Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Westerveld,Kwint, Gijs van Dijk, Bruins en Postma over het bericht 'Grootste Nederlandse kinderopvangbedrijf zit fiscaal op de Kaaimaneilanden'
Vragen van de leden Westerveld (GroenLinks),Kwint (SP), Gijs van Dijk (PvdA), Bruins (ChristenUnie) en Postma (CDA) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Grootste Nederlandse kinderopvangbedrijf zit fiscaal op de Kaaimaneilanden» (ingezonden 29 mei 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens
de Staatssecretaris van Financiën, Vijlbrief (ontvangen 3 juli 2020).
Vraag 1
Kent u het artikel «Grootste Nederlandse kinderopvangbedrijf zit fiscaal op de Kaaimaneilanden»?1
Antwoord 1
Ja, dit bericht ken ik.
Vraag 2
Wat vindt u ervan dat aandelen van dit Nederlandse kinderopvangbedrijf in handen zijn
van investeringsfondsen die juridisch op de Kaaimaneilanden gevestigd zijn? Is deze
constructie toegestaan?
Antwoord 2
Voor de kinderopvang is mijn primaire belang dat kinderen en hun ouders erop kunnen
vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord
is. Om deze reden zijn er wettelijke (kwaliteits)eisen waar alle kinderopvangorganisaties
aan moeten voldoen, ongeacht in welke constructie het eigendom onder is gebracht.
Dit zodat ouders hun arbeid- en zorgtaken kunnen combineren, zij hun kinderen met
een gerust hart naar de opvang toe kunnen laten gaan, én kinderen kunnen groeien in
hun ontwikkeling. De Wet kinderopvang stelt regels om te waarborgen dat kinderopvangvoorzieningen
voldoen aan de definitie en de uitvoering van de eisen die aan een kinderopvangvoorziening
worden gesteld. Voor het overige vallen kinderopvangorganisaties onder de reguliere
fiscale wet- en regelgeving.
Over belastingontwijking kan ik in zijn algemeenheid opmerken dat het kabinet reeds
vanaf het begin van de kabinetsperiode tot doel heeft gesteld om belastingontwijking
aan te pakken, zoals ook beschreven in onder meer de Fiscale Beleidsagenda2 en nader uitgewerkt in de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 23 februari
2018.3 In dat kader heeft het kabinet diverse maatregelen genomen die reeds in werking zijn
getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden. Voor de toepassing van
een aantal van deze maatregelen geldt dat er gebruik wordt gemaakt van de in 2018
geïntroduceerde lijst met laagbelastende en niet-coöperatieve jurisdicties voor belastingdoeleinden
(hierna: laagbelastende staten).4 De Kaaimaneilanden worden op basis van deze lijst ook aangemerkt als een laagbelastende
staat, omdat zij geen winstbelasting heffen. Door deze maatregelen kunnen belastingplichtigen,
die deel uitmaken van een concern waarvan ook een lichaam deel uitmaakt dat is gevestigd
op de Kaaimaneilanden, worden geconfronteerd met additionele belastingheffing op basis
van onder andere de aanvullende Controlled Foreign Company (CFC)-maatregel5 of vanaf 2021 de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s.6
Recent heeft het kabinet daarnaast aangekondigd dat ook aanvullende maatregelen worden
genomen tegen dividendstromen naar laagbelastende staten.7 Tevens is bij de herziening van de rulingpraktijk vastgelegd dat de Belastingdienst
geen zekerheid vooraf geeft over de Nederlandse fiscale gevolgen voor belastingplichtigen
met betrekking tot transacties die worden verricht met entiteiten die zijn gevestigd
in deze laagbelastende staten. Naast deze eenzijdige maatregelen kan ook via een gecoördineerde
aanpak op internationaal niveau belastingontwijking en -ontduiking worden tegengegaan,
hetgeen naar de mening van het kabinet de meest effectieve manier is. In dit verband
steunt het kabinet bijvoorbeeld het werk dat binnen de Organisatie voor Economische
Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Inclusive Framework on Base Erosion and
Profit Shifting wordt gedaan aan een herziening van het internationale belastingsysteem.8
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat volgens het artikel in de Volkskrant, geld van ouders, bedrijven
en de overheid, bedoeld voor de kinderopvang, verdwijnt naar een belastingparadijs?
