Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Voordewind en Groothuizen over het bericht ‘IND wees ultiem verzoek asielzoeker Bahrein af'
Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie) en Groothuizen (D66) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht «IND wees ultiem verzoek asielzoeker Bahrein af» (ingezonden 18 december 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Broekers-Knol (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 2 juli
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1282.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «IND wees ultiem verzoek asielzoeker Bahrein
af»1en het bericht van Vluchtelingenwerk hierover?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat het standaard beleid is om vooraf aan een uitzetting, onderzoek
te doen of de uitzetting geen risico’s voor de veiligheid van de betreffende asielzoeker
kan opleveren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vindt dat onderzoek plaats?
Antwoord 2
In mijn antwoord zal ik eerst ingaan op de vraag zelf. Daarna zal ik in algemene zin
nader ingaan op het gebruik van landeninformatie in de asielbesluitvorming. Ik vind
het belangrijk uw Kamer deze context te verstrekken in het kader van het gedane Inspectieonderzoek
en de hierover gestelde vragen.
Een asielzoeker wordt niet eerder uitgezet dan nadat diens asielmotieven zijn beoordeeld.
De basis voor de asielbeoordeling zijn de (geloofwaardige) verklaringen van de asielzoeker
over zijn individuele omstandigheden en gestelde vrees in zijn land van herkomst.
Het is in de besluitvorming op de asielaanvraag -met gebruikmaking van landeninformatie
– dat wordt onderzocht of een uitzetting voorzienbaar risico’s oplevert.
Het besluit op de asielaanvraag betreft een meeromvattend besluit dat tevens geldt
als een terugkeerbesluit. Dit volgt uit de Vreemdelingenwet 2000 en is in de praktijk
zo vorm gegeven. Is de asielaanvraag afgewezen en is deze afwijzing niet in rechte
aangevochten of naar aanleiding van een beroep bevestigd door de rechter, dan kan
de asielzoeker worden uitgezet. Voorafgaand aan die uitzetting wordt niet nogmaals
beoordeeld of een uitzetting leidt tot risico’s.
Meent de asielzoeker echter dat sinds de afwijzing sprake is van nieuwe feiten en/of
omstandigheden die maken dat van de eerdere beoordeling van het risico bij terugkeer
niet meer kan worden uitgegaan, dan ligt het in de rede dat hij een nieuw asielverzoek
indient en zich in dat verband beroept op die nieuwe omstandigheden. Doet hij dat,
dan worden die omstandigheden beoordeeld en wordt daaromtrent een besluit genomen
dat in rechte kan worden aangevochten.
Hieronder zal ik in het algemeen ingaan op de toetsing zoals deze in asielzaken plaatsvindt
en de rol die landeninformatie daarbij speelt. Goede landeninformatie is in het algemeen
van belang voor de bepaling van het landgebonden asielbeleid en de beslissingen in
individuele zaken. Bij de beoordeling in een individuele zaak wordt het asielrelaas
gewogen tegen de achtergrond van de algemene politieke, veiligheids- en mensenrechtensituatie
in het land van herkomst zoals die volgt uit de landeninformatie. Er zal daarbij echter
altijd een weging moeten plaatsvinden of toepassing van landeninformatie nodig is
voor een zorgvuldige individuele beoordeling. Zo kan het zijn dat de vreemdeling zijn
gestelde vrees bij terugkeer naar zijn land van herkomst reeds op basis van de individuele
verklaringen en documentatie aannemelijk heeft gemaakt. Ook zal landeninformatie bij
de beoordeling niet – of in mindere mate – noodzakelijk zijn indien de verklaringen
van de asielzoeker op zichzelf ongeloofwaardig of onvoldoende zwaarwegend zijn.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken brengt jaarlijks met betrekking tot de belangrijkste
landen van herkomst van asielzoekers op mijn verzoek (algemene/thematische) ambtsberichten
uit. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is een zeer belangrijke bron van landeninformatie
voor het landgebonden beleid en de asielpraktijk. Tussen het Ministerie van Justitie
en Veiligheid en het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaan vaste afspraken over
de informatievoorziening ten behoeve van de asielpraktijk. Ambtsberichten vormen echter
zeker niet de enige bron van informatie bij het bepalen van het asielbeleid en de
beslissingen in individuele zaken. In aanvulling hierop gebruiken mijn ministerie
en de IND ook steeds actuele informatie van andere gezaghebbende bronnen, zoals rapporten
van gouvernementele organisaties en informatie van ngo’s, zoals Amnesty International
en Human Rights Watch. Voor veel landen van herkomst van asielzoekers, waar minder
asielzoekers vandaan komen, geldt dat geen algemeen ambtsbericht van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken wordt uitgebracht en dat bij de asielbeslissingen gebruik wordt
gemaakt van dergelijke informatie uit andere bronnen.
