderdaad niet
meer gebeurt? Vindt de Minister het niet voor betrokkenen een te grote stap dat tegen
de praktijk alleen kan worden opgetreden na het indienen van een melding bij de ACM?
Bewandelt de Minister niet de weg van de minste weerstand door er vanuit te gaan dat
marktpartijen zelf hun verantwoordelijkheid oppakken door (onderbouwde) signalen van
eventuele problemen bij de Minister en de ACM onder de aandacht te brengen? Kan de
Minister aangeven hoeveel meldingen de ACM tot op heden heeft ontvangen die betrekking
hebben op eventuele misbruik van een economische machtspositie? Wat is de reden dat
de ACM informatie als «vertrouwelijk» heeft gekwalificeerd in haar besluit (onderdeel
5.1, 23)? Kunt u bevestigen dat de ACM op 30 juni 2020 in het bezit was van alle door
OMS gesloten overeenkomsten voor de verkoop van radioadvertentieruimte, inclusief
een compliance certificaat van het bestuur van OMS dat deze overeenkomsten geen bestedingsaandeel-kortingen
bevatten? Is het waar dat OMS (d.d. 20 september 2020) op haar website de zin publiceert:
«Je ontvangt op basis van de hoogte van het te besteden volume, een basisprijs (K/GRP
& CPM) of een korting (vaste prijs per spot).» Is deze informatie conform de uitspraak,
zo vragen de leden.
De leden van de CDA-fractie merken op dat de Minister aan geeft dat als op basis van
signalen uit de markt zou blijken dat aanvullende wet- en regelgeving of andere maatregelen
nodig zijn dat hij zal bezien welke vervolgstappen daarvoor gezet kunnen worden. Hecht
de Minister evenzo zwaar aan een politiek signaal, aangegeven door de Kamer, door
het aannemen van een motie? Kan de Minister schetsen welke vervolgstappen tot de mogelijkheden
behoren? Welke vervolgstappen liggen hierbij, volgens de Minister, het meest voor
de hand als uit signalen blijkt dat aanvullende maatregelen nodig zijn, zo vragen
de leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister voor
Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media naar de zogenaamde sur commission, oftewel bonussen en kortingen die media-adviesbureaus (achteraf) ontvangen van media-exploitanten
op basis van gerealiseerde omzetvolumes in de advertentiemarkt. De leden waren in
de veronderstelling dat de Minister een marktbreed onderzoek naar dit fenomeen zou
doen, maar constateren dat enkel de praktijk van bestedingsaandeelkortingen bij één
partij, te weten OMS, is onderzocht. Waarom heeft de Minister dit onderzoek niet breder
uitgezet? Kan de Minister de resultaten van het onderzoek naar OMS aan de Kamer doen
toekomen, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister ervan uitgaat dat marktpartijen
zelf hun verantwoordelijkheid oppakken door problemen bij hem of de ACM te melden.
De aan het woord zijnde leden kunnen niet ontkennen dat dit op hen overkomt als een
afwachtende houding. Wat is de reden dat de Minister zelf geen regulerende voorstellen
doet om deze – zoals in de OMS-casus blijkende – ongewenste effecten te voorkomen
maar het enkel aan de markt laat? Is er geen enkele andere partij dan OMS die deze
praktijken bezigt, zo vragen de leden.
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister bekend is met het gegeven dat in
landen als Canada, Griekenland en Frankrijk wél regulerende maatregelen bestaan om
de praktijk van bestedingsaandeelkortingen aan te pakken. Kan hij toelichten wat de
effecten zijn van het beleid in deze landen, zo vragen de leden.
Eerder vroegen de leden van de D66-fractie naar financiële gevolgen van het afschaffen
van het stelsel van sur commission. De Minister antwoordde destijds dat dit pas na afloop van het kalenderjaar vastgesteld
zou kunnen worden. De leden zijn benieuwd wat de Minister daar nu over kan zeggen.
Is de Minister bereid om, zoals hij destijds stelde, alsnog onderzoek naar de motieven
van adverteerders te doen om de financiële effecten van afschaffing van sur commission in kaart te brengen, zo vragen de leden.
Tot slot constateren de leden van de D66-fractie dat de Minister momenteel geen reden
ziet voor verder onderzoek of aanvullende wet- en regelgeving of andere noodzakelijke
maatregelen. Op welke wijze is hij van plan de voortdurende praktijk te monitoren?
Op welk moment vindt een nieuw weegmoment plaats om, in overleg met de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat, wél over te gaan tot aanvullende wet- en regelgeving
of andere noodzakelijke maatregelen? Kan de Minister aangeven welke aanvullende wet-
en regelgeving of andere noodzakelijke maatregelen op dat moment tot de mogelijkheden
behoren, zo vragen de leden.
II. Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.