Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 17 juni 2020, over pakketbeheer
29 689 Herziening Zorgstelse
Nr. 1073 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 16 juli 2020
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 17 juni 2020 overleg
gevoerd met de heer Van Rijn, Minister voor Medische Zorg en Sport, over:
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 19 augustus 2019 inzake
definitieve toelating van twee trajecten tot Voorwaardelijke Toelating tot het basispakket
van de zorgverzekering (Kamerstuk 29 689, nr. 1020);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 3 juli 2019 inzake stand
van zaken met betrekking tot neuromodulatie bij chronische pijn naar aanleiding van
toezegging AO Pakketbeheer (Kamerstuk 29 689, nr. 1013);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 1 oktober 2019 inzake stand
van zaken over de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Van den Berg c.s.
over opnemen in het basispakket van fysiotherapie voor chronisch zieken (Kamerstuk
29 689, nr. 1015
) (Kamerstuk 29 689, nr. 1026);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 21 oktober 2019 inzake herbeoordeling
ergotherapie (Kamerstuk 29 689, nr. 1028);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 15 november 2019 inzake
wijziging van de Regeling zorgverzekering in verband met VT-traject HIPEC en nevenonderzoek
AFT (Kamerstuk 29 689, nr. 1032);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 12 december 2019 inzake
Flash Glucose Monitoring in het basispakket (Kamerstuk 32 805, nr. 100);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 11 december 2019 inzake
voortgang van de voorwaardelijke toelating van nusinersen (Kamerstuk 29 477, nr. 639);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 2 december 2019 inzake reactie
op verzoek commissie om tussentijds te informeren bij relevante ontwikkelingen omtrent
standpunt van het Zorginstituut Nederland over neuromodulatie (Kamerstuk 29 689, nr. 1034);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 10 januari 2020 inzake reactie
op verzoek commissie inzake open brief van de Stichting Tot hier en niet verder met
betrekking tot vergoeding en behandeling van ziekte Multiple Sclerosis (2020D00438);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 20 april 2020 inzake voortgang
systeemadvies fysio- en oefentherapie (Kamerstuk 29 689, nr. 1051);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 1 oktober 2019 inzake stand
van zaken over de uitvoering van de gewijzigde motie van het lid Van den Berg c.s.
over opnemen in het basispakket van fysiotherapie voor chronisch zieken (Kamerstuk
29 689, nr. 1015) (Kamerstuk 29 689, nr. 1026);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 21 juni 2019 inzake medische
indicatie en medische noodzaak (Kamerstuk 29 689, nr. 998);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 29 mei 2020 inzake ontwerpbesluit
houdende wijziging van het Besluit zorgverzekering in verband met het zorgpakket Zvw
2021 (Kamerstuk 29 689, nr. 1054);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 29 mei 2020 inzake voortgang
en afronding overheveling geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen naar de
Zvw (Kamerstuk 33 578, nr. 80);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 29 mei 2020 inzake basispakket
van de Zorgverzekeringswet (Zvw) 2021 (Kamerstuk 29 689, nr. 1053);
– de brief van de Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 16 juni 2020 inzake monitor
«vitaminen, mineralen en paracetamol uit het pakket» (Kamerstuk 29 689, nr. 1056).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie, Lodders
De griffier van de vaste commissie, Post
Voorzitter: Lodders
Griffier: Bakker
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Van den Berg, Van Gerven, Jansen, Lodders,
Ploumen, Raemakers, Renkema, Sazias en Veldman,
en de heer Van Rijn, Minister voor Medische Zorg en Sport.
Aanvang 9.30 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen allemaal. Hartelijk welkom bij de vaste commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport. Aan de orde is het algemeen overleg over pakketbeheer. Hartelijk
welkom aan de Minister voor Medische Zorg. Welkom aan de ondersteuning hier en ook
nog ergens in een andere zaal. Hartelijk welkom aan de leden en uiteraard ook hartelijk
welkom aan de mensen die dit debat thuis of op afstand volgen.
Zoals ik al zei is het onderwerp voor vandaag pakketbeheer. We hebben met elkaar afgesproken
om een spreektijd te hanteren van vier minuten. Ik stel voor om in eerste termijn
maximaal twee interrupties in tweeën toe te staan. Interrupties dienen kort en bondig
te zijn, u weet het allemaal, en dat geldt uiteraard ook voor de antwoorden.
We gaan beginnen. Dat betekent dat ik als eerste graag het woord geef aan de heer
Van Gerven namens de fractie van de SP. Gaat uw gang.
De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter. We leven in een bijzondere tijd. De coronacrisis brengt veel goeds naar
boven: samenwerking, we helpen elkaar, we laten niemand vallen. Laten we dat ook voor
dit debat over het pakketbeheer vasthouden en ervoor zorgen dat iedereen de zorg krijgt
die nodig is, zonder onderscheid des persoons. De SP pleit voor coronasolidariteit
en coronabelasting. Daarom stellen wij het volgende voor. Een. Fysiotherapie terugbrengen
in het pakket en drempelloos beschikbaar stellen voor coronapatiënten, zowel voor
hun behandeling als voor de nazorg. Voor COPD-patiënten wordt het gemaximeerde aantal
behandelingen opgeheven. Twee. Het eigen risico, de straf op ziekte, wordt afgeschaft.
Drie. De verhoging van de ziektekostenpremie wordt op nul gesteld. Zo voorkomen wij
dat gezondheidsverschillen tussen rijk en arm groeien. We betalen dit uit de algemene
middelen. Dat is het meest eerlijke en solidaire systeem.
Voorzitter. We hebben inmiddels het Nivel-rapport over de bezuinigingsmaatregelen,
waarmee zware paracetamol, mineralen en vitamine D uit het basispakket werden gehaald.
Het Nivel-rapport bevestigt wat wij van meet af aan al hebben voorspeld. Deze bezuiniging
vormt een bedreiging voor onze volksgezondheid en vergroot de tweedeling in de samenleving.
Om niet te hoeven bijbetalen, vragen patiënten om zwaardere pijnstillers. Het gaat
hierbij om de gevaarlijke NSAID's zoals Brufen en Voltaren, tot aan oxycodon, met
groot risico op verslaving. Anderen gebruiken medicijnen zoals vitamine D tegen botontkalking
niet meer. Vindt de Minister ook niet dat we snel van deze verkeerde weg af moeten
en dit moeten terugbrengen in het pakket? Ik heb hiervoor een motie in gedachten.
Afgelopen jaar is door de Kamer unaniem een motie aangenomen om de hooggebergtebehandeling
in het Nederlands Astmacentrum Davos te behouden. Daarover heb ik de volgende vragen.
Klopt het dat alle zorgverzekeraars voor 2020 hun contract met het astmacentrum hebben
afgesloten en dat deze zorg vanuit het basispakket wordt vergoed? Twee. Kunnen we
constateren dat hooggebergtebehandeling verzekerde zorg is, vergoed vanuit het basispakket?
Drie. Vindt u dat alle zorgverzekeraars ook contracten voor 2021 en volgende jaren
moeten afsluiten om het voortbestaan van een astmacentrum te garanderen en gaat u
de zorgverzekeraars hierop aanspreken?
Dan heb ik een vraag. Hoe staat het met het onderzoek naar continue glucosemonitoring?
