Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de beleidsreactie slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017-2018
31 015 Kindermishandeling
Nr. 202
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 22 juli 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft enkele vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van
24 april 2020 inzake Beleidsreactie slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen
2017–2018 (Kamerstuk 31 015, nr. 192)
De vragen en opmerkingen zijn op 27 mei 2020 aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 20 juli 2020 zijn de vragen, mede namens
de ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, voor Rechtsbescherming en van Justitie
en Veiligheid, beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Verouden
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
6
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
II
Reactie van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsreactie
op de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018. Deze leden onderschrijven
het uitgangspunt dat seksueel geweld tegen kinderen nooit mag gebeuren en dat elk
kind recht heeft op een veilige ontwikkeling. Het is daarom goed dat de Nationaal
Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur)
door middel van de slachtoffermonitor kritisch kijkt naar en rapporteert over de aanpak
van seksueel geweld tegen kinderen. Met een juiste aanpak maken we de kans zo groot
mogelijk dat kinderen een eerlijke start krijgen in het leven en niet later in hun
leven nog steeds negatieve consequenties ondervinden van vreselijke gebeurtenissen
uit het verleden. De beleidsreactie roept bij deze leden enkele vragen op.
In de beleidsreactie begint de Minister met een opsomming welke maatregelen en ontwikkelingen
er zijn die moeten bijdragen aan het signaleren en aanpakken van seksueel geweld.
Daarbij zijn drie algemene vragen te stellen. Is voldoende sprake van een gecoördineerde
en integrale benadering van de aanpak van seksueel geweld? Welke tussenstappen zijn
geformuleerd in de verschillende maatregelen en welk einddoel is gewenst, bijvoorbeeld
bij het onderzoek hoe professionals in de zorg en bij Veilig Thuis organisaties beter
zijn toe te rusten om seksueel geweld te herkennen, inclusief online geweld? Tot slot
vragen deze leden of sprake is van een nulmeting bij de maatregelen, zowel kwalitatief
als kwantitatief? Kan de Minister bevestigen dat bij de genoemde maatregelen en ontwikkelingen
er nadrukkelijk rekening mee wordt gehouden dat seksueel geweld tegen kinderen breder
is dan huiselijk geweld en dat er dus zowel gefocust wordt op hands-on en hands-off
seksueel geweld?
Voornoemde leden lezen de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur nadrukkelijk in
het licht van zijn herhaalde constatering dat het zicht op seksueel geweld tegen kinderen
beperkt is en dat het noodzakelijk is de informatievoorziening te verbeteren. Op welke
wijze denkt de Minister een invulling te kunnen geven aan het verbeteren van deze
informatievoorziening? Is de Minister bereid om met het mogelijk maken van lokale
pilots hieraan een impuls te proberen te geven? Kan de Minister dan tegelijk inzetten
op het breder uitrollen van geslaagde pilots?
Deze leden lezen in de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur dat preventie binnen
het programma «Geweld hoort nergens thuis» minder aandacht krijgt. Genoemde leden
vinden het voorkomen van het plaatsvinden van seksueel misbruik letterlijk van levensbelang.
Wat is de reden dat preventie in mindere mate voorkomt in dit programma? Op welke
manier zet de Minister in op preventie van seksueel geweld bij kinderen, maar ook
bij volwassenen?
Deze leden worden graag geïnformeerd over – dit betreft de reactie op de eerste aanbeveling
– de voortgang van de gesprekken over manieren om de coördinatie en samenhang tussen
de verschillende activiteiten te verbeteren. Wanneer verwacht de Minister met voorstellen
te kunnen komen? Kan de Minister toezeggen de Nationaal Rapporteur te betrekken?
Met betrekking tot de reactie op de tweede aanbeveling, vragen deze leden naar de
verwachting wanneer er een ontwerp van een meer integrale aanpak op seksueel geweld
met één of meer regio’s ontwikkeld is? Op welke wijze denkt de Minister een succesvolle
aanpak als lichtend voorbeeld te laten dienen voor anderen?
Kan de Minister een nadere toelichting geven op de reactie op de derde aanbeveling
met betrekking tot het in kaart brengen van prevalentie van seksueel geweld onder
kinderen jonger dan 12 jaar? Wat wordt gedaan met het advies over de opzet van het
prevalentieonderzoek kindermishandeling zoals gegeven door de onderzoekscommissie
«Geweld hoort nergens thuis»? Op welke wijze wordt aandacht gegeven aan het verbeteren
van de signaleringsfunctie van professionals in de sectoren kinderopvang, onderwijs,
verzorging en verpleging, jeugdhulp, zorg en justitie?
In reactie op de vierde aanbeveling van de Nationaal Rapporteur om de effectiviteit
van de tenuitvoerlegging van kinderbeschermingsmaatregelen in zaken van seksueel geweld
tegen kinderen gaat de Minister in op de in maart 2020 door hem en zijn collega, de
Minister van Rechtsbescherming, gepresenteerde plannen om de jeugdbeschermingsketen
effectiever te maken. De aan het woord zijnde leden kijken reikhalzend uit naar de
terugkoppeling over de hiertoe in het land gestarte pilots en vragen wanneer ze deze
kunnen verwachten. Zijn er nog voornemens om het aantal van zes pilots uit te breiden?
Tegelijkertijd constateren deze leden dat effectiviteit niet alleen ziet op de daadwerkelijke
tenuitvoerlegging van een maatregel, maar ook of de betreffende maatregelen daadwerkelijk
effectief is geweest. Hoe, zo vragen betreffende leden, gaat de Minister invulling
geven aan dit deel van deze aanbeveling? Tevens vragen zij hoe de Minister om wil
gaan met de kinderen die zich nú in onveilige situaties of op wachtlijsten voor hulp
bevinden.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op de slachtoffermonitor
seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018 en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
Uit de slachtoffermonitor blijkt dat meisjesslachtoffers van seksueel geweld relatief
zware vormen van hulp ontvangen, een ruime meerderheid van alle meisjes werd zelfs
in gesloten opvang geplaatst. De hulp aan jongens is gemiddeld lichter van aard. Is
de Minister bereid onderzoek te doen naar de oorzaken van dit verschil?
Sinds 1 januari 2019 is de verbeterde meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
van toepassing. Bij acuut of structureel huiselijk geweld, waaronder seksueel geweld
wordt gemeld bij Veilig Thuis. Worden meldingen seksueel geweld/misbruik apart geregistreerd?
Zo nee, waarom niet?
Deze leden delen de mening dat er veel aandacht is voor de problematiek van seksueel
geweld tegen kinderen. Deze leden constateren echter ook dat de wachtlijsten, onder
andere bij de Veilig Thuis-organisaties, en het gebrek aan tijdige zorg en ondersteuning
al jarenlang een groot probleem zijn. Deze leden twijfelen dan ook of de voorgenomen
maatregelen op korte termijn voor de gewenste verbetering zullen gaan zorgen. Met
onder andere campagnes moet de meldingsbereidheid worden bevorderd. Organisaties die
deze meldingen gaan afhandelen moeten op een mogelijke stijging van meldingen worden
toegerust. Voornoemde leden vragen of dit het geval is. Bovendien is gebleken dat
maar in een aantal Veilig Thuis-organisaties specifieke kennis over seksueel geweld
aanwezig is. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de benodigde expertise om seksueel
geweld effectief aan te pakken voldoende geborgd is?
Tot slot willen deze leden weten of het kwaliteitskader veiligheid voor de lokale
infrastructuur inmiddels opgesteld en inwerking getreden is.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsreactie op de slachtoffermonitor
seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018. Deze leden hebben hier nog enkele vragen
bij.
De Minister geeft aan dat via ZonMw een onderzoekslijn «Onderzoek naar goede aanpakken
voor (vroeg)signalering» is uitgezet. De deadline voor aanmelding hiervoor is inmiddels
verlopen (3 maart 2020). Deze leden vragen of er voldoende voorstellen zijn ingediend.
Zijn daarbij ook voorstellen gedaan voor onderzoek naar het signaleren en de risico’s
van online spelen?
Samen met de Minister voor Rechtsbescherming verkent de Minister hoe de kwaliteit
van gespecialiseerde forensische artsen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)
ook voor andere minderjarige kinderen verbeterd kan worden buiten de huidige doelgroep
van kwetsbare kinderen tot 12 jaar en deels tussen 13 en 15 jaar. Deze leden vragen
waarom forensisch onderzoek nu alleen voor kinderen tot 12 jaar en tussen de 13 en
15 jaar wordt ingezet. Deze leden vragen daarnaast op welke termijn de verkenning
van beide ministers tot resultaat moet leiden.
In november 2019 is de landelijke campagne «wat kan mij helpen» gelanceerd waarbij
specifiek aandacht besteed wordt aan minderjarigen van 14 tot 18 jaar. Op 230 scholen
zijn posters opgehangen. Er zijn echter ongeveer 650 scholen voor voortgezet onderwijs
in Nederland. Waarom is de campagne bij slechts 35 procent van de voorgezet onderwijs
scholen uitgezet?
Reactie op de aanbevelingen
Voornoemde leden vragen wat de planning is van de gesprekken met andere departementen
waarin nagegaan wordt of er manieren zijn om de coördinatie en samenhang tussen de
verschillende activiteiten te verbeteren. Op welke termijn wenst de Minister tot een
betere coördinatie te komen?
Deze leden vragen met welke regio‘s wordt samengewerkt om een meer integrale aanpak
op seksueel geweld te ontwerpen. Wat is de planning hiervan en wanneer wil de Minister
dat uiterlijk een succesvolle aanpak aan de overige regio’s kan worden aangeboden?
