Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Wiersma over het bericht 'Op de universiteit is geen plaats meer voor politieke diversiteit'
Vragen van het lid Wiersma (VVD) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Op de universiteit is geen plaats meer voor politieke diversiteit» (ingezonden 14 juli 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen
21 augustus 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3674.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Op de universiteit is geen plaats meer voor politieke
diversiteit»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat is de taak van eendiversity officer op een Nederlandse universiteit? Welke universiteiten in Nederland hebben een dergelijke
diversity officer?
Antwoord 2
De reikwijdte van de taken van een Diversity Officer (DO) verschilt tussen instellingen.
DO’s kunnen zich richten op het vergroten van de bewustwording op het gebied van diversiteit
en inclusie, het maken en ontwikkelen van diversiteitsbeleid, het identificeren en
stimuleren van initiatieven die diversiteit en inclusie bevorderen, monitoring en
rapportage, het opzetten en onderhouden van een netwerk. De bevoegdheden van DO’s
richten zich op beleidsontwikkeling, het agenderen van diversiteit en inclusie (D&I) binnen de organisatie en advisering. In een aantal instellingen ondersteunen
DO’s de faculteiten en diensten bij het faciliteren van een inclusieve universitaire
cultuur en structuur.
Het profiel van DO’s en hun positionering binnen de organisatie is divers. Soms zijn
zij decaan of hoogleraar, in andere gevallen betreft het een (senior) beleidsmedewerker,
projectleider of HR-medewerker. Soms zijn zij benoemd door het college van bestuur,
in andere gevallen zijn zij wetenschapper binnen een eenheid of werken zij voor de
HR afdeling. Het kan gaan om een tijdelijke of structurele functie. De meeste universiteiten
hebben een (chief) Diversity Officer, sommigen zelfs meer dan één. Er zijn echter
meerdere universiteiten die geen (chief) Diversity Officer hebben en beleggen deze
taak bij beleidsmedewerkers of een Taskforce. Er is geen wettelijke verplichting voor
de hoger onderwijsinstellingen aan OCW te rapporteren of men wel of niet een DO heeft.
De verantwoordelijkheid voor maatregelen en uitvoering van het diversiteitsbeleid
blijft bij het college van bestuur en de decanen.
Vraag 3
In hoeverre beoordelendiversity officers of op de literatuurlijsten geen racistische of seksistische boeken staan? Op welke
manier wordt dit beoordeeld en wat zijn de gevolgen hiervan voor het curriculum en
de gebruikte lesmaterialen?
Antwoord 3
Zie het antwoord bij vraag 2. Het beoordelen van literatuurlijsten hoort doorgaans
niet bij de taak of bevoegdheden van Diversity Officers. Bij instellingen waar DO’s
betrokken zijn bij het onderwijs kan de DO wel advies en expertise bieden. Het is
aan docenten, opleidingsdirecteuren en opleidingscommissies de literatuurlijst vast
te stellen. Het curriculum wordt aangepast en gewijzigd wanneer dat volgens de opleidingsverantwoordelijken
wenselijk is.
Vraag 4
Bij wie en op welke manier kunnen medewerkers en studenten zich melden wanneer zij
zich onder druk gezet voelen om «een tentamenvraag anders te formuleren», «verplicht
deel te nemen aan diversity lunches» of te luisteren naar werkgroepen die het curriculum
willen «dekoloniseren»?
Antwoord 4
Er bestaan binnen hoger onderwijsinstellingen reguliere aanspreekpunten in het kader
van sociale veiligheid. Medewerkers kunnen onder andere terecht bij hun leidinggevenden,
de opleidingsdirecteur en de medezeggenschap. Studenten kunnen terecht bij de opleidingscommissie,
de facultaire studentenraad of het faculteitsbestuur. Vertrouwenspersonen en ombudsfunctionarissen
voor studenten en medewerkers hebben hierin ook een belangrijke rol; de aanwezigheid
en inrichting van deze functies verschillen per instelling. De Diversity Officer heeft
vooral een adviserende rol in het bevorderen van een inclusieve gemeenschap; voor
individuele casussen bestaat een uitgebreid bouwwerk sociale veiligheid.
Vraag 5
Herinnert u zich nog de motie Straus/Duisenberg, over advies van de Koninklijke Nederlandse
Akademie van Wetenschappen (KNAW) over zelfcensuur en beperking van diversiteit van
perspectieven in de wetenschap2 en de daaruit volgend briefadvies «vrijheid van wetenschapsbeoefening in Nederland»
door de KNAW?3
Antwoord 5
Ja
Vraag 6
Op welke manier geeft u invulling aan de aanbeveling van de KNAW om te blijven streven
naar diversiteit in de vertegenwoordiging van wetenschappelijke stromingen en perspectieven,
als het gaat om politieke diversiteit?
