Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op schriftelijke vragen van de leden Markuszower en Wilders over “het bericht dat vier van de vijf gemeenten niet weten of ‘tijdens de Tweede Wereldoorlog Joods vastgoed is onteigend en doorverkocht terwijl dat in hun gemeente wel is gebeurd’”
Vragen van de leden Markuszower en Wilders (beiden PVV) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Financiën, en van Justitie en Veiligheid over het bericht dat vier van de vijf gemeenten niet weten of «tijdens de Tweede Wereldoorlog Joods vastgoed is onteigend en doorverkocht terwijl dat in hun gemeente wel is gebeurd» (ingezonden 28 mei 2020)
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens
de Ministers van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de
Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 31 augustus 2020).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3203.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Een besmet pakhuis: zo kocht Lucas Bols geroofd Joods
bezit tijdens WO II» en het onderliggende onderzoek?1
Antwoord 1
Ja.
De onteigening van Joods vastgoed in de Tweede Wereldoorlog (WOII) is bijzonder tragisch
en een zwarte pagina in de geschiedenis. Het Nederlandse kabinet heeft zijn verantwoordelijkheid
genomen voor het rechtsherstel voor de vervolgingsslachtoffers. Dat is in twee perioden
gebeurd: direct na WOII toen de anti-Joodse maatregelen met terugwerkende kracht ongedaan
werden gemaakt in de herstelwetgeving, en vanaf 1997 met de instelling van een aantal
commissies, waaronder de commissie Kordes, om onderzoek te doen naar de roof en recuperatie
van bezittingen van oorlogsslachtoffers. Deze commissies hebben ook een historische
analyse gemaakt van de periode van rechtsherstel direct na de Tweede Wereldoorlog.
Na WOII is overgegaan tot rechtsherstel en behandeling van claims van Joodse Nederlanders.
De Nederlandse overheid heeft na WOII het Nederlandse Beheersinstituut (NBI) in het
leven geroepen om vermogens te beheren en eventueel af te nemen. Het betreft vermogens
van onder andere gedeporteerde of ondergedoken Joden. Deze tijdelijke maatregel had
als doel om het rechtsherstel en de afhandeling van claims in goede banen te leiden.
Na een internationale discussie in de jaren 90 over Joodse tegoeden gaf de rijksoverheid
opdracht tot verschillende onderzoeken. De Commissie van Onderzoek Liro-archieven
(de Commissie Kordes), ingesteld door de Minister van Financiën in 1997, heeft de
opdracht gekregen het naoorlogs rechtsherstel van geroofde onroerende goederen te
onderzoeken. Daaruit bleek dat rechtsherstel, onder andere van geroofde onroerende
goederen, naar vermogen was uitgevoerd, maar dat het formalistisch was geweest, en
vaak ook kil. De overheid en de samenleving waren onvoldoende doordrongen van wat
Joden tijdens de oorlog was aangedaan.1
In een brief aan de Tweede Kamer van 21 maart 20002 heeft het kabinet een oordeel gegeven over conclusies van bovengenoemde commissies.
Het kabinet onderschreef de conclusie dat hoewel direct na WOII naar vermogen is getracht
om rechten van slachtoffers te herstellen, dit rechtsherstel met meer begrip en minder
formalistisch had moeten worden uitgevoerd. Daarom heeft het kabinet toen besloten
om € 181,5 miljoen (ƒ 400 miljoen) ter beschikking te stellen aan de joodse gemeenschap
«om finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken vervolgingsslachtoffers,
het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan». De
uitkering werd als volgt verdeeld:
• € 159,7 miljoen voor uitkeringen en Joodse doelen via Stichting Collectieve Maror-gelden
Nederland (COM);
• € 21,8 miljoen voor steun aan Joodse gemeenschappen in Europa via Stichting Joods
Humanitair Fonds (JHF).
De Stichting Maror-gelden overheid (SMO) heeft deze € 159,7 miljoen verdeeld op basis
van de door de Joodse gemeenschap vastgestelde uitkeringsreglementen. Tot eind 2005
was er overheidstoezicht op SMO. Rechtsopvolger Stichting afwikkeling Maror-gelden
overheid had daarna de taak het afhandelen van lopende bezwaar- en beroepsprocedures
en het financieel en bedrijfsmatig controleren van de nog lopende meerjarige trajecten.
In het najaar van 2019 is de stichting ontbonden en is het overschot verdeeld onder
de Stichting Collectieve Maror-gelden Nederland (COM) en Stichting Collectieve Maror-gelden
Israël (SCMI).