Deze leden wanneer de resultaten van de eerste (tweejaarlijkse) prevalentiemonitor
huiselijk en seksueel geweld worden opgeleverd. Wanneer worden die resultaten met
de Kamer gedeeld? Deze leden vragen tevens, wat het advies van de onderzoekscommissie
«Geweld hoort nergens thuis» was over de opzet van het prevalentieonderzoek kindermishandeling.
Deze leden vragen of de Minister de meest recente informatie over wachtlijsten en
wachttijden in de Jeugdbeschermingsketen kan geven. Valt er al iets te zeggen over
de effectiviteit van de pilots die op zes plekken in het land zijn gestart om de jeugdbeschermingsketen
effectiever te maken? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de
pilots, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de slachtoffermonitor seksueel
geweld tegen kinderen 2017–2018 en de beleidsreactie van de Minister. Deze leden zijn
het met de Minister eens dat seksueel geweld tegen kinderen nooit mag gebeuren. «Het
recht van kinderen om tegen deze vormen van geweld beschermd te worden is stevig verankerd
in Europese en internationale verdragen», aldus ook de Nationale Rapporteur. Deze
leden vinden dat de rechten van alle kinderen prioriteit moeten hebben zodat zij in
veiligheid en vrijheid kunnen opgroeien. Met het geven van prioriteit aan het voorkómen
van seksueel geweld wordt verschrikkelijk leed bij kinderen en soms levenslange geestelijke
gezondheidszorg voorkomen. Deze leden willen nog enkele vragen stellen over de coördinatie
van de hulpverlening en over het voorkómen van seksueel geweld.
Deze leden ontvingen op 10 maart jl. een technische briefing in de Kamer van de Nationaal
Rapporteur. De Nationaal Rapporteur meldt tijdens deze technische briefing dat aanpak
van de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld en uitbuiting «op dit moment
te versnipperd is». In de beleidsreactie van de Minister wordt verwezen naar de verschillende
programma’s en initiatieven die deze aanpak vertolken. De leden constateren dat de
Nationaal Rapporteur juist bij deze programma’s en initiatieven constateert dat «het
ontbreekt aan samenhang en coördinatie». Is de Minister het eens met deze constatering?
Wat zijn de concrete vervolgstappen die de Minister gaat ondernemen na deze constatering?
Is de Minister het met deze leden eens dat meer coördinatie en regie nodig is om juist
deze kwetsbare groep goed te beschermen? Zo ja, hoe wil de Minister dit bewerkstelligen?
Is dit een aanleiding om te heroverwegen of de aanpak op dit moment voldoende is?
Deze leden zijn van mening dat de algemene beleidsreactie hierin onvoldoende concreet
was en vragen de Minister duidelijker te schetsen wat de vervolgstappen zijn en wat
de redenen zijn dat de Nationaal Rapporteur dit constateert.
Voornoemde leden vernemen van de Nationaal Rapporteur dat in 15 procent van de gevallen
nadat de rechter een kind wegens seksueel geweld onder toezicht had gesteld, er niet
binnen zes maanden hulp geboden is. De Minister meldt in zijn reactie dat er zes pilots
zijn gestart om de jeugdbeschermingsketen effectiever te maken. Wat is de oorzaak
van dit probleem en hoe beogen deze pilots die oorzaak op te lossen? Deze leden vragen
de Minister of dit probleem nieuw is of al langer bestaat en of er geleerd kan worden
van de situatie toen dit probleem nog niet aan de orde was.
De leden van de D66-fractie lezen in het jaarverslag van de Kinderombudsman de kreet:
«Regel Regie»1. Ziet de Minister overeenkomsten met deze oproep en de oproep van de Nationaal Rapporteur?
Zo ja, wat betekenen deze oproepen voor de vervolgstappen die de Minister neemt binnen
de wet- en regelgeving en specifiek voor de jeugdhulp die nodig is bij kinderen die
slachtoffer zijn van seksueel geweld.
De aan het woord zijnde leden vinden dat voorkómen beter is dan genezen, ook als het
gaat om seksueel geweld tegen kinderen. De Minister meldt in zijn brief verschillende
lopende initiatieven en programma’s specifiek gericht op preventie. Hoeveel kinderen
worden er volgens de Minister in totaal bereikt met deze verschillende programma’s
en initiatieven? De Minister benoemt daarnaast het «Onderzoek naar goede aanpakken
voor (vroeg)signalering» en dat de resultaten in 2022 bekend zullen zijn. Komt er
ook een tussenrapportage van dit onderzoek? Zo ja, wanneer is deze beschikbaar? Als
laatst vragen deze leden de Minister of hij duidelijk en concreet uiteen kan zetten
wat zijn plannen zijn om seksueel geweld tegen kinderen te voorkomen. Wat is hier
de verwachte impact van en beschouwd de Minister dit als voldoende, zo vragen deze
leden.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de beleidsreactie op de slachtoffermonitor
seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018 tot zich genomen. Deze leden hebben nog enkele
vragen hierover.
Deze leden hebben de vier aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur gelezen. In de
eerste aanbeveling roept de Nationaal Rapporteur op tot een betere coördinatie tussen
alle initiatieven en programma’s die op dit thema zijn ingesteld. De Minister schrijft
dat hij gaat kijken of hij de coördinatie en samenhang tussen deze activiteiten kan
verbeteren. Deze leden vragen hoe de Minister deze betere coördinatie tot stand wil
brengen? Wie gaat deze coördinatie op zich nemen? Binnen welk tijdskader wil de Minister
deze beter coördinatie gerealiseerd hebben? De Nationaal Rapporteur concludeert dat
door het gebrek aan coördinatie bepaalde vormen van seksueel geweld relatief minder
aandacht krijgen, zoals bijvoorbeeld seksueel geweld gepleegd door leeftijdsgenoten
en vormen van online seksueel geweld. Is de Minister het met deze leden eens dat ook
deze vormen van seksueel geweld evenveel aandacht verdienen? Op welke manier gaat
de Minister ervoor zorgen dat er ook aandacht is voor deze vormen van seksueel geweld?
Voornoemde leden lezen dat de Nationaal Rapporteur in zijn tweede aanbeveling concludeert
dat er ook te weinig coördinatie is op regionaal niveau wat betreft de aanpak van
seksueel geweld tegen kinderen. De Nationaal Rapporteur concludeert dat gemeenten
en regio’s het onderwerp seksueel geweld maar in beperkte mate oppakken. Hoewel het
een speerpunt is in het kabinetsprogramma «Geweld hoort nergens thuis», geeft de helft
van de regio’s aan dat ze nog niks doen tegen seksueel geweld. Weet de Minister hoe
dit kan? Hebben gemeenten enig zicht op het aantal kinderen in hun gemeenten die te
maken hebben (gehad) met seksueel geweld of welke kinderen in hun gemeenten hier kwetsbaar
voor zijn? Is er binnen gemeenten genoeg expertise om met dit soort problemen om te
gaan? Hoe wil de Minister ervoor zorgen dat gemeenten en regio’s het onderwerp seksueel
geweld wél goed gaan oppakken? Wat hebben gemeenten en regio’s hier voor nodig? Worden
er concrete doelen en afrekenbare doelen afgesproken in het actieprogramma? De Minister
schrijft in zijn brief dat er is afgesproken dat één of meer regio’s een meer integrale
en versterkte aanpak op seksueel geweld gaat ontwerpen. Zijn er al regio’s die zich
hiervoor hebben aangemeld? Zo ja, hoeveel?
De Nationaal Rapporteur noemt het in zijn derde aanbeveling zorgelijk dat er geen
zicht is op slachtofferschap van seksueel geweld onder jonge kinderen, namelijk kinderen
onder de 12 jaar. Deze leden delen deze zorgen. De Minister schrijft in zijn reactie
dat er geschat wordt dat jaarlijks ongeveer 2.500 kinderen slachtoffer zijn van seksueel
misbruik in de leeftijdscategorie nul tot en met 17 jaar. Weet de Minister hoeveel
kinderen daarvan onder de leeftijd van 12 jaar zijn? In het onderzoek waar de Minister
naar verwijst is de prevalentie gebaseerd op schattingen van professionals, dat zegt
dus eerder iets over hoe vaak mishandeling of seksueel geweld wordt gesignaleerd,
niet hoe vaak het daadwerkelijk gebeurt. Is de Minister van plan om de aanbeveling
van de Nationaal Rapporteur op te volgen om een specifiek onderzoek naar seksueel
geweld onder kinderen jonger dan 12 jaar te doen, dat op een andere manier wordt gedaan
dan prevalentie? Bijvoorbeeld door de schattingenmethode die de Nationaal Rapporteur
heeft uitgevoerd met betrekking tot mensenhandel? Juist omdat deze categorie kinderen
zich nog moeilijk verbaal kan uitdrukken is het belangrijk om in beeld te brengen
om hoeveel kinderen het (mogelijk) gaat, is de Minister het daarover met deze leden
eens? Heeft een organisatie als Veilig Thuis voldoende zicht op deze categorie kinderen?
