Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van den Hul, Bouali, Karabulut en Van Ojik over het bericht 'Israël martelde verdachte Palestijnen van een NGO gesteund door Nederland'
Vragen van de leden Van den Hul (PvdA), Bouali (D66), Karabulut (SP) en Van Ojik (GroenLinks) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het bericht «Israël martelde verdachte Palestijnen van een NGO gesteund door Nederland» (ingezonden 21 augustus 2020).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) en van Minister Kaag (Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen 21 september 2020).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israël martelde verdachte Palestijnen van een
NGO gesteund door Nederland»?1 En zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?
Antwoord 1
Het kabinet is bezorgd over de berichten dat meerdere personen die gearresteerd waren
na de bomaanslag mogelijkerwijs gemarteld zouden zijn.
Vraag 2
Heeft u tevens kennisgenomen van de berichten van onder meer Amnesty International
en van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties dat twee voormalige medewerkers
van de Palestijnse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Union of Agricultural Work
Committees (UAWC), Samer Arbid en Abdul Razeq Farraj, gemarteld zijn in Israëlische
detentie?
Antwoord 2
Nederland en de EU volgen deze zaak nauwgezet. Nederland is via de ambassade in Tel
Aviv en de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah in contact over deze zaak met
verschillende Israëlische en Palestijnse ngo’s en het veldkantoor van de Hoge Commissaris
voor de Rechten van de Mens. Deze organisaties maken melding van verwondingen en ziekenhuisopname
als gevolg van de ondervraging, en stellen dat deze erop kunnen duiden dat de gearresteerde
personen mishandeld of gemarteld zouden zijn. De VN heeft in oktober 2019 Israël opgeroepen
deze beschuldigingen direct te onderzoeken. Het Israëlisch Ministerie van Justitie
heeft een onderzoek ingesteld naar de beschuldigingen van foltering of mishandeling.
Over het verloop van dit onderzoek zijn nog geen publieke mededelingen gedaan.
Vraag 3
Deelt u de mening dat de Israëlische autoriteiten bij de detentie van deze mannen
in strijd hebben gehandeld met het VN-verdrag tegen foltering en het VN-verdrag inzake
burgerrechten en politieke rechten en dat het gebruik van foltering in geen enkel
geval gerechtvaardigd is? En zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan met inachtneming
van artikel 15 van de Conventie tegen Marteling, die bepaalt dat een verklaring die
is afgelegd als gevolg van marteling niet gebruikt mag worden als bewijs in een proces?
En zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Israël stelt dat met informatie verkregen tijdens de verhoren nieuwe aanslagen voorkomen
zouden zijn. Het kabinet wijst foltering in alle omstandigheden af en benadrukt dat
het verbod op foltering absoluut is. Gebruik van uit foltering verkregen bewijs is
strijdig met artikel 15 van het Verdrag tegen foltering, waarbij Israël partij is.
Zodoende is het aan Israël om gevolg te geven aan de bepalingen van dat verdrag, waaronder
artikel 15. Nederland heeft bij Israël aangedrongen op het behandelen van Palestijnse
gevangenen overeenkomstig de mensenrechtenverdragen waar Israël partij bij is, onder
meer bij bezoeken van de Mensenrechtenambassadeur. De EU heeft in 2019 afspraken gemaakt
over het tegengaan van foltering en onmenselijke behandeling. Onderdeel hiervan is
dat de EU derde landen aanspoort hun wetgeving en praktijk in overeenstemming te brengen
met artikel 15 van het verdrag.
Ook in multilateraal verband wordt Israël opgeroepen het absolute verbod op foltering
te respecteren. Het VN-Comité tegen foltering heeft Israël meermaals opgeroepen diens
wetgeving in lijn te brengen met het verdrag. Bij de laatste Universal Peer Review
(UPR) van Israël in de VN Mensenrechtenraad is Israël opnieuw opgeroepen diens wetgeving
in lijn te brengen met het verdrag tegen foltering. In mede door Nederland en andere
EU-lidstaten gesteunde resoluties in de VN Mensenrechtenraad is Israël opgeroepen
artikel 15 van het verdrag te respecteren.
Vraag 4
Wat is uw reactie op het feit dat het proces van de verdachten plaatsvindt voor een
militaire rechtbank? Hebben de verdachten naar uw mening over voldoende toegang tot
rechtshulp kunnen beschikken?
Antwoord 4
Het bezettingsrecht voorziet in de mogelijkheid dat berechting in bezet gebied plaatsvindt
voor een militaire rechtbank. Wel moet daarbij worden voldaan aan alle waarborgen
die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechten, zoals het recht op
een eerlijk proces.
Het kabinet is bezorgd dat een van de verdachten na zijn arrestatie volgens de VN
geen contact mocht hebben met zijn advocaat en volgens de berichten van de Israëlische
organisatie Public Committee Against Torture in Israel (PCATI) tijdens de weken die hij in het ziekenhuis lag geen bezoek mocht krijgen
van familieleden of zijn advocaat. Het kabinet is eveneens bezorgd dat volgens PCATI
geen specifiek medisch onderzoek is gedaan om vast te stellen of de verwondingen verband
houden met mogelijke foltering, zoals geadviseerd wordt door de VN in het Istanbul
Protocol voor onderzoek naar foltering. Deze maatregelen beperken ten onrechte de
verdediging van de verdachten.
Vraag 5
Hoe oordeelt u over de praktijk van administratieve detentie door de Israëlische autoriteiten
in het kader van het recht op een eerlijk proces?
Antwoord 5
Op basis van het internationaal recht is administratieve detentie om dwingende redenen
van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd
als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke
waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Nederland en de EU dringen aan
op strikte naleving van deze waarborgen, met name in die gevallen waarin detentie
alleen is gebaseerd op geheim bewijsmateriaal. Dit is problematisch, omdat betrokkenen
en hun advocaten het bewijs niet kunnen inzien of toetsen (zie ook antwoorden op Kamervragen
over de arrestatie en administratieve detentie van Ahed al Tamimi met kenmerk Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 948, d.d. 21 december 2017).
Vraag 6
Heeft u zorgen over de detentie en marteling van de oud-medewerkers van UAWC geuit
tegenover de Israëlische regering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft de Israëlische
regering daarop gereageerd?
Antwoord 6
Nederland bespreekt met regelmaat kwesties die van belang zijn met de Israëlische
autoriteiten. Daarbij komen ook mensenrechten aan de orde. Nederland heeft bij Israël
zorgen over berichten over foltering opgebracht en aangedrongen op respecteren van
de rechten van de verdachten. Nederland heeft daarbij onderstreept belang te hechten
aan een eerlijke rechtsgang, ook omdat Nederland als donor van UAWC een belang heeft
bij goede waarheidsvinding. Zie ook de antwoorden op vragen van het lid Kuzu (DENK),
met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3822 d.d. 20 augustus jl.
Vraag 7
Bent u voornemens het proces van de oud-medewerkers van UAWC te monitoren? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 7
Ja. Nederland blijft de voortgang volgen. Daarbij zal Nederland contact blijven houden
met Israëlische en Palestijnse ngo’s, alsook het veldkantoor van de Hoge Commissaris
voor de Rechten van de Mens die deze zaak volgen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.