Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Klaver, Ellemeet en Renkema over de berichten ‘Verpleeghuizen wilden al vroeg testen maar werden geweigerd’, 'Protocol voor contactonderzoek kent twee grote zwakke plekken' en ’Inval-minister Van Rijn kijkt terug: ‘Bidden dat wat we doen, goed is’
Vragen van de leden Klaver, Ellemeet en Renkema (allen GroenLinks) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Medische Zorg over de berichten «Verpleeghuizen wilden al vroeg testen maar werden geweigerd», «Protocol voor contactonderzoek kent twee grote zwakke plekken» en «Inval-minister Van Rijn kijkt terug: «Bidden dat wat we doen, goed is»» (ingezonden 13 mei 2020).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister voor Medische Zorg (ontvangen 30 juni 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met de berichtgeving dat zorgverleners van verpleeghuizen zich wekenlang
niet konden laten testen op het COVID-19 virus tijdens de uitbraak?1, 2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Welke les trekt u uit het gegeven dat er voldoende testcapaciteit was, maar verpleeghuizen
al dan niet vanwege de richtlijn, het personeel niet konden laten testen? Wat doet
u met deze inzichten voor in de toekomst?
Antwoord 2
In het begin van de uitbraak was er geen centraal overzicht van de testcapaciteit
en de beschikbaarheid van testmaterialen. De laboratoriumdiagnostiek is in Nederland
decentraal georganiseerd. Dit overzicht is vanaf eind maart opgebouwd. Toen er meer
zekerheid over de testcapaciteit was, adviseerde het OMT op 30 maart om het testbeleid
uit te breiden en dit is vanaf 6 april gebeurd. Er is nu een Landelijk Coördinatieteam
Diagnostische Keten ingericht, dat de inzet van testcapaciteit en testmaterialen optimaliseert.
Er is op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat een situatie van schaarste
zich voor zal doen.
Vraag 3
Welke relatie ziet u tussen de tot op heden circa 8.500 ouderen in verpleeghuizen
met een vermoedelijke COVID-19 infectie, de onderbenutte testcapaciteit onder zorgverleners
in verpleeghuizen, het gebrek aan persoonlijke beschermingsmiddelen in verpleeghuizen
en de RIVM-richtlijn van 20 maart dat geen bezoek meer is toegestaan?
Antwoord 3
Het OMT heeft aangeven dat voor het toenemend aantal meldingen van COVID-19 in de
verpleeghuizen meerdere redenen kunnen zijn. De kans op verspreiding in de verpleeghuizen
is hoog, mede vanwege de gesloten setting, het langdurig verblijf, en het intensieve
contact tussen bewoners en zorgpersoneel en tussen bewoners onderling. Ook kan het
te maken hebben met het feit dat bij mensen met dementie hygiënemaatregelen lastiger
te handhaven zijn. Overigens is het geen RIVM richtlijn om geen bezoek toe te laten.
Het was een kabinetsbesluit.
Vraag 4
Kunt u nader uiteenzetten wat wordt bedoeld met de uitspraak van de Minister voor
Medische Zorg van 12 mei: «Waar ik een beetje moeite mee heb, is dat er een verband
wordt gelegd tussen die beschermingsmiddelen en de piek van besmettingen in verpleeghuizen?»3 Wat voor ongemak voelt u daarbij?
Antwoord 4
Vanwege bovenstaande redenen is het niet zomaar te stellen dat een gebrek aan beschermingsmiddelen
een hoge piek van besmettingen in verpleeghuizen veroorzaakt. Het ongemak zit vooral
in de suggestie dat een piek van besmettingen voorkomen had kunnen worden. De één-op-één
conclusie is niet te trekken. Op de mogelijke oorzaken daarvan ben ik bij vraag 3
ingegaan.
Vraag 5
Hoeveel mensen zijn noodzakelijk om het klassieke arbeidsintensieve bron- en contactonderzoek
komende tijd uit te voeren? Waar is deze prognose op gebaseerd? Wat is de huidige
GGD-capaciteit voor bron- en contactonderzoek?