Hoeveel meldingen van seksueel geweld maakt Veilig Thuis? Heeft Veilig Thuis voldoende
expertise in huis wat betreft seksueel geweld tegen kinderen? Kunnen zij de signalen
goed genoeg herkennen? Op welke manier werken zijn samen met de Centra Seksueel Geweld
(CSG)?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn geschrokken van de conclusies in de vierde
aanbeveling. De Nationaal Rapporteur stelt vast dat in 15 procent van de gevallen
er na een half jaar nog geen jeugdhulp op gang kwam na de ondertoezichtstelling van
een kind. Het gaat hierbij om kinderen waarbij een kinderbeschermingsmaatregel is
verzocht en is opgelegd door de kinderrechter. Bij het opleggen van deze maatregel
bestaan er ernstige zorgen over de veiligheid en de ontwikkeling van het kind. Is
dit Minister het met ons eens dat 15 procent een schokkend aantal is? Het gaat hier
om kinderen die in een onveilige situatie zitten en daarin moeten blijven zitten vanwege
wachtlijsten of een gebrek aan specialistische jeugdhulp. Is de Minister het met voornoemde
leden eens dat dit aantal niet samengaat met de Minister zijn eigen uitspraak in de
beleidsreactie dat «elk kind recht heeft op een veilige ontwikkeling»? De Minister
schrijft in zijn brief dat er op zes plekken in het land pilots zijn gestart om de
jeugdbeschermingsketen effectiever te maken. Voornoemde leden zijn blij met die pilots,
maar kan de Minister uitleggen wat hij doet om kinderen die nú in een onveilige situatie
zitten te helpen? Het is mooi voor de lange termijn dat pilots worden gemonitord en
de inzichten in beeld worden gebracht bij een evaluatieonderzoek, maar wat doet de
Minister voor de kinderen achter deze 15 procent voor de korte termijn? Welk concrete
plannen heeft de Minister om deze kinderen te helpen, wetende dat elke dag langer
verblijf in een onveilige situatie er één teveel is en de ontwikkeling van het kind
voor de rest van het leven schaadt? Zeker omdat de Inspecties voor Gezondheidszorg
en Jeugd (IGJ) en Justitie en Veiligheid (Inspectie JenV) in hun rapportages «Kwetsbare
kinderen onvoldoende beschermd»2 en «Jeugdbeschermingsketen in gevaar», eind vorig jaar dezelfde conclusies trokken:
wat heeft de Minister sindsdien ondernomen op dit vlak, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennis genomen van de beleidsreactie op de slachtoffermonitor
seksueel geweld tegen kinderen 2017–2018. De leden delen de mening van de Minister
dat het onacceptabel is dat nog teveel kinderen seksueel geweld moeten meemaken, terwijl
ieder kind veilig zou moeten zijn. De leden hebben een aantal vragen aan de Minister
over de conclusies en aanbevelingen die zijn gedaan in de voorliggende beleidsreactie.
In de beleidsreactie wordt aangegeven dat er verschillende initiatieven zijn, maar
dat veel los van elkaar plaatsvindt. Van een gecoördineerde aanpak is er zowel in
beleid als in praktijk weinig te herkennen. De regering is nu aan het kijken of er
tussen departementen meer coördinatie en samenhang kan worden gevonden. Deze leden
vragen de Minister of hij kan aangeven wanneer de Kamer daarover geïnformeerd wordt?
Alle vormen van seksueel geweld die niet in de huiselijke kring of binnen afhankelijkheidsrelaties
plaatsvinden, bijvoorbeeld tussen leeftijdsgenoten, vallen buiten de reikwijdte van
het programma «Geweld hoort nergens thuis». Voornoemde leden vragen waarom daarvoor
is gekozen, terwijl in de beleidsreactie wordt aangegeven dat bijna de helft van al
het seksueel geweld tegen kinderen wordt gepleegd door leeftijdsgenoten onderling.
Gaat het programma «Geweld hoort nergens thuis» hierop aangepast worden? Ditzelfde
geldt voor online vormen van seksueel geweld. Kan de Minister dit toelichten? Kan
de Minister tevens aangeven in hoeverre de hernieuwde aanpak van online seksueel misbruik
zich verhoudt met het programma «Geweld hoort nergens thuis»?
Deze leden lezen in de beleidsreactie dat regio’s het onderwerp seksueel geweld in
beperkte mate oppakken. De leden vragen de Minister of hij kan aangeven hoe dat komt
en wat er aan gedaan wordt om te zorgen dat dit beter wordt opgepakt in de regio’s?
In de beleidsreactie wordt de vraag opgeworpen of jongeren ergens uitgelegd krijgen
wat ze moeten doen als iemand vertelt over seksueel misbruik, zodat dit kan leiden
tot het verdere hulpproces, zeker gezien een aanzienlijk deel van de slachtoffers
niet praat over misbruik. Kan de Minister aangeven waar jongeren zich kunnen melden
en kan dit nog beter in het beleid kan worden opgenomen?
In de beleidsreactie wordt gemeld dat het niet per definitie zo is dat kinderen die
niet worden gemeld bij Veilig Thuis wel worden gemeld bij het CSG. Hierdoor is het
aannemelijk dat slachtoffers van seksueel geweld binnen gezinnen uit beeld raken.
Deze leden vragen of de Minister kan toelichten hoe hij hiermee omgaat in zijn beleid
en hoe wordt voorkomen dat deze slachtoffers uit beeld raken?
Voornoemde leden lezen in de beleidsreactie dat er nog te weinig zicht in is de data
van de Raad voor de Kinderbescherming daar waar het gaat om uitspraken van rechters.
Wat doet de regering om hier beter zicht op te krijgen, zo vragen deze leden.
II Reactie van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Hieronder ga ik in op de opmerkingen en vragen die zijn voorgelegd. Vanwege deels
overlappende vragen, of vragen die in elkaars verlengde liggen, heb ik voor het overzicht
de vragen geordend naar onderwerp uit de beleidsreactie met vermelding van de fracties
die de vragen hebben gesteld:
A. De algemene reactie;
B. De maatregelen en ontwikkelingen;
C. De eerste aanbeveling: «Breng in kaart wat er gebeurt in de aanpak van seksueel geweld
tegen kinderen en zorg voor coördinatie van die aanpak»;
D. De tweede aanbeveling: «Realiseer een gecoördineerde aanpak van seksueel geweld tegen
kinderen op regionaal niveau en zorg voor monitoring hiervan»;
E. De derde aanbeveling: «Verken de mogelijkheden om de prevalentie van seksueel geweld
onder kinderen jonger dan twaalf jaar in kaart te brengen»;
F. De vierde aanbeveling: «Onderzoek de effectiviteit van de tenuitvoerlegging van kinderbeschermingsmaatregelen
in zaken van seksueel misbruik tegen kinderen»;
G. Overige vragen.
A. De algemene reactie
De leden van de VVD-fractie vragen of sprake is van een nulmeting bij de maatregelen
opgenomen in de beleidsreactie, zowel kwalitatief als kwantitatief. Tevens vragen
deze leden welke tussenstappen zijn geformuleerd in de verschillende maatregelen en
welk einddoel is gewenst, bijvoorbeeld bij het onderzoek hoe professionals in de zorg
en bij Veilig Thuis organisaties beter zijn toe te rusten om seksueel geweld te herkennen,
inclusief online geweld.
De verschillende maatregelen kennen hun eigen tussenstappen en in een aantal gevallen
ook een evaluatie. Voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de pilot vergoeding van
het eigen risico ingevolge de Zorgverzekeringswet voor slachtoffers seksueel geweld
die zich melden bij een Centrum Seksueel Geweld. Zo volgt ook een effectmeting naar
aanleiding van de campagne «Wat kan mij helpen?». In de prevalentiemonitor huiselijk
geweld en seksueel geweld wordt tweejaarlijks de omvang van deze problematiek onder
de Nederlandse bevolking gemeten.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze de Minister denkt een invulling
te kunnen geven aan het verbeteren van de informatievoorziening en het zicht op seksueel
geweld tegen kinderen. Ook vragen de leden of de Minister bereid is om met het mogelijk
maken van lokale pilots hieraan een impuls te geven en of de Minister dan tegelijk
kan inzetten op het breder uitrollen van geslaagde pilots.
Zoals de Nationaal Rapporteur heeft aangegeven zijn gegevens over seksueel geweld
bij kinderen nog niet op alle aspecten beschikbaar in monitoring en onderzoek. Goede
informatievoorziening vind ik belangrijk en daarom werk ik aan een impactmonitor kindermishandeling
en huiselijk geweld. Het is daarbij goed om ons te realiseren dat gegevens over seksueel
geweld niet eenvoudig te vergaren zijn vanwege het feit dat het in veel gevallen onzichtbare
problematiek betreft en slachtoffers hier niet altijd mee naar buiten willen of kunnen
komen. In opdracht van mijn ministerie is onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om
de aanleiding kindermishandeling en seksueel geweld voor jeugdhulp te registreren.
De rapportage van dit onderzoek heeft uw Kamer ontvangen bij de Voortgangsrapportage
Zorg voor jeugd d.d. 17 juni 2020. Belangrijke conclusie uit het onderzoek is dat
er vaak meerdere aanleidingen zijn voor jeugdhulp, waardoor de primaire aanleiding
moeilijk is te onderscheiden. Het verbeteren van de informatievoorziening via het
opnemen in de beleidsinformatie Jeugd blijkt niet de oplossing. De onderzoekers dragen
verschillende alternatieve mogelijkheden aan om inzicht te krijgen in aantallen slachtoffers
van seksueel misbruik. Zij pleiten ervoor globale monitoring te combineren met data
uit diepteonderzoek. Op basis van dit onderzoek zal ik nagaan welke mogelijkheden
er zijn om beter zicht te krijgen op seksueel geweld tegen en kinderen. Daarnaast
zijn de ministeries van VWS en JenV, de VNG, het programma GHNT en de Nationaal Rapporteur
in contact met een diverse regio’s voor het versterken van de aanpak van seksueel
geweld. Dit traject zal het komende half jaar verder vorm moeten krijgen. Het is uiteindelijk
de bedoeling dat ook andere regio’s hun voordeel kunnen doen met hetgeen in deze regio’s
wordt ontwikkeld.