En ik heb een volgende vraag. Wilt u reageren op de brief van Anouk en Laura, die
lijden aan de spierziekte SMA en al meer dan een jaar op de wachtlijst staan voor
de behandeling met Spinraza? Ik zal de brief straks even naar de Minister geleiden.
Dan kom ik op een volgende kwestie. Het Zorginstituut heeft steeds meer een bepalende
invloed op het pakket en wordt een steeds politieker orgaan, zonder dat het een gekozen
orgaan is met mensen die je weg kunt stemmen als je het niet eens bent met het beleid
dat het voorstaat. Ik stel voor het Zorginstituut radicaal te hervormen. Het krijgt
als taak om te beoordelen of een behandeling of medicijn werkzaam is en een toegevoegde
waarde heeft voor onze volksgezondheid. Tevens dient een maatschappelijke kosten-batenanalyse
te worden gemaakt, hetgeen verder gaat dan het bepalen van alleen een quality-adjusted
life year, een qaly. Ook de preventieve waarde van behandelingen – je behandelt om
erger te voorkomen – hoort te worden meegewogen. Dan houdt het op en zijn het ministerie
en de politiek aan zet. Zij moeten de keuze maken of iets wel of niet in het pakket
thuishoort. Die beslissing hoort niet te liggen bij mensen van het Zorginstituut,
die wel een politieke opvatting hebben over dat ons zorgstelsel te duur zou zijn of
dat zorg meer door mensen zelf moet worden betaald, maar daarover geen politieke verantwoording
hoeven af te leggen. Bovendien wordt het onmogelijk dat de Minister en de politiek
hun verantwoordelijkheid afschuiven op het Zorginstituut of op de regels die we met
z'n allen hebben gemaakt. Politiek is kiezen en laten we dat op solidaire en rechtvaardige
wijze doen.
Voorzitter. Dat was het in eerste termijn.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Ploumen, die spreekt namens
de fractie van de Partij van de Arbeid. Gaat uw gang.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Dank u wel. Goede zorg moet er voor iedereen zijn. Wat in het basispakket zit, bepaalt
natuurlijk mede of die zorg inderdaad toegankelijk is voor iedereen. De afgelopen
periode hebben we gezien dat heel veel mensen de goede zorg hebben gekregen die ze
nodig hebben, maar we horen ook al alarmerende berichten van verzekeraars die dreigen
met forse premieverhogingen. Hoe ziet de Minister dat?
Voorzitter. We spreken hier vaak over wat er ín het basispakket moet, maar ik zou
het met de Minister willen hebben over wat úít dat pakket moet. Door de Nederlandse
Federatie van Universitair Medische Centra is een lijst gemaakt met meer dan 1.300
overbodige of onzinnige behandelingen. Je zou zeggen: kap daar dan meteen mee, haal
ze uit dat pakket en zorg dat ze niet meer vergoed worden. Maar helaas, er moet breed
geconsulteerd worden, er moet geïmplementeerd worden, er moet consensus ontstaan.
Dat lijkt mij in dit geval niet de aangewezen weg. Die commissie heeft haar werk goed
gedaan en bestaat uit medici. Wanneer kunnen we verwachten dat die 1.300 behandelingen
niet meer vergoed worden? Ik hoop op een toezegging dat dit allemaal per 1 januari
uit het pakket kan.
Voorzitter. Dan kom ik op medische noodzakelijkheid. We zien dat als gevolg van behandelingen,
of door het ontbreken of te laat inzetten van behandelingen, vrouwen de gevolgen dragen,
zowel psychisch als lichamelijk, van borstimplantaten die niet veilig blijken te zijn,
vruchtbaarheidsbehandelingen en vrouwelijke genitale verminking. Dat kan allemaal
leiden tot aanmerkelijk psychisch lijden. Behandeling wordt niet vergoed, ondanks
eerdere toezeggingen van de voorganger van de Minister. Er is een lijst van plastischchirurgische
behandelingen die medisch noodzakelijk kunnen zijn, omdat ze het dagelijks functioneren
belemmeren. Kan de Minister die lijst actualiseren met in het achterhoofd het onderzoek
waaruit blijkt dat siliconen uit borstimplantaten wel degelijk menselijke cellen kunnen
doodmaken? Er is een nazorgregeling aangekondigd. Hoe staat het daarmee?
De kraamzorg. 10% van de kinderen wordt geboren in een gezin dat extra hulp kan gebruiken.
Dat zijn juist de gezinnen die de eigen bijdrage voor de kraamzorg moeilijk kunnen
opbrengen. Zou de Minister willen overwegen om de eigen bijdrage van de kraamzorg
af te schaffen? Is hij op de hoogte van zorgmijding in de geboortezorg? Is hij het
met de Partij van de Arbeid eens dat we ervoor moeten zorgen dat juist de gezinnen
die die kraamzorg nodig hebben, die zorg ook krijgen?
Ik heb vaker gepleit voor anticonceptie in het basispakket en blijf dat doen. Ik hoop
op een toezegging van deze Minister dat vrouwen maximale keuzevrijheid moeten hebben.
Ik hoop ook op steun van de coalitiepartijen, want dat waren de enige die achterbleven.
Wellicht kunnen we hierover een hoofdelijke stemming organiseren.
Tot slot, voorzitter, de nevenbevindingen bij het bevolkingsonderzoek borstkanker.
Vrouwen krijgen een mammografie bij het bevolkingsonderzoek. Dat is een groot goed.
Ik waardeer dat zeer. Op die mammografie staan soms ook zogenaamde nevenbevindingen,
die niet gerapporteerd hoeven te worden. Soms leidt dat ertoe dat die nevenbevindingen
niet gezien worden als een eerste stadium van bijvoorbeeld borstkanker. Ik vraag de
Minister via de voorzitter of het mogelijk is die nevenbevindingen wel te rapporteren
en, als die er zijn, om standaard in het pakket een extra check op te nemen bij een
röntgenoloog zodat die vrouwen een consult krijgen. Er kan dan als er nevenbevindingen
geconstateerd zijn, meteen goede actie en zorg ingezet worden.
Voor het onderzoek naar paracetamol en de hooggebergtebehandeling kan ik me gelukkig
aansluiten bij collega Van Gerven, want mijn tijd is denk ik op.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dat is het, ja. Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Raemakers. Hartelijk
welkom, het is lang geleden dat we u in ons midden hebben mogen verwelkomen. U spreekt
namens de fractie van D66. Gaat uw gang.
De heer Raemakers (D66):
Ja voorzitter, dank u wel. Ik ben heel blij om weer hier te kunnen zijn. Ieder jaar
spreken we elkaar over de samenstelling van ons basispakket. Gelukkig ook nu, ten
tijde van corona, want welke zorg precies wordt vergoed, is voor veel mensen erg belangrijk.
Ik zie daarbij dit jaar enkele mooie lichtpuntjes. Allereerst is dat de zorg na orgaandonatie.