Vraag 2
Bent u bereid om samen met de Nederlandse gemeentes al het geroofde onroerend goed
van Joden in kaart te brengen? Ook dat onroerend goed dat wel tijdens de oorlog onteigend
is, maar niet werd doorverkocht? En ook bijvoorbeeld bedrijfsmatig onroerend goed
dat geroofd werd door door de Nazis aangestelde «verwalters»?
Antwoord 2
De commissie Kordes heeft het naoorlogs rechtsherstel van geroofde onroerende goederen
onderzocht. Gezien de uitkomsten van dit onderzoek en de reactie van het kabinet is
er geen aanleiding om opnieuw onderzoek te doen naar geroofd onroerend goed.
Recent is een groot deel van de transacties van onroerende goederen online in beeld
gebracht door een samenwerking van het Nationaal Archief en het Kadaster door het
verbinden van de administratie van Verkaufbücher met data van het Kadaster. Deze bevatten
7.107 vastgoedobjecten van de naar schatting 10.000 panden en stelt ons in staat om
transacties per gemeente te zien. Helaas is veel van de oorspronkelijke administratie
verloren gegaan, wat het onmogelijk maakt om de objecten die hierin niet zijn opgenomen
verder in kaart te brengen.
Vraag 3
Heeft de Nederlandse overheid, centraal en lokaal, onroerend goed waarvan de Joodse
eigenaren of hun nabestaanden waren vermoord, zelf gehouden en/of in bezit genomen?
Zo ja, bent u niet van mening dat deze panden aan de Joodse Gemeenschap gerestitueerd
zouden moeten worden?
Antwoord 3
Zoals hierboven vermeld, heeft de Commissie Kordes onderzoek gedaan naar het naoorlogs
rechtsherstel. De commissie concludeerde dat «niet gebleken [is] dat het rechtsherstel
met betrekking tot Joodse onroerende goederen op incorrecte wijze heeft plaatsgevonden.»
Wel had dit rechtsherstel met meer begrip en minder formalistisch moeten worden uitgevoerd,
en heeft het kabinet destijds besloten om € 181,5 miljoen (ƒ 400 miljoen) ter beschikking
te stellen aan de joodse gemeenschap. Er is geen aanleiding de conclusies van de Commissie
Kordes te herzien.
Vraag 4
Welke moeite hebben Joden, die de Shoa hadden overleefd, na de oorlog moeten doen
en welke kosten hebben zij moeten maken om hun geroofde eigendom weer terug te krijgen?
Antwoord 4
De bovengenoemde Commissie Kordes, die onder meer onderzoek deed naar rechtsherstel
van geroofde onroerende goederen van Joden, constateerde in haar rapport dat ten aanzien
van onroerend goed, geen inzicht is te geven in het totale bedrag aan kosten dat gedupeerden
in hun geschillen moesten maken. Wel is door het kabinet besloten om € 181,5 miljoen
(ƒ 400 miljoen) ter beschikking te stellen aan de Joodse gemeenschap, waarin ook de
erkenning is begrepen van de moeite en kosten die Joden hebben moeten maken om hun
geroofde eigendommen weer terug te krijgen.
Vraag 5
Bent u van mening dat de Staat der Nederlanden aansprakelijk is voor de handelwijze
van foute notarissen, aangezien zij een cruciale schakel vormden bij de roof van het
Joodse geroofde onroerend goed in en na de oorlog?
Antwoord 5
De rol van het notariaat in de gedwongen eigendomsoverdrachten tijdens WOII is indringend
beschreven in het recente proefschrift van Raymund Schütz3. Ook deze beroepsgroep – die de rechtszekerheid, de rechtsbescherming en het juridische
advies als kerntaak heeft – kreeg in de jaren 40–45 te maken met de uitvoering van
discriminerende verordeningen van de bezetter, waarvan de naleving met geweld en intimidatie
werd afgedwongen. Dit heeft tot ver na de oorlog tot veel discussie geleid binnen
en buiten de beroepsgroep, in hoeverre men anders had kunnen en behoren te handelen,
maar ook over beroepsethiek in oorlogstijden, en over het optreden van de beroepsorganisaties,
het ministerie en de Hoge Raad.
