Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het jaarverslag Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds 2019 (Kamerstuk 35470-XIV-1)
35 470 XIV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds
Nr. 12 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Ontvangen 30 juni 2020
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over het Jaarverslag van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en
Diergezondheidsfonds 2019. (Kamerstuk 35 470 XIV, nr. 1).
De vragen en opmerkingen zijn op 15 juni 2020 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 25 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en antwoord van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de beantwoording van de feitelijke
vragen. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.
Jaarverslag LNV 2019
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de afspraak in het regeerakkoord
om stalbranden tegen te gaan, waarbij er afspraken gemaakt worden over de bestrijding
van knaagdieren door ondernemers. Deze leden hebben al meermaals aandacht gevraagd
voor deze afspraak. Welk overleg is er sinds het begin van deze kabinetsperiode tussen
het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van
IenW geweest om uitvoering te geven aan deze afspraak uit het regeerakkoord?
Antwoord
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen LNV en IenW over de beheersing van knaagdieren
volgens de aanpak van Integrated Pest Management (IPM), deze betekent inzetten op
preventie, het toepassen van niet-chemische maatregelen en vervolgens het eventueel
toepassen van chemische middelen.
Waarom heeft de Staatssecretaris van IenW tot op heden nog geen uitvoering gegeven
aan deze afspraak?
Antwoord
Dit is een vraag voor de Staatssecretaris van IenW. U kunt deze vraag aan de Staatssecretaris
van IenW stellen.
Herziening LNV-begroting
Het stemt de leden van de VVD-fractie tevreden dat de Minister na herhaaldelijk aandringen
nu met een herzieningsvoorstel van de LNV-begroting is gekomen. Deze leden hebben
nog een aantal vragen over de beleidsindicatoren. Op welke manier komen de verschillende
beleidsindicatoren nu overeen met de gestelde LNV-visie en de keuze voor emissiearme
landbouw? Kan de Minister per beleidsindicator onderbouwen waarom er voor deze specifieke
indicator is gekozen?
Antwoord
Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over mijn aanpak om te komen tot een robuuste
compacte en toekomstbestendige set van beleidsindicatoren en kengetallen voor de begroting
2021 (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 74). Aan de hand van een conceptueel raamwerk zijn op basis van de beleidstheorie de
beleidsdoelen van LNV en de daarin geïncorporeerde LNV-visie zo goed mogelijk in beeld
gebracht. Op basis hiervan is inzichtelijk gemaakt welke bestaande en dus beschikbare
indicatoren hierbij passen, dan wel welke nieuwe indicatoren wenselijk zijn, omdat
er witte vlekken zijn. Deze exercitie leverde een veelvoud aan mogelijke beschikbare
indicatoren en kengetallen op, waarbij een selectie is gemaakt ten behoeve van de
begroting. De selectie is gebaseerd op de zeggingskracht en dekkendheid van de LNV-beleidsdoelen
in de begroting en beschikbaarheid van deze indicatoren. Ik geef uw Kamer een aantal
voorbeelden van nieuwe indicatoren/ kengetallen:
• Invoer van soja van buiten de EU:
Deze indicator sluit goed aan op de totstandkoming van kringlooplandbouw en daarmee
de LNV-visie waarbij de input (in dit geval soja voor diervoeders) zoveel mogelijk
wordt vermeden, vanwege de hieraan gekoppelde emissies en negatieve klimaatimpact
buiten de EU.
• Aandeel technologische landbouw goederen in de totale landbouwexport:
Deze indicator sluit goed aan op de LNV-visie om het accent van de Nederlandse landbouw
export te verschuiven van «bulk» naar hoogwaardige technologische kennis en innovatie
als export product ook ten behoeve van de bijdrage aan maatschappelijke opgaven op
het terrein van klimaat, water, voedsel en energie in de wereld.
• Aantal boeren die gebruik maken van kringlooplandbouw adviezen opgesteld door kringlooplandbouw
coaches:
Deze nieuwe indicator sluit goed aan op het stimuleren en benutten van praktische
kennis en vaardigheden te gebruiken op het boerenerf gericht op de totstandkoming
van kringlooplandbouw. Hierdoor wordt innovatie dichter bij de gebruikers gebracht
en dit draagt bij aan draagvlak voor kringlooplandbouw.
Voor wat betreft de LNV-visie geldt dat het mijn streven is om via een meerjarig ingroeipad
meer indicatoren op te nemen in de begroting, gericht op de totstandkoming van kringlooplandbouw.
Ondertussen werk ik verder aan de opzet van een beleidsmonitor kringlooplandbouw welke
ook voedend zal zijn aan opname in de begroting.
Waarom zijn er geen beleidsindicatoren opgenomen met betrekking tot het begrotingsartikel
«Uitvoering en toezicht»?
Antwoord
Wat betreft het nieuwe begrotingsartikel Uitvoering en toezicht onderzoek ik momenteel
welke indicatoren en/of kengetallen geschikt zijn om in de begroting op te nemen.
Bij de NVWA denk ik daarbij aan de beleidsinformatie die is opgenomen in de Verantwoordingsrapportage
2019 die ik uw Kamer op 19 juni heb toegestuurd. Wat betreft RVO onderzoek ik onder
meer of de beschikbare informatie over de (algemene) klanttevredenheid, zoals gerapporteerd
in de agentschapsparagraaf van de begroting van EZK, ook toe te spitsen is op het
LNV deel van de RVO werkzaamheden. Ik span mij in om voor de komende ontwerpbegroting
nog indicatoren en/of kengetallen voor uitvoering en toezicht op te nemen, maar ik
voeg daar aan toe dat ik niet kan uitsluiten meer tijd nodig te hebben om tot een
goede afweging te komen. In dat geval neem ik de indicatoren en/of kengetallen op
in de ontwerpbegroting voor 2022.
Wanneer kan de Minister met de Kamer delen op welke manier zij het doelbereik van
de LNV-beleidsdoelen beter in kaart kan brengen?