De leden van de VVD-fractie vagen of de Minister kan bevestigen dat bij de genoemde
maatregelen en ontwikkelingen er nadrukkelijk rekening mee wordt gehouden dat seksueel
geweld tegen kinderen breder is dan huiselijk geweld en dat er dus zowel gefocust
wordt op hands-on en hands-off seksueel geweld?
Seksueel geweld tegen kinderen vindt in veel gevallen plaats in de sfeer van de huiselijke
kring. Het is daarom goed om dit ook in het kader van huiselijk geweld en kindermishandeling
te zien en daarbinnen de aanpak vorm te geven. Seksueel geweld komt echter zoals de
VVD-fractie aangeeft ook buiten de huiselijke kring voor en daarom zijn de maatregelen
ook breder. Een voorbeeld daarvan is de aanpak van kinderporno, waarin niet alleen
wordt ingezet op de opsporing en vervolging van daders evenals het schonen van internet
van afschuwelijk beeldmateriaal, maar ook op preventieve acties gericht op kinderen,
ouders en mensen met pedofiele gevoelens. Bij de ontwikkeling van maatregelen wordt
rekening gehouden met hands-on en hands-off seksueel geweld.
B. De maatregelen en ontwikkelingen
De leden van de D66-fractie vragen of de Minister duidelijk en concreet uiteen kan
zetten wat zijn plannen zijn om seksueel geweld tegen kinderen te voorkomen, wat hiervan
de verwachte impact is en wanneer de Minister dit als voldoende beschouwd. De leden
van de VVD-fractie lezen in de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur dat preventie
binnen het programma Geweld hoort nergens thuis in mindere mate voorkomt en vragen
wat de reden hiervoor is. Ook vragen zij op welke manier de Minister inzet op preventie
van seksueel geweld bij kinderen, maar ook bij volwassenen.
Het tegengaan van seksueel geweld bij jongeren begint in het onderwijs.
• In het kader van seksuele en relationele vorming zijn scholen verplicht aandacht te
besteden aan seksualiteit en seksuele diversiteit. Daarbij is het leren omgaan met
seksuele weerbaarheid zoals het bewust (leren) omgaan met je eigen wensen en grenzen
en die van de ander van groot belang.
Vanuit het emancipatiebeleid van het Ministerie van OCW loopt een aantal initiatieven
om seksueel geweld bij jongeren en volwassenen tegen te gaan.
• De alliantie Act4Respect van Rutgers en Atria zet zich samen met jongeren in voor
gelijkwaardige relaties tussen jonge vrouwen en mannen waarin geen ruimte is voor
fysiek, seksueel of cybergeweld. Dit gebeurt o.a. door het ontwikkelen van interventies,
kennisbevordering bij professionals en een sociale normcampagne gericht op jongeren.
• Op initiatief van het Ministerie van OCW wordt sinds 2018 samengewerkt met gemeenten
in het programma «Veilige Steden». Momenteel voeren 12 gemeenten, waaronder de G4,
plannen uit gericht op het verbeteren van de veiligheid van vrouwen en meisjes in
de openbare ruimte. De nadruk daarbij ligt op het tegengaan van seksuele intimidatie,
grensoverschrijdend gedrag en geweld in het uitgaansleven en op straat. Binnen dit
programma ontvangen gemeenten een financiële bijdrage aan hun plannen vanuit OCW.
Het programma loopt nog tot en met 2022.
• Movisie heeft met subsidie van het Ministerie van OCW de methodiek «Ik ben van mij!»
ontwikkeld. «Ik ben van mij!» richt zich op jongeren en is een interventie die focust
op het bevorderen van positief seksueel gedrag, op het ontwikkelen van bewustzijn
van eigen wensen en grenzen en op het (h)erkennen van de wensen en grenzen van een
ander. Ook richt het zich op het verlagen van het risico op het meemaken of vertonen
van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
• Ook subsidieert OCW het «Deltaplan» van Emancipator. Dit is een brede maatschappelijke
beweging van organisaties, die jongens en mannen wil betrekken bij de strijd tegen
geweld tegen vrouwen. De activiteiten bestaan o.a. uit trainingen en een campagne
waarin mannen zich uitspreken tegen geweld tegen vrouwen.
Het programma Geweld hoort nergens thuis richt zich op drie actielijnen: eerder en
beter in beeld, stoppen en duurzaam oplossen en specifieke groepen. Onder die laatste
actielijn vallen ook slachtoffers van seksueel geweld Preventie is niet als specifieke
actielijn benoemd. Dit neemt niet weg dat hiervoor vanuit het programma wel aandacht
is:
• Het project Ieder kind geïnformeerd heeft als doel dat kinderen weten wat hun rechten
zijn, en in een veilige omgeving kunnen praten over hun situatie thuis aan de hand
van de drie P’s uit het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK): «provision,
protection, participation», oftewel het recht op voorzieningen, bescherming en participatie.
Het is belangrijk dat kinderen leren over de (wettelijke) normen van geweldloos opvoeden
en geweldloze relaties en dat het normaal is om te praten over hoe het thuis gaat,
ook als het daar moeilijk is. Hiertoe is een inhoudelijk kader ontwikkeld. Dit wordt
in de tweede helft van 2020 in een aantal pilots beproefd.
• De acties in actielijn 2 (stoppen en duurzaam oplossen) zijn specifiek gericht op
het duurzaam doorbreken van de cirkel van geweld, waarbij ook toekomstig slachtoffer-
en daderschap wordt voorkomen.
• Met het project WIJ doorbreken de cirkel van geweld wordt een impuls gegeven aan het
(regionaal en lokaal) bespreekbaar maken van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Waaronder seksueel geweld in huiselijke kring valt.
• Zoals ik in mijn antwoord op de vraag van de VVD-fractie al heb aangegeven worden
minimaal twee regio’s gezocht om een integrale regionale aanpak van seksueel geweld
te ontwikkelen met steun vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis. Hierbij
zal ook aandacht zijn voor preventie, zowel bij kinderen als bij volwassenen.
De leden van de CDA-fractie vragen of er voldoende voorstellen zijn ingediend voor
de onderzoekslijn via ZonMw: «Onderzoek naar goede aanpakken voor (vroeg)signalering»,
en of daarbij ook voorstellen zijn gedaan voor onderzoek naar het signaleren en de
risico’s van online. De leden van de D66-fractie vragen of er ook een tussenrapportage
komt van dit onderzoek en zo ja, wanneer deze beschikbaar is.
De uitvraag voor onderzoeken naar goede aanpakken voor (vroeg)signalering zijn gedaan
en er zullen naar verwachting drie projecten gehonoreerd worden. De procedure loopt
nog tot 17 juli 2020. Daarna wordt door ZonMw bekend gemaakt welke projecten zijn
gehonoreerd.
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel kinderen er volgens de Minister in totaal
worden bereikt met de verschillende programma’s en initiatieven?
Het is niet aan te geven hoeveel kinderen in totaal bereikt worden met de verschillende
programma’s en initiatieven. Verschillende initiatieven richten zicht op verschillende
doelgroepen.
• Op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit zijn alle scholen in het po en vo
verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming, relaties
en seksualiteit en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij in hoe ze dit doen en welke
methode ze hier voor gebruiken. Bijvoorbeeld binnen een les biologie of maatschappijleer,
in de vorm van een project of door externe voorlichters op school uit te nodigen.
• Als het gaat om de campagne «Wat kan mij helpen?» wordt onderzoek gedaan naar het
effect en daarin zal ook het bereik onderdeel van zijn.
• Onlangs meldde HelpWanted.nl een toename van online seksueel geweld tijdens de lockdown.
Zij ontvingen ruim het dubbele aantal hulpverzoeken van kinderen en jongeren ten opzichte
van de eerste twee maanden van het jaar. Met name het aantal zogenoemde sextortion
(afpersing met naaktfoto’s) en in mindere mate een stijging van grooming (volwassene
die online contact zoekt met minderjarige om seksueel misbruik te plegen). Jongeren
hadden meer behoefte om te praten en chatgesprekken met de hulplijn duurden langer.
Nu de scholen weer zijn begonnen verwacht Helpwanted.nl een daling van het aantal
hulpvragen; scholen hervatten hun signalerende functie en jongeren kunnen daar ook
terecht met vragen.
De leden van de SP-fractie vragen waarom is gekozen om alle vormen van seksueel geweld
die niet in huiselijke kring of binnen afhankelijkheidsrelaties plaatsvinden buiten
de reikwijdte van het programma Geweld hoort nergens thuis vallen. Ook vragen de leden
of het programma hierop aangepast zal worden en datzelfde geldt voor online vormen
van seksueel geweld. Ook vragen de leden of de Minister kan aangeven in hoeverre de
hernieuwde aanpak van online seksueel misbruik zich verhoudt met het programma GHNT.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister het eens is dat door het
gebrek aan coördinatie bepaalde vormen van seksueel geweld relatief minder aandacht
krijgen, zoals bijvoorbeeld seksueel geweld gepleegd door leeftijdsgenoten en vormen
van online seksueel geweld, maar deze evenveel aandacht verdienen. Ook vragen de leden
op welke manier de Minister ervoor gaat zorgen dat er ook aandacht is voor deze vormen
van seksueel geweld.
Er zijn verschillende domeinen als het gaat om seksueel geweld, namelijk binnen het
gezin en buiten het gezin en verschil tussen hands-on en hands-of seksueel geweld.
