Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Lodders over de uitspraak van de Hoge Raad inzake premieplicht Rijnvarenden
Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over de uitspraak van de Hoge Raad inzake premieplicht Rijnvarenden (ingezonden 13 juli 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Vijlbrief (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 27 augustus 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2020 waarin het Hof heeft
geoordeeld dat de Rijnvarende in kwestie op grond van de Rijnvarendenovereenkomst
verzekerings- en premieplichtig is in Nederland en dat Nederland niet verantwoordelijk
is voor ongedaanmaking van eventuele dubbele premieheffing?1, 2
Antwoord 1
Ja. Het gaat hierbij overigens om meerdere arresten van de Hoge Raad in een aantal
individuele, zij het vergelijkbare, zaken.3
Vraag 2
Welke invloed heeft de uitspraak van de Hoge Raad op de toekomst van uw overleg met
Luxemburg en voor de oplossing voor de dubbele premieheffing van Rijnvarendenen die
u voor ogen heeft en waarvoor u zich sterk heeft ingezet?
Antwoord 2
Bij deze problematiek gaat het om rijnvarenden die werkzaam zijn of zijn geweest voor
een in Luxemburg gevestigde werkgever en die op grond van de aanwijsregels van de
Rijnvarendenovereenkomst sociaal verzekerd zijn in Nederland. De werkgever heeft echter
niet de Nederlandse premie volksverzekeringen op het loon ingehouden, maar de Luxemburgse.
De arresten van de Hoge Raad bevestigen de Nederlandse premieplicht van de rijnvarenden
in kwestie en de bevoegdheid van de belastinginspecteur om de premie volksverzekeringen
te heffen. Ook bevestigt de Hoge Raad dat een rechtsgrond ontbreekt om bij de heffing
rekening te houden met onverschuldigd betaalde premies in een andere lidstaat. Daarmee
is de situatie echter niet anders dan medio 2019 het geval was.
Dit betekent ook dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik het nog
steeds onwenselijk achten dat het terugvorderen van onverschuldigd betaalde Luxemburgse
premies op problemen stuit. Wij blijven ons inzetten voor een oplossing hiervoor.
De contouren van onze inzet in het overleg met Luxemburg hebben wij voor het zomerreces
met uw Kamer gedeeld.4 Voor het realiseren van deze inzet zijn we uiteraard afhankelijk van de medewerking
van Luxemburg. Het streven is om in september tot een akkoord te komen. Wij zullen
uw Kamer in het najaar hierover nader informeren.
Vraag 3
Kunt u aangeven en toezeggen dat u vasthoudt aan de invorderingspauze die u in uw
brief van 1 april 2020 aankondigde, totdat er een goede oplossing is gevonden?5
Antwoord 3
De toezegging die ik op 1 april jl. heb gedaan, blijft gelden. Er worden tot nader
bericht bij de rijnvarenden in kwestie tijdelijk geen invorderingsmaatregelen getroffen.
Daarmee worden acute financiële problemen voorkomen in afwachting van een structurele
oplossing.
Vraag 4
Deelt u de mening dat een schijnverhuizing van ondernemers naar Luxemburg vanwege
de lagere verzekeringspremies moet worden aangepakt, maar dat dit niet mag leiden
tot een strop voor de werknemers?
Antwoord 4
Het aanpakken van schijnconstructies en premieshoppen heeft mijn nadrukkelijke aandacht,
evenals van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid heeft in algemene zin in zijn brief van 7 juli 20206 uw Kamer nader ingelicht over de handhaving op premieshoppen en de huidige stand
van zaken in de onderhandelingen voor de herziening van Verordening (EG) 883/2004.
