Schriftelijke vragen : LVS-instrumenten
Vragen van de leden Bisschop (SGP), Rog (CDA) en Van Meenen (D66) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over LVS-instrumenten (ingezonden 2 juli 2020).
Vraag 1
Op basis van welke regelgeving stelt u dat de Expertgroep Toetsen PO de kwaliteit
van alle LVS-instrumenten1 beoordeelt en zou moeten beoordelen, terwijl zowel de Wet op het primair onderwijs
als het daarop gebaseerde Toetsbesluit enkel toetsen (en reeksen van toetsen) kent?2 Waarom wijkt u af van uw opvatting in de brief van 6 juli 2018 waarin u stelde dat
hiervoor eerst een wijziging van het Toetsbesluit nodig is?3
Vraag 2
Hoe is uw opmerking dat alle instrumenten waarmee de ontwikkeling van leerlingen gevolgd
wordt door de Expertgroep Toetsen PO erkend moeten worden te verenigen met uw eerdere
stelling dat scholen vrij zijn allerlei instrumenten en methoden te gebruiken, al
dan niet zelf ontwikkeld, en de verzamelde informatie in het LVS op te nemen?4 Onderkent u dat het zonder wetswijziging niet mogelijk is de vrijheid van scholen
om het leerlingvolgsysteem te vullen, bijvoorbeeld met observatieverslagen, niet verder
beperkt kan worden dan de huidige wettelijk normen voor (reeksen van) toetsen?
Vraag 3
Deelt u de mening dat een eigenstandig beoordelingskader voor observatie-instrumenten
nodig is en niet slechts een naamwijziging van het oude beoordelingskader voor LVS-toetsen?
Kunt u aangeven welke inhoudelijke wijzigingen specifiek voor de beoordeling van observatie-instrumenten
zijn doorgevoerd en op grond waarvan deze keuzes zijn gemaakt?
Vraag 4
Hoe verhoudt uw stelling dat het beoordelingskader transparant dient te zijn zich
met het feit dat dit kader niet langer via de website te raadplegen is? Waarom volstaat
u met de verwijzing naar het beoordelingskader zonder wijziging van de regelgeving,
terwijl u eerder aangaf dat het Toetsbesluit zou moeten verduidelijken welke eisen
gelden voor observatie-instrumenten?
Vraag 5
Kunt u aangeven wat het wezenlijk verschil is tussen de situatie waartegen u bezwaar
hebt, namelijk het normeren van individuele kleuters tegen het landelijke gemiddelde
als normgroep, en dezelfde praktijk in een kleinere normgroep?
Vraag 6
Waarom is het toelaatbaar om bij de beoordeling het criterium van deugdelijke normering
te beperken tot relatieve normering (norm referenced tests) en om absolute normering
(criterion referenced tests) uit te sluiten? Laat het systeem van de referentieniveaus
niet zien dat de wetgever juist ook het belang van absolute normering erkent?
Vraag 7
Deelt u de mening dat het getuigt van zorgvuldigheid om richting scholen pas te communiceren
over verplichtingen wanneer de (wettelijke) kaders zijn vastgesteld en om tot die
tijd de facultatieve aard van de beoordelingsprocedure aan te geven? Vindt het u het
ook voor de hand liggen dat beoordelingsprocedures pas worden doorlopen wanneer de
criteria voor een ieder duidelijk kenbaar zijn?
Indieners
-
Gericht aan
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media -
Indiener
R. Bisschop, Tweede Kamerlid -
Medeindiener
M.R.J. Rog, Tweede Kamerlid -
Medeindiener
P.H. van Meenen, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.