Antwoord
In mijn beleidsreactie bij het eindrapport over de beleidsdoorlichting van het agrobeleid
heb ik aangegeven dat de Monitorcommissie voor nieuw LNV/EZK-beleid een waarborg biedt
voor het zo kwantitatief mogelijk formuleren van de ex-ante beleidsdoelen, alvorens
voorstellen naar de Kamer gaan. Hierbij geldt ook dat de verwachte doeltreffendheid
en doelmatigheid van voorgenomen beleid in beeld moet worden gebracht alsmede de wijze
waarop dit wordt geëvalueerd. Ik werk hier momenteel aan en het is de bedoeling dat
uw Kamer de resultaten hiervan nog dit jaar ziet. Dit sluit ook nauw aan op de herziening
van de Comptabiliteitswet (CW, artikel 3.1) in het kader van Operatie inzicht in Kwaliteit
waarover uw Kamer is geïnformeerd door de Minister van Financiën.
Verder is het bestaande praktijk dat de beleidsdoelen zoveel mogelijk periodiek worden
gemonitord op de voortgang. Het gaat hierbij om het stellen van een streefwaarde,
tussentijdse ramingen en een nulmeting. Er zijn verschillende monitoringssystemen
in gebruik en deels nog in ontwikkeling. Zo is sprake van een voortgangsmonitor Klimaatakkoord
landbouw en landgebruik, een Biodiversiteitsmonitor, een Landschapsmonitor, een monitor
voor het Nationaal Strategisch Plan, de opzet van een kringlooplandbouw beleidsmonitor
en een integrale set van kritische prestatie indicatoren gericht op kringlooplandbouw
waarmee dit jaar nog zal worden gestart met experimenteren in een aantal van de in
het Realisatieplan voor de LNV-visie geselecteerde experimenteergebieden voor de kringlooplandbouw.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de achterliggende stukken voor
het schriftelijk overleg over de verantwoordingsstukken LNV 2019. Wel hebben deze
leden nog enkele vragen.
Eindrapport van onderzoeksbureau SEO over de beleidsdoorlichting van het agrobeleid
De leden van de CDA-fractie merken op dat onderzoeksbureau SEO de nadruk legt op vertaling
van beleid naar precieze kwantitatieve beleidsdoelen. Hoe gaat de Minister dit precies
vormgeven en op welke termijn?
Antwoord
Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over mijn aanpak om te komen tot een robuuste
compacte en toekomstbestendige set van beleidsindicatoren en kengetallen voor de begroting
2021 (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 74). Aan de hand van een conceptueel raamwerk zijn op basis van de beleidstheorie de
beleidsdoelen van LNV en de daarin geïncorporeerde LNV-visie zo goed mogelijk in beeld
gebracht. Op basis hiervan is inzichtelijk gemaakt welke bestaande en dus beschikbare
indicatoren hierbij passen, dan wel welke nieuwe indicatoren wenselijk zijn, omdat
er witte vlekken zijn. Deze exercitie leverde een veelvoud aan mogelijke beschikbare
indicatoren en kengetallen op, waarbij een selectie is gemaakt ten behoeve van de
begroting. De selectie is gebaseerd op de zeggingskracht en dekkendheid van de LNV-beleidsdoelen
in de begroting en beschikbaarheid van deze indicatoren. Ik geef uw Kamer een aantal
voorbeelden van nieuwe indicatoren/kengetallen:
• Invoer van soja van buiten de EU:
Deze indicator sluit goed aan op de totstandkoming van kringlooplandbouw en daarmee
de LNV-visie waarbij de input (in dit geval soja voor diervoeders) zoveel mogelijk
wordt vermeden, vanwege de hieraan gekoppelde emissies en negatieve klimaatimpact
buiten de EU.
• Aandeel technologische landbouw goederen in de totale landbouwexport:
Deze indicator sluit goed aan op de LNV-visie om het accent van de Nederlandse landbouw
export te verschuiven van «bulk» naar hoogwaardige technologische kennis en innovatie
als export product ook ten behoeve van de bijdrage aan maatschappelijke opgaven op
het terrein van klimaat, water, voedsel en energie in de wereld.
• Aantal boeren die gebruik maken van kringlooplandbouw adviezen opgesteld door kringlooplandbouw
coaches:
Deze nieuwe indicator sluit goed aan op het stimuleren en benutten van praktische
kennis en vaardigheden te gebruiken op het boerenerf gericht op de totstandkoming
van kringlooplandbouw. Hierdoor wordt innovatie dichter bij de gebruikers gebracht
en dit draagt bij aan draagvlak voor kringlooplandbouw.
Voor wat betreft de LNV-visie geldt dat het mijn streven is om via een meerjarig ingroeipad
meer indicatoren op te nemen in de begroting, gericht op de totstandkoming van kringlooplandbouw.
Ondertussen werk ik verder aan de opzet van een beleidsmonitor kringlooplandbouw welke
ook voedend zal zijn aan opname in de begroting.
Ook geeft SEO aan dat de sterke marktpositie van Nederland onder druk komt te staan,
omdat de voordelen van schaalvergroting worden prijsgegeven. Deze leden vragen zich
af welke acties de Minister nu concreet onderneemt om het verdienmodel van de Nederlandse
land- en tuinbouw te verbeteren. Welke concrete resultaten zijn daarover te benoemen?
Antwoord
In lijn met het advies van de taskforce Maij, ben ik van mening dat het ontwikkelen
en verbeteren van verdienmodellen in de land- en tuinbouwsector primair aan de ondernemers
en de verschillende ketenpartijen is. De overheid moet hier echter wel de juiste randvoorwaarden
voor creëren en onderhouden. Mijn beleid is er dan ook mede op gericht om het verdienvermogen
van ondernemers in de land- en tuinbouwsector te versterken. Dit doe ik in de context
van én als voorwaarde voor de beoogde transitie naar kringlooplandbouw. Hier werk
ik aan met acties ten aanzien van het versterken van de positie van de boer in de
keten (o.a. via aanpak oneerlijke handelspraktijken, stimuleren van samenwerking en
vergroten van markttransparantie), maar ook via coaching en het op andere manieren
stimuleren van ondernemerschap (zoals bijvoorbeeld in relatie tot innovatie op het
boerenerf, experimenteerruimte, korte ketens en multifunctionele landbouw). Na de
zomer zal ik uw Kamer nader informeren over de concrete acties op dit onderwerp.