Ik ben blij dat na blijvende aandacht van D66 donoren vanaf komend jaar nooit meer
hoeven te betalen voor zorgkosten die volgen uit de donatie. Ik hoop dat hierdoor
nog meer mensen de ingrijpende en soms levensreddende keuze maken om te doneren. Ook
is er de nazorg bij kinderkanker. Driekwart van alle overlevenden krijgt door de ingrijpende
kankerbehandeling later gezondheidsproblemen. De zogenaamde LATER-zorg gaat dit preventief
tegen. Daarom ben ik heel blij dat na de eerdere onzekerheid en de motie van D66 en
GroenLinks van vorig jaar, de vergoeding van LATER-zorg nu alsnog voor de komende
tien jaar is geregeld. Ten derde ben ik heel blij voor alle diabetespatiënten. Zij
waren aangewezen op de momentopnames van het vingerprikken, maar krijgen nu eindelijk
de flash glucosesensor vergoed waardoor ze veel beter zicht hebben op hun bloedsuikerspiegel,
wat een veilig gevoel geeft en opnames in het ziekenhuis kan voorkomen. Wel ben ik
heel benieuwd naar de voortgang van het onderzoek naar de bredere vergoeding van de
continue glucosemeter, de CGM, die met zijn alarmfunctie nog meer zekerheid kan bieden.
Ik vraag de Minister hoe het staat met het onderzoek van het Zorginstituut daarnaar.
Ik vraag dat mede namens collega Van Kooten-Arissen.
Dan wil ik het hebben over vrouwelijke genitale verminking. Al jaren maakt D66 zich
er hard voor dat er meer duidelijkheid ontstaat over de veiligheid en effectiviteit
van hersteloperaties na genitale verminking voor alle vrouwen die dit vreselijke lijden
hebben moeten ondergaan. Ik ben blij dat het Zorginstituut, na wederom jaren van onzekerheid,
duidelijk heeft gemaakt dat alle soorten hersteloperaties met een medische indicatie
uit het basispakket moeten worden vergoed. Ook is het mooi dat de beroepsverenigingen
de clitorisreconstructie willen gaan centraliseren in een zogenaamd expertisecentrum
om ook te kunnen kijken naar follow-up van de resultaten. Dit ademt al deels de geest
van het amendement dat ik samen met collega Ploumen heb ingediend en wat Kamerbreed
is aangenomen. Wel ben ik benieuwd naar de financiering. Per amendement hebben we
een half miljoen beschikbaar gesteld voor dat expertisecentrum. Wordt dat geld hiervoor
nu al ingezet? Het idee achter ons amendement was ook dat er meer duidelijkheid komt
over de veiligheid en effectiviteit van reconstructie, die alleen is gericht op vormherstel,
dus niet alleen bij strikte medische indicatie. Gaat er in het expertisecentrum ook
onderzoek worden gedaan naar de effectiviteit van deze ingrepen? Zo niet, kan de Minister
er zorg voor dragen dat dit alsnog gaat gebeuren?
Voorzitter, dan heb ik een punt over zinnige zorg. De coronacrisis heeft ertoe geleid
dat veel noodzakelijke behandelingen zijn uitgesteld. Die moeten we zo goed en zo
snel als mogelijk inhalen. Tegelijkertijd is het ook het moment om te onderzoeken
welke zorg de voorbije maanden niet is geleverd zonder dat dit tot problemen heeft
geleid. Is de Minister bereid hier een onderzoek naar te starten en zo ja, op welke
termijn? Kan hij bij de opzet daarvan de kwartiermaker betrekken van het programma
Zorgevaluatie en gepast gebruik?
Tot slot wil ik het hebben over zorg die niet goed in het basispakket past, maar waarvan
het maatschappelijk wel wenselijk kan zijn dat deze wordt vergoed. Eerder speelde
dit bij k.i.d. voor alleengaanden en lesbische vrouwen. Het speelt ook in de anticonceptiediscussie.
De ambtsvoorganger van deze Minister had mijn collega Vera Bergkamp toegezegd om te
onderzoeken welke zorg precies buiten het basispakket valt terwijl vergoeding wel
wenselijk kan zijn en hoe vergoeding in die gevallen het beste kan worden vormgegeven.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van deze belangrijke toezegging?
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Een vraag van de heer Van Gerven. Gaat uw gang.
De heer Van Gerven (SP):
Mooi dat de heer Raemakers weer in ons midden is en we weer het debat kunnen aangaan.
D66 en SP hebben een voorstel gedaan, wat ook ondersteund is, voor een expertisecentrum
voor corona, Q-koorts en al dat soort zaken. We hebben allen gehoord dat de gezondheid
van thuiszittende coronapatiënten, die bijvoorbeeld niet met fysiotherapie behandeld
worden, ontzettend slecht is. Nu heeft de Minister gezegd dat het nog maanden gaat
duren voordat we een advies mogen verwachten van het Zorginstituut. Vindt D66 met
de SP, en ik denk vele anderen, dat fysiotherapie voor coronapatiënten gewoon vergoed
zou moeten worden? Zeker als het gaat om een chronische indicatie waarbij er een tegenstelling
is tussen mensen die in het ziekenhuis hebben gelegen en mensen die thuis behandeld
zijn.
De voorzitter:
Dat is helder. De heer Raemakers, gaat uw gang.
De heer Raemakers (D66):
Dat is een hele goede vraag. In het verleden hebben we samen met mevrouw Van den Berg
een motie ingediend om mogelijkheden te onderzoeken voor het vaker of meer vergoeden
van fysiotherapie bij chronische ziektes. Dat is zeker een onderwerp dat op ons netvlies
staat. Dit is natuurlijk een hele specifieke groep, coronapatiënten, die tamelijk
recent is ontstaan. Ik denk dat het goed is om ook voor die groep te onderzoeken hoe
je het het beste kunt vormgeven. Ik snap dat de Minister zegt enige tijd nodig te
hebben om dat goed te bekijken. Fysiotherapie bij chronische aandoeningen is zeker
een onderwerp dat onze aandacht heeft.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Van Gerven.
De heer Van Gerven (SP):
De coronapatiënten kopen niets voor dat antwoord. Zij zitten nu soms al maanden thuis
met dezelfde klachten als patiënten die wel in het ziekenhuis zijn opgenomen: chronische
vermoeidheid, nauwelijks kunnen lopen, concentratiestoornissen ...
De voorzitter:
De vraag kan aan kracht winnen door bondiger te zijn.
De heer Van Gerven (SP):
De fysiotherapie zou voor hen eigenlijk nu moeten starten. Als het tot na de zomer
duurt voordat er wellicht een advies van het Zorginstituut ligt, kopen deze patiënten
daar nu niets voor. Zou er niet toch een acute regeling moeten komen, zodat die patiënten
nu geholpen kunnen worden en een vergoeding kunnen krijgen?
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Raemakers.
De heer Raemakers (D66):
Ik denk dat er meerdere mogelijkheden zijn. Het zal per patiënt verschillen. Soms
is het een revalidatietraject, soms is het fysiotherapie. Er zijn ook meerdere mogelijkheden
om dat te financieren. Het kan zijn dat mensen aanvullend verzekerd zijn. Als mensen
te maken hebben met armoede en schulden, kan het ook zo zijn dat mensen een beroep
doen op de gemeente voor bijzondere bijstand, om maar eens wat te noemen. Er zijn
tal van opties. Ik zie dat hier een vraagstuk ligt, maar ik vind dat we de Minister
moeten vragen om dat te onderzoeken. Ik kan nu niet zeggen wat voor de hele groep
wel of niet moet gebeuren.
De voorzitter:
Dank u wel. U was aan het einde van uw betoog, dus ik geef graag de heer Jansen het
woord. De heer Jansen spreekt namens de fractie van de PVV. Gaat uw gang.
