Verslag (initiatief)wetsvoorstel (nader) : Verslag
35 557 Wijziging van enkele wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de introductie van bepalingen ter invoering van de tijdelijke mogelijkheid voor de rechter om de behandeling van faillissementsverzoeken aan te houden en andere verhaalsacties te schorsen en een schuldenaar een tijdelijk betalingsuitstel te verlenen in verband met de uitbraak van COVID-19 (Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV)
Nr. 6 VERSLAG
Vastgesteld 18 september 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, belast met het voorbereidend
onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder
het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen
zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende
voorbereid.
Inhoudsopgave
blz.
I.
ALGEMEEN
1
1.
Wijziging van de Participatiewet
2
2.
Wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid
3
3.
Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19
3
I. ALGEMEEN
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Tijdelijke wet COVID-19 SZW en JenV
(hierna: het wetsvoorstel). Deze leden waarderen de ambitie van de regering om de
grote nadelige maatschappelijke gevolgen van de coronacrisis zoveel mogelijk te verzachten
en tegemoet te komen aan mensen en bedrijven die door de coronacrisis in de financiële
problemen komen. De voorstellen van onderhavig wetsvoorstel helpen daarbij. Voornoemde
leden kunnen dan ook instemmen met dit wetsvoorstel. Wel hebben zij nog een paar vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en willen de regering nog enkele vragen voorleggen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden hebben vooralsnog
slechts één vraag. Dit wetsvoorstel voorziet in bepalingen met een terugwerkende kracht.
Deze leden vragen of dit gevolgen kan hebben voor faillietverklaringen die ten tijde
van de inwerkingtreding van de regeling reeds in kracht van gewijsde zijn gegaan.
Zou niet expliciet moeten worden opgenomen dat de terugwerkende kracht expliciet niet
op deze situatie ziet?
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden steunen de maatregelen
om in een inkomen voor zelfstandigen te voorzien en daarbij de kostendelersnorm niet
toe te passen. Deze leden zijn echter van mening dat de kostendelersnorm ook niet
zou moeten worden toegepast bij reguliere uitkeringsgerechtigden, in elk geval voor
de duur van de steunpakketten. Daarom hebben zij nog een aantal vragen.
1. Wijziging van de Participatiewet
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het buiten toepassing laten van de kostendelersnorm
bij de uitvoering van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers
(Tozo) en hebben hier verder geen vragen bij.
De leden van de SP-fractie vinden het een goede zaak dat de kostendelersnorm niet wordt toegepast bij de Tozo.
Deze leden vinden het wel logisch dat niet alleen zelfstandigen, maar ook anderen
kunnen rekenen op coulance bij de kostendelersnorm.
Voornoemde leden vragen vol ongeduld wanneer het onderzoek naar de effecten van de
kostendelersnorm op de huisvesting van mensen naar de Kamer komt. De Kamer heeft immers
motie van de leden Peters en Jasper van Dijk1 aangenomen waarin gevraagd wordt een dergelijk onderzoek voor de zomer naar de Kamer
te sturen.
Deze leden vragen hoe het staat met de uitvoering en toepassing van de motie van het
lid Peters c.s.2 die de regering verzoekt, de mogelijkheid van maatwerk bij de toepassing van de kostendelersnorm
nadrukkelijk bij de gemeenten onder de aandacht te brengen om dreigende dakloosheid
te voorkomen. Welke aantoonbare resultaten kan de regering melden?
Tevens is er aangegeven dat er vanwege de coronacrisis meer coulance met de kostendelersnorm
zal worden toegepast. Hoeveel mensen hebben sinds de start van de coronacrisis kunnen
rekenen op coulance bij het toepassen van de kostendelersnorm en hoeveel meer zijn
dat er dan de periode ervoor? In hoeverre heeft de regering signalen dat gemeenten
meer coulance betrachten met de kostendelersnorm? Krijgen gemeenten een handreiking
kostendelersnorm die ze concrete handvatten biedt voor het toepassen van maatwerk
in de Participatiewet? Worden mensen die mantelzorg verlenen aan een corona-patiënt
gekort vanwege de kostendelersnorm? Wat zijn de laatste cijfers van de ontwikkeling
van het aantal dakloze, danwel het aantal dakloze jongeren?
