Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Tielen over een uitspraak van de hoogste Franse rechter over platformorganisatie Uber
Vragen van het lid Tielen (VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over een uitspraak van de hoogste Franse rechter over platformorganisatie Uber (ingezonden 6 maart 2020).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 8 juli
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2359.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Hoogste rechtscollege Frankrijk ziet chauffeurs van
digitale taxidienst Uber als werknemers»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2, 3, 4 en 5
Wat is in uw ogen de kern van het arrest op basis waarvan de Franse rechter afweegt
dat sprake is van een gezagsrelatie en de chauffeurs ondergeschikt zijn aan Uber?
Wat is in uw ogen de verhouding tussen enerzijds het Franse arrest en het eerdere
arrest van het Hof van Jusititie van de Europese Unie (HvJ-EU) over Uber2 en een andere uitspraak van het HvJ-EU waarbij het platform AirBNB als informatiedienstverlener
werd gekwalificeerd?3
In hoeverre is de uitspraak van de Franse rechter gestoeld op uitsluitend Franse wetgeving
en/of is hierbij ook de rechtspraktijk in andere (Europese) landen betrokken?
In hoeverre is de werkwijze van Uber onder Frans recht – waar de hoogste Franse rechter
een uitspraak over gedaan heeft – vergelijkbaar met de situatie onder Nederlands recht?
Kunt u hierbij aangeven welke relevante verschillen hiertussen zitten? Wat voor gevolgen
kan deze uitspraak in Frankrijk hebben voor de Nederlandse Uber-chauffeurs?
Antwoord 2, 3, 4 en 5
Het Franse Hof van Cassatie heeft in haar arrest geoordeeld dat wanneer een chauffeur
contact maakt met het digitale platform van Uber, dat er sprake is van een relatie
van ondergeschiktheid. De chauffeur wordt in dat geval aangemerkt als werknemer. Voor
zelfstandig ondernemerschap gaat op dat er een mogelijkheid moet zijn op een eigen
klantenkring op te bouwen, dat er vrijheid moet zijn om eigen tarieven te bepalen
en dat er vrijheid moet zijn om de voorwaarden te bepalen voor het verrichten van
de diensten. Bij Uber-chauffeurs in Frankrijk is hiervan geen sprake. Daarmee heeft
dit arrest gelijkenissen met het Nederlandse stelsel en de elementen die Nederlandse
rechters meewegen bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Hetzelfde geldt voor wetgeving
in andere lidstaten. Toch kennen de wettelijke stelsels verschillen. Op grond van
het Franse arbeidsrecht geldt bijvoorbeeld het rechtsvermoeden van zelfstandig ondernemerschap
als de werkende in het Handelsregister staat ingeschreven, waar in het arrest ook
naar verwezen wordt. En geldt in Frankrijk een verplichting voor zelfstandigen om
zich te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. In het Verenigd Koninkrijk is naast
werknemers en zelfstandigen, sprake van een derde categorie «workers». Deze verschillen
maken het zeer lastig om Franse jurisprudentie en wetgeving in algemene zin te analyseren
en meer specifiek in relatie tot EU-recht.
Daarnaast gaat op dat, zoals ook in mijn brief van d.d. 21 juni 20194 staat beschreven, dat verschillende rechters uiteenlopende uitspraken hebben gedaan,
afhankelijk van de verschillende nationale omstandigheden en criteria. Ook de Sociaal-Economische
Raad heeft geconstateerd dat de vraag of bestaande nationale arbeidswetgeving op platformwerkers
van toepassing is, verschillend wordt beantwoord door rechters in verschillende EU-lidstaten.5 De ontwikkelingen in Frankrijk, in andere lidstaten, en op EU-niveau, zullen wij
ten aanzien van de afbakening uiteraard blijven volgen. Bovendien gaat op dat de door
uw benoemde uitspraak in relatie tot de Nederlandse situatie, ziet op individuele
gevallen. Hierover kan in algemene zin geen uitspraak worden gedaan.