De heer Jansen (PVV):
Dank, voorzitter. Het coronavirus gooit ons zorgstelsel danig overhoop. Mijn eerste
vraag gaat over de impact van het virus op patiënten en met name ten aanzien van de
nazorg, want nogal wat patiënten die het virus hebben gehad, blijven langdurige en
ernstige klachten houden. Het lijkt mij logisch dat alle nazorg van deze patiënten
in het basispakket zit. Kan de Minister dit beamen of moeten we ook hiervoor weer
wachten op het advies van het Zorginstituut? Hoe zit het precies met fysiotherapie
bij longschade en ademhalingsklachten? Fysiotherapie zit immers niet in het basispakket
en bijverzekeren via het aanvullende pakket is niet voor iedereen een optie. Wie weet
hanteren zorgverzekeraars straks wel een clausule voor ex-coronapatiënten om ze uit
het aanvullende pakket te houden. Graag een reactie.
Nu we het toch over fysiotherapie hebben: het is goed nieuws dat fysiotherapie nu
vanaf de eerste behandeling vergoed wordt voor COPD-patiënten. We zijn minder blij
met de maximering van het aantal behandelingen. Als de behandeling helpt in de zin
dat het de patiënt minder pijn oplevert of een verbetering van de kwaliteit van leven
geeft, waarom moet je daar dan een limiet aan stellen? Het kan immers het verschil
betekenen of iemand mobiel blijft of niet, of iemand zelfstandig kan blijven functioneren
of niet, of iemand wel of niet kan deelnemen aan het maatschappelijk leven. Kortom,
maak een einde aan de discutabele indelingen op basis van ziektelast of het aantal
longaanvallen. Ik vind dat toch een ontzettend geneuzel. Waarom kan er nog altijd
niet worden gekeken naar de uitkomsten van behandelingen? Als ze baten, zet ze voort,
zo niet, stop ermee! Simpel en effectief. Maar hiermee zijn we er natuurlijk nog lang
niet.
Al jaren achtereen vraagt de PVV-fractie om vergoeding van fysiotherapie vanuit het
basispakket voor patiënten met reumatische aandoeningen. Keer op keer worden we afgescheept
met de mantra dat het Zorginstituut onderzoek moet doen naar wel honderd verschillende
soorten reumatische aandoeningen. Er volgt dan een systeemadvies. Dat schiet toch
niet op? Het is al lang duidelijk dat hier veel te veel tijd mee verloren gaat. Welke
tactiek zit hierachter, vragen we ons zo langzamerhand af. De Minister snapt toch
ook wel dat we hier een acuut probleem hebben? In plaats van het Zorginstituut vooraf
te laten voorspellen voor wie fysiotherapie wel of niet werkt, willen we graag een
andere aanpak. Kan de Minister een pilot starten waarin gekeken wordt naar de uitkomsten
van fysiotherapie? Een pilot met een afgebakende groep patiënten met chronische reumatische
klachten die gemonitord wordt op een aantal indicatoren, uiteraard in samenwerking
met patiënten- en artsenorganisaties.
Wat betreft de overheveling van extramuraal naar intramuraal kan ik kort zijn: doe
het niet. De PVV-fractie is niet overtuigd dat dit voor patiënten beter uitpakt. Evenmin
zijn we ervan overtuigd dat dit kosteneffectief is. In feite weten we na de overheveling
helemaal niks meer over de kosten, want die zitten dan verborgen in het medisch-specialistische
budget. Er bereiken ons tevens signalen over perverse prikkels, namelijk dat ziekenhuizen
winsten behalen op dure geneesmiddelen. Niet door kostenbesparingen en goedkopere
inkoop worden winsten behaald, maar door het inkopen van duurdere geneesmiddelen,
want daar zitten hogere winstmarges op. Hoe die winsten vervolgens worden ingezet,
weten we niet, want de hele medisch-specialistische zorg is voor ons volkomen oncontroleerbaar
geworden.
De Minister doet daaraan mee door de geheime prijsonderhandelingen over nieuwe, dure
geneesmiddelen. Straks zullen die ongetwijfeld beginnen over Zolgensma, het peperdure
middel voor een klein aantal Nederlandse baby's met SMA. Niet alleen zijn die onderhandelingen
geheim, ze duren ook nog eens veel te lang, ruim een jaar. Het probleem is dat de
huidige zieke baby's die tijd gewoon niet hebben, want ze moeten het geneesmiddel
voor een bepaalde leeftijd of voor een bepaald gewicht toegediend krijgen. Wat gaat
de Minister doen voor deze baby's? Heeft hij al in kaart gebracht om hoeveel baby's
het in Nederland gaat? Waarom zijn er in Nederland geen artsen die een baby met Zolgensma
willen behandelen indien ouders het geld zelf bij elkaar hebben gebracht? Kunnen ze
het niet, willen ze het niet of mogen ze het niet? Graag een reactie.
Nu de instroom van nieuwe, innovatieve geneesmiddelen zo door deze Minister wordt
beperkt, kan hij misschien in ieder geval iets doen aan de uitstroom van allerlei
onzintherapieën. Hoe staat het met de lijst «beter niet doen» uit 2016? De umc's kwamen
toen met 1.366 behandelingen die eigenlijk geen nut hadden. Recent onderzoek toont
eveneens aan dat 10% tot 15% van de ziekenhuiszorg wetenschappelijk niets toevoegt.
Laat de Minister daar eens mee aan de slag gaan en ze uit het basispakket gooien.
Dan krijgen we wellicht meer ruimte voor behandelingen die wel nut hebben en levens
redden.
Tot slot een paar korte opmerkingen.
De voorzitter:
Kort graag, want u bent door uw tijd heen.
De heer Jansen (PVV):
Mag ik mijn opmerking nog doen?
De voorzitter:
Ja, één zin mag.
De heer Jansen (PVV):
De PVV-fractie is blij dat mensen die bij leven een nier hebben afgestaan, hiervan
geen financieel nadeel meer ondervinden, zoals we eerder hadden aangekaart. Wat we
onbegrijpelijk blijven vinden, is dat een innovatief hoortoestel niet voor vergoeding
in aanmerking komt. Innovatie is geen luxe; dit is voor slechthorenden een wereld
van verschil.
Daar zal ik het bij laten. Mijn laatste punt houd ik voor een interruptie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan mevrouw Sazias. Zij spreekt namens de fractie
50PLUS.
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Dank u wel voorzitter. Goede mondzorg is van groot belang. Daarom vindt 50PLUS het
onbegrijpelijk dat basismondzorg niet wordt vergoed vanuit de basisverzekering. Vorig
jaar hebben we gevraagd of er überhaupt onderzoek is gedaan naar de medische vervolgkosten,
die zouden kunnen ontstaan bij het vermijden van de tandarts. We zien bijvoorbeeld
bij ouderen vaak dat een ontsteking in de mond kan overslaan op de hartklep, waarna
dure operaties moeten volgen. Die onderzoeken waren er volgens de Minister in overvloed
en hij zou ze naar de Kamer toesturen. Bij navraag bij het Zorginstituut en TNO bleek
achteraf dat die onderzoeken helemaal niet bestaan. Het was dus praktisch onmogelijk
om dit onderzoek te doen, aldus uw voorganger. En daarmee was de kous af. 50PLUS vindt
dat wel erg gemakkelijk. Op basis van welke informatie is dan besloten om mondzorg
niet in het basispakket op te nemen, nu het niet onderzocht blijkt te zijn? Is de
Minister bereid om toch naar de mogelijkheden te kijken voor onderzoek naar de vervolgkosten?