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Diergezondheidsfonds
2019
De leden van de CDA-fractie waren en zijn zeer verheugd dat het kabinet op basis van
het regeerakkoord 75 miljoen euro beschikbaar heeft gesteld om jonge boeren te ondersteunen
om de overname van het gezinsbedrijf en investeringen in innovatie te financieren.
Kan de Minister aangeven hoe de regeling op dit moment verloopt en hoe deze is ontvangen
door de jonge boeren? Wordt er voldoende gebruik van gemaakt?
Antwoord
De Borgstellingsregeling Vermogensversterkend Krediet (VVK), bekend onder de naam
Jonge Boerenfonds, is begin dit jaar in werking getreden. Het VVK maakt het voor overnemende
en startende agrarische ondernemers mogelijk het risicodragend vermogen van het bedrijf
te versterken. Deze regeling is in nauw overleg met het NAJK ontwikkeld. De start
van de regeling vindt plaats in een periode waarin veel (jonge) boeren zich zorgen
maken over hun toekomstperspectief vanwege de stikstofcrisis en het advies van de
commissie-Remkes, maar uiteraard ook vanwege de COVID-19 crisis en de grote onzekerheid
over de economische impact daarvan op de middellange en lange termijn. Tegen deze
achtergrond lijkt een groot aantal bedrijven investeringen en overnames uit te stellen.
Dit blijkt mede uit het feit dat tot nu toe nog nauwelijks gebruik is gemaakt van
de regeling. Ik ben voornemens om in het kader van een bredere communicatiestrategie
die ik na de zomer ga starten om agrarische ondernemers te ondersteunen bij de transitie
naar duurzame landbouw, ook expliciet aandacht te besteden aan bedrijfsovername en
het Jonge Boerenfonds.
De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA) de investering in de nieuwe ICT-ondersteuning is stopgezet. Wanneer wordt duidelijk
hoe de NVWA de volgende stappen in haar (ICT-)ontwikkeling gaat maken?
Antwoord:
In mijn brief van 26 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken
rondom de herbezinning NVWA, evenals over de technologische herbezinning op het vlak
van de informatievoorziening en de ICT (Kamerstuk 33 835, nr. 161). Hierin heb ik aangegeven dat in samenwerking met medewerkers het IV-ICT-actieplan
is ontwikkeld, dat acties omvat die gericht zijn op haalbare en concrete verbeteringen,
gericht op strategische doelen. Het betreft acties ter versterking van de risicosignalering
(meldingen, monstername, portaalfunctie), de uniforme toepassing van het interventiebeleid
(ondersteuning bij de toepassing van specifieke interventie en verbetering van de
ondersteuning van het juridische afdoeningsproces) en verbetering van de informatiehuishouding
ten behoeve van de programmering van het toezicht, de sturing en de maatschappelijke
verantwoording. De NVWA is begin 2020 reeds gestart met het uitvoering geven aan dit
IV-ICT-actieplan.
Na het vertrek van de inspecteur generaal (IG) van de NVWA is een waarnemer benoemd.
Wanneer wordt er weer een nieuwe IG-NVWA benoemd?
Antwoord
De interim IG NVWA zal zich richten op de afronding van het proces van herbezinning
en zal samen met de medewerkers en managers werken aan verdere verbeteringen in toezicht
en handhaving. Het herstel van de relatie met de medezeggenschap en het werken aan
vertrouwen zijn daarbij prioriteit. Na de periode die hiervoor nodig is maakt de interim
IG NVWA kwartier voor de IG die na hem hiermee verder kan.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken ten
behoeve van het schriftelijk overleg over de verantwoordingsstukken LNV 2019.
De leden van de D66-fractie lezen in de beantwoording van de Algemene Rekenkamer dat
zij stelt dat zij enkele tekortkomingen ziet in het subsidiebeheer van het Ministerie
van LNV. De Algemene Rekenkamer stelt dat deze tekortkomingen «bestaan uit gebrekkige
dossiervorming, onduidelijke subsidieverleningsbeschikkingen en onvoldoende aandacht
voor de opvolging van bevindingen uit de beoordelingen («reviews») van de controleverklaringen
van accountants.» Hoe gaat de Minister deze tekortkomingen in de toekomst verbeteren?
Antwoord
Ik zal investeren in de kennis van medewerkers over juridische, fiscale en financiële
aspecten van de subsidieverlening, zodat de dossiervorming en de kwaliteit van de
subsidieverleningen en -vaststellingen verder wordt verbeterd. Hiervoor zal ik onder
andere een leidraad opstellen. Verder zal ik de uitkomsten van de reviews evalueren
en als input betrekken bij de selectie van de reviews in het komende jaar.
De leden van D66-fractie zijn positief dat de Minister de aanbeveling van de Algemene
Rekenkamer heeft overgenomen om meer te sturen op het consumentenvertrouwen in biologische
producten, door meer bekendheid te geven aan het Europees biologisch keurmerk. Deze
leden zijn ook optimistisch over het feit dat de Minister van mening is dat meer sturen
op de bekendheid van biologische producten kan bijdragen aan de omslag naar kringlooplandbouw.
Hoe en op welke termijn gaat de Minister invulling geven aan de aanbeveling om de
bekendheid van biologische producten te bevorderen?