Voor een beperkt aantal landen bestaat ook de mogelijkheid om individueel onderzoek
te laten verrichten door de Minister van Buitenlandse Zaken (landinhoudelijk onderzoek).
Voor een niet onaanzienlijk aantal landen van herkomst, waaronder ook Bahrein, bestaat
deze onderzoeksmogelijkheid echter niet of zijn deze mogelijkheden zeer beperkt.
Vraag 3
Kunt u bevestigen dat de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) geen onderzoek heeft
gedaan naar informatie die was ingebracht door de advocaat, waaruit blijkt dat familieleden
van politiek activisten in Bahrein problemen kunnen ondervinden? Indien u deze vraag
niet kunt beantwoorden, kunt u dan in algemene zin bevestigen dat de IND onderzoek
doet naar informatie die door advocaten wordt ingebracht, waaruit blijkt dat familieleden
van politiek activisten in Bahrein problemen kunnen ondervinden?
Antwoord 3
Zoals eerder bericht, kan ik niet ingaan op de inhoud van deze specifieke zaak.
Ik kan in algemene zin bevestigen dat informatie die door een gemachtigde wordt ingebracht
bij de besluitvorming op asielaanvragen wordt betrokken. Dit geldt ook voor ingebrachte
relevante informatie in de hier bedoelde zaak.
De door de betrokkene of gemachtigde ingebrachte informatie wordt door de IND vervolgens
inhoudelijk gewogen in relatie tot het individuele asieldossier van de vreemdeling.
De IND zet in het besluit inhoudelijk uiteen hoe de informatie is betrokken.
Tegen een afwijzende beschikking kan beroep ingesteld worden bij de rechtbank. Indien
relevante informatie naar het oordeel van de aanvrager niet of niet afdoende wordt
betrokken bij de beoordeling, dan kan dat in rechte worden aangevochten. In beroep
wordt door de rechter beoordeeld of de IND zijn standpunt voldoende heeft onderbouwd
met landeninformatie en of de IND afdoende heeft gereageerd op de landeninformatie
die de vreemdeling zelf heeft ingebracht. In voorkomende gevallen kan dat leiden tot
een rechterlijke vernietiging van een besluit wegens motiveringsgebreken.
Vraag 4, 5 en 6
Hoe verklaart u dat de IND nieuw bewijs dat werd aangedragen, over een aanklacht van
de Bahreinse autoriteiten tegen de betrokkene, niet in behandeling heeft genomen en betrokken
heeft bij het besluit betrokkene alsnog uit te zetten?
Wat is uw reactie op hetgeen het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid zegt
op dit punt?
Gebeurt het vaker dat de IND documenten, die worden aangereikt door advocaten of de
asielzoeker zelf, niet meeneemt omdat ze niet vertaald zijn en/of kort voor de uitzetting
worden overlegd?
Antwoord 4, 5 en 6
Zoals hiervoor aangegeven, kan ik niet ingaan op de inhoud van deze specifieke zaak.
Bij een eerste aanvraag kan de IND faciliteren in het vertalen van de overgelegde
documenten. De situatie zoals die in de hier gestelde vragen wordt beschreven ziet
op een opvolgende aanvraag. Bij opvolgende asielaanvragen is het in het algemeen aan
de asielzoeker om overgelegde documenten te voorzien van een vertaling. Doet hij dat
niet, dan wordt hem een termijn gegeven om die vertaling alsnog te overleggen. Als
de asielzoeker aan dat verzoek geen gehoor geeft, dan kan zijn aanvraag buiten behandeling
worden gesteld.
Een bijzondere situatie doet zich voor in zaken waarin een opvolgende aanvraag (zeer)
kort voor een geplande uitzetting wordt ingediend en pas op dat moment een onvertaald
document al dan niet in kopie wordt overgelegd. Deze beoordeling kort voor een voorgenomen
uitzetting wordt verricht door het zogenoemde Last Minute Aanvragen-team van de IND
(LMA-team).