In veel gevallen vindt seksueel geweld plaats in de huiselijke kring. Daarom is het
belangrijk ook binnen het kader van Geweld hoort nergens thuis hier aandacht voor
te hebben en om die reden zijn slachtoffers van seksueel geweld ook opgenomen in het
programma als specifieke groep. Dit betekent echter niet dat er geen aandacht is voor
seksueel geweld buiten de huiselijke kring en dus buiten de scope van het programma.
Ook voor seksueel geweld tussen leeftijdsgenoten, seksueel geweld in de sport of online
seksueel geweld is aandacht vanuit de verschillende departementen.
In het kader van de aanpak van kinderporno heeft de Minister van Justitie en Veiligheid
een aantal preventieve campagnes ontwikkelt om slachtofferschap waar mogelijk te voorkomen.
Zo wordt laagdrempelig voorlichtingsmateriaal ontwikkeld voor kinderen in de leeftijd
8 tot 12 jaar. Rond deze leeftijd gaan kinderen zich zelfstandig op het internet begeven
en kunnen zij ongevraagd geconfronteerd worden met kinderporno of grooming. Doel is
dat betrokken ouders en docenten samen met kinderen vroegtijdig aan de slag met online
risico’s. Daarnaast wordt een onlinecampagne gemaakt gericht op delers en verspreiders
van naaktbeelden van minderjarigen.
Bij de ontwikkeling van een integrale aanpak in een aantal regio’s zal het thema seksueel
geweld vanuit een brede insteek benaderd worden. Het is aan de betrokken regio’s om
hierin indien gewenst focus aan te brengen.
De leden van de PVV-fractie vragen of meldingen seksueel geweld/misbruik apart worden
geregistreerd en zo nee, waarom niet. De leden van de SP-fractie vragen of de Minister
kan toelichten hoe hij omgaat met het gegeven dat niet per definitie kinderen die
niet worden gemeld bij Veilig Thuis wel worden gemeld bij het CSG en hoe wordt voorkomen
dat slachtoffers buiten beeld raken.
Van iedere melding bij Veilig Thuis wordt de aard van het vermoedelijk geweld geregistreerd,
dit geldt ook bij een vermoeden van seksueel geweld. In principe zouden professionals
die met kinderen werken zijn gehouden om bij vermoedens van seksueel geweld de stappen
van de meldcode te volgen en als zij toekomen aan stap 4 en 5 melden bij VT. Als het
gaat om seksueel geweld in de acute fase kunnen kinderen en volwassenen terecht bij
het CSG. De CSG’s werken samen met Veilig Thuis. Een goede samenwerking tussen Veilig
Thuis en de CSG’s is belangrijk om te voorkomen dat kinderen uit beeld raken na contact
met CSG. Zo werken sommige CSG’s bijvoorbeeld met een casemanager van Veilig Thuis.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom forensisch onderzoek nu alleen voor kinderen
tot 12 jaar en tussen de 13 en 15 jaar wordt ingezet en op welke termijn de verkenning
van beide ministers tot resultaat moet leiden.
Slachtoffers, jong en oud, kunnen in de acute fase (maximaal zeven dagen) na seksueel
geweld terecht bij de Centra Seksueel Geweld (CSG). Naast eventueel medisch onderzoek
dient bij verdenking van seksueel geweld ook sporenonderzoek te worden uitgevoerd.
Dit sporenonderzoek wordt voor alle leeftijdscategorieën ingezet. Waar het gaat om
sporenonderzoek bij kinderen onder de 13 jaar, wordt dit onderzoek altijd uitgevoerd
door de gespecialiseerde forensische artsen van het Nederlands Forensisch Instituut
(NFI). Waar het gaat om kinderen van 13, 14 of 15 jaar oud, wordt door de politie
met het NFI overlegd wie het sporenonderzoek uitvoert: een forensisch arts van het
NFI of een regionale forensisch arts. Bij kinderen vanaf 16 jaar en ouder, wordt het
sporenonderzoek uitgevoerd door een regionale forensisch arts.
De politie en het Openbaar Ministerie hebben geconstateerd dat de kwaliteit van de
sporenonderzoeken door regionale forensische artsen niet altijd het gewenste niveau
heeft. Daarom laten de Minister voor Rechtsbescherming en ik het NFI en GGD GHOR Nederland
een plan van aanpak maken om gezamenlijk de kwaliteit van de sporenonderzoeken bij
alle kinderen (en bij volwassenen) te verbeteren. Wij streven ernaar uw Kamer voor
het einde van 2020 over de voortgang te informeren.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom de campagne «wat kan mij helpen» bij slechts
35 procent van de voorgezet onderwijs scholen uitgezet?
De campagne richt zich op jongeren en volwassenen. Minderjarigen van 14–18 jaar vormen
de jongste doelgroep, naast de doelgroepen van 18–25 jaar en 24–40 jaar. Advertentieruimte
op scholen is afhankelijk van het aantal beschikbare plaatsen gedurende de periode
dat de campagne plaatsvindt. In de campagne wordt gebruik gemaakt van een compleet
pakket aan communicatiemiddelen dat het meest geëigend is om de specifieke doelgroep
zo goed mogelijk te bereiken. Naast het ophangen van posters op meer dan 1.000 plekken
in scholen is gebruik gemaakt van (digitale) buitenreclame op stations en in horeca-
en uitgaansgelegenheden. Verder is erop social media en dating apps, die de meeste
jongeren gebruiken, aandacht besteed aan de campagne en zijn in nieuws- en lifestylebladen
artikelen verschenen. Ook hebben influencers hun eigen social mediakanalen gebruikt
om het onderwerp bij de doelgroep onder de aandacht te brengen. De kracht van de campagne
zit in de combinatie van het gebruik van meerdere communicatiemiddelen, waarvan het
uitzetten via scholen er één van is.
C. De eerste aanbeveling: «Breng in kaart wat er gebeurt in de aanpak van seksueel
geweld tegen kinderen en zorg voor coördinatie van die aanpak»
De leden van de VVD-fractie vragen of er voldoende sprake van is een gecoördineerde
en integrale benadering van de aanpak van seksueel geweld. De leden van de D66-fractie
vragen of de Minister het eens is met de constatering dat het ontbreekt aan samenhang
en coördinatie. De leden van de D66-fractie en GroenLinks-fractie vragen wat concrete
vervolgstappen zijn die de Minister gaat ondernemen na deze constatering om betere
coördinatie tot stand te brengen.
Seksueel geweld is een complex fenomeen, met verschillende verschijningsvormen in
verschillende gradaties. De problematiek kent dan ook een brede scope en verschillende
invalshoeken: van zedenmisdrijven tot MeToo-beweging. Het raakt verschillende ministeries
en departementen. Daarom zijn er tussen de ministeries van OCW, VWS en JenV afstemmingsoverleggen
belegd. Doel hiervan is de samenhang en integraliteit van de aanpak van seksueel geweld
te bevorderen.
Ik ben het deels eens en oneens met de constatering van de leden van de D66-fractie
dat de aanpak meer samenhang en coördinatie behoeft. Vanuit verschillende ministeries
en departementen is er al veel aandacht voor de problematiek van seksueel geweld.
Er lopen dan ook allerlei initiatieven over de brede scope die seksueel geweld betreft;
van preventie tot het stoppen en werken aan duurzame oplossingen.
In veel gevallen zijn dit goede maatregelen die bijdragen aan de aanpak van seksueel
geweld. Ik ben het met de rapporteur eens dat op die onderdelen waarbij door bundeling
van krachten het effect voor slachtoffers van seksueel geweld groter kan zijn, we
de maatregelen meer in samenhang moeten brengen. Daarvoor is zoals gezegd regulier
interdepartementaal overleg gestart. Er worden stappen gezet om te komen tot meer
samenhang en coördinatie in de aanpak. Waarbij inzichtelijk wordt gemaakt welke departementen
bezig zijn met welke initiatieven en waar de meerwaarde ligt om de krachten te bundelen
voor een effectievere aanpak.
De leden van de VVD-fractie, CDA-fractie, GroenLinks-fractie en SP-fractie vragen
op welke termijn de Minister verwacht met voorstellen te kunnen komen en wenst tot
betere coördinatie te komen/verbeterde coördinatie gerealiseerd wil hebben en de Kamer
kan informeren over de uitkomst of er tussen departementen meer coördinatie en samenhang
kan worden gevonden. Daarbij vragen de leden van de GroenLinks-fractie wie deze coördinatie
op zich zal nemen. De leden van de SP-fractie vragen wanneer de Minister de Kamer
kan informeren over uitkomst of er tussen departementen meer coördinatie en samenhang
kan worden gevonden. De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister kan toezeggen
dat de Nationaal Rapporteur wordt betrokken. Ook vragen de leden van de D66-fractie
of de Minister het eens is dat meer coördinatie en regie nodig is om juist deze kwetsbare
groep te beschermen en zo ja, hoe de Minister dit wil bewerkstelligen. Tot slot vragen
deze leden of dit een aanleiding is om te heroverwegen of de aanpak op dit moment
voldoende is.
