Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Baudet over de rekenmethode achter de nieuwe eiwitmaatregel
Vragen van het lid Baudet (FVD) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de rekenmethode achter de nieuwe eiwitmaatregel (ingezonden 31 juli 2020).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) (ontvangen 10 augustus
2020).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «LNV heeft rekenmethode voermaatregel niet vastgelegd»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Erkent u dat overheidsbeleid gebaseerd zou moeten zijn op een deugdelijke motivering,
die bekendgemaakt is aan de betrokkenen en erkent u dat limieten voor eiwitgehalten
in krachtvoer reproduceerbaar moeten zijn (na te rekenen door externe deskundigen)?
Antwoord 2
Ja. Vandaar dat ik alle stukken die ten grondslag liggen aan de veevoermaatregel openbaar
heb gemaakt, voor zover die niet al openbaar waren. Cijfermatige basis voor de tijdelijke
regeling zijn de gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), zoals
weergegeven in de publicatie Mest en Mineralen 2018.2 Op basis van de cijfers van het CBS zijn de referentie voor 2018 en de beoogde reductie
voor 2020 vastgesteld. Voor de toedeling van de beoogde reductie naar melkveebedrijven
wordt in de regeling een onderscheid gemaakt naar grondsoort en bedrijfsintensiteit.
Deze differentiatie is afgeleid van een notitie van Wageningen Economic Research,
die op mijn verzoek is opgesteld en die ik openbaar heb gemaakt.3 Dit heeft geresulteerd in normen, waarvan ik de Commissie Deskundigen Meststoffenwet
(CDM) gevraagd heb om te valideren of deze normen inderdaad zullen leiden tot de beoogde
reductie van stikstofemissie in de melkveehouder. Ook dit advies is, zoals alle adviezen
van de CDM, openbaar beschikbaar.4 Tot slot heb ik, in reactie op vragen vanuit sectororganisaties, een toelichting
op de totstandkoming van de normen op rijksoverheid.nl geplaatst.5
Vraag 3
Is het juist dat de onderliggende gegevens alsmede de rekenwijze die ten grondslag
ligt aan de eiwitlimieten voor de negen verschillende grondsoort/intensiteits-groepen
melkkoeien (de normen binnen de voermaatregel) niet schriftelijk gedocumenteerd zijn,
waardoor deze niet reproduceerbaar zijn voor externen?
Antwoord 3
Nee. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Is het zo dat de grondslag van de 155 gram eiwit, die vanwege diergezondheidsaspecten
als minimum in de ontwerpwijziging van de Regeling diervoeders is opgenomen voor het
totale rantsoen inclusief mengvoer, nergens is gedocumenteerd en zou u alsnog willen
publiceren hoe die 155 gram tot stand is gekomen?
Antwoord 4
De ondergrens van 155 gram ruw eiwit per kilogram droge stof voor het totale rantsoen
is onder meer ontleend aan onderzoeken van Wageningen UR die zijn aangehaald in een
special over voeding in Veeteelt6 en Boerderij7. Verder hebben diverse telefonische contacten plaatsgevonden tussen medewerkers van
mijn ministerie en diverse onderzoekers van Wageningen UR. In de artikelen wordt gesproken
over het verlagen van het ruw eiwitgehalte in het rantsoen van 16,5% (het huidig gemiddelde)
naar 15% of zelfs 14%, zonder negatieve gevolgen voor de diergezondheid en voor de
melkproductie. Dit wordt in diverse buitenlandse publicaties8
,
9 bevestigd. In de regeling is ervoor gekozen om aan de veilige kant te gaan zitten
door de grens te leggen op 15,5%, oftewel 155 gram. Overigens stelt ook het Landbouwcollectief
in zijn eigen plan van november 2019 dat met meer maatwerk in de voeding 150 gram
ruw eiwit per kilogram droge stof tot de mogelijkheden behoort. Daarbij baseert het
Landbouwcollectief zich op onderzoek van Schothorst en een persoonlijke mededeling
van een onderzoeker van Wageningen UR.
Vraag 5
Waarom hebt u niet voldaan aan het verzoek van de belanghebbenden om openheid te geven
over de onderbouwing van de veevoermaatregel, zodat belanghebbenden zelf de eiwitlimieten
konden narekenen, waardoor het tot een kort geding heeft moeten komen en hebt u inspanningen
verricht om het ultimatum niet te laten verstrijken? Zo ja, welke? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 5
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 zijn alle stukken die ten grondslag liggen
aan de normen in de regeling openbaar gemaakt. Dit is ook kenbaar gemaakt aan de eisers.