Indien bij een opvolgende aanvraag en kort voor de uitzetting een onvertaald document
wordt ingebracht, is het de verantwoordelijkheid van de betrokkene en/of de gemachtigde
om documenten die zijn opvolgende aanvraag zouden ondersteunen vertaald aan te leveren.
De ervaring van de IND is ook dat de gemachtigde van de betrokkene doorgaans vertaalde
documenten overlegt vóór de uitzetting. Indien een document kort voor het geplande
vertrek onvertaald wordt verstrekt, wordt de betrokkene tijdens het gehoor in de gelegenheid
gesteld om door middel van een tolk te verklaren wat er in de documenten staat. In
combinatie met de antwoorden op de vragen hoe de betrokkene aan de documenten komt,
wanneer de documenten zijn ontvangen en waarom hij ze niet eerder heeft overgelegd
of heeft laten vertalen, worden de documenten beoordeeld. Tevens wordt betrokken de
omstandigheid of sprake is van een origineel document dat op authenticiteit kan worden
onderzocht of slechts van een kopie.
Deze te betrekken omstandigheden maken onderdeel uit van de besluitvorming en vloeien
voort uit bestendige jurisprudentie.
De Inspectie heeft dit punt (nieuw ingebracht document) in het rapport beschreven,
zonder er een conclusie aan te verbinden.
Vraag 7 en 8
Kunt u bevestigen dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in het bezit was van het
paspoort van betrokkene en deze weigerde terug te geven, zodat betrokkene niet in
staat was zelf terug te keren naar een derde land? Indien u deze vraagt niet kunt
beantwoorden, kunt u dan in het algemeen toelichten of het gebruikelijk is dat de
DT&V het paspoort van een asielzoeker inneemt, indien deze aangeeft vrijwillig te
willen vertrekken naar een derde land? Zo ja, wat is daar de reden voor? Zo nee, wat
kan een reden zijn dit in sommige gevallen toch te doen?
Erkent u dat het criterium voor terugkeer naar een derde land «gewaarborgde toegang» is en
niet «bestendig verblijf»? Kunt u toelichten waarom in dat licht het paspoort niet
werd terug gegeven?
Antwoord 7 en 8
Ik kan niet ingaan op deze zaak. In zijn algemeenheid geldt dat de Koninklijke Marechaussee
(KMar) of de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) van
de politie op grond van artikel 52, eerste lid, van de Vreemdelingenwet het reisdocument
inneemt van een vreemdeling die voornemens is om een asielaanvraag in te dienen. In
verband met de asielprocedure wordt het reisdocument vervolgens overgedragen aan de
IND. De vreemdeling krijgt aan het einde van de asielprocedure het reisdocument terug
wanneer de vreemdeling in het bezit gesteld wordt van een verblijfsvergunning. Indien
er geen verblijfsvergunning wordt verleend wordt het reisdocument overgedragen aan
de DT&V in het kader van het terugkeerproces.
Op het moment dat de vreemdeling Nederland verlaat (zelfstandig dan wel gedwongen)
krijgt deze het reisdocument op het moment van daadwerkelijk vertrek terug van de
KMar, conform artikel 52, tweede lid, van de Vreemdelingenwet.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat, indien een vreemdeling van oordeel is dat
het reisdocument onrechtmatig wordt vastgehouden, deze op grond van artikel 72, derde
lid, van de Vreemdelingenwet bezwaar (en een verzoek om een voorlopige voorziening)
kan instellen. Hiertegen staat beroep open bij de rechtbank.
In zijn algemeenheid geldt tevens dat voorafgaand aan gedwongen terugkeer de vreemdeling
een zelfstandige vertrektermijn heeft, waarin hij zijn vertrek al dan niet met ondersteuning
van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) en DT&V kan regelen.
Wanneer betrokkene aangeeft vrijwillig naar een derde land te willen vertrekken kan
DT&V de betrokkene doorverwijzen naar de IOM en ondersteunen waar nodig. Daarbij kan
de DT&V bijvoorbeeld het paspoort (onder toezicht) ter beschikking stellen wanneer
dit noodzakelijk is voor de concrete voorbereiding om vrijwillig te kunnen vertrekken.