Tussen de departementen vindt regulier overleg plaats. Deze afstemming is de afgelopen
tijd verstevigd. Dit overleg is erop gericht om de diverse lopende maatregelen meer
in samenhang te brengen en nieuw beleid integraal vorm te geven. Met de departementen
streven we ernaar om daar waar samenhang helpt om seksueel geweld te bestrijden dit
meer gecoördineerd te doen. Dit betekent niet dat alles gecoördineerd moet worden
en dat het meerwaarde heeft voor dit thema één coördinator aan te wijzen. Daarvoor
zijn de verschillende invalshoeken en domeinen te veelomvattend. Gezamenlijk willen
we kijken hoe we de coördinatie zo vorm kunnen geven dat dit de belangrijke lopende
maatregelen niet belemmert of vertraagt, maar dat we juist daar waar het meerwaarde
heeft de samenhang in maatregelen versterken. Hiervoor is ook overzicht en inzicht
nodig in de verschillende activiteiten. Dat wordt op dit moment uitgewerkt door de
verschillende betrokken departementen. De Nationaal Rapporteur heeft regelmatig contact
met de verschillende departementen en waar nodig wordt hij betrokken bij de invulling
van coördinatie, rekening houdend met zijn onafhankelijke rol.
D. De tweede aanbeveling: «Realiseer een gecoördineerde aanpak van seksueel geweld
tegen kinderen op regionaal niveau en zorg voor monitoring hiervan»
De leden van de VVD-fractie vragen wanneer een ontwerp van een meer integrale aanpak
op seksueel geweld met één of meer regio’s ontwikkeld is. Ook de leden van de CDA-fractie
vragen dit en wanneer de Minister wil dat uiterlijk een succesvolle aanpak aan de
overige regio’s kan worden aangeboden. Daarbij vragen de leden van de VVD-fractie
op welke wijze de Minister een succesvolle aanpak als lichtend voorbeeld wil laten
dienen voor anderen. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of er al regio’s zijn
die zich hebben aangemeld en hoeveel, en de CDA-fractie vragen met welke regio’s wordt
samengewerkt om een meer integrale aanpak op seksueel geweld te ontwerpen.
Het vormgeven van een integrale aanpak op regionaal niveau vindt plaats in samenwerking
tussen de ministeries JenV en VWS, het programma Geweld hoort nergens thuis, de VNG,
Nationaal Rapporteur en een zestal regio’s. Met deze regio’s wordt nader verkend wat
en wie er nodig zijn voor een integrale aanpak in hun regio en hoe het vormgeven van
een integrale aanpak plaats kan vinden.
De eerste stap is samen met de regio’s investeren in de ontwikkeling van een integrale
aanpak en gebruik makend van de kennis die al beschikbaar is. Daarbij is ook betrokkenheid
van de regio Rotterdam en Amsterdam om te leren van de aanpak die daar ontwikkeld
is. De eerste bijeenkomst met de regio’s is gepland en dan zal het verdere traject
bepaald worden. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat tijdens de ontwikkeling ook andere
regio’s betrokken zijn en dus al gaandeweg kunnen leren van aanpak die ontwikkeld
wordt. Ik zal uw Kamer in de volgende voortgangsrapportage GHNT informeren over hoe
het traject eruit zal komen te zien. Uiteraard kijken wij bij de inrichting van het
ontwikkelproces naar mogelijkheden om andere regio’s te inspireren, succesfactoren
breder te delen, maar ook naar oplossingen voor knelpunten.
De leden van de GroenLinks-fractie en de leden van de SP-fractie vragen of de Minister
weet hoe het kan dat de helft van de regio’s nog niks doen tegen seksueel geweld,
en wat eraan gedaan wordt om te zorgen dat dit beter wordt opgepakt in de regio’s.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of gemeenten enig zicht hebben op het aantal
kinderen in hun gemeenten die te maken hebben (gehad) met seksueel geweld of welke
kinderen in hun gemeenten hier kwetsbaar voor zijn. De leden vragen of er binnen gemeenten
genoeg expertise is om met dit soort problemen om te gaan. Ook vragen deze leden hoe
de Minister ervoor wil zorgen dat gemeenten en regio’s het onderwerp seksueel geweld
wél goed gaan oppakken en wat zij hier voor nodig hebben. Tot slot willen de leden
weten of er concrete en afrekenbare doelen worden afgesproken in het actieprogramma.
In de eerste voortgangsrapportage van Geweld hoort nergens thuis is niet geconcludeerd
dat de helft van de regio’s niets doet aan seksueel geweld. Wel gaf ongeveer de helft
van de regio’s ten tijde van de uitvraag (tweede helft 2018) aan dat het thema seksueel
geweld – binnen de context van huiselijk geweld en kindermishandeling – een speerpunt
is of zou worden voor de regio. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat er nog
in weinig regio’s sprake is van een integrale aanpak van seksueel geweld. Dit heeft
onder andere te maken met het taboe rondom deze ingewikkelde problematiek, de moeilijkheden
die ook professionals hebben om seksueel geweld te signaleren en bespreekbaar te makende
en de benodigde samenwerking tussen tal van partijen. Met het programma GHNT en de
onderliggende visie gefaseerde ketenzorg streven we ernaar om ook de aanpak van seksueel
geweld in regio’s verder te brengen.
In zijn algemeenheid is erop zowel landelijk, regionaal als lokaal niveau nog te weinig
zicht op het aantal kinderen die te maken hebben (gehad) met seksueel geweld of welke
kinderen hier kwetsbaar voor zijn. De aanwezige expertise op gebied van seksueel geweld
verschilt per gemeente. Er zijn gemeenten en regio’s die verder zijn dan anderen bij
het aanpakken van seksueel geweld. Deze goede voorbeelden zullen we benutten om andere
regio’s te stimuleren om ook te verbeteren. Zoals eerder vermeld zullen we ten minste
twee regio’s vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis ondersteunen om een integrale
aanpak neer te zetten. Regio’s worden uitgedaagd om de lessen die hieruit te leren
zijn te benutten in de eigen context.
Wat gemeenten nodig hebben zal per gemeente en regio verschillen, omdat de stand van
zaken verschilt nu eenmaal per regio.
Het realiseren van een integrale regionale (of lokale) aanpak is de verantwoordelijkheid
van de betreffende gemeente(n). Het programma zal ten minste twee regio’s ondersteunen
bij het vormgeven van een integrale aanpak van seksueel geweld, en de Kamer hierover
in de reguliere voortgangsrapportages van het programma informeren.
E. De derde aanbeveling: «Verken de mogelijkheden om de prevalentie van seksueel geweld
onder kinderen jonger dan twaalf jaar in kaart te brengen»
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister een nadere op de reactie op de derde
aanbeveling en wat wordt gedaan met het advies over de opzet van het prevalentieonderzoek
kindermishandeling, zoals gegeven door de onderzoekscommissie «Geweld hoort nergens
thuis».
De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de eerste (tweejaarlijkse) prevalentiemonitor
huiselijk en seksueel geweld worden opgeleverd en wanneer deze resultaten met de Kamer
worden gedeeld. Tevens vragen zij wat het advies van de onderzoekscommissie «Geweld
hoort nergens thuis» was over de opzet van het prevalentieonderzoek kindermishandeling.
Om prevalentie te meten is het belangrijk dat dit vooral gebeurd met behulp van zelfrapportages.
Dit geeft het meest betrouwbare beeld. Dit is over het algemeen al moeilijker bij
kinderen en zeker bij een thema als seksueel geweld. Daarom heb ik voor het meten
van prevalentie van kindermishandeling en seksueel geweld advies gevraagd aan de onderzoekscommissie
Geweld hoort nergens thuis. De onderzoekscommissie heeft geadviseerd om de jeugd (10–17
jaar) zelf te bevragen over ervaren slachtofferschap via een representatieve steekproef
van 10.000 kinderen, via scholen, met een vragenlijst («zelfrapportage»). De onderzoekscommissie
geeft aan dat er speciale aandacht voor meting bij jonge kinderen moet zijn. Allereerst
moet de zelfrapportage-vragenlijst vooral voor de jongste leeftijdsgroep eenvoudig
zijn. Voorgesteld wordt om met twee versies te werken, een korte en een langere waarbij
de jongere kinderen de korte krijgen en een deel van de oudere kinderen ook, zodat
de onderzoeken vergelijkbare resultaten voor oudere en jongere kinderen kunnen opleveren.
Ten tweede worden informanten bevraagd om de prevalentie te meten bij kinderen die
te jong zijn om zelf te rapporteren. De schattingen voor de jongste groepen zullen
ten derde ook getrianguleerd worden met innovatieve schattingsmethoden zoals in de
literatuurstudie uitgezet door de cie GHNT zijn voorgesteld. De commissie adviseert
om dit prevalentieonderzoek om de vier jaar te herhalen. Het advies wordt betrokken
bij toekomstig op te zetten prevalentieonderzoek naar kindermishandeling.
De resultaten van de eerste prevalentiemonitor huiselijk en seksueel geweld zullen
naar verwachting in het najaar van 2020 worden opgeleverd door het WODC en vervolgens
door de Minister voor Rechtsbescherming en mij met uw Kamer worden gedeeld. Daarnaast
zullen gegevens uit deze prevalentiemonitor worden opgenomen in de impactmonitor huiselijk
geweld en kindermishandeling, die naar verwachting ook voor het einde van 2020 naar
uw Kamer zal worden gestuurd.
Daarnaast is door het WODC een slachtoffermonitor huiselijk geweld en seksueel geweld
ontwikkeld die tweejaarlijks verschijnt. De vragenlijsten worden afgenomen onder een
steekproef van de Nederlandse bevolking vanaf de leeftijd van 16 jaar.
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze aandacht wordt gegeven aan het verbeteren
van de signaleringsfunctie van professionals in de sectoren kinderopvang, onderwijs,
verzorging en verpleging, jeugdhulp, zorg en justitie.