Ik deel de belangstelling van het lid Tielen voor Franse jurisprudentie en de ontwikkelingen
omtrent de uitleg van het werknemersbegrip. De afbakening tussen werknemers en zelfstandigen
heeft namelijk prioriteit voor het kabinet. Deze prioriteit wordt bovendien bevestigd
door het advies van de Commissie Regulering van werk waarin verschillende maatregelen
worden voorgesteld voor een hanteerbare en eigentijdse afbakening. Het kabinet acht
het van belang dat zzp-ers om de juiste redenen kiezen voor het zzp-schap en dat er
niet eigenlijk sprake is van een arbeidsrelatie. De Coronacrisis maakt extra duidelijk
dat een groot deel van de zelfstandigen zich in een uiterst kwetsbare positie bevindt.
Gebrekkige bescherming, onduidelijkheid over de kwalificatie van de arbeidsrelatie
en onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden vragen onverminderd om een antwoord.
Daarom werkt het kabinet op nationaal niveau aan maatregelen ten aanzien van het werken
als zelfstandige, waarover de Kamer via de brief van 15 juni jl. is geïnformeerd,
en zal na de zomer een kabinetsreactie volgen op het advies van de Commissie Regulering
van werk.
Vraag 6
Op welke wijze wordt jurisprudentie van nationale rechters en van het HvJ-EU meegenomen
in gesprekken over Europese initiatieven op het gebied van platformwerk die in voorbereiding
zijn?
Antwoord 6
In de op 14 januari 2020 uitgebrachte roadmap «Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige
transities» kondigt de Europese Commissie aan om een top te organiseren over platformwerk.
Doel is om prioritaire kwesties en mogelijke oplossingen te bespreken, waaronder bijvoorbeeld
arbeidsstatus, arbeidsvoorwaarden en toegang tot sociale bescherming van platformwerkers.
Naar verwachting zal er tijdens deze top ook aandacht worden besteed aan jurisprudentie
van nationale rechters en het Hvj-EU.
Vraag 7
Heeft u gesprekken met platformorganisaties over de wijze waarop zij in Nederland
ruimte bieden aan onder andere chauffeurs om echt als zelfstandige te kunnen werken?
Zo ja, wat is de uitkomst van die besprekingen? Zo nee, wat bent u wel van plan te
doen voor meer duidelijkheid over de vrijheden en rechten van zelfstandige chauffeurs?
Antwoord 7
In algemene zin ervaren opdrachtgevers en hun opdrachtnemers op dit moment onvoldoende
duidelijkheid in welke gevallen er sprake is van een dienstbetrekking. Het kabinet
acht het van belang dat deze partijen, waaronder dus ook platformorganisaties en chauffeurs,
meer duidelijkheid krijgen over de status van hun arbeidsrelatie. Daarom voert het
kabinet – zoals eerder aangegeven6 – een breed gesprek met relevante veldpartijen over de wijze waarop wordt gewerkt
en in hoeverre bepaalde werkwijzen zich al dan niet lenen om buiten dienstbetrekking
te werken.
Daarnaast wordt op dit moment de webmodule verder uitgewerkt. Dit is een extra hulpmiddel
om duidelijkheid te geven over de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen,
zoals ook beschreven in mijn brief aan uw Kamer7. Over de webmodule is op 2 maart jl. een stakeholdersbijeenkomst geweest waarbij
eenieder de gelegenheid heeft gekregen input te geven op dit instrument. Voorts is
van belang dat een opdrachtgever nu al duidelijkheid kan hebben over de aard van de
arbeidsrelatie, omdat bijvoorbeeld naar tevredenheid wordt gewerkt op
basis van een gepubliceerde (branche)modelovereenkomst. Naast het voorleggen van een
overeenkomst kunnen partijen zich tevens tot de Belastingdienst wenden voor het reguliere
vooroverleg. Voorts heeft de Belastingdienst zijn toezichtplan gepubliceerd waarin
de sectorspecifieke benadering wordt toegelicht.8 Ik hoop u komende periode – middels een brief aan uw Kamer – verder te kunnen informeren
over de uitwerking van de maatregelen die zien op het werken als zelfstandige.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Gijs van Dijk
(PvdA), ingezonden 6 maart 2020 (vraagnummer 2020Z04467).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.