De vraag naar de aansprakelijkheid voor beroepsfouten van de notaris is tot ontwikkeling
gekomen in de rechtspraak van de jaren tachtig van de vorige eeuw. De notaris verricht
naar huidig recht zijn ambtshandelingen weliswaar als openbaar ambtenaar en bestuursorgaan
in de zin van de Awb, maar treedt niet op als een orgaan of vertegenwoordiger van
de Staat (vgl. voor de gerechtsdeurwaarder HR 24 april 2009, NJ 2009, 488). Een algemene
aansprakelijkheid van de Staat voor beroepsfouten voortvloeiend uit de wettelijke
taken van de notaris kan dus niet uit de wet worden afgeleid. Uitgangspunt is dat
de notaris het ambt, waaronder het beheer van het protocol dat onder hem berust, voor
eigen rekening en risico uitoefent. Dit beginsel is neergelegd in artikel 2 lid 3
van de Wet op het Notarisambt en betekent dat de notaris primair een eigen (beroeps)aansprakelijkheid
heeft. Dit is bevestigd in bijvoorbeeld HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:288 en
HR 20 januari 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0586, NJ 1989/766.
Bij vraag 1 is het proces van rechtsherstel van vervolgingsslachtoffers door de overheid
beschreven. Het Nederlandse kabinet heeft zijn verantwoordelijkheid genomen voor het
rechtsherstel voor de vervolgingsslachtoffers.
Vraag 6
Bent u bekend met het feit dat de Belastingdienst bij elke verkoop van het geroofde
Joodse vastgoed 5% «registratierecht» inde? Zo ja, bent u bereid deze gelden alsnog
te restitueren?
Antwoord 6
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd een registratierecht (recht van overdracht) geheven
ter zake van de overdracht van onroerende zaken naar een tarief van 3% (tot en met
31 december 1941) respectievelijk 5% (vanaf 1 januari 1942).
Zoals eerder beschreven heeft rechtsherstel voor vervolgingsslachtoffers direct na
WOII en als gevolg van onder meer het rapport van de Commissie Kordes plaatsgevonden.
Als reactie op het rapport van de Commissie Kordes heeft het kabinet besloten om € 181,5 miljoen
(ƒ 400 miljoen) ter beschikking te stellen aan de Joodse gemeenschap «om finaal recht
te doen aan de kritiek op de bejegening van de betrokken vervolgingsslachtoffers,
het rechtsherstel en de gevolgen die dat heeft gehad voor hun verdere bestaan». Er
is geen aanleiding dit te herzien.
Vraag 7
Behoorde de restitutie van het geroofde Joodse onroerend goed tot de regeling die
de overheid in 2000 met de Joodse Gemeenschap sloot?
Antwoord 7
Rechtsherstel van geroofde onroerende goederen is meegenomen in het onderzoek van
de Commissie Kordes en de regeling die met de Joodse gemeenschap zijn gesloten. Zie
voor verdere toelichting het antwoord op vraag 1.
Vraag 8
Welke gemeentes hebben aan de terugkerende Joden erfpacht, straatbelasting en andere
heffingen opgelegd?
Antwoord 8
De lokale belastingheffing betreft een autonome taak van gemeenten waarover bij het
Rijk geen gegevens worden bijgehouden. Om die reden beschikt het Rijk niet over het
overzicht over deze kwestie. Wel is bekend dat enkele gemeenten (Den Haag, Utrecht,
Amsterdam) zich hebben toegelegd op schadevergoedingen aan gedupeerden en hun nabestaanden.
Vraag 9
Deelt u de mening dat de tijd is aangebroken uit te zoeken welke onrechtmatigheden
van de zijde van de overheid in WOII nog recht gezet kunnen worden? Zoals geïnde boetes
en belastingen, leges voor Jodensterren, betaalde vervoerskosten door of namens weggevoerden?
Antwoord 9
Vanuit de zijde van de rijksoverheid heeft rechtsherstel plaatsgevonden. Zie voor
een toelichting vraag 1.
Vraag 10
Bent u ermee bekend dat veel informatie over het geroofd Joods bezit zich bevindt
in het archief van het Nederlandse Beheersinstituut? Vindt u het niet tijd om al deze
archieven digitaal te ontsluiten en vrij toegankelijk te maken?
Antwoord 10
Het archief van het Nederlandse Beheersinstituut is reeds digitaal ontsloten en voor
een belangrijk deel vrij toegankelijk. Sommige delen zijn niet toegankelijk vanwege
de bescherming van persoonsgegevens.
Een belangrijk onderdeel van het archief, de Verkaufsbücher, (dat wil zeggen de administratie
van door de Duitsers verkochte panden, waarvan de eigenaren veelal Joods waren) is
echter al gedigitaliseerd en wordt door het Nationaal Archief aangeboden als (linked)
open data.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
W.B. Hoekstra, minister van Financiën -
Mede namens
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.