Antwoord 3
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is voor mij het primaire belang dat kinderopvang
veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is en blijft. Dit ongeacht organisatie-
en financieringsvorm van kinderopvangorganisaties. Daarom moeten alle kinderopvangorganisaties
voldoen aan de (kwaliteits)eisen, ongeacht in welke constructie het eigendom onder
is gebracht. Binnen de werking van de kinderopvangsector zijn verschillende partijen
actief, zowel met als zonder winstoogmerk, die investeren in het aanbod van kinderopvang.
Al sinds 2005 zijn er investeringsmaatschappijen actief in de kinderopvang. Investeringen
in de kinderopvangsector helpen bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en
bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders, zodat ouders een aanbod kunnen
kiezen die past bij hun persoonlijke situatie.
Dit betekent dat bedrijven met elkaar kunnen concurreren op prijs/kwaliteit en (innovatief)
aanbod dat beter aansluit op de behoeften van ouders. Dit zorgt ook voor grotere keuzevrijheid
en flexibiliteit voor ouders. Vanwege het grote publieke belang van kinderopvang kunnen
ouders middels de kinderopvangtoeslag een financiële tegemoetkoming in de kosten van
kinderopvang krijgen. Het zijn de ouders die kiezen naar welke organisatie zij hun
kind brengen. Ouders hebben de mogelijkheid om een keuze te maken voor een kinderopvangorganisatie
die bij hen past en met een bepaalde gewenste prijs/kwaliteit verhouding. De keuze
voor het toelaten van gereguleerde marktwerking betekent ook dat verschillende organisatievormen
hierop actief mogen zijn, zolang zij voldoen aan de geldende (kwaliteits)-regelgeving
en concurrentieregels. Hierop wordt toegezien door de verschillende toezichthouders.
Zo houdt de GGD in opdracht van gemeenten toezicht op kwaliteit en houdt de ACM toezicht
op naleving van mededingingsregels.
Vraag 4
Bent u het ermee eens dat er iets enorm mis is met zowel het belastingstelsel als
het kinderopvangstelsel, wanneer zelfs kinderopvangbedrijven hun toevlucht zoeken
in belastingparadijzen?
Antwoord 4
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Vraag 5
Hoeveel «kindplaatsen» vallen onder investeringsmaatschappijen? Neemt dat aantal toe
of af?
Antwoord 5
In mei bedroeg het aantal geregistreerde kindplaatsen9 bij investeringsmaatschappijen10 ongeveer 56.000, waarvan respectievelijk 27.000 en 29.000 voor dagopvang en buitenschoolse
opvang. Dit aantal is de afgelopen jaren in absolute aantallen toegenomen, maar procentueel
vrij stabiel rond de 10%, omdat de sector als geheel het aantal kindplaatsen flink
heeft uitgebreid. Investeringsmaatschappijen nemen vaak de locaties over van andere
investeringsmaatschappijen waardoor hun aandeel in de kinderopvangsector ongewijzigd
blijft. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de overname van KidsFoundation door Onex.
Vraag 6
Wat zijn de bedragen die ouders, bedrijven en de overheid jaarlijks betalen aan de
kinderopvangsector? Wat zijn de winsten in deze sector? Is bekend hoeveel er wordt
afgedragen aan investeringsmaatschappijen? Zo nee, kunt u een inschatting maken?
Antwoord 6
In 2019 hebben ouders met kinderopvangtoeslag voor ongeveer € 4,4 mld. aan kinderopvangkosten
doorgegeven bij de Belastingdienst/Toeslagen. Van de kosten die in aanmerking komen
voor kinderopvangtoeslag, hebben ouders gemiddeld 28% zelf gefinancierd en kregen
zij via de kinderopvangtoeslag gemiddeld 72% vergoed (waarvan 29% werkgeversbijdrage
aan de kinderopvangtoeslag en 43% rijksoverheidsbijdrage).11 Daarnaast zijn er ouders die gebruik maken van kinderopvang en daarbij gebruik maken
van financiering die via de gemeente verloopt. Die zijn hier niet in meegenomen. Ook
zijn er ouders die gebruik maken van kinderopvang zonder overheidsbijdrage.