Dan kom ik op vitamine D. De heer Van Gerven heeft het er ook even over gehad. Dit
wordt sinds 2019 niet meer vergoed vanuit de basisverzekering. Dit was bedoeld als
besparing, maar vorig jaar bleek al dat patiënten hogere doseringen kregen voorgeschreven
die wel worden vergoed. Van een besparing blijkt dus geen sprake. Sterker nog, het
heeft geleid tot een kostenstijging van 5 miljoen euro. Dat kan toch niet de bedoeling
zijn? Is de Minister bereid, nu het toch geen besparing blijkt op te leveren, te overwegen
ook de lagere doseringen vitamine D weer op te nemen in het basispakket? Het vitamine
D-tekort bij ouderen kan hoge vervolgkosten opleveren, omdat het kan leiden tot ernstige
botbreuken en heupfracturen.
Vanaf begin vorig jaar mogen bepaalde patiëntgroepen gebruikmaken van de zorg van
een specialist ouderengeneeskunde, vergoed vanuit de zorgverzekering. Helaas blijkt
deze mogelijkheid niet altijd bekend te zijn bij de doelgroep. Hoe gaat de Minister
ervoor zorgen dat de bekendheid wordt vergroot, zowel bij de doelgroep zelf als bij
de zorgprofessionals en de mantelzorgers?
Op het punt fysiotherapie sluit ik graag aan bij de heer Van Gerven.
Dan wil ik het hebben over een punt waarover 50PLUS het al heel vaak heeft gehad.
In april heeft de Minister de Kamer geïnformeerd over de resultaten van een expertmeeting
over het afbouwen van antidepressiva. Het Instituut voor Verantwoord Medicijngebruik
heeft samen met partijen uit het veld een drietal onderzoeksrichtingen geformuleerd.
De Minister geeft in zijn brief aan dat het veld duidelijk aan zet is en nodigt het
veld uit met deze richtingen aan de slag te gaan. Hij bekijkt nog of hij een stimulerende
rol kan spelen. Bij het lezen van die brief bekroop me het gevoel dat een oplossing
voor die problemen rondom afbouwmedicatie weer op de lange baan wordt geschoven. Wanneer
kunnen we de resultaten verwachten? Zijn er concrete afspraken over gemaakt? Wat doen
we in de tussentijd met al die mensen die hun antidepressiva willen afbouwen? In de
brief wordt alleen gesproken over antidepressiva, maar hoe zit het met zware pijnstillers
zoals oxycodon? Wat 50PLUS betreft wordt afbouwmedicatie zo snel mogelijk vergoed
vanuit het basispakket. Zou dat nou echt meer kosten? Want het is toch te gek dat
het doorgebruik van antidepressiva en andere geneesmiddelen wél wordt vergoed, maar
het stoppen niet.
Voorzitter. Tot zover. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Van den Berg namens de
fractie van het CDA. Gaat uw gang.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dank u wel voorzitter. Vandaag is de jaarlijkse bespreking over het basispakket en
we hebben enkele concrete vragen aan de Minister. Ten eerste. De corona-uitbraak heeft
voor heel veel hogere zorgkosten gezorgd. Wat gaat dat doen met de premie? Kunnen
wij daarover voor de begrotingsbehandeling 2021 een brief van de Minister krijgen?
Er is nu enkele geneeskundige zorg voor bepaalde patiëntgroepen overgeheveld naar
de Zorgverzekeringswet. Dat betreft 63,8 miljoen euro. Wij vragen ons af of het totale
bedrag is overgeheveld of niet. Waarom is ervoor gekozen om dit op te nemen in het
eerstelijnsverblijf en de revalidatiezorg? Daar zal namelijk ook veel nazorg voor
corona komen en dus zullen de kosten daar omhooggaan.
De voorzitter:
Voor u verdergaat, is er een vraag van de heer Jansen.
De heer Jansen (PVV):
Mevrouw Van den Berg heeft het terecht over de mogelijke verhoging van de premiekosten.
Bent u het met de PVV eens dat het veel verstandiger is om te kijken naar die lijst
uit 2016, ook voor zaken die uit het pakket kunnen worden gehaald? Dan hoeft het pakket
helemaal niet in prijs te worden verhoogd, maar kunnen misschien zelfs besparingen
worden gerealiseerd. Is mevrouw Van den Berg dat met ons eens?
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik kom daar zo op terug. Zowel mevrouw Ploumen als meneer Jansen heeft hiervoor aandacht
gevraagd en ik sluit daar heel graag bij aan.
Voorzitter. Vorig jaar is mijn motie aangenomen over fysiotherapie voor chronisch
zieken. Die motie is nog niet zo uitgevoerd als wij hadden gehoopt. We zien wel een
positieve aanwijzing voor de behandeling van etalagebenen, waar duidelijk wordt gezegd
dat de ketenzorg in de tweede lijn veel minder is. Wij vragen de Minister of bij de
uitvoering van de motie wordt gekeken naar de kosten voor de gehele keten en of het
veld, dus ook de patiëntenfederatie, bij de uitvoering wordt betrokken.
Dan kom ik even terug bij mevrouw Ploumen en meneer Jansen. U weet dat ik een groot
fan ben van professor Sjoerd Repping bij het Zorginstituut, waar gekeken wordt naar
de effectiviteit van geregeld uitgevoerde medische behandelingen. Gebleken is dat
ruim de helft van de 3.000 geregeld uitgevoerde medische behandelingen in feite niet
bewezen effectief is, althans de effectiviteit is nog onbekend. Directeur Wijma van
het Zorginstituut zegt zeer terecht: met de huidige coronazorg en de afgeschaalde
zorg is het belangrijk dat de zorg die we verlenen, echt effectief is. Na de zomer
zou er een stand-van-zakenbrief kunnen komen en we vragen ons af of daarmee niet meer
haast moet worden gemaakt.
Voorzitter. We zien hele mooie projecten in het land, zoals in West-Friesland, bij
de ZZWW, Zorg Zoals de Westfries het Wil, waarbij uitgebreid is gekeken naar het medicijngebruik
van heel veel mensen en er veel overmatig medicijngebruik is geconstateerd. Er is
een besparing van zorgkosten gerealiseerd en toch heeft men problemen om de financiering
rond te krijgen. Hiervoor wil ik aandacht vragen.
De voorzitter:
Voor u verdergaat een vraag van mevrouw Ploumen.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Het mag ook op het einde van het betoog van mevrouw Van den Berg.
De voorzitter:
Stelt u de vraag toch nu maar.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Mevrouw Van den Berg is net als ik en een aantal andere collega's nauw betrokken bij
vrouwen die borstimplantaten gekregen hebben die niet veilig blijken te zijn of waarna
klachten zijn ontstaan. Nu heb ik net het voorstel gedaan om vrouwen met een borstimplantaat
of een pacemaker die deelnemen aan het bevolkingsonderzoek borstkanker, standaard
door te verwijzen voor een consult, zodat er apart gekeken kan worden naar hun foto's
en nevenbevindingen. Wat vindt mevrouw Van den Berg van dat voorstel? Kan zij zich
indenken dat dat onnodige ziektelast voorkomt?