Het eerder en beter in beeld krijgen van signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling
is één van de pijlers van het programma Geweld hoort nergens thuis. Per sector zijn
door de beroepsgroepen afwegingskader opgesteld voor het toepassen van de verbeterde
meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld. Om professionals werkzaam in bovenstaande
sectoren handvatten te bieden rond het signaleren en handelen bij (vermoedens van)
huiselijk geweld en kindermishandeling gaat sinds 2019 de Meldcodetour door het hele
land. In het kader van de implementatie van de verbeterde meldcode is de e-learning
«Werken met de meldcode» voor (aankomend) professionals aangepast en opnieuw verspreid.
Speciaal voor het onderwijs is de gratis app «Meldcode kindermishandeling» ontwikkeld
in navolging van het succes van de app «Meldcode kinderopvang». Tevens kunnen alle
professionals gebruik maken van de algemene meldcode-app van de rijksoverheid. Daarnaast
is de implementatie van de Kindcheck in de GGZ met succes afgerond. Dit jaar wordt
gestart met een meerjarige impuls toepassing Kindcheck bij de forensische klinieken.
Binnen de ziekenhuizen is de veldnorm kindermishandeling van kracht. Deze veldnorm
beschrijft randvoorwaarden, zoals een geschoolde aandachtsfunctionaris en scholing,
die ziekenhuisbreed nodig zijn zodat de professionals beter kunnen signaleren en werken
met de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. In het onderwijs worden door
de Beweging tegen Kindermishandeling stappen gezet in de implementatie van de meldcode
door ook een veldnorm onderwijs te ontwikkelen. We zien de veldnorm als een praktisch
middel dat de signalering en aanpak van kindermishandeling op scholen kan stimuleren
en ondersteunen. Uw Kamer zal binnenkort ook de reactie vanuit het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ontvangen op de (feitelijke) vragen over de meldcode
bij de Staat van het Onderwijs 2019–2020.
De leden van de GroenLinks-fractie vraagt of de Minister weet hoeveel kinderen, van
de geschatte slachtoffers van seksueel misbruik in de categorie 0 t/m 17 jaar, onder
de 12 jaar zijn. Ook vragen de leden van de GroenLinks-fractie of de Minister van
plan is om de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur op te volgen om een specifiek
onderzoek naar seksueel geweld onder kinderen jonger dan 12 jaar te doen, dat op een
andere manier wordt gedaan dan prevalentie. Juist omdat deze categorie kinderen zich
nog moeilijk verbaal kan uitdrukken is het belangrijk om in beeld te brengen om hoeveel
kinderen het (mogelijk) gaat, is de Minister het daarover eens?
Ik ben het met de leden van de Groen-Linksfractie eens dat het van belang is hier
zicht op te hebben. Daarom is in voorgaand prevalentieonderzoek kindermishandeling,
dat in 2019 is verschenen, via het informantenonderzoek de leeftijdscategorie van
0 tot 18 jaar reeds onderzocht. Deze gegevens heeft de Nationaal Rapporteur opgenomen
in de slachtofferrapportages seksueel geweld tegen kinderen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of een organisatie als Veilig Thuis voldoende
zicht op deze categorie kinderen, hoeveel meldingen van seksueel geweld Veilig Thuis
maakt, of Veilig Thuis voldoende expertise in huis heeft wat betreft seksueel geweld
tegen kinderen en of zij de signalen goed genoeg herkennen en op welke manier werken
zijn samen met de Centra Seksueel Geweld (CSG).
Veilig Thuis heeft zicht op de kinderen die met vermoedens van seksueel misbruik gemeld
worden bij VT. Bij seksueel geweld speelt helaas mee dat dit in veel gevallen niet
eenvoudig te signaleren is. Als de professionals bij vermoedens van misbruik de meldcode
volgen en dus samenwerken met Veilig Thuis, heeft Veilig Thuis zicht op deze kinderen.
Hierbij is een goede samenwerking tussen ketenpartners als CSG, OM, politie en Veilig
Thuis van groot belang.
Veilig Thuis ontvangt alleen meldingen en doet onderzoek. Als misbruik of mishandeling
wordt bevestigd dan legt Veilig Thuis veiligheidsafspraken vast en draagt die over
aan de directbetrokkenen en betrokken partijen en blijft monitoren.
De medewerkers van Veilig Thuis zijn getraind om met alle seksueel misbruik slachtoffers/plegers
en van alle leeftijden en niveaus, gesprekken te voeren en meldingen op te pakken,
ook bij kinderen onder de 12 jaar.
Bij alle Veilig Thuis-organisaties is basiskennis op dit thema aanwezig. Er is daarnaast
een landelijke werkgroep binnen de Veilig Thuis-organisaties die constructief aan
de slag is om kennis verder te verbreden en vergroten.
Regionaal zijn al er al good practices, zoals in een regio waar in samenwerking met
de zedenrecherche en OM, CSG en Slachtofferhulp een werkproces is ingericht die recht
doet aan slachtoffers en plegers vanuit ieders wettelijke taak. Hierbij is intensief
contact tussen de betrokken partijen.
De Veilig Thuis medewerkers kunnen signalen herkennen en als ze er niet uitkomen,
kunnen ze hierover in overleg met de aandachtsfunctionaris, gedragswetenschapper en
vertrouwensarts.
F. De vierde aanbeveling: «Onderzoek de effectiviteit van de tenuitvoerlegging van
kinderbeschermingsmaatregelen in zaken van seksueel misbruik tegen kinderen»
De leden van de VVD-fractie vragen of er nog voornemens zijn om het aantal van de
zes pilots, om de jeugdbeschermingsketen effectiever te maken, uit te breiden. En
de leden van de CDA-fractie vragen of er al iets valt te zeggen over de effectiviteit
van de pilots die op zes plekken in het land zijn gestart om de jeugdbeschermingsketen
effectiever te maken en wanneer de Kamer wordt geïnformeerd over de uitkomsten van
de pilots.
Het Athena-instituut van de VU Amsterdam onderzoekt de resultaten van de zes pilots.
De resultaten van dit onderzoek komen na de zomer van 2020 beschikbaar. Wij zullen
uw Kamer hierover informeren bij de voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd in de
tweede helft van 2020. Er zijn geen voornemens om het aantal van zes pilots uit te
breiden. Echter, omdat de vernieuwing van de jeugdbescherming niet alleen in de pilots
plaats vindt, organiseren we (digitale) Jeugdbeschermings-cafés. Deze ontmoetingen
zijn belangrijk voor de uitwisseling van goede voorbeelden en ervaringen over werken
in de jeugdbescherming.
Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe de Minister invulling zal geven aan het
deel van de aanbeveling dat betrekking heeft op de effectiviteit van de maatregelen.
Op de daadwerkelijke effectiviteit van kinderbeschermingsmaatregelen ontbreekt het
zicht. Hiernaar loopt op dit moment een grootschalig onderzoek, bij de Erasmus Universiteit
Rotterdam, als onderdeel van het onderzoeksprogramma naar de intergenerationele overdracht
van geweld in gezinnen. Resultaten worden 2022/2023 verwacht.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe de Minister om wil gaan met de kinderen die
zich nú in onveilige situaties of op wachtlijsten voor hulp bevinden? De leden van
de CDA-fractie vragen of de Minister de meest recente informatie over wachtlijsten
en wachttijden in de Jeugdbeschermingsketen kan geven.
Kinderen hebben recht op een veilige opvoedingsomgeving. Wanneer de veiligheid van
een kind in het geding is, wordt er door professionals direct ingegrepen. Uit het
verantwoordingsonderzoek 2019 van de Algemene Rekenkamer is gebleken dat de acute
jeugdbescherming is gegarandeerd. Kinderen die in een acuut onveilige situatie verkeren
worden vrijwel direct in veiligheid gebracht. De Raad voor de Kinderbescherming, kinderrechters
en gecertificeerde instellingen voor jeugdbescherming zijn gezamenlijk in staat om
deze kinderen direct te helpen.
Informatie over de wachtlijsten en wachttijden van de totale jeugdbeschermingsketen
is niet beschikbaar. Voor meer informatie wordt u verwezen naar de brief «Perspectief
voor de Jeugd» van 20 maart jl.3 waarin de aanpak wachttijden is geschetst en de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni
jl. waar we u informeren over de stand van de verbeteraanpak jeugdbescherming op de
korte en lange termijn.
De leden van de D66-fractie vragen wat de oorzaak is van probleem dat in 15 procent
van de gevallen nadat de rechter een kind wegens seksueel geweld onder toezicht had
gesteld, er niet binnen zes maanden hulp is geboden. Ook vragen de betreffende leden
hoe de pilot die oorzaak beogen op te lossen. De leden van de D66-fractie vragen tevens
of dit probleem nieuw is of al langer bestaat en of er geleerd kan worden van de situatie
toen dit probleem nog niet aan de orde was. De leden van de GroenLinks-fractie vragen
of de Minister het eens is dat 15 procent een schokkend aantal is. Het gaat hier om
kinderen die in een onveilige situatie zitten en daarin moeten blijven zitten vanwege
wachtlijsten of een gebrek aan specialistische jeugdhulp. Is de Minister het met voornoemde
leden eens dat dit aantal niet samengaat met de Minister zijn eigen uitspraak in de
beleidsreactie dat «elk kind recht heeft op een veilige ontwikkeling»?
Dit probleem wordt door diverse zaken veroorzaakt. Eén van de oorzaken is het is het
tekort aan passende en tijdige jeugdhulp voor deze kinderen, dan wel het gebrek aan
personeel, zoals ook beschreven is in de brief «Perspectief voor de Jeugd» van 20 maart
jl.4 De wetsaanpassingen zoals aangekondigd in de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni jl.
5 alsmede de ervaringen uit de pilots, het vereenvoudigen van de jeugdbeschermingsketen
moeten gaan helpen om op termijn de problemen duurzaam op te lossen.