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering om in te gaan op de rechtsongelijkheid die ontstaat als zelfstandigen
wel uitgezonderd worden van de kostendelersnorm, maar reguliere uitkeringsgerechtigden
niet. Deze leden vragen of de regering bereid is de kostendelersnorm ook te schrappen
in de participatiewet, in elk geval voor de duur van het noodpakket. Deze leden vragen
welk budgettair beslag gemoeid is met het structureel schrappen van de kostendelersnorm.
Voornoemde leden lezen dat de kostendelersnorm niet wordt toegepast om uitvoeringstechnische
redenen. Kan de regering precies uiteenzetten in welke mate de administratieve lasten
van gemeenten toenemen indien zij wel de kostendelersnorm moeten toepassen? Deze leden
vragen voorts waarom de regering er niet voor heeft gekozen de kostendelersnorm in
de bijstand te schrappen voor nieuwe aanvragen, dat zou immers ook de uitvoering vereenvoudigen,
zeker nu het water gemeenten aan de lippen staat.
De leden van de PvdA-fractie vragen de regering welk budgettair beslag gemoeid is
met het schrappen van de partnertoets in de Tozo, de vermogenstoets in de Tozo en
beide toetsen.
2. Wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid
Taakstraffen
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over artikel 1.2, de Wijziging van de Tijdelijke wet COVID-19
Justitie en Veiligheid. Deze leden vernemen dat aan de bepaling terugwerkende kracht
wordt verleend, omdat de uitvoering van taakstraffen opgeschort is geweest vanaf 16 maart
2020 en er vanaf die datum (herkansing)zaken uit de termijn zijn gaan lopen. Hoe is
tot op heden omgegaan met dit soort zaken die uit de termijn zijn gelopen? Zijn deze
taakstraffen weer omgezet naar vervangende hechtenis of jeugddetentie? Wordt dit dan
teruggedraaid na inwerkingtreding van deze wet? Welke gevolgen heeft dat voor de betreffende
personen?
3. Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19
De leden van de CDA-fractie verzoeken de regering nader in te gaan op de uitzonderingspositie van de Belastingdienst
met betrekking tot de mogelijkheid om de behandeling van faillissementsverzoeken voor
een termijn van twee maanden aan te houden en andere verhaalsacties te schorsen zodat
een schuldenaar een tijdelijk betalingsuitstel kan worden verleend. Kan de regering
aangeven waarom zij van mening is dat de positie van de Belastingdienst in dit geval
verschilt van andere schuldeisers, zoals bijvoorbeeld banken? De regering geeft aan
dat als ook de Belastingdienst onder deze tijdelijke regeling zou worden gebracht,
het risico op uitvoeringsproblemen niet kan worden uitgesloten. Kan de regering nader
ingaan om welke uitvoeringsproblemen het dan zou gaan?
Deze leden constateren dat een verzoek tot betalingsuitstel mogelijk gaat worden voor
ondernemingen die, als het coronavirus niet was uitgebroken of de beperkende maatregelen
niet afgekondigd waren, niet in betalingsproblemen waren komen. Deze leden signaleren
dat dit tot een domino-effect kan leiden waarbij anderen failliet gaan omdat een bedrijf
uitstel van betaling heeft gekregen. Deze leden vragen de regering hoe de rechter
op dergelijke effecten moet toetsen als de rechter niet uitgebreid zal toetsen. Ook
vragen de leden van de CDA-fractie hoe er dient te worden omgegaan met mogelijke faillissementsfraude
gepleegd met behulp van uitstel van betaling.