In het Sectorrapport Kinderopvang wordt jaarlijks gekeken naar de financiële ontwikkelingen
in de kinderopvangsector. De meest recente rapportage voor 2018 laat zien dat de gemiddelde
rentabiliteit12 4,0% bedroeg, ten opzichte van 3,0% in 2017.13 Voor de financierbaarheid van de sector vergelijkt de sectorrapportage de rentabiliteit
met een reguliere normering van 10% rentabiliteit. Het aantal organisaties met een
negatieve rentabiliteit is afgenomen, maar bedraagt alsnog 21,7%. Het aantal organisaties
met een rentabiliteit groter dan 10% is toegenomen tot 12,2%. Naarmate de omzet van
een organisatie groter is, neemt de rentabiliteit14 af. Helaas is in de meest recente versie van het sectorrapport geen onderscheid gemaakt
tussen stichtingen en op winst georiënteerde ondernemingen. In 2017 was hier geen
groot onderscheid tussen. Wel valt op dat stichtingen een veel hogere solvabiliteit15 hadden dan BV’s.
Welk bedrag afgedragen wordt aan investeringsmaatschappijen is niet bekend. Voor een
indicatie kijk ik naar de resultatenrekening van het sectorrapport. Hier is uitgelicht
welk deel van het resultaat uitgekeerd wordt aan derden of privé (0,7%) en welk deel
uitgekeerd wordt aan dividend (0,4%) in 2018. Dit is toegenomen ten opzichte van 2017
(0,3% en 0,2%) en 2016 (0,2% en 0,1%). Het percentage van de omzet dat uitgekeerd
wordt, nam de afgelopen jaren dus beperkt toe.
Vraag 7
Klopt de stelling van de woordvoerder van Kidsfoundation, die aangeeft dat er geen
dividend of rente vanuit Kidsfoundation naar investeringsfonds Onex vloeit?
Antwoord 7
Voor zover hierover informatie bij de Belastingdienst bekend is, kan het kabinet op
grond van de wettelijke fiscale geheimhoudingsplicht bevestigen noch ontkennen welke
betalingen door een individuele belastingplichtige worden gedaan en aan wie dat gebeurt.16
Vraag 8
Kunt u garanderen dat belastinggeld, bedoeld voor kinderopvang, niet via investeringsmaatschappijen
op de Kaaimaneilanden terechtkomt?
Antwoord 8
Binnen de kinderopvang zijn zowel organisaties met een winstoogmerk als zonder winstoogmerk
actief. Zij moeten allen voldoen aan de (kwaliteits)eisen. Kinderen en hun ouders
moeten er namelijk op kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig,
gezond en pedagogisch verantwoord is. Kinderopvangorganisaties zijn tot op zekere
hoogte vrij in wat zij met hun inkomsten doen. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 9 en 10
Deelt u de mening dat – helemaal in deze tijd, waarin de overheid de extra bijdrage
van ouders compenseert om kinderopvangorganisaties meer stabiliteit te geven – het
onwenselijk is dat winsten wegvloeien naar investeringsmaatschappijen? Zo ja, is dat
voor u een reden om strengere eisen te stellen aan de fiscale regelgeving van kinderopvangorganisaties?
Bent u in de positie om deze constructie, waarbij het grootste Nederlandse kinderopvangbedrijf
in handen is van een buitenlands private-equitybedrijf dat gericht is op het maken
van winst, met terugwerkende kracht te verbieden?
Antwoord 9 en 10
Over het algemeen geldt dat Nederland een open economie en een open kapitaalmarkt
kent. In de Europese Unie geldt dat beperkingen op het kapitaalverkeer alleen mogelijk
zijn indien – kort gezegd – het algemeen belang dit rechtvaardigt. Op grond van Europese
jurisprudentie moet algemeen belang restrictief worden uitgelegd. Hierbij moet onder
meer gedacht worden aan het waarborgen van de openbare orde en veiligheid. Om die
reden is het uitgangspunt van het kabinet dat alleen de bescherming van de nationale
veiligheid en openbare orde aanleiding kan zijn voor het verbieden van overnames en
investeringen. Dat is hier niet aan de orde. In de kinderopvangsector zetten zowel
op winst georiënteerde ondernemers als stichtingen zonder winstoogmerk zich in voor
het aanbieden en innoveren van kinderopvang. Met internationaal bezien een zeer goed
resultaat, zo blijkt uit de Landelijke Kwaliteitsmonitor. Ik ben niet voornemens extra
eisen te stellen aan organisaties in de kinderopvang.