Antwoord 5
Hoeveel bron- en contactonderzoek (BCO) precies uitgevoerd moet kunnen worden, is
onder meer afhankelijk van het aantal positieve testuitslagen. Op dit moment zijn
er verschillende scenario’s denkbaar. De GGD’en gaan in het opschalingsplan uit van
de inzet van de maximale testcapaciteit (30.000 per dag) en 5% positieve testuitslagen.
Dit betekent dat maximaal 1.500 BCO per dag uitgevoerd moet kunnen worden.
De GGD’en geven aan dat een BCO gemiddeld acht uur in beslag neemt, inclusief de monitoring
van geïdentificeerde contacten. Sommige BCO zullen uiteraard complexer zijn dan anderen.
De GGD’en hebben op basis van deze gegevens berekend dat zij tot een maximum van 3.200
FTE nodig hebben om 1.500 BCO per dag uit te voeren. Op dit moment hebben de GGD’en
1200 FTE voor BCO regionaal beschikbaar en werken zij aan de verdere landelijke opschaling
tot een maximum van 3.200 FTE. De GGD’en zijn hiermee in staat om dagelijks de benodigde
hoeveelheid BCO uit te voeren.
Vraag 6
Bent u ervan op de hoogte dat het Johns Hopkins Center for Health Security ervan uitgaat
dat in de Verenigde Staten 100.000 contactonderzoekers nodig zijn? Hoeveel contactonderzoekers
zijn, op basis van hetzelfde model, dan nodig in de Nederlandse context?
Antwoord 6
De bevolking van de Verenigde Staten is ongeveer twintig keer zo groot als de Nederlandse
bevolking. Als je de hoeveelheid benodigde contactzoekers corrigeert naar de omvang
van de Nederlandse bevolking, kom je ongeveer uit op 5.000 benodigde contactonderzoekers.
Daarnaast is het zo dat de situatie in Nederland niet zomaar te vergelijken is met
die in de Verenigde Staten. Er is een grote afhankelijkheid van de hoeveelheid afgenomen
tests en van de hoeveelheid positieve tests. In Nederland gaat het om een inschatting
van 30.000 tests per dag en wordt uitgegaan van een bovengrens van 8% positieve testuitslagen.
Daarmee lijkt het ingeschatte aantal van 3.200 FTE voor BCO reëel.
Vraag 7
Waarom wijkt het Nederlandse protocol van het bron- en contactonderzoek af van het
Europese protocol van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC)
en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)? Bent u ervan op de hoogte dat het ECDC schrijft
dat de overheid, na een bevestigde COVID-19 besmetting, over moet gaat tot «active
follow-up of the contacts (e.g. daily phone calls, e-mails, text-messages)»?4 Op basis van welke wetenschappelijke inzichten wordt hiervan afgeweken?
Antwoord 7
Anders dan in de ECDC richtlijn wordt in het Nederlands protocol voor bron- en contactonderzoek
onderscheid gemaakt tussen huisgenoten en overige nauwe contacten. In de categorie
huisgenoten vallen de contacten die in dezelfde woonomgeving leven en die langdurig
op minder dan anderhalve meter afstand contact hadden met de indexpatiënt tijdens
diens besmettelijke periode. Uit onderzoek blijkt dat binnen deze groep een grotere
kans op overdracht van het virus bestaat dan in de groep nauwe contacten. Huisgenoten
krijgen daarom een strikter advies om thuis in quarantaine te gaan. Het Nederlands
protocol is in die zin dus strenger dan de richtlijn door ECDC.
Ik ben ervan op de hoogte dat de ECDC richtlijn voorschrijft dat de overheid, na een
bevestigde COVID-19-besmetting, in contact blijft met de patiënt. De GGD’en maken
daarom gebruik van een nazorgteam dat telefonisch contact onderhoudt met mensen die
uit een BCO naar voren komen, met name personen waarvan zij inschatten dat een actieve
opvolging is nagewezen. Op deze manier houden de GGD’en actief zicht op de naleving
van de gemaakte afspraken en blijven ze op de hoogte van relevante ontwikkelingen
met betrekking tot ziekteverschijnselen.