Antwoord 6
Ik hecht grote waarde aan academische vrijheid. Wetenschappers moeten veilig hun wetenschappelijke
inzichten kunnen delen. Zoals ik vorig jaar in de Wetenschapsbrief heb aangegeven,
moeten alle spelers in het wetenschapsveld aandacht blijven houden voor diversiteit
in perspectieven. Ik heb met de KNAW en de universiteiten afgesproken dat zij aandacht
blijven geven aan thema’s als zelfcensuur. De toenemende complexiteit van maatschappelijke
uitdagingen vraagt ook om grotere, interdisciplinaire onderzoeksteams. Daarbij is
politieke diversiteit, net als andere vormen van diversiteit, geen doel op zich. Het
gaat om een inclusieve omgeving met divers samengestelde teams en een cultuur waarin
optimaal wordt geprofiteerd van de verschillen in perspectieven en opvattingen.
Vraag 7
Hoe verhoudt hetgeen wordt verkondigd in bovengenoemd opiniestuk zich met de aanbeveling
van de KNAW dat er sprake moet zijn van een open organisatieklimaat en cultuur, waarbij
verschillen in perspectief en onderling debat worden gewaardeerd? Deelt u de mening
dat medewerkers en studenten niet door eendiversity officer onder druk gezet dienen te worden om een dergelijk politiek perspectief na te streven?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hierop toezien en op welke manier eventueel
ingrijpen?
Antwoord 7
Een open cultuur waarin vrij kan worden gedebatteerd is en blijft belangrijk. Om met
de hele sector een volgende stap te zetten richting een meer diverse en inclusieve
werk- en leeromgeving in het hoger onderwijs en onderzoek, presenteer ik in september
een nationaal actieplan. Zie verder ook het antwoord bij vraag 2 en 4.
Vraag 8
Op welke manier monitort u de aanbevelingen van de KNAW uit het briefadvies «Vrijheid
van wetenschapsbeoefening in Nederland»? Wat is de laatste stand van zaken en van
wanneer dateert die stand van zaken?
Antwoord 8
In mijn brief van 30 maart 2018 aan uw Kamer heb ik een reactie gegeven op de aanbevelingen
uit het briefadvies «Vrijheid van wetenschapsbeoefening in Nederland» van de KNAW.
De KNAW concludeert in dit advies dat er geen signalen zijn dat er in de wetenschap
structureel sprake is van zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven.
De KNAW wijst hierbij wel op het belang van een adequate dialoog tussen wetenschappers
onderling en tussen wetenschap en maatschappij.
Op 4 februari 2020 is de motie Westerveld c.s. aangenomen waarin wordt verzocht om
voor 1 januari 2021 een onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar beïnvloeding
door de derde geldstroom. Ik heb het Rathenau Instituut gevraagd dit te onderzoeken.
Voorts verwacht ik dit najaar een position paper van de KNAW over academische vrijheid.
In dit advies komen vragen aan de orde zoals welke verplichtingen en verantwoordelijkheden
er tegenover de academische vrijheid staan en voor wie? Welke grens is er aan academische
vrijheid? De KNAW geeft in haar briefadvies ook aanbevelingen mee aan onder meer universiteiten
met als doel het behouden van diversiteit en academische vrijheid.
De VSNU en universiteiten streven naar diversiteit in de wetenschappelijke en beleidsmatige
vertegenwoordiging. Vergroting van de diversiteit is bijvoorbeeld een van de doelen
van het sectorplan Bèta en Techniek. Daarnaast is diversiteit een belangrijk onderdeel
in het Erkennen en Waarderen programma en het nieuwe Strategie Evaluatie Protocol
(SEP) van VSNU, KNAW en NWO. Deze is recent vernieuwd.
De KNAW beveelt in hun briefadvies aan de codes voor goede wetenschapsbeoefening regelmatig
te evalueren en te actualiseren. Naar aanleiding van deze aanbeveling is de Nederlandse
Gedragscode Wetenschapsbeoefening op 1 oktober 2018 vervangen door de Nederlandse
gedragscode wetenschappelijke integriteit. De KNAW wijst verder in dit briefadvies
op het toegenomen belang van projectfinanciering en hoe dit kan leiden tot ongewenste
beïnvloeding van de financier. Met het oog op dit vraagstuk is in de Nederlandse gedragscode
wetenschappelijke integriteit het beginsel van onafhankelijkheid opgenomen.
Academische vrijheid en onafhankelijk onderzoek zijn essentieel voor de Nederlandse
universiteiten en een centraal aspect in de in 2018 geïntroduceerde Nederlandse Gedragscode
Wetenschappelijke integriteit. De VSNU geeft over de gedragscode mee dat de implementatie
van de code rond het begin van 2021 zal worden geëvalueerd. Er zal eerst een inventarisatie
gedaan worden van de door de universiteiten genomen initiatieven, best practices en
knelpunten t.b.v. de implementatie van de gedragscode. Daarna zullen in verschillende
ronde tafel gesprekken aandacht gevestigd worden op de gedagscode bij bestuurders,
beleidsmedewerkers en wetenschappers en zullen er best practices worden uitgewisseld
om de verdere implementatie van de code te bewerkstelligen.
Ondertekenaars
-
, -
, -
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.