Desondanks hebben zij ervoor gekozen het kort geding door te zetten. Dat is hun goed
recht. Ter zitting heeft de rechter aangegeven er niet van overtuigd te zijn dat er
meer stukken bij het ministerie berusten dan zijn overgelegd. De stichtingen hebben
daarop het kort geding ingetrokken.
Vraag 6
Wanneer en op welke wijze kwam u erachter dat zelfs op uw ministerie niet is vastgelegd
welke rekenmethodiek is gebruikt en welke actie ondernam u toen u hierachter kwam?
Antwoord 6
Ik deel het in deze vraag geschetste beeld niet. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord
op vraag 2.
Vraag 7
Is het juist dat de onderbouwing c.q. berekening van de nieuwe voermaatregel slechts
bij één ambtenaar ligt? Zo ja, is het juist dat die betreffende ambtenaar op vakantie
was tijdens het kort geding van Stikstofclaim en Agrifacts tegen uw ministerie, en
dat de informatie om deze reden niet boven tafel kon komen?
Antwoord 7
Nee, dit is niet juist. Net zoals bij vele andere dossiers in mijn ministerie, is
een team van ambtenaren belast met het realiseren van de veevoermaatregel. In zo’n
team zijn verschillende capaciteiten en expertises (beleidsinhoudelijk, juridisch,
rekenkundig, etc.) bij elkaar gebracht. Elk van de teamleden heeft zijn/haar eigen
specialisme of aandachtsgebied, waarbij het eindresultaat een product van het gehele
team is. Wanneer een specifiek onderdeel van dat product besproken wordt, is het vanzelfsprekend
handig als het daarin gespecialiseerde teamlid daarbij aanwezig is. Dat geldt bijvoorbeeld
voor de jurist als wordt gesproken over de juridische houdbaarheid van de maatregel,
voor de specialist in het rekenwerk als wordt gesproken over de uitgevoerde berekeningen,
voor de projectleider en/of verantwoordelijke leidinggevende als wordt gesproken over
het totaalplaatje, etc. Dat betekent natuurlijk niet dat de volledige regeling van
die ene persoon afhankelijk is. Het betekent wel dat de deskundigheid van de betrokken
ambtenaren op waarde wordt geschat. Dit lijkt mij een normale gang van zaken, die
ook is toegelicht tijdens de zitting. Het is voorts niet zo dat tijdens de zitting
gevraagd informatie «niet boven tafel kon komen». Ter zitting is vanuit de Staat een
toelichting gegeven op de totstandkoming van de normen en de daaraan ten grondslag
liggende stukken, waarop de rechter heeft aangegeven er niet van overtuigd te zijn
dat er meer stukken bij het ministerie berusten dan zijn overgelegd. De stichtingen
hebben daarop het kort geding ingetrokken.
Vraag 8
Acht u het wenselijk dat een essentieel onderdeel van de onderbouwing van een maatregel
– met zulke ingrijpende gevolgen voor de boeren – slechts in het hoofd van een enkele
ambtenaar is opgeslagen en hoe verhoudt zich dit tot uw plicht als bestuursorgaan
om een deugdelijke administratie te voeren?
Antwoord 8
Ik deel het in deze vraag geschetste beeld niet. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord
op vraag 7.
Vraag 9
Wat zouden de gevolgen zijn indien de desbetreffende ambtenaar iets zou overkomen
en er op een later moment besluiten worden aangevochten die zijn gebaseerd om zijn
geheimzinnige rekenmethoden en klopt het dat die rekenmethoden in dat geval door niemand
meer te achterhalen zouden zijn?
Antwoord 9
Nee, dit klopt niet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 worden in een team
verschillende expertises en capaciteiten samengebracht, waarbij ieder teamlid veelal
zijn/haar eigen specialisme of aandachtsgebied heeft. Dat betekent niet dat indien
iemand om wat voor reden dan ook uitvalt, zijn/haar werk door niemand overgenomen
zou kunnen worden. Het betekent hooguit dat een vervangende ambtenaar zich in zal
moeten werken in het dossier. Het komt vanzelfsprekend regelmatig voor dat ambtenaren
elkaar vervangen of werk van elkaar overnemen wanneer dat nodig is, bijvoorbeeld vanwege
herprioritering van werkzaamheden of als iemand een andere baan krijgt.
Vraag 10
Wilt u toezeggen dat u de inwerkingtreding van de veevoermaatregel zult opschorten,
totdat voldoende is aangetoond dat de onderbouwing deugdelijk is?
Antwoord 10
De regeling is onderbouwd, zoals ook uit de bovenstaande antwoorden naar voren komt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.