Schriftelijke vragen : Het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn
Vragen van de leden Groothuizen en De Groot (beiden D66) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie en Veiligheid over het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn (ingezonden 27 augustus 2020).
Vraag 1
Kunt u middels beantwoording van deze vragen nadere toelichting verschaffen op uw
antwoorden van 9 maart 2020, aangaande het rechtswetenschappelijk onderzoek naar de
Habitatrichtlijn (HR) en Vogelrichtlijn (VR)?1
Vraag 2
Bent u bekend met het recente, internationale onderzoek «The small home ranges and
large ecological impacts of pet cats», waaruit blijkt dat het effect van huiskatten
op hun wilde prooidieren vier tot tien maal groter is dan het effect van vergelijkbare
wilde roofdieren?2
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat het laten loslopen van huiskatten of verwilderde katten in Nederland
resulteert in het doden van inheemse vogels – bijvoorbeeld in duingebieden bij grote
steden waar grond-broedende vogels slachtoffers worden van huiskatten – en soorten
van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (zoals vleermuizen)?
Vraag 4
Vindt u het wenselijk dat het loslopen van huiskatten resulteert in het doden van
inheemse vogels en soorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn? Zo ja, waarom?
Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Deelt u de mening dat het irrelevant is voor een eventuele schending van de verboden
in artikel 12(1) HR en artikel 5 VR dat de achteruitgang in de populatiegrootte van
bepaalde betrokken inheemse soorten niet alleen is toe te schrijven aan huiskatten,
maar dat hierbij ook andere dieren zoals roofvogels betrokken zijn, en dat het eveneens
irrelevant is of er überhaupt sprake is van een (meetbare) weerslag op de populatie,
aangezien de betreffende verboden betrekking hebben op individuele dieren ongeacht
de eventuele gevolgen voor de staat van instandhouding? Zo nee, waarom niet?
Vraag 6
Kunt u aangeven of u de conclusies deelt van het rechtswetenschappelijk onderzoek
«Domestic cats (Felis catus) and European nature conservation law» waarin op basis
van een analyse van jurisprudentie en de best beschikbare wetenschappelijke informatie
over de effecten van huiskatten op wilde dieren, geconcludeerd wordt dat het laten
loslopen van huiskatten in het leefgebied van soorten van Bijlage IV van de HR (zoals
vleermuizen) en in het leefgebied van inheemse vogels (d.w.z. overal in Nederland)
binnen de reikwijdte valt van, respectievelijk, de in artikel 12(1) HR en artikel
5 VR genoemde verboden? Zo nee, op welke (feitelijke en/of juridische) gronden komt
u dan tot een andere conclusie en welke conclusie is dat precies?3
Vraag 7
Kunt u in dit verband, voortbouwend op uw antwoord van 9 maart 2020 op onze aanvankelijke
vraag 6, in het bijzonder ingaan op de vraag in hoeverre bij het laten loslopen van
huiskatten sprake kan zijn van «voorwaardelijk opzet»?4
Vraag 8
In hoeverre deelt u de conclusie naar aanleiding van jurisprudentie van het Hof van
Justitie dat de betreffende verboden ook situaties bestrijken waarin «degene die de
handeling heeft verricht ... de mogelijkheid van ... vangst of dood heeft aanvaard»,
waarvan onder meer sprake is in situaties waarin de autoriteiten in een lidstaat bepaalde
handelingen toestonden terwijl zij «wisten dat zij mogelijkerwijs [beschermde dieren]
in gevaar zouden brengen», waarbij het om zulke gevallen gaat, in de woorden van het
ook door u aangehaalde richtsnoer van de Europese Commissie, om «unwanted but accepted
side-effects», die stuk voor stuk inbreuk maken op de bedoelde verbodsbepalingen,
gelet op dat er volgens het genoemde onderzoek bij het laten loslopen van huiskatten
typisch sprake is van dergelijk voorwaardelijke opzet, waardoor het grootschaligede factotoelaten ervan een inbreuk maakt op de verplichtingen van Nederland onder artikel
5 VR en artikel 12 (1) HR?5 6 7
Vraag 9
Indien u de conclusies van het onderzoek deelt, welke maatregelen bent u dan voornemens
te verbinden aan deze conclusies, teneinde te voldoen aan de meermaals door het Hof
van Justitie benadrukte verplichting om «concrete en specifieke beschermingsmaatregelen
te treffen teneinde de daadwerkelijke naleving van bovengenoemde verbodsbepalingen
te verzekeren»?8
Vraag 10
Herinnert u zich uw antwoorden van 2 juli jl. op Kamervragen van het lid De Groot
over sterfte onder Pimpelmezen?9
Vraag 11
Kunt u uw antwoord op vraag 7 waarin u stelt dat «[h]et voorkomen van sterfte vooral
gevonden [moet] worden in het voorkomen van predatie door andere dieren, zoals huiskatten,
maar op dit moment is er geen aanleiding om zorgen te hebben over de Nederlands populaties
kool- en pimpelmezen» nader toelichten? Over welke soorten heeft u wel zorgen, welke
relatie ziet u daar met predatie door huiskatten en wat gaat u daaraan doen?
Indieners
-
Gericht aan
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Gericht aan
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Indiener
M. Groothuizen, Tweede Kamerlid -
Medeindiener
T.C. de Groot, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.