Vraag 8
Kunt u specificeren hoeveel persoonlijke beschermingsmaterialen er nodig zijn in alle
zorgsectoren, dus inclusief de verpleeghuiszorg, gehandicaptenzorg, wijkverpleging,
geestelijke gezondheidszorg, huisartsenzorg, maatschappelijke opvang, jeugdzorg, et
cetera?
Antwoord 8
In eerste instantie is door het LCH gewerkt met een prognose model om de vraag in
te schatten. Inmiddels kan het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) feitelijk inzicht
geven in de aanvullende vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen die zij binnen
krijgen in de ingerichte bestelportals. Deze kennis gebruikt het LCH om de gemiddelde
verwachtte vraag naar deze artikelen voor de komende week te bepalen. Op het moment
dat een product nog niet eerder geleverd is, zoals bij de pakketten, gebeurt dat op
basis van marktconsultatie. De meest recente cijfers over de beschikbare voorraad,
de inkoop en de vraag worden gepubliceerd op de website van het LCH5.
Vraag 9
Wanneer is voor de eerste keer een prognosemodel gemaakt van het aantal benodigde
persoonlijke beschermingsmaterialen in de gehele zorg naar aanleiding van het COVID-19
virus? Wanneer werd deze prognose voor het eerst gemaakt voor alleen de ziekenhuiszorg?
Antwoord 9
Bij het maken van het prognose model is direct uitgegaan van alle zorginstellingen.
Later zijn daar ook de thuiszorg, de huishoudelijke hulp en de mantelzorg aan toe
gevoegd.
De eerste prognose dateert van de start van LCH op 23 maart 2020.
Vraag 10
Wie maakt de prognosemodellen en op welke data zijn deze gebaseerd?
Antwoord 10
De prognoses worden gemaakt door het LCH/VWS met input van diverse experts (adviseurs,
zorgprofessionals, brancheorganisaties vanuit zorg en industrie). Daarbij wordt ook
kennis uit andere landen verkregen bij inkoopexperts uit de zorg en internationale
adviesbureaus. Inmiddels wordt ook gebruik gemaakt van de daadwerkelijke uitlevering
vanuit het LCH.
Vraag 11
Via welke rechtsvorm worden persoonlijke beschermingsmaterialen ingekocht door het
Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH)?
Antwoord 11
Het LCH is een tijdelijke publiek-private samenwerking, zonder winstoogmerk. Het LCH
is opgericht op initiatief van de zorgsector, in opdracht van het Ministerie van VWS,
voor deze crisisperiode. Het LCH bestaat uit deskundigen van zorgaanbieders, distributiebedrijven
en producenten van persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen. Voor
de financiële afhandeling van inkoop t/m verkoop heeft VWS een contract afgesloten
met Mediq, die dit uitvoert met open boek en zonder winstoogmerk. VWS staat hierbij
garant voor de risico’s.
Vraag 12
Wat is de financiële omvang van het aantal bestellingen dat is uitgezet door het LCH?
Antwoord 12
De totale omvang is op dit moment ongeveer 1.050 miljoen euro (stand 2 juni 2020).
Vraag 13
Hoeveel is tot op heden daadwerkelijk overgemaakt ten behoeve van persoonlijke beschermingsmiddelen?
Voor hoeveel staat het LCH nog garant aan financiële verplichtingen?
Antwoord 13
Het overgemaakte bedrag verandert dagelijks, maar is op dit moment ongeveer 30% van
de totale financiële verplichting. VWS staat garant voor de risico’s bij de financiële
verplichtingen.
Vraag 14
Klopt het dat alle partners via het LCH werken zonder winstoogmerk? Kunt u garanderen
dat alle betrokken partners ook daadwerkelijk geen winst maken op de persoonlijke
beschermingsmaterialen?