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van den Berg.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Volgens mij heeft de voorganger van de huidige Minister een keer een brief geschreven
over het verschil tussen medische indicatie en medische noodzaak. Wij gaan uit van
het uitgangspunt dat als mensen klachten hebben of ongerust zijn, ze naar de huisarts
gaan en dat de huisarts verder bepaalt wat wel of niet aan zorg nodig is.
De voorzitter:
Afrondend, mevrouw Ploumen.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Ik hoop dat ik mijn vraag scherp genoeg heb gesteld. Vrouwen krijgen dat borstkankeronderzoek
en het komt voor dat daar iets geconstateerd wordt. Kan dan niet van dat bevolkingsonderzoek
gebruik worden gemaakt om standaard door te verwijzen? Als er niks aan de hand is,
is er niks aan de hand. Is er iets te zien, dan kan er een consult volgen. Zou dat
geen goede weg zijn en een goed gebruik van dat bevolkingsonderzoek?
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Daar wil ik toch eerst graag een reactie van de Minister op horen, want ik stel toch
een paar vraagtekens bij het standaard doorverwijzen, ongeacht of het op dat moment
duidelijk is of daar wel of niet een reden toe is. Misschien zie ik het verkeerd,
dus ik wacht graag even de reactie van de Minister af.
Voorzitter. Dan kom ik op polissen. Vanaf het begin dat ik hierover woordvoerder mocht
zijn, heb ik veel aandacht gevraagd voor de transparantie van ziektekostenpolissen.
De Minister heeft in juni 2018 daarover een heel mooi onderzoek gepubliceerd, op initiatief
van het CDA. Maar je kunt bij de polissen letterlijk nog steeds door de bomen het
bos niet zien. Zelfs uit onderzoek van de Zorgautoriteit en de ACM bleek in 2018 dat
72% van de consumenten een polis had waarvoor eigenlijk een goedkoper alternatief
bestond. De Zorgautoriteit en de ACM hebben de definitie «nagenoeg gelijk» neergezet.
Als CDA zouden wij willen dat verzekeraars bij regelgeving verplicht worden om te
formuleren welke polissen nagenoeg gelijk zijn volgens deze definitie, en dat consumenten
die eigenlijk een te dure polis hebben daarover worden geïnformeerd. Graag een reactie
van de Minister.
Voorzitter. Mijn laatste punt is risicoverevening. Goede risicoverevening is de basis
voor het zorgstelsel. Toch zien we dat zorgverzekeraars met veel chronische patiënten
eigenlijk nog steeds een verkeerde schadelast hebben en niet helemaal worden verevend.
Nu krijgen we ook nog coronakosten met grote regionale verschillen erbij. Wij vroegen
ons dus af wat dat doet voor de risicoverevening. Zouden wij daarover in september
van de Minister een brief kunnen ontvangen?
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Veldman namens de fractie
van de VVD. Gaat uw gang.
De heer Veldman (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Het Zorginstituut adviseert onafhankelijk over de pakketcriteria
en de stand der wetenschap en praktijk. De VVD hecht belang aan het oordeel van het
Zorginstituut, want door van de inhoud van de verzekerde zorg geen politieke afweging
te maken, houden we het speelveld objectief. Het voldoen van verzekerde zorg aan de
stand der wetenschap en praktijk vinden wij een belangrijke norm. Maar om dit belang
vast te houden, moet de norm blijven voldoen aan de eisen van deze tijd. Hier schort
het nog weleens aan.
Veelbelovende innovatieve therapieën en middelen lijken moeilijker in het pakket te
kunnen belanden. De beoordelingsrichtlijnen van het Zorginstituut bevatten namelijk
niet de handvatten om deze middelen en therapieën te beoordelen. Hier heb ik tijdens
het algemeen overleg Hulpmiddelenbeleid aandacht voor gevraagd, middels een motie
om de vergoedingsrichtlijnen voor hulpmiddelen tegen het licht te houden en te beoordelen
of zij nog voldoen aan de eisen van deze tijd. Ik hoor graag van de Minister hoe het
staat met de uitvoering van deze motie.
De voorzitter:
Voordat u verder gaat, is er een vraag van de heer Jansen.
De heer Jansen (PVV):
Meneer Veldman heeft het namens de VVD over het Zorginstituut. Bent u het met ons
eens dat dit instituut ongelofelijk lang doet over hun advies, even los van de vraag
of het wel of niet politiek gekleurd is? Het kan toch niet zo zijn dat we maanden
tot jaren moeten wachten op het advies, terwijl het probleem maar blijft voortbestaan?
Het probleem wordt eigenlijk alleen maar groter, omdat we op dat advies wachten. De
Minister zegt dat hij op dit advies wacht, om daar vervolgens zijn beleid op af te
stemmen. Kan er volgens u iets gedaan worden aan de termijn, zodat het Zorginstituut
binnen een bepaalde termijn met adviezen komt en we op die manier een versnelling
zouden kunnen bewerkstelligen? Hoe ziet u dat voor zich?
De voorzitter:
Dat is helder. De heer Veldman.
De heer Veldman (VVD):
Ik constateer dat het Zorginstituut gemiddeld genomen met een behoorlijke snelheid
werkt, maar er zijn ook onderzoeken waar we met elkaar langere tijd op wachten. Ook
patiënten die eventueel verzekerde zorg vergoed zouden willen krijgen, wachten daar
dus op. Ik ben het met de heer Jansen eens dat we het Zorginstituut er best op mogen
aanspreken als we met elkaar vinden dat het te lang duurt. Ik vind het lastig om daar
een algemene norm op te plakken, omdat het ene onderzoek het andere niet is. Laten
we waar we constateren dat het echt te lang duurt, het Zorginstituut daarop aanspreken.
Laten we de Minister vragen om in gesprek te gaan met het Zorginstituut, als een onderzoek
ten aanzien van een normale onderzoeksduur echt de spuigaten uitloopt.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Jansen.
De heer Jansen (PVV):
Ik ben blij dit van de heer Veldman te horen. Als er eventueel over moties wordt gesproken,
zullen we het zien.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Veldman reageert en vervolgt dan zijn betoog.
De heer Veldman (VVD):
Ik heb niet per se een motie nodig om de Minister te vragen goed en scherp te blijven
letten op de doorlooptijden bij het Zorginstituut. Ik zie de Minister al knikken,
dus volgens mij kan het heel goed zonder een motie. Maar we zullen afwachten waarmee
de heer Jansen komt.
Voorzitter. Ik vertelde dat innovatie vaak lastig haar weg naar het verzekerde pakket
weet te vinden. Neem bijvoorbeeld de mamaprint, een borstkankertest die een grote
groep patiënten kan helpen beslissen of chemotherapie noodzakelijk is voor de juiste
behandeling. Dit is een diagnose-instrument dat nu niet onder de verzekerde zorg valt,
dat geen goedkeuring heeft van het Zorginstituut en dat, naar ik begrijp, zich langs
de lijnen van een geneesmiddel moet bewijzen om te worden toegelaten. Het is echter
geen geneesmiddel. Het is een middel om te kunnen vaststellen welke therapie het beste
is, namelijk wel of geen chemo. Ik vraag de Minister om met het Zorginstituut in gesprek
te gaan om te verkennen hoe er tot een ander afwegingskader gekomen kan worden, omdat
een diagnose zich anders laat beoordelen dan een geneesmiddel.