Het initiatief en de verantwoordelijkheid voor het realiseren van toegang tot een
derde land op basis van vrijwillig vertrek ligt altijd bij betrokkene zelf.
Indien de DT&V het vertrek uit Nederland organiseert, dient er altijd sprake te zijn
van gewaarborgde toegang. Dit impliceert tevens bestendig verblijf (ook in het geval
van vertrek naar een derde land). De DT&V kan immers geen vreemdelingen onder haar
verantwoordelijkheid laten vertrekken als verblijf niet of slechts kortstondig is
toegestaan. Er moet sprake zijn van duurzame toelating. Zo is bijvoorbeeld het organiseren
van vertrek door DT&V op basis van een toeristenvisum geen optie.
Vraag 9
Welke algemene lessen trekt u uit het inspectierapport?
Antwoord 9
Mijn ambtsvoorganger heeft de Inspectie verzocht om dit onderzoek. Dit onderzoek en
het rapport is voor mij aanleiding geweest om met de betreffende organisaties te kijken
welke algemene lessen we hieruit kunnen trekken. Om eerdergenoemde redenen kan ik
echter niet op de inhoud van het rapport ingaan. Voorts verwijs ik u naar mijn brief
aan uw Kamer van heden.
Vraag 10
Hoe kijkt u aan tegen de bestuursrechtelijke rechtsbescherming in het vreemdelingenrecht?
Ziet u daar kwetsbaarheden? Zo ja, welke en wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 10
De rechtsbescherming in het vreemdelingenrecht is in Nederland goed geregeld en deze
is in overeenstemming met de Europese asielrichtlijnen, het Vluchtelingenverdrag en
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
In het geval van eerste aanvragen van een verblijfsvergunning asiel mag de vreemdeling
de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening dan wel de uitspraak op
het beroep altijd in Nederland afwachten.
In het geval van opvolgende aanvragen is dit eveneens de hoofdregel, maar er zijn
een tweetal uitzonderingen op die regel. Eén van de uitzonderingen ziet op opvolgende
asielaanvragen die pas kort voor een geplande uitzetting worden ingediend en waarin
wordt geoordeeld dat aan de opvolgende aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen
ten grondslag zijn gelegd.
Doet zo’n uitzondering zich voor, dan kan de asielzoeker zich tot de voorzieningenrechter
van de rechtbank of de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wenden door
een spoedvoorziening aan te vragen. Om de tijdige indiening van dat rechtsmiddel mogelijk
te maken, moet een voorgenomen uitzetting worden aangekondigd. De asielzoeker kan
vervolgens, zo nodig bijgestaan door zijn advocaat, de voorzieningenrechter verzoeken
om dat verzoek met voorrang te behandelen en op dat verzoek te beslissen of bij wijze
van ordemaatregel te bepalen dat hij niet op de voorgenomen datum en tijd mag worden
uitgezet.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft over dit nationale systeem
van rechtsbescherming geoordeeld dat het niet in strijd is met het verbod van refoulement
en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte2.
Vraag 11
Hoe verklaart u dat het inspectierapport van september is, terwijl volgens de richtlijnen
van de inspectie zelf het rapport uiterlijk zes weken na afronding openbaar gemaakt
dient te worden, en in de aanwijzingen van de Minister-President inzake rijksinspecties
staat dat de Minister maximaal zes weken de tijd heeft om een beleidsreactie op te
stellen?
Antwoord 11
De Inspectie heeft mij het rapport op 26 november 2019 doen toekomen. Ik heb het uw
Kamer op 13 december 2019 vertrouwelijk ter inzage aangeboden. Daarmee heb ik destijds
voldaan aan de publicatie richtlijnen.
Bij mijn brief van 12 februari jl. heb ik u geïnformeerd dat ik de Inspectie aanvullend
heb verzocht nadere vertrouwelijke informatie van de Inspectie, die ik in de week
daarvoor had ontvangen, te betrekken. Dit gelet op de relevantie voor het onderzoek.
Het addendum op het Inspectierapport heb ik vervolgens op 28 mei jl. ontvangen en
daarop uw Kamer binnen een week de gelegenheid gegeven dit vertrouwelijk in te zien.