Antwoord 14
De deelnemers aan het LCH wordt gevraagd een convenant te ondertekenen, waarbij vastgelegd
is dat zij zonder winstoogmerk deelnemen aan het consortium. Het merendeel van de
deskundigen is door hun eigen organisatie uitgeleend aan het LCH zonder de kosten
daarvoor in rekening te brengen. Een enkele deskundige, wordt wel betaald voor de
gewerkte uren. Daarnaast werken verschillende bedrijven op kostprijsbasis of met sterk
gereduceerde tarieven.
Vraag 15
Welke bedrijven zijn voornamelijk betrokken bij het LCH en wat zijn hun desbetreffende
rollen?
Antwoord 15
Het LCH is een tijdelijke publiek-private samenwerking, zonder winstoogmerk. Het LCH
is opgericht op initiatief van de zorgsector, in opdracht van het Ministerie van VWS,
voor deze crisisperiode. Het LCH is een krachtenbundeling van kennis en expertise.
Het functioneert als tijdelijk samenwerkingsverband van deskundigen, om veel beschermingsmiddelen
te verwerven en bij de zorgverleners te krijgen. In het LCH werken deskundigen uit
de hoek van zorgaanbieders, distributiebedrijven, transporteurs en producenten van
persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen samen. Het LCH bestaat
uit personen en niet uit organisaties en instellingen. Wel brengen deze personen in
een aantal gevallen netwerken van hun organisatie in, die kunnen bijdragen aan het
oplossen van het PBM tekort in de zorg.
We onderscheiden de volgende groepen personen:
Deskundigen uit de hoek van supply chain partners. Dat zijn deskundigen die bij het
LCH kennis inbrengen van de supply chains, maar die ook de professionele netwerken
van hun bedrijven ter beschikking stellen om materialen naar Nederland te krijgen
(Skyteam/KLM) of binnen Nederland te distribueren (OneMed/QRS & Mediq).
Deskundigen uit zorgorganisaties. Dat kunnen zijn academische ziekenhuizen, medische
centra of andere zorginstellingen. Zij brengen kennis in van bijvoorbeeld de zorg,
van inkoop voor de zorg en van kwaliteitsbewaking ten behoeve van de zorg. Dit varieert
van directeuren inkoop van zorginstellingen tot coassistenten uit het A-UMC die de
telefoon bedienen om alle aanbieders te woord staan.
Experts die gevraagd zijn specifieke kennis in te brengen bij het LCH bijvoorbeeld
op het gebied van prognoses maken, inkoop van medische hulpmiddelen, financiën, crisisorganisaties
inrichten, communicatie of logistiek. Voorbeelden zijn experts van bedrijven als Brocacef,
BCG, Accenture, Vintura, Reputatiegroepen, Post NL.
Deskundigen met expertise op het gebied van het opzetten van Nederlandse productielijnen
voor PBM. Zij hebben hun kennis gedeeld met de ministeries van EZK en VWS.
Deskundigen uit de publieke domein, die kennis en ervaring hebben ingebracht van bijvoorbeeld
inkoop bij de overheid, kwaliteitsmetingen, logistiek, netwerken van zorginstellingen,
overheidsfinanciën en de vraagstellingen in zorginstellingen. Denk hierbij aan onder
andere de ministeries van Defensie en VWS, de NFU (diverse academische ziekenhuizen),
RIVM, ZonMW en GGD GHOR.
Bij het bovenstaande kan nog het volgende worden opgemerkt.
Bovenstaande lijst van deskundigen is voortdurend aan verandering onderhevig. Inbreng
van kennis kan variëren al naar gelang de behoefte op dat moment. De samenstelling
van het LCH wisselt daarmee voortdurend.
Het merendeel van de deskundigen is door hun eigen organisatie uitgeleend aan het
LCH zonder de kosten daarvoor in rekening te brengen. Een enkele deskundige, wordt
wel betaald voor de gewerkte uren. De kosten van deze betaling wordt verwerkt in de
kostprijs van de inkoop.