Voorzitter. Een andere reden waarom nieuwe middelen in therapieën moeilijk het verzekerde
pakket bereiken, is de prijs. We kennen allemaal het voorbeeld van de gentherapie
Zolgensma. Dit is een middel van 1,9 miljoen euro, dat in maart van het EMA een positief
advies voor markttoelating heeft gekregen. Het middel is nu ook toegelaten tot de
sluis en de roep om het onder het verzekerde pakket te brengen is groot. Middelen
met een dergelijk prijskaartje zijn uiteindelijk natuurlijk onhoudbaar voor het pakket.
Helaas is Zolgensma geen unicum. Ik heb vaker aandacht gevraagd voor het ontwikkelen
van andere bekostigingsmodellen. Ik hoor graag van de Minister hoe er werk wordt gemaakt
van dit dilemma.
Voorzitter. De betaalbaarheid van het pakket hangt niet alleen af van de prijzen van
behandelingen, geneesmiddelen en hulpmiddelen. Het ministerie zet ook stevig in op
zinnige zorg en gepast gebruik. Wat mij betreft draagt actief pakketbeheer aan de
uitstroomzijde hieraan bij. Mevrouw Ploumen en de heer Jansen hadden het daar al over.
Zij verwezen naar 1.300 behandelingen die eigenlijk niet nodig zijn, maar blijkbaar
nog steeds vergoed en dus ook gebruikt worden. De ongekende situatie rondom COVID-19
waarin wij nu zitten, brengt met zich mee dat de reguliere zorg nagenoeg stil heeft
gelegen en nu langzaam weer opstart. Veel zorgvragen lijken in deze periode verdampt
te zijn. Dit zou kunnen betekenen dat het dus niet-noodzakelijke zorg zou zijn geweest,
als de zorg wel was toegepast. Dit kan consequenties hebben voor het verzekerde pakket,
in de zin dat niet-noodzakelijke zorg uit het pakket gehaald moet kunnen worden. Ik
hoor graag een reactie van de Minister op een actiever pakketbeheer aan de uitstroomzijde.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er zijn vragen. Eerst mevrouw Ploumen, dan mevrouw Van den Berg en dan
de heer Van Gerven.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Het is goed dat ook de VVD zich aansluit bij een pleidooi van de collega's dat zorg
zinnig moet zijn. Dat is overigens ook een pleidooi van mevrouw Van den Berg, met
wie ik daarover een motie indiende. Nu is kraamzorg echt zinnige zorg; voor alle gezinnen
die daarvan gebruik maken, maar zeker voor gezinnen die financieel of sociaal in een
moeilijke situatie zitten.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Zou de heer Veldman genegen zijn om mijn oproep om de eigen bijdrage voor de kraamzorg
af te schaffen te steunen, zodat kraamzorg echt voor iedereen betaalbaar en toegankelijk
wordt?
De heer Veldman (VVD):
Het korte antwoord is: nee. Voor een aantal vormen van te verlenen zorg hebben we
de afspraak dat we daarbij een eigen bijdrage hanteren. Het lijkt mij geen goede weg
om kraamzorg daar nu uit te halen en te zeggen dat de bijdrage daarvoor niet nodig
is. Je moet dan de keuze maken om overal de eigen bijdrages af te schaffen, zodat
je geen onderscheid maakt. Die stap ga ik niet zetten.
De voorzitter:
Dank u wel. Voor de vervolgvraag van mevrouw Ploumen wachten we even de aanhoudende
bel voor de aanvang van de plenaire vergadering af. Het lijkt wel of de bel steeds
langer aanhoudt. Mevrouw Ploumen, uw vervolgvraag.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
De heer Veldman had een duidelijk antwoord, maar niet het antwoord dat ik wilde horen.
Ik vraag mij in alle eerlijkheid af of hij zich scherp genoeg heeft kunnen verdiepen
in de problematiek rondom kraamzorg. Als wij met elkaar willen dat kinderen gelijke
kansen krijgen – burgemeesters hebben daartoe gisteren nog een oproep gedaan – dan
begint dat natuurlijk bij de wieg. Juist die gezinnen waarin extra hulp en extra signalering
aan de orde zou moeten zijn, kunnen de eigen bijdrage niet betalen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Ik zou de heer Veldman willen vragen zijn antwoord te heroverwegen. Ik wil hem van
harte allerlei informatie hierover aanleveren.
De heer Veldman (VVD):
Ik ben uiteraard bereid mijn antwoord te heroverwegen. Als ik dat doe, kom ik echter
tot dezelfde conclusie. Het antwoord is: nee.
De voorzitter:
Dat is helder. Dank u wel. Mevrouw Van den Berg, stelt u uw vraag.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Het is in ieder geval goed om te horen dat de heer Veldman aangeeft dat er gewerkt
zou moeten worden aan een actieve uitstroom uit het pakket van zorg die bewezen niet-effectief
is. Mevrouw Ploumen, de heer Jansen en het CDA geven dat ook aan. Ik zou de heer Veldman
het volgende willen vragen. Wij hebben gevraagd of we eerder een updatebrief kunnen
krijgen. Zou het voor de zorgcontractering 2021 goed zijn om eens te kijken of er
met ziekenhuizen afspraken gemaakt kunnen worden om bewezen effectieve zorg voorrang
te geven? Daar zou dan in de contractering al rekening mee gehouden kunnen worden.
De heer Veldman (VVD):
Ik zoek even uit of ik de vraag goed begrijp. Volgens mij zijn mevrouw Van den Berg
en ik het met elkaar eens dat we moeten stoppen met niet-zinnige zorg, oftewel zorg
die niets toevoegt of zorg die de patiënt niet beter maakt. We vinden elkaar dus in
de conclusie dat we die zorg gewoon uit het pakket willen laten halen. Laat die zorg
niet meer verzekerd zijn, want als iets niet meer verzekerd is, wordt het met een
beetje goede wil ook niet meer toegepast. Misschien begrijp ik de vraag echter verkeerd,
want ik begrijp dat mevrouw Van den Berg zegt: laten we de zinnige zorg voorrang geven.
Door het woord «voorrang» klinkt het alsof je de niet-zinnige zorg er nog steeds achteraan
laat hobbelen. Dat zou ik niet willen. Volgens mij zijn wij het met elkaar eens dat
we de niet-zinnige zorg eruit moeten halen. Alle andere zorg heeft dan dezelfde prioriteit
en dezelfde voorrang om gecontracteerd te worden.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Als we naar het totaal kijken, dan is ongeveer 10% tot 15% bewezen niet-effectief
en 35% tot 40% bewezen effectief. Van de overige 50% weten we het eigenlijk nog niet.
Het CDA is het eens met de VVD dat die 10% tot 15% bewezen niet-effectieve zorg gewoon
moet uitstromen uit het pakket. Vervolgens zou ik dan in de contractering voorrang
willen geven aan de bewezen effectieve zorg.
De heer Veldman (VVD):
Ik zit er even op te kauwen. Ik weet niet of het zo kan werken. Ik ben het helemaal
met mevrouw Van den Berg eens als zij de conclusie trekt dat we gewoon moeten stoppen
met alles wat bewezen niet-effectief is. Ik zou zorgverzekeraars willen oproepen om
die zorg niet meer te contracteren. Leg die niet meer vast als het blijkbaar nog wel
in het pakket zit. Laten wij het uit het pakket halen, zodat de zorgverzekeraars het
niet meer hoeven te vergoeden en niet meer mogen vergoeden.