Vraag 12, 13, 14 15 en 16
Op welke grond heeft u besloten het rapport alleen vertrouwelijk aan de Kamer toe
te zenden?
Klopt het dat de vader van de heer Ali S. heeft gepleit het inspectierapport openbaar
te maken?
Bent u bereid het rapport alsnog openbaar te maken?
Heeft u contact gehad met de familie van de heer Ali S., dan wel zijn advocaat over
de vraag naar openbaarmaking? Zo ja, wat waren de adviezen? Zo nee, waarom niet? Bent
u bereid dat alsnog te doen? Bent u bereid hun advies cq oordeel zwaar te laten meewegen?
Wat is de positie van non-governementele mensenrechtenorganisaties over openbaarmaking van
het rapport? Zien zij risico’s voor de heer al-Showaikh? Zo ja, welke? Zo nee, waarom
is er dan toch gekozen het rapport vertrouwelijk te houden gezien het feit dat de
betrokkene al tot twee keer levenslang is veroordeeld?
Antwoord 12, 13, 14 15 en 16
Ik verwijs u allereerst naar mijn brief aan Uw Kamer van donderdag 2 juli 2020, waarin
ik gemotiveerd aangeef waarom ik niet over kan gaan tot openbaarmaking van het rapport
De overheid heeft, zeker in individuele zaken op het terrein van vreemdelingenrecht,
een plicht om er zorg voor te dragen dat de belangen en de privacy van een persoon
niet worden geschonden. Uit het Vluchtelingenverdrag en de Europese asielrichtlijnen
volgt voorts dat dergelijke, in het kader van een asielaanvraag naar voren gebrachte
informatie vertrouwelijk is en niet bekend mag geraken bij de autoriteiten van landen
van herkomst. Ik heb daarin een eigen verantwoordelijkheid.
Het is mij voorts niet bekend dat de vader van de heer Ali S. heeft gepleit het inspectierapport
openbaar te maken. In dat kader wil ik uw Kamer wijzen op de constatering dat de gemachtigde
van betrokkene zelf evenmin de keuze heeft gemaakt het rapport, het addendum en eventuele
andere stukken openbaar te maken. Een keuze waar ik gezien de belangen alle begrip
voor heb.
Vraag 17
Welke diplomatieke stappen gaat u nemen om de heer Ali S. bij te staan?
Antwoord 17
De ambassade van het Koninkrijk der Nederlanden in de Staat Koeweit, mede geaccrediteerd
voor het Koninkrijk Bahrein, woont met regelmaat de rechtszittingen in de rechtszaken
van betrokkene bij. Het is ook voorgekomen dat op verzoek van Nederland een partnerland
met een ambassade in Bahrein namens Nederland rechtszittingen bijwoont, zoals bij
de eerste zitting op 8 januari 2019. Het bijwonen van de rechtszittingen geeft aan
de Bahreinse autoriteiten een duidelijk signaal dat Nederland het proces nauwlettend
volgt en belang hecht aan een eerlijke rechtsgang. Ook wordt dit samen met verdere
zorgen omtrent mensenrechten in bilaterale contacten met de Bahreinse autoriteiten
overgebracht.
Vraag 18
Bent u bereid zich tot het uiterste in te spannen om de heer Ali S. uit detentie te
krijgen en, zolang dat niet is gelukt, er alles aan te doen om zijn detentieomstandigheden te
verlichten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 18
Desbetreffend persoon is geen Nederlands staatsburger en komt dus niet in aanmerking
voor consulaire bijstand. De Nederlandse ambassade volgt de rechtszaken echter nauwlettend,
zoals gesteld in het antwoord op vraag 17. Ook is in recente diplomatieke contacten
de zorg omtrent een eerlijk proces en humane behandeling aangekaart. Detentieomstandigheden
en de mensenrechtensituatie in het algemeen in Bahrein worden in alle hoogambtelijke,
diplomatieke en politieke contacten aan de orde gesteld. Het kabinet blijft zich hiervoor
inzetten. Daarnaast heeft de ambassade contact gehad met zowel de familie als advocaat
van desbetreffend persoon.
Vraag 19
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden en die antwoorden die niet openbaar kunnen
worden gemaakt, vertrouwelijk aan de Kamer te doen toekomen?
Antwoord 19
Waar mogelijk heb ik de vragen apart beantwoord.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.