Voor het afwikkelen van alle financiële aspecten van inkoop tot verkoop heeft VWS
een apart contract gesloten met Mediq. Ook met OneMed/QRS is een overeenkomst getekend
voor de afwikkeling van de distributie. Hierdoor kon het LCH direct starten met grootschalige
inkoop en met het benutten van de distributiekanalen van Mediq en OneMed. Beide bedrijven
zijn bereid geweest dit te doen op kostprijsbasis en verdienen hier, conform de doelstelling
van de LCH samenwerking, niet aan.
Het LCH werkt met circa 50 aanvoerlijnen. Daarbij zijn producenten/fabrieken en (tussen)handelaren
betrokken. Deze partijen maken geen deel uit van het LCH. De (inkoop)contracten met
deze partijen worden afgesloten door Mediq op basis van het genoemde contract tussen
VWS en Mediq.
Vraag 16
Klopt het dat tot op heden alle transport van persoonlijke beschermingsmaterialen
van China naar Nederland is verlopen via luchtverkeer? Ziet u mogelijkheden om op
de langere termijn het transport ook per vrachtschip of per trein te vervoeren?
Antwoord 16
Vanwege het spoedeisende karakter is het LCH direct begonnen met luchttransport. Dit
blijft tot op de dag van vandaag een belangrijk vervoerskanaal. Daarnaast vindt er
inmiddels ook transport per trein en schip plaats.
Vraag 17
Kunt u een overzicht geven hoeveel mondmaskers afgelopen drie maanden zijn ingekocht
door Duitsland, België en Frankrijk?
Antwoord 17
Nee, dit overzicht heb ik op dit moment niet.
Vraag 18
Bent u ervan op de hoogte dat de Duitse regering de nationale productie van persoonlijke
beschermingsmaterialen stimuleert en ervan uitgaat dat medio augustus elke week 10
miljoen FFP2 maskers en 40 miljoen chirurgische maskers kunnen worden geproduceerd?
Wat zijn de ambities van de Nederlandse regering betreffende het opschalen van de
nationale productie?
Antwoord 18
Ja. Op dit moment zijn Nederlandse bedrijven bezig met de productie van FFP-2 maskers,
beschermingsbrillen, spatschermen en beademingsapparatuur. Drie fabrikanten zijn inmiddels
FFP2-maskers aan het produceren of starten de productie van FFP2-mondmaskers op zeer
korte termijn. Ik ben met alle drie de bedrijven in gesprek om de productie gedurende
12 maanden verder op te schalen tot gemiddeld 2 mln. stuks per week. Daarnaast heb
ik met drie fabrikanten contracten gesloten voor onder andere de afname van chirurgische
mondmaskers. Zodra deze bedrijven hun productie volledig op gang hebben en voldoen
aan de kwaliteitseisen, kunnen er gemiddeld zo’n 3 miljoen chirurgische mondmaskers
per week worden geproduceerd. Hiermee wordt in ruime mate aan de huidige uitvraag
voldaan en wordt een robuuste voorraad opgebouwd via nationale productie.
Vraag 19
Bent u van mening dat het aanwijzen van een speciaal gezant voor de Taskforce Diagnostiek
geslaagd is verlopen? Denkt u er aan om een dergelijke speciale gezant ook in te zetten
voor de inkoop, coördinatie en nationale productie van persoonlijke beschermingsmaterialen?
Antwoord 19
Ja, ik vind het aanstellen van een de speciaal gezant in aanvulling op de Landelijke
Coördinatiestructuur Testcapaciteit geslaagd. Aangezien ik inmiddels met verschillende
bedrijven afspraken heb gemaakt over de productie, of het starten ervan, van persoonlijke
beschermingsmiddelen, zie ik niet de noodzaak om een speciaal gezant op dit terrein
aan te stellen.
Vraag 20
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden uiterlijk op dinsdag 19 mei?
Antwoord 20
Dat is helaas niet gelukt
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
M.J. van Rijn, minister voor Medische Zorg
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.