Vraag 11
Deelt u de mening dat de steeds schevere verhouding tussen eigen en vreemd vermogen
van kinderopvangbedrijven een grote kwetsbaarheid vormt in economische crises wanneer
bijvoorbeeld kasstromen teruglopen? Kan het toegenomen gebruik van vreemd vermogen
van kinderopvangbedrijven ertoe leiden dat geld weglekt uit deze sector? Wat voor
instrumenten zijn er om deze kwetsbaarheden te beperken?
Antwoord 11
Om de belastingvoordelen voor vreemd vermogen te beperken, heeft dit kabinet een generieke
renteaftrekbeperking ingevoerd, namelijk de earningsstrippingmaatregel.
De earningsstrippingmaatregel vloeit voort uit eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking
(ATAD1)18 en is een generieke renteaftrekbeperking die met ingang van 1 januari 2019 in werking
is getreden. De earningsstrippingmaatregel uit ATAD1 is gericht tegen belastingontwijking.
De Nederlandse implementatie van deze earningsstrippingmaatregel is echter voorzien
van een aanvullend doel. Nederland wil dat de earningsstrippingmaatregel eveneens
(of beter: vooral) tot doel heeft dat een meer gelijke fiscale behandeling van eigen
vermogen en vreemd vermogen wordt bereikt, zodat dit de keus tussen beide minder verstoort.
Om die reden is de earningsstrippingmaatregel aanzienlijk strenger vormgegeven dan
hetgeen ATAD1 (als minimum) vereist. Zo is de drempel – ten opzichte van de minimumnorm
uit ATAD1 – verlaagd van € 3 miljoen naar € 1 miljoen en is de earningsstrippingmaatregel
niet voorzien van een zogenoemde groepsuitzondering of een uitzondering voor zogenoemde
«stand alone»-entiteiten.
De Adviescommissie belastingheffing van multinationals besteedt ook aandacht aan de
ongelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen (Adviescommissie). In
dat kader komt het verder aanscherpen van de eaningsstrippingmaatregel aan de orde.
Het kabinet zal de aanbevelingen van de Adviescommissie bestuderen en verwacht deze
zomer met een beleidsreactie te komen. De Staatssecretaris van Financiën zal uw Kamer
hierover informeren.
Vraag 12
Wat is er bekend over de consequenties van de toegenomen commercialisering en bemoeienis
vanuit private investeringsmaatschappijen sinds u bij eerdere Kamervragen aangaf dat
in een studie van het Centraal Planbureau (CPB) in 2011 «Kinderopvang in Kaart wordt geconcludeerd dat de commercialisering van de markt de publieke belangen niet
heeft geschaad»?17
Antwoord 12
Zoals ik bij het antwoord op vraag 5 heb aangeven, heb ik niet het beeld dat het aandeel
van private investeringsmaatschappijen in de kinderopvang de laatste jaren is gewijzigd.
De kinderopvangsector is de afgelopen jaren in z’n geheel gegroeid, waarbij het aandeel
dat wordt verzorgd vanuit private investeringsmaatschappijen ongeveer stabiel is gebleven.
Dit aanbod draagt bij aan het aanbod dat nodig is om te voorzien in de vraag van ouders.
De kinderopvangsector functioneert in mijn optiek goed. Ook in deze bijzondere tijden
heeft de kinderopvangsector laten zien klantgericht, innovatief en flexibel te zijn.
De kwaliteit van de kinderopvang is de afgelopen jaren gestegen en de Nederlandse
kinderopvang behoort tot de beste kinderopvang van Europa. Wel zal ik een nadere analyse
laten uitvoeren naar de relatie tussen de kwaliteit van opvang en de organisatievorm.
Hiertoe zal een analyse worden gemaakt op basis van data die is verzameld voor de
landelijke kwaliteitsmonitor (LKK).
Vraag 13
Wat zijn de voorwaarden waar kinderopvangbedrijven aan moeten voldoen om in aanmerking
te komen voor steun vanuit het steunpakket van 566 miljoen voor onder andere kinderopvang?