Specifiek met betrekking tot Luxemburg hebben wij daarnaast een aantal maatregelen
ingezet, zowel binnen Nederland als in de relatie met Luxemburg. Hiermee bevorderen
we dat de betaling van de premies voor de sociale zekerheid conform de geldende aanwijsregels
plaatsvindt.7 Bij deze maatregelen zal ook hernieuwde aandacht uitgaan naar de mogelijkheid om
met een A1-verklaring snel en eenduidig zekerheid te verkrijgen over de toepasselijke
wetgeving. Zowel een werknemer als werkgever kan snel en eenduidig zekerheid verkrijgen
over de toepasselijke wetgeving, door de aanvraag van een zogenaamde A1-verklaring
en daarmee voorkomen dat langdurig premies worden afgedragen in een verkeerde lidstaat.
In het antwoord op vraag 2 hebben wij reeds aangegeven dat wij onze inzet voor een
oplossing voor de problemen bij de premierestitutie zullen voortzetten. Oplossingen
dienen wat ons betreft bij te dragen aan het doorbreken van het verdienmodel én rekening
te houden met de ondergeschikte en afhankelijke positie van werknemers ten opzichte
van hun werkgevers, zonder dat dit hen van hun eigen verantwoordelijkheid ontslaat.
De beoogde oplossingsrichting zou naar onze mening een betekenisvolle stap zijn om
de financiële problemen van de rijnvarenden in kwestie te verminderen, zonder te tornen
aan de Nederlandse premieplicht en doet daarmee aan beide uitgangspunten recht.
Vraag 5
Deelt u de mening dat, gezien de uitspraak van de Hoge Raad dat dubbele premieheffing
niet wordt voorkomen door de Rijnvarendenovereenkomst8, aanpassing van de Rijnvarendenovereenkomst met de mogelijkheid tot premierestitutie
of premieverrekening in individuele gevallen moet worden overwogen om het probleem
van dubbele premieheffing voor mensen werkzaam op de Rijn in de toekomst te voorkomen?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dit bespreekbaar maken met de andere
landen in de Rijnvarendenovereenkomst, te weten België, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein,
Luxemburg en Zwitserland? Kunt u dit toelichten?
Antwoord 5
De Hoge Raad heeft bevestigd dat op grond van de Rijnvarendenovereenkomst op een rijnvarende
de wetgeving van slechts één Rijnoeverstaat van toepassing kan zijn. Het kan echter
voorkomen dat werkgevers ten onrechte premies inhouden ten behoeve van de verkeerde
lidstaat en er alsnog premies verschuldigd zijn in de lidstaat waar de rijnvarende
op grond van de aanwijsregels sociaal verzekerd is. In de lidstaat waar ten onrechte
premie is betaald, dient dan een verzoek tot premierestitutie te worden ingediend.
De Hoge Raad heeft ook bevestigd dat er geen grondslag is voor verrekening in een
geval waarin op grond van de Rijnvarendenovereenkomst de wetgeving van slechts één
Rijnoeverstaat van toepassing is en er desondanks in meer dan één Rijnoeverstaat premies
zijn betaald.
De Rijnvarendenovereenkomst is gebaseerd op artikel 16 van Verordening (EG) nr. 883/2004.
Dit artikel biedt uitsluitend de ruimte aan lidstaten om afwijkende afspraken te maken
over de vaststelling van de toepasselijke wetgeving. Afspraken over premierestitutie
of -verrekening kunnen dan ook niet in de Rijnvarendenovereenkomst worden opgenomen.
Onze inzet is erop gericht om de praktijk van premieshoppen zoveel mogelijk te beëindigen
en onjuiste inhoudingen te voorkomen of tijdig te adresseren. Hierbij wordt in de
relatie met Luxemburg onder meer ingezet op betere en snellere gegevensuitwisseling.
Nederland zal dit onderwerp daarnaast agenderen in de Rijnvaartcommissie tijdens het
Nederlandse voorzitterschap van deze commissie in 2021. Daarbij zal de inzet zijn
om naleving van de aanwijsregels te bevorderen en te voorkomen dat ten behoeve van
een verkeerde lidstaat wordt ingehouden, bijvoorbeeld door nadere afspraken tussen
de Rijnoeverstaten over informatie-uitwisseling waarmee onverschuldigde premie-inhouding
vroegtijdig kan worden gesignaleerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.