Tenslotte merken voornoemde leden op dat de Raad voor de Rechtspraak in haar advies
op dit wetsvoorstel aangeeft dat de werklastgevolgen van de Tijdelijke voorziening
betalingsuitstel COVID-19 aanzienlijk zijn. Het behandelen van een aanhouding zou
meer werk vragen dan de behandeling van een regulier rekest. Kan de regering de verschillen
van inzicht ten aanzien van de werklastgevolgen van het wetsvoorstel tussen de Raad
van de Rechtspraak en de regering nader verklaren en kwantificeren?
De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de Tijdelijke voorziening betalingsuitstel COVID-19.
Dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat ondernemers, voor wie een faillissementsverzoek
is ingediend, de rechtbank kunnen verzoeken om de behandeling van dit verzoek aan
te houden voor een termijn van maximaal twee maanden. Deze termijn kan op verzoek
van de schuldenaar tweemaal worden verlengd. Doel van de regeling is om schuldeisers,
die niet mee willen werken aan betalingsregelingen, te weerhouden van het afdwingen
van een betaling door middel van faillissementsverzoek of een verhaalsactie. Dit «strategisch
gedrag» is volgens de regering een probleem waar het wetsvoorstel een oplossing voor
biedt. Voornoemde leden vragen de regering of zij reeds signalen heeft opgevangen
dat dergelijke acties tot problemen leiden bij ondernemers of heeft de regering van
concrete zaken kennisgenomen waarin dit gedrag van schuldeisers tot problemen bij
ondernemers heeft geleid? In de toelichting lezen deze leden dat rechtbanken sinds
het uitbreken van de coronacrisis terughoudend zijn bij de behandeling van beslagrekesten
en faillissementsverzoeken en bij de beoordeling van rekesten en verzoeken rekening
houden met de huidige pandemie en de daarmee samenhangende economische situatie. Wat
is het effect van deze werkwijze van de rechtbanken? Deze leden ontvangen graag een
reactie van de regering.
Het andere doel van de regeling is dat ondernemers de tijd gegund krijgen om hun bedrijf
weer op te starten. Deze leden benadrukken het belang dat bedrijven in de gelegenheid
gesteld moeten worden om hun bedrijf weer op te starten. Zij vragen de regering in
welke zin de voorgestelde regeling soelaas biedt wanneer deze slechts tot 1 december
2020 van kracht is.
De leden van de D66-fractie onderstrepen het belang dat voorkomen moet worden dat
als gevolg van de coronacrisis bedrijven onnodig failliet gaan. Deze leden vragen
echter wel of de voorgestelde regeling niet omgekeerd zorgt voor uitstel van onvermijdbare faillissementen en daarmee onnodige vermindering van de waarde van de boedel. Is dit volgens de regering
een reëel negatief neveneffect van de regeling? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen?
Deze leden vragen de regering in dit kader tevens om de criteria (pagina 6 van de
memorie van toelichting) die de rechtbank moet hanteren bij een aanhoudingsverzoek
nader toe te lichten. Wat zijn hier precies de zwaarwegende criteria? Deze leden vragen
de regering hoe de rechtbank moet beoordelen of een bedrijf toekomstperspectief heeft,
terwijl de toekomst juist nu zo onzeker is voor ondernemers. Daarnaast zijn deze leden
benieuwd hoe bepaald moet worden of de liquiditeitsnood hoofdzakelijk of uitsluitend
is ontstaan door de uitbraak van de coronacrisis. Zijn ook gevallen denkbaar waarbij
deze vraag niet zo evident duidelijk te beantwoorden valt? Deze leden ontvangen graag
een reactie van de regering.
De leden van de SP-fractie vragen waarom de Belastingdienst is uitgezonderd van de Tijdelijke voorziening Betalingsuitstel?
Zijn de concrete belemmeringen waarom de Belastingdienst uitgezonderd zou moeten worden?
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.