Worden hier ook voorwaarden gesteld op het gebied van maatschappelijk verantwoord
ondernemen en robuuste fiscale constructies?
Antwoord 13
In het pakket van € 566 mln.19 is onder andere € 23 mln. beschikbaar gesteld voor de extra kosten van kinderopvangorganisaties
die zorgen voor een (gratis) aanbod voor noodopvang. Noodopvang gebeurt onder de regie
van de gemeente en vindt zoveel mogelijk plaats op reguliere voorzieningen. De financiële
middelen voor de periode medio maart tot 1 juli worden ter beschikking gesteld aan
gemeenten. Zij coördineren de noodopvang, in overleg met kinderopvangorganisaties
en scholen. Kinderopvangorganisaties kunnen geen direct beroep doen op deze middelen.
Daarnaast is er nog € 8,3 miljoen overgemaakt naar het Gemeentefonds, zodat gemeenten
de eigen bijdragen kunnen compenseren van ouders die deelnemen aan gemeentelijke kinderopvangregelingen
(VE, peuteraanbod en SMI) voor de periode dat de kinderopvang gesloten was. Dit is
een compensatie voor gemeenten. Hieraan zijn geen aanvullende voorwaarden verbonden
voor kinderopvangorganisaties. Zij kunnen ook hier namelijk geen direct beroep op
doen.
Los van bovenstaande middelen geldt dat sommige bedrijven ondanks de noodmaatregelen
van het kabinet in problemen komen. In uitzonderlijke gevallen, waar het publieke
belang de directe ondernemingsbelangen overstijgt, zal het Rijk aanvullend moeten
inspringen om dit publiek belang veilig te stellen. Het kabinet heeft uw Kamer op
1 mei jl. geïnformeerd over het afwegingskader dat het kabinet als handvat hanteert
voor de afwegingen en keuzes die het kabinet daaromtrent zal maken.20 Steunverlening aan individuele bedrijven blijft in aanpak en uitkomst altijd maatwerk.
Dat geldt ook voor eventuele voorwaarden die aan steun verbonden kunnen worden. Voor
het kabinet is het vanzelfsprekend dat indien een bedrijf in moeilijke tijden financieel
wordt bijgestaan door de overheid, de winsten in betere tijden niet via belastingconstructies
onbelast wegstromen. Daarom hebben de Minister van Economische Zaken en Klimaat en
de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst uw Kamer op 19 juni
jl. geïnformeerd over de uitgangspunten bij de fiscale voorwaarden die het kabinet
zal hanteren bij eventuele individuele steunverlening.21 Bij gevallen van dergelijke individuele steun aan bedrijven geldt als uitgangspunt
dat twee specifieke voorwaarden worden gesteld. In de eerste plaats mag het bedrijf
dat om steun verzoekt – kort gezegd – de (directe en indirecte) deelnemingen en de
directe aandeelhouders van dat bedrijf niet gevestigd zijn in een laagbelastende jurisdictie.
Daarnaast geldt dat de Nederlandse vestigingen van het bedrijf dat om steun verzoekt
geen renten of royalty’s mogen betalen aan vestigingen van het concern in laagbelastende
jurisdicties. Met deze twee voorwaarden geeft het kabinet concreet invulling aan de
boodschap dat geen steun zal worden verleend aan bedrijven die gebruik maken van onwenselijke
belastingconstructies.
Vraag 14
Wordt er bij het nadenken over alternatieven voor het toeslagenstelsel gekeken naar
directe rijksbekostiging van de kinderopvang in plaats van indirect via kinderopvangtoeslag?
Kan op deze manier bijvoorbeeld private equity in deze sector aan banden worden gelegd?
Antwoord 14
Bij het ontwikkelen van scenario’s om het stelsel van kindvoorzieningen te verbeteren,
wordt ook gekeken naar alternatieve en passende financieringsvormen. De keuze voor
de financieringsvorm zie ik echter los van de vraag of private equity aan banden kan
worden gelegd. Dit laatste vraagt wel een wetswijziging. Ik zie hiervoor geen aanleiding,
zolang alle kinderopvangorganisaties zich houden aan de wet- en regelgeving zodat
kinderen en hun ouders erop kunnen vertrouwen dat hun opvang veilig, gezond en pedagogisch
verantwoord is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.