Antwoord:
Via bestaande voorlichtingsactiviteiten van het Voedingscentrum zal ik meer informatie
geven over de eisen waaraan producten met het Europees biologisch keurmerk moeten
voldoen en hoe producten met dit keurmerk in Nederland worden gecontroleerd. Daarnaast
verstrek ik subsidie aan stichting Milieu Centraal om een publiekscampagne op te zetten
om de bekendheid van topkeurmerken op voedingsproducten op het gebied van duurzaamheid
te vergroten. Het Europees biologisch keurmerk is hier onderdeel van als één van de
tien aangewezen topkeurmerken. Met de campagne wordt beoogd het voor consumenten makkelijker
te maken een bewuste keuze te maken door hen uit te leggen wat topkeurmerken op voeding
zijn, waar ze voor staan en waar ze te vinden zijn. De publiekscampagne start naar
verwachting in het najaar. De online tool «Keurmerkenwijzer» van Milieu Centraal wordt
ook financieel ondersteund door LNV. In deze tool is voor de consument al informatie
te vinden over het Europees biologisch keurmerk.1 Zo wordt richting consumenten meer duidelijkheid verschaft over de waarde van het
Europees biologisch keurmerk en de eisen waar producten met het Europees biologisch
keurmerk aan moeten voldoen.
De leden van de D66-fractie lezen dat de toezichtintensiviteit van de NVWA in het
kader van dierenwelzijn in 2019 3,1% was bij de doelgroep primaire bedrijven, 0,1%
bij bedrijfsmatige houders van gezelschapsdieren en overige doelgroepen (waaronder
houders van paarden), 95% bij slachthuizen voor roodvlees en 100% bij slachthuizen
voor pluimvee. Kan de Minister uiteenzetten waarom de toezichtintensiviteit op deze
manier verdeeld is?
Antwoord
Het type werkzaamheden verklaart dit grote verschil in toezichtintensiteit. Bij slachthuizen
is sprake van een Europese verplichting, waarbij voor grote slachthuizen geldt dat
er sprake is van dagelijks (permanent) toezicht. Bij toezicht op dierenwelzijn op
primaire bedrijven, tijdens vervoer, bij gezelschapsdieren en paarden en kleine(re)
slachthuizen is er sprake van een zeer omvangrijke doelgroep waarop wordt toegezien.
Hier wordt het toezicht overwegend risicogericht uitgevoerd, dus daar waar de risico’s
het grootst worden geacht.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat sterftecijfers van
leghennen, vleeskippen, konijnen, eenden en nertsen niet centraal wordt geregistreerd.
Waarom niet?
Antwoord
Dierenwelzijn, diergezondheid, milieu en voedselveiligheid zijn allemaal publieke
belangen die direct raken aan de veehouderij. Veehouders zijn verplicht gegevens met
betrekking tot hun dieren door te geven aan de verschillende publieke databases. Deze
databases hebben een specifiek doel, waarop ze ook zijn ingericht. Bij de uitvoering
en de handhaving van regelgeving op dat gebied wordt gebruik gemaakt van de verschillende
gegevens uit die databases. Zo bestaat het I&R-systeem met als doel de identificatie
en registratie voor het traceren van de dierbewegingen en bedrijfscontacten in het
kader van voedselveiligheid en de diergezondheid.
Het aanleggen en actueel houden van (publieke) databases vergt een grote investering
en een administratieve inspanning voor de gebruikers.
Ik ben in gesprek met de konijnensector. Daarbij zet ik onder andere in op centrale
registratie van sterftecijfers.
Deze leden lezen dat «uit informatie van Rendac blijkt dat er in ieder geval in 2019
sprake was van meer sterfte in veehouderijen tijdens de hete periodes in de zomer.
De exacte aantallen en de oorzaak van de sterfte worden niet vastgelegd.» Hoe verklaart
de Minister dat meer dieren vorig jaar zijn gestorven aan hittestress? Hoe gaat zij
zorgen dat dit jaar minder dieren het slachtoffer worden van een soortgelijke dood?
Deze leden zien dat de Minister aangeeft dat geen registratie beschikbaar is van het
aantal dieren dat tijdens transport overlijdt als gevolg van hitte(stress). Waarom
worden deze aantallen niet geregistreerd?
Antwoord
Zoals ik in mijn brief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1061) heb aangegeven is afgelopen zomer het nationaal hitterecord na 75 jaar verbroken
en was er voor het tweede achtereenvolgende jaar sprake van extreem heet weer. Aangezien
we hier in de toekomst vaker mee te maken krijgen vind ik het heel belangrijk dat
we hier goed op voorbereid zijn om dergelijke verdrietige en onacceptabele situaties
te voorkomen.
Sectoren voelen deze urgentie ook en treffen maatregelen. Zo is er recent een hitteprotocol
van de varkenssector gepubliceerd en heeft LTO een integraal hitteplan ontwikkeld.
Dit plan richt zich op de bewustwording en kennis van de veehouder. De veehouder is
namelijk degene die de gevolgen van de hitte op dieren op het bedrijf moet beperken.
Zelf heb ik ook maatregelen genomen zoals ik die in de bovengenoemde brief van vorig
jaar zomer heb aangekondigd en hierover informeer ik u op zeer korte termijn middels
een separate brief. Ook zet de NVWA extra capaciteit in op warme dagen en heeft de
afgelopen maanden geïnvesteerd in extra trainingen en opleidingen over klimaat en
hittestress.
Een registratie van dieren die tijdens transport sterven ten gevolge van hitte is
er niet. Bij transporten naar Nederlandse veehouderijen, zowel binnenlandse transporten,
als transporten uit het buitenland, is er geen toezicht bij aankomst en worden er
ook geen gegevens vastgelegd over dieren die overleden zijn. In de slachthuizen worden
cijfers over het aantal dode dieren bij aankomst wel geregistreerd, maar informatie
over de doodsoorzaak, die overigens niet altijd vastgesteld kan worden, wordt niet
standaard vastgelegd. Uit de gegevens van de pluimveeslachthuizen is een duidelijke
toename zichtbaar van «dead on arrivals» op dagen dat het Nationaal plan voor veetransport
bij extreme temperaturen in werking is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse de verantwoordingsstukken
en het rapport van de Algemene Rekenkamer gelezen. Zij danken de Algemene Rekenkamer
en de Minister voor de beantwoording van de feitelijke vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen in deze beantwoording dat de Minister voornemens
is de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer over te nemen om middels voorlichting
aan Nederlandse consumenten duidelijk te maken wat de waarde is van het biologische
keurmerk. Deze leden zijn hier blij mee en vragen de Minister dan ook hoe zij daar
invulling in gaat geven. In hoeverre gaat zij hierbij verder dan informeren via het
Voedingscentrum? Gaat zij hier, net als bij het Beter Leven Keurmerk, een promotiecampagne
voor biologische producten starten?