Voor het percentage zorg waarvan nog niet duidelijk is of het nu wel of niet effectief
is, zou ik de zorgaanbieders primair willen oproepen om met elkaar te kijken of datgene
wat zij doen de patiënt nu echt helpt. Voor dat percentage zou ik ook de zorgverzekeraars
willen oproepen om met verbeterde technieken in beeld te krijgen of het zinnige zorg
is of niet. Als het geen zinnige zorg is, vergoed het dan niet, want je belast de
patiënt met een behandeling die niet werkt en niet aanslaat. Volgens mij moeten we
dat niet doen. Daarnaast belast je alle verzekerden met kosten die we misschien niet
hadden hoeven maken.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Gerven.
De heer Van Gerven (SP):
Ik zou allereerst het volgende aan de VVD willen vragen. Fysiotherapie voor coronapatiënten
die een indicatie «chronisch» hebben, wordt wel vergoed als de patiënt in het ziekenhuis
heeft gelegen, maar niet als de patiënt thuis verbleef. Wat vindt de VVD van dat gegeven?
Twee. Zou er een acuut pardon moeten komen dat de huidige regeling even terzijde stelt,
om het mogelijk te maken dat duizenden coronapatiënten thuis behandeld kunnen worden
en geen vergeten groep worden?
De heer Veldman (VVD):
Volgens mij verwees de heer Van Gerven zonet in zijn eigen bijdrage naar onderzoek
dat al wordt gedaan, en gaf ook de heer Raemakers dat als antwoord. In die zin kan
ik me aansluiten bij de heer Raemakers: eerst kijken wat nodig is en dan besluiten
nemen. Als u mij vraagt om samen de Minister op te roepen om daar een beetje vaart
mee te maken, dan zijn we het helemaal eens.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Van Gerven.
De heer Van Gerven (SP):
Ik vroeg of de VVD vindt dat het ongehoord, oneerlijk en onrechtvaardig is dat een
behandelend arts «fysiotherapie: chronische indicatie» als indicatie stelt en dat
vervolgens de regelgeving dit niet mogelijk maakt voor patiënten die om allerlei redenen
niet zijn opgenomen in het ziekenhuis. Is dat oneerlijk? Zou de VVD die vraag allereerst
willen beantwoorden? Als het antwoord «ja» is, zou dat dan betekenen dat we heel snel
een acute regeling moeten maken zodat die patiënten geholpen worden?
De heer Veldman (VVD):
Ik denk dat je net zo moet kijken naar mensen die besmet zijn met het COVID-19-virus
die klachten hebben en misschien houden, als naar alle andere patiënten in Nederland.
Er kan je namelijk ook iets anders overkomen. Je kunt ook besmet raken met iets anders.
Voor alle zorg in Nederland geldt dat we de zorg moeten verlenen die nodig is. Zie
mijn antwoord van zonet op de vraag over zinnige en niet-zinnige zorg. Dat moet volgens
mij het afwegingskader zijn. Volgens mij moeten we nu op basis van dit virus geen
aparte afwegingskaders maken, want dan hebben we volgend jaar misschien weer een ander
virus – laten we hopen dat dit niet gebeurt – en gaan we daarvoor weer een ander kader
maken. Volgens mij is ziekte gewoon ziekte en moet je alles op dezelfde manier benaderen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is er een vraag van de heer Renkema.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik hoor de heer Veldman iets zeggen over een bepaald ontzettend duur medicijn. Ik
denk dat het genoemde voorbeeld schrijnend is. De totstandkoming van deze prijs heeft
echter alles te maken met de manier waarop we dat hebben georganiseerd. Ik wil van
de heer Veldman heel graag een reflectie op de rol van de farmaceutische industrie
in de prijsstelling.
De heer Veldman (VVD):
Dat is een hele brede vraag, die ik toch eigenlijk heel smal zou willen beantwoorden
door opnieuw te verwijzen naar wat ik zonet zei. Er komen nieuwe behandelingen en
therapieën op de markt, zoals gen- en celtherapieën, die een heel ander karakter hebben
dan de geneesmiddelen die we tot nu toe kenden. Die nieuwe middelen worden op dezelfde
manier beoordeeld, en dus ook op dezelfde manier bekostigd, als de bestaande reguliere
middelen. Juist daarom vraag ik al langer naar andere bekostigingsmodellen. Ik vroeg
het aan de ambtsvoorganger van deze Minister, ik vraag het nu aan deze Minister en
misschien vraag ik het ook nog wel aan de volgende Minister. Ik hoop eigenlijk dat
dat laatste niet nodig is. Je moet gaan nadenken over andere bekostigingsmodellen,
en daar moet je ook met de farmaceutische industrie over in gesprek, omdat het huidige
model niet houdbaar is.
De voorzitter:
Dank u wel. Afrondend, de heer Renkema.
De heer Renkema (GroenLinks):
Dat antwoord is inderdaad een soort versmalling. Het ging mij juist om de rol van
de farmaceutische industrie in den brede. Ik beluister dat u vindt dat de Minister
daarmee in gesprek zou moeten gaan. Welke rol kan de rijksoverheid volgens de VVD
spelen om een einde te maken aan deze praktijken van zo'n hoge prijsstelling door
de farmaceutische industrie bij nieuwe medicijnen?
De heer Veldman (VVD):
Volgens mij kan de rijksoverheid daarin het voortouw nemen, omdat we als rijksoverheid
de bekostigingsmodellen toepassen en hanteren. Daar waar de industrie niet zelf de
stappen zet, nodig je hen aan tafel uit en neem je als overheid het voortouw. Je moet
hier namelijk met elkaar uitkomen, omdat de toename van personalised medicine maakt
dat onze huidige financieringsstructuur eindig is.
De voorzitter:
Dank u wel. U was aan het einde van uw betoog gekomen. Dat betekent dat ik graag de
heer Renkema het woord geef voor zijn inbreng namens de fractie van GroenLinks.
De heer Renkema (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. Veel mensen hebben momenteel zorgen, en niet alleen omdat
we mondiaal te maken hebben met een pandemie en een onvoorspelbare vijand, het coronavirus.
Juist de meest kwetsbare mensen hebben meer zorgen om hun gezondheid en om de gevolgen
van dit alles voor hun financiën. Er gaan al veel geruchten over verhoging van de
premie van de basisverzekering. Wat die verhoging precies zal zijn, is nog onduidelijk,
maar dat er een verhoging komt, lijkt op dit moment onontkoombaar. Kan de Minister
aangeven op welke manier hij op dit moment al verkent hoe het effect van de pandemie
op de basispremie zo laag mogelijk én zo solidair mogelijk kan blijven?
Een ander gevolg van de crisis was dat huisartsen een terugval zagen in het aantal
patiënten. Dat roept de aloude vraag op welke zorg noodzakelijk en zinvol is. Verschillende
collega's hebben daarover al gesproken. Het probleem blijft immers dat wat voor de
ene patiënt geen effect heeft, voor de andere juist heel goed werkt. Kan de Minister
een reflectie geven op de vraag hoe hij dit praktijkdilemma van de impact van bepaalde
behandelingen ziet?
Voorzitter. Het nut en de noodzaak van