Ook op de korte termijn wordt gewerkt aan knelpunten en de aanbevelingen uit het inspectierapport
van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Inspectie JenV over de jeugdbescherming
en jeugdreclassering. Gemeenten en de Gecertificeerde Instellingen hebben daartoe
regionale verbeterplannen opgesteld. De plannen bevatten diverse maatregelen om tot
een toereikende uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering te komen.
Ik verwijs u hiervoor ook naar de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni jl.6
Voor wat betreft de ambitie dat elk kind recht heeft op een veilige ontwikkeling kan
ik stellen dat dit in de situatie nog niet waargemaakt kan worden. We doen ons uiterste
best om de veiligheid van kinderen verder te verbeteren en hen onbedreigd te laten
opgroeien.
De leden van de SP-fractie vragen wat de regering doet om hier beter zicht te krijgen
op de data van de Raad voor de Kinderbescherming daar waar het gaar om uitspraken
van rechters, zo vragen deze leden.
Samen met de onderzoekscommissie Geweld hoort nergens thuis, Raad voor de Kinderbescherming
en Raad voor de Rechtspraak wordt momenteel verkend hoe uitspraken van de rechter
over kinderbeschermingsmaatregelen onderdeel kunnen gaan vormen van de impactmonitor
huiselijk geweld en kindermishandeling.
Deze leden van de PVV-fractie constateren dat de wachtlijsten, onder andere bij de
Veilig Thuis-organisaties, en het gebrek aan tijdige zorg en ondersteuning al jarenlang
een groot probleem zijn. Deze leden vragen of de organisaties die meldingen afhandelen
op eventuele stijging, vanwege de campagne, worden toegerust. De leden van de PVV-fractie
vragen hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat de benodigde expertise om seksueel geweld
effectief aan te pakken voldoende geborgd is bij Veilig Thuis organisaties.
Veilig Thuis beoordeelt elke vraag of melding op prioriteit en pakt de urgente vragen
snel op. Het gaat bij hulp aan slachtoffers van seksueel geweld niet alleen om het
halen van wettelijke termijnen bij Veilig Thuis, maar juist ook om wat er vóór en
ná de melding gebeurt. Wel bleek na onderzoek het aantal adviesvragen en meldingen
bij Veilig Thuis in de laatste jaren bleek hoger dan geraamd en daarom is hiervoor
jaarlijks 38,6 miljoen euro extra beschikbaar gesteld door het Rijk bij voorjaarsnota.
Daarnaast is structureel 1,5 miljoen euro uitgetrokken voor de kosten die voortkomen
uit de stijging van het aantal slachtoffers dat contact legt met de Centra Seksueel
Geweld (CSG’s). Ook worden wijkteams door het kwaliteitskader beter toegerust om zwaardere
zorg op te pakken.
Binnen alle Veilig Thuis-organisaties is kennis van seksueel misbruik aanwezig. Een
aantal Veilig Thuis-organisaties hebben al een zeer goede aanpak gerealiseerd met
de keten (zedenrecherche, CSG en slachtofferhulp, OM).
Er is voldoende kennis binnen Veilig Thuis en dit wordt door middel van trainingen
geborgd. Onderling hebben VT’s een landelijke werkgroep op dit thema die bijvoorbeeld
scholing organiseert. Binnen de Veilig Thuis-organisaties zijn aandachtsfunctionarissen
gericht op gebied van seksueel misbruik/geweld aanwezig. Ook in de scholing voor nieuwe
medewerkers is aandacht voor dit onderwerp.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij met die pilots, maar vragen of de Minister
kan uitleggen wat hij doet om kinderen die nú in een onveilige situatie zitten te
helpen. En wat doet de Minister voor de kinderen achter deze 15 procent voor de korte
termijn. Ook vragen de leden welke concrete plannen de Minister heeft om deze kinderen
te helpen. Ook omdat de IGJ en Inspectie JenV eind vorig jaar dezelfde conclusies
trokken, vragen de leden wat de Minister sindsdien heeft ondernomen op dit vlak.
De wetsaanpassingen zoals aangekondigd in de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni jl.7 alsmede ervaringen uit de pilots, het vereenvoudigen van de jeugdbeschermingsketen
zullen op de langere termijn helpen de problemen in de jeugdbescherming duurzaam aan
te pakken. Ook op de korte termijn wordt gewerkt aan knelpunten en de aanbevelingen
uit het inspectierapport over jeugdbescherming en jeugdreclassering. Gemeenten en
GI’s hebben daartoe regionale verbeterplannen opgesteld. De plannen bevatten diverse
maatregelen om tot een toereikende uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering
te komen. Ik verwijs ook hiervoor naar de Voortgangsbrief Jeugd van 17 juni jl.
G. Overige vragen
De leden van de PVV-fractie vragen of de Minister bereid is onderzoek te doen naar
het gegeven dat meisjesslachtoffers van seksueel geweld relatief zware vormen van
hulp ontvangen, een ruime meerderheid van alle meisjes werd zelfs in gesloten opvang
geplaatst en de hulp aan jongens gemiddeld lichter van aard is.
Bij meisjes die slachtoffer zijn van seksueel geweld speelt heel vaak loverboyproblematiek.
Dan kan gekozen zijn voor gesloten plaatsing om voldoende bescherming te kunnen bieden.
In de vorige beleidsreactie op de slachtoffermonitor seksueel geweld tegen kinderen
van 2016 is vermeld dat de Staatssecretaris van VWS in 2017 een verkenning heeft uitgebracht
over seksuele uitbuiting bij jongens in Nederland.8 Hierin kwam naar voren dat jongens minder zichtbaar zijn als slachtoffers dan meisjes
om verschillende redenen.
Verder is al onderzoek gedaan naar de verschillen tussen jongens en meisjes in plaatsingsreden,
problematiek en behandelplan in de JeugdzorgPlus.9 Zowel jongens als meisjes worden gesloten geplaatst vanwege onder andere een onveilige
situatie voor zichzelf of voor anderen. Jeugdhulpprofessionals geven aan dat als het
gaat om veiligheid er bij meisjes een ander gevoel van veiligheid speelt.
De leden van de D66-fractie vragen naar aanleiding van het jaarverslag van de Kinderombudsman
waarin de kreet: «Regel Regie»10 is opgenomen of de Minister overeenkomsten ziet met deze oproep en de oproep van
de Nationaal Rapporteur. En zo ja, wat betekenen deze oproepen voor de vervolgstappen
die de Minister neemt binnen de wet- en regelgeving en specifiek voor de jeugdhulp
die nodig is bij kinderen die slachtoffer zijn van seksueel geweld.
De Kinderombudsman heeft in haar jaarverslag de kreet «Regel Regie» opgenomen. Het
is een hartenkreet die vrijwel op elk terrein van toepassing is, aldus de Kinderombudsman.
Echter verwijst de Kinderombudsman met deze kreet in haar jaarverslag naar de brede
wens voor regie, om de complexiteit van hoe zaken zijn geregeld te vereenvoudigen.
De leden van de PVV-fractie vragen of het kwaliteitskader veiligheid voor de lokale
infrastructuur inmiddels opgesteld en inwerking getreden is.
Het kwaliteitskader Werken aan veiligheid voor lokale (wijk)teams en gemeenten is
op 21 november 2019 vastgesteld door de Commissie Zorg, Jeugd en Onderwijs en de Commissie
Bestuur en Veiligheid van de VNG. Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis
wordt ondersteuning geboden aan gemeenten bij de implementatie van het kwaliteitskader.
De leden van de SP-fractie vragen of de Minister kan aangeven waar jongeren zich kunnen
melden als iemand vertelt over seksueel misbruik, zodat dit kan leiden tot het verdere
hulpproces en of dit nog beter in beleid kan worden opgenomen.
Als het seksueel misbruik recent heeft plaatsgevonden (minder dan zeven dagen geleden)
kunnen slachtoffers terecht bij het Centrum Seksueel Geweld (CSG) voor medische zorg,
psychische hulp en voor het doen van een aangifte. Contact leggen met het CSG kan
telefonisch en per chat.
Als het gaat om misbruik in huiselijk kring kunnen slachtoffers en omstanders ook
contact opnemen met Veilig Thuis (telefonisch, en sinds kort ook per chat). Veilig
Thuis neemt samen met partnerorganisaties de benodigde stappen om de situatie veilig
te maken. Daarnaast kunnen kinderen met hun verhaal ook terecht bij de Kindertelefoon.
Minderjarige slachtoffers (tot 26 jaar) van online seksueel misbruik kunnen voor melding,
informatie en advies contact opnemen met de hulplijn Helpwanted.nl. Slachtoffers kunnen
ook (anoniem) chatten.
Ook Meldknop.nl biedt informatie en hulp. Via een browserbutton hebben jongeren met
1 klik direct informatie, advies en hulp vinden bij vervelende ervaringen op het internet.
Meldknop.nl wordt ondersteund door de politie. Bezoekers op de website worden ook
doorverwezen naar de juiste organisatie voor het beantwoorden van verdere vragen.
Via de website Vraaghetdepolitie.nl kunnen jongeren laagdrempelig chatten met de politie
en bijvoorbeeld vragen stellen over online seksueel gedrag, zoals rondom het vervaardigen
en verspreiden van seksueel beeldmateriaal. Een politieagent geeft dan een persoonlijk
advies bij vragen over online veiligheid en kan ook hulp bieden, zoals hulp bij het
verwijderen van het online naaktfoto’s en informatie over welke stappen je kunt zetten
om (verder) verspreiding te voorkomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
E.M. Verouden, adjunct-griffier