Antwoord
Naast het aanbieden van informatie over het Europees biologisch keurmerk via het Voedingscentrum,
geef ik financiële ondersteuning aan stichting Milieu Centraal voor het uitvoeren
van een publiekscampagne over topkeurmerken op voeding en het onderhouden van een
keurmerkenwijzer. Het Europees biologisch keurmerk is hier onderdeel van.
De publiekscampagne die stichting Milieu Centraal met financiële ondersteuning van
LNV start, zal zich niet specifiek richten op de promotie van het Europees biologisch
keurmerk. De campagne richt zich op het vergroten van de bekendheid van topkeurmerken
op voeding op het gebied van duurzaamheid, waarvan het Europees biologisch keurmerk
er één van is. Met de campagne wordt beoogd het voor consumenten makkelijker te maken
een bewuste keuze te maken door hen uit te leggen wat topkeurmerken op voeding zijn,
waar ze voor staan en waar ze te vinden zijn. De publiekscampagne start naar verwachting
in het najaar. De online tool «Keurmerkenwijzer» van Milieu Centraal wordt ook financieel
ondersteund door LNV. In deze tool is voor de consument al informatie te vinden over
het Europees biologisch keurmerk.2 Zo wordt richting consumenten meer duidelijkheid verschaft over de waarde van het
Europees biologisch keurmerk en de eisen waar producten met het Europees biologisch
keurmerk aan moeten voldoen.
Deze leden vragen zich af hoe het overnemen van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer
zich verhoudt tot het niet nader stellen van doelen voor het consumentenvertrouwen
in biologische producten. Zij constateren dat ondanks een stijgende vraag naar biologische
producten Nederland onderaan bungelt als het gaat over het aandeel biologisch in de
productie, terwijl de Europese Commissie een doelstelling van 25% heeft in 2030. Het
lijkt deze leden dan ook noodzakelijk om extra doelen te stellen, juist ook om de
vraag naar biologische producten te verhogen. Consumentenvertrouwen is hierbij cruciaal.
Kan de Minister toelichten waarom ze geen doelen wil stellen om zowel het consumentenvertrouwen
als de productie van biologische producten te verhogen?
Antwoord
De EU beschikt over de bevoegdheid om de doelstellingen en het instrumentarium te
formuleren om de gestelde doelen uit de Europese Verordening voor biologische productie
te bereiken. Vanuit het niveau van de Unie moet worden aangegeven hoe de in de verordeningen
gestelde doelen, zoals het consumentenvertrouwen, op uniforme wijze in de lidstaten
worden gerealiseerd. Het gaat daarbij niet alleen om vertrouwen in biologische producten
uit Nederland, maar ook in biologische producten uit de andere EU lidstaten en uit
derde landen. Er is geen ruimte om deze geharmoniseerde aanpak zelfstandig op nationaal
niveau in te richten.
Inmiddels heeft de Europese Commissie met de van Boer tot Bord strategie (F2F) de
ambitieuze doelstelling gesteld om in 2030 ten minste 25% van het EU-landbouw areaal
biologisch te laten zijn. Nadere uitwerking hiervan volgt later. Voor de kabinetspositie
ten aanzien van biologische landbouw verwijs ik u naar het BNC-fiche over F2F dat
uw Kamer begin juli zal toekomen. Na jarenlang specifiek ondersteuningsbeleid inclusief
specifieke groeidoelstellingen is in Nederland sturing op groeipercentages voor biologische
landbouw losgelaten. Het kabinet ondersteunt de biologische sector nu bij de verdere
doorgroei via het innovatiebeleid, het omschakelfonds, het wegnemen van belemmeringen
voor verdere groei en het geven van faciliteiten voor kennisvermeerdering en informatieontsluiting.
Verder heeft het kabinet de recente aanbeveling van de Algemene Rekenkamer overgenomen
om door middel van voorlichting de waarde van het biologische keurmerk aan consumenten
meer duidelijk te maken.
Deze leden lezen verder dat het beleid voor biologische landbouw vanaf 2012 geïntegreerd
is in het algemene landbouwbeleid als een van de vormen van duurzame landbouw en er
daarmee geen specifiek ondersteuningsbeleid voor het biologisch keurmerk is. Kan de
Minister toelichten welke invloed dit heeft gehad op de biologische sector en het
vertrouwen in het Europees biologisch keurmerk?
Antwoord
Ik constateer dat de biologische sector gestaag is doorgegroeid. Er is een groeiende
vraag naar biologische producten en de bestedingen door consumenten aan voedsel met
het biologische EU-keurmerk laat al vele jaren een alsmaar stijgende lijn zien. De
Algemene Rekenkamer heeft recent consumentenonderzoek laten uitvoeren waaruit naar
voren komt dat het Europees biologisch keurmerk op dit moment minder bekend is dan
andere keurmerken voor duurzame voeding. De aanbeveling die de Algemene Rekenkamer
doet om middels voorlichting aan Nederlandse consumenten duidelijk te maken wat de
waarde is van het biologische keurmerk, heb ik overgenomen. Meer bekendheid over het
Europees biologisch keurmerk kan een positieve bijdrage leveren aan het consumentenvertrouwen.
Deze leden lezen in de beantwoording van de feitelijke vragen dat de Minister niet
inzet op de opsporing van fraude bij de certificering van biologische producten. Zij
begrijpen dat voedselveiligheid vooropstaat, maar vragen zich af hoe de Minister ervoor
kan zorgen dat het vertrouwen in de biologische sector stijgt als tegelijkertijd fraude
niet wordt bestreden. Kan zij hierop ingaan?
Antwoord
Een goede certificeringssystematiek en controle daarop is belangrijk voor de preventie
van onregelmatigheden en fraude, en van belang voor de borging van het consumentenvertrouwen.
In geval er aanwijzingen zijn van fraude met biologische producten of ernstige afwijkingen
kan Skal de certificatie van een bedrijf opschorten of intrekken. Ook kan Skal biologische
aanduidingen (laten) verwijderen indien deze onterecht zijn en kan zaken voor het
tuchtrecht brengen. De NVWA is belast met de strafrechtelijke opsporing ten aanzien
van de biologische productiemethode. De NVWA werkt risicogericht. Zaken met risico’s
voor de voedselveiligheid krijgen daarbij voorrang op de risico’s voor de integriteit
van het voedsel. Zaken waar bijvoorbeeld een vermoeden is van fraude op claims als
biologisch, fair trade of halal, maar waar de voedselveiligheid niet in het geding
is, worden door de NVWA op dit moment niet opgepakt. Gelet op de beschikbare opsporingscapaciteit
van de NVWA-IOD moeten immers prioriteiten worden gesteld. Ik heb Deloitte opdracht
gegeven om een onafhankelijk onderzoek naar de taken en middelen van de NVWA uit te
voeren. De taken en middelen van de IOD lopen hierin ook mee. Ik zal u hierover voor
het eind van de zomer informeren, in samenhang met de vervolgaanpak in het kader van
de herbezinning (zie mijn brief van 26 mei 2020, Kamerstuk 33 835, nr. 161).
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de jaarstukken
over 2019 van het Ministerie van LNV.
Speerpunten dierenwelzijnsbeleid
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie constateren dat de Minister in het afgelopen
begrotingsjaar wederom haar magere beloften aan de dieren niet is nagekomen. Dieren
komen er bekaaid af met dit kabinet, dieren in de veehouderij al helemaal. Steeds
verder weggestopt in alsmaar groter wordende, door de overheid gesubsidieerde, brandgevaarlijke
stallen, potdicht om alle uitstoot te kunnen filteren, is er niemand die naar ze omkijkt.
Brandwerende of brandvertragende maatregelen die hun leven zouden kunnen redden bij
een stalbrand, noemde de Minister begin 2019 «niet proportioneel», want: te duur.3 Op controle van de NVWA of ze volgens de minimale eisen worden gehouden, hoeven de
dieren in de stallen niet te rekenen. Gemiddeld kan een bedrijf één keer in de 30
tot 35 jaar controle in het kader van dierenwelzijn verwachten.4 Een aantal diersoorten hoeft al helemaal niet te rekenen op controle door de NVWA.
Als ze niet bij de miljoenen dieren horen die kort na hun geboorte sterven door ziekte
of lamlendigheid, worden dieren in de veehouderij na een kort en ellendig leven afgevoerd
naar het slachthuis, waar ze in een dusdanig moordend tempo door het slachtproces
worden gejaagd dat er regelmatig zeer ernstige misstanden ontstaan. Het toezicht op
de slachthuizen schiet aan alle kanten tekort. Dit werd in 2019 voor de zoveelste
keer bevestigd door het onderzoek van 2Solve.
Ook bij deze Landbouwminister bestaat haar dierenwelzijnsbeleid uit overleggen met
de sector, het vragen aan de sector om met verbeteringen te komen als er weer eens
misstanden naar buiten komen via de media of door betrokken burgers. Als die verbeteringen
er niet komen of als de doelen niet worden behaald, krijgt de sector extra tijd, extra
geld, extra onderzoek, of wordt het probleem genegeerd in de hoop dat de aandacht
overwaait. Dat gebeurt zelfs op de gebieden die de Minister als haar prioriteiten
voor deze kabinetsperiode benoemde: stalbranden, de enorme sterfte onder jonge dieren
(biggen, kalfjes, geitenlammetjes) en diertransporten.
Stalbranden
Naar aanleiding van de dramatische zomer van 2019 waarin opnieuw tienduizenden dieren
om het leven kwamen, beloofde de Minister te onderzoeken welke aanvullende maatregelen
er mogelijk zijn. Hierbij stond ze open voor alle ideeën, deelde ze de Kamer mee.
Ze zou de rol van luchtwassers nader onderzoeken. De Minister zou hier in het najaar
van 2019 een brief over sturen. Kan de Minister uitleggen waarom zij de Kamer hierover
nog altijd niet heeft geïnformeerd?
Antwoord
Met de Kamerbrief aanpak stalbranden wordt uw Kamer voor het zomerreces geïnformeerd
over aanvullende maatregelen om het aantal stalbranden en dierlijke slachtoffers verder
te beperken.
Mede in het kader van het Actieplan brandveilige veestallen 2018–2022 stimuleert Brandweer
Nederland de brandweerregio’s om de oorzaken van stalbranden zorgvuldig te onderzoeken.
De belangrijkste oorzaken van stalbranden – voor zover een oorzaak achterhaald kan
worden – zijn problemen met elektriciteit en kortsluiting.
Daarnaast ontstaan branden onbedoeld door menselijk handelen, wanneer men bij werkzaamheden
in en rondom de stal onvoldoende rekening houdt met de brandveiligheid. Luchtwassers
werken op elektriciteit en kunnen theoretisch door een kortsluiting worden getroffen
en een brand veroorzaken. Uit de beschikbare gegevens over de oorzaken van stalbranden
in Nederland kan echter niet geconcludeerd worden dat deze door luchtwassers worden
veroorzaakt. Bij brand kunnen luchtwassers wel zorgen voor een snellere verspreiding
van rook en de brandhaard.
In 2019 zijn er in totaal 175.000 dieren omgekomen bij stalbranden. Ook in 2020 is
er al een aantal flinke stalbranden geweest, terwijl de zomer nog moet beginnen. De
leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister erkent dat zij door
na te laten extra maatregelen te nemen nu de kans heeft gemist om het aantal dieren
dat in 2020 is omgekomen en mogelijk nog zal omkomen door stalbranden, terug te dringen.
Antwoord:
De uitvoering van het Actieplan brandveilige veestallen 2018–2022 door LTO Nederland,
Brandweer Nederland, de Dierenbescherming, het Verbond van Verzekeraars en de Producentenorganisatie
Varkenshouderij, welke is gericht op het beperken van de kans op stalbranden en het
verkleinen van het aantal dierlijke slachtoffers als gevolg van stalbranden, gaat
onverminderd voort. Deze aanpak vindt in nauwe samenwerking met de Ministeries van
BZK en LNV plaats. Ik stuur u voor het zomerreces de Kamerbrief aanpak stalbranden
waarin ik inga op de huidige aanpak en de aanvullende maatregelen.
Ook de aangekondigde evaluatie van de hitteperiode in 2019, waarbij tienduizenden
dieren omkwamen, en de maatregelen die de Minister op basis hiervan zou ontwikkelen,
zijn nog altijd niet naar de Kamer gestuurd. 5 Deze leden hebben hier al schriftelijke vragen over gesteld. Zij dringen er bij de
Minister op aan om deze vragen spoedig te beantwoorden.6
Antwoord
Uw Kamer ontvangt voor het zomerreces de beantwoording van deze vragen.
Zorg voor jonge dieren en sterfte in de stallen
In 2019 zijn er wederom miljoenen dieren vroegtijdig omgekomen in de stallen. Registratie
van sterfte («uitval») is slechts voor een aantal diersoorten verplicht. Daardoor
is bekend dat in 2019 weer 5,5 miljoen runderen, schapen, geiten en varkens zijn gestorven
in de stallen. Hier komen nog vele miljoenen dieren bij, als ook de konijnen, leghennen,
vleeskippen, eenden en nertsen zouden worden meegeteld. Onder de miljoenen in de stal
gestorven dieren, zijn bijna 4,5 miljoen biggetjes, bijna 45.000 geitenlammetjes en
ruim 130.000 kalfjes.
De Minister zou voor het einde van 2019 «streefcijfers» formuleren voor het terugdringen
van de sterfte bij biggetjes, kalfjes en geitenlammetjes, maar ook deze informatie
heeft zij nog altijd niet naar de Kamer gestuurd. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie
vragen de Minister waarom dit nog altijd op zich laat wachten. Wat heeft zij al die
maanden ondernomen op dit dossier? Deze leden hebben al in maart schriftelijke vragen
gesteld over het lot van geitenbokjes en vragen de Minister deze spoedig te beantwoorden.7
Antwoord:
Zoals uw Kamer is toegezegd ben ik bezig om te komen tot de oprichting van een expertgroep
zorg (en sterfte) jonge dieren. Hier zijn inmiddels stappen in gezet. Zo is met steun
van de dierlijke sectoren een verkenning gestart binnen de Autoriteit Diergeneesmiddelen
(SDa) om te onderzoeken of de expertgroep aldaar ondergebracht kan worden. Ik zal
uw Kamer hierover en over mijn brede inzet om te komen tot het terugdringen van genoemde
sterfte informeren in de eerstvolgende brief met dierenwelzijnsonderwerpen die is
voorzien voor de zomer.
Diertransporten
Dan het derde speerpunt uit de beleidsbrief dierenwelzijn van oktober 2018: de diertransporten.
Net als haar voorgangers, zegde de Minister toe om zich ervoor in te zetten om het
aantal diertransporten te beperken. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie
hebben ook op dit dossier in 2019 geen enkele concrete actie van de Minister gezien.
Kan de Minister uiteenzetten hoeveel minder diertransporten er hebben plaatsgevonden
in 2019?
Antwoord:
Analyse van de cijfers uit TRACES voor het jaar 2019 laten een wisselend beeld zien
voor diverse diersoorten, hoewel er lichte stijging zichtbaar is van zowel invoer
als uitvoer van dieren. Of de dieren ook over verdere afstanden worden vervoerd, is
hierbij niet meegenomen. Beperking van vervoer betreft zowel het verminderen van transporten
als het beperken van de afstanden. Cijfers over binnenlandse transporten worden niet
bijgehouden.
De inspanningen ten aanzien van het beperken van vervoer in 2019 zijn verwoord in
de voortgangsbrief dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1063) en omvatten onder andere het mogelijk vervangen van export van fokrunderen door
sperma, en het faciliteren en organiseren van nationale en internationale bijeenkomsten
om EU-breed en zelfs wereldwijd medestanders te krijgen voor «karkasvervoer», waarbij
het doel is om zo lokaal mogelijk te slachten. Daarmee wordt het vlees over lange
afstanden vervoerd, in plaats van levende dieren. Door de bestaande EU-regelgeving
kan hier geen nationale wetgeving over gemaakt worden. Dit zal vooral gerealiseerd
moeten worden door initiatieven van de sector zelf, of het kan in de eisen van private
labels worden opgenomen. Het is niet eenvoudig om in een jaar te komen tot het beperken
van diervervoer. Dat vereist een lange adem, juist ook vanwege de Europese afspraken.
Ik wijs uw Kamer in dit verband wel graag op mijn brief van 25 mei jl. (Kamerstuk
28 286, nr. 1093) waarin ik heb aangekondigd dat ik exporten naar bestemmingen buiten de EU, waarbij
een rustplaats moet worden aangedaan, heb opgeschort.
Kringloopvisie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie kijken met teleurstelling terug op 2019
wat betreft de initiatie van een transitie in de landbouw, die steeds urgenter wordt.
Waar de Minister in 2018 haar kringloopvisie op de landbouw presenteerde, is er in
2019 geen maatregel genomen die deze transitie in gang zou moeten zetten. Ook stelde
de Minister in de media dat het landbouwgifbeleid «radicaal anders» moest, maar in
2019 hebben deze leden nog geen concrete inspanningen gezien om het beleid en de praktijk
daadwerkelijk te veranderen.8 Het uitvoeringsprogramma voor de Toekomstvisie Gewasbeschermingsmiddelen laat op
zich wachten, waardoor natuur en omwonenden nog langer belast worden met schadelijk
landbouwgif.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie merken op dat de crisis van de huidige
«gangbare» veehouderij, gebaseerd op intensieve productie en georiënteerd op de export,
in 2019 in één klap urgentie kreeg door de stikstofuitspraak van de Raad van State.
Naast de problemen op het gebied van dierenwelzijn en klimaat zijn nu ook de desastreuze
effecten van de veehouderij op de natuur niet langer te ontkennen. Deze leden zijn
ook op dit vlak teleurgesteld dat de Minister in 2019 de kern van het probleem niet
publiekelijk heeft benoemd: het grote aantal dieren dat in Nederland wordt gefokt,
gebruikt en gedood en het daaruit voortkomende mestoverschot. Een herbezinning op
het mestbeleid was voor 2019 voorzien, maar ook dit is vooruitgeschoven. De Minister
kan volgens deze leden niet terugkijken op een jaar waarin problemen zijn aangepakt,
maar juist op een jaar waarin problemen zijn vergroot.
Biologisch keurmerk
In de resultaten van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer lezen
de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat de Minister geen doelen stelt voor
het vergroten van de kennis van en het vertrouwen in het Europees biologisch keurmerk
door de Nederlandse consument. Omdat hier geen doelen voor worden gesteld, kan er
ook niet op worden gestuurd. De Algemene Rekenkamer beschouwt dit als onwenselijk.
Deze leden delen de opvatting van de Algemene Rekenkamer. In antwoord op feitelijke
vragen zegt de Minister dat ze dat ook niet van plan is om doelen te formuleren op
dit thema, want «er is geen ruimte om deze geharmoniseerde aanpak zelfstandig op nationaal
niveau in te richten.» Kan de Minister deze leden informeren over de aanpak van andere
Europese landen? Klopt het dat geen enkele lidstaat op nationaal niveau beleid heeft
voor het vergroten van het consumentenvertrouwen in het biologische keurmerk? Is hier
wel beleid voor geformuleerd op Europees niveau? Zo ja, welke maatregelen worden er
op dat vlak genomen?
Antwoord
Ik ga er van uit dat andere lidstaten ook binnen de gestelde EU-kaders handelen. Het
controlesysteem is een belangrijk middel waarmee de borging van het consumentenvertrouwen
volgens de EU-regelgeving moet worden bereikt, het controlesysteem moet worden ingericht
conform de daarvoor geldende EU-regelgeving. De Europese Commissie ziet erop toe dat
lidstaten de Europese biologische kwaliteitsregelgeving op juiste wijze toepassen
en naleven.
Uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer blijkt dat de bekendheid met en het vertrouwen
in het biologische keurmerk van Nederlandse consumenten laag is. Welke stappen gaat
de Minister zetten om dit te verbeteren? Kan de Minister dit probleem binnen de Europese
Unie agenderen, zodat er – indien lidstaten hiertoe geen nationale bevoegdheid hebben
– op Europees niveau meer gestuurd wordt op een groot consumentenvertrouwen in het
biologische keurmerk?
Antwoord
Alle lidstaten moeten er op inzetten dat de verplichtingen uit de EU-regelgeving worden
nageleefd en dat deze adequaat worden uitgevoerd. Allereerst hebben de marktdeelnemers
zelf de verplichting om zich te aan te melden bij Skal en zich te onderwerpen aan
het controlesysteem. Daarnaast vloeien verplichtingen en werkzaamheden voor de lidstaten
voort uit de EU-regelgeving, onder meer op het gebied van adequate handhaving en voorlichting.
Via deze wegen kan het consumentenvertrouwen worden bevorderd. In de van Boer tot
Bord-strategie kondigt de Europese Commissie (EC) een «Action Plan on Organic Farming»
aan met als doel om aanbod en vraag van biologische producten te stimuleren. Wanneer
duidelijk is hoe de EC dit wil aanpakken, zal ik de Kamer hierover nader informeren.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord bij de vraag van de D66-fractie over dit onderwerp.
Daarnaast wijzen de leden van de Partij voor de Dierenfractie op de ambities van de
Europese Commissie in de Van boer tot bord-strategie op het onderdeel biologisch landbouwareaal.
Deze leden zijn overtuigd van de noodzaak en urgentie om in 2030 minstens 25% van
het landbouwareaal onder biologische productie te hebben. Het is daarbij echter van
groot belang dat ook de marktvraag naar biologische producten op pijl blijft. Op welke
manier is de Minister voornemens om de marktvraag naar biologische producten, via
nationaal beleid, te stimuleren?
Antwoord
Als onderdeel van F2F werkt de EC aan het «Action Plan on Organic Farming» (verwacht
najaar 2020). In dit actieplan zal de Commissie ook aangeven hoe zij de marktvraag
naar biologische producten verder wil stimuleren en gelijktijdig het aanbod wil vergroten
via stimulering van de omschakeling naar biologische landbouw. In het plan zullen
ook aanbevelingen voor lidstaten staan. De lidstaten dienen dan op nationaal niveau
werking te geven aan deze aanbevelingen. Het is op dit moment nog niet duidelijk wat
de voornemens van de Europese Commissie zijn op het gebied van stimuleren van de marktvraag.
Wanneer er meer bekend is over de inhoud van het plan, zal ik uw Kamer hierover nader
informeren.
Voor de Kabinetspositie ten aanzien van biologische landbouw verwijs ik u naar het
BNC-fiche over F2F dat uw Kamer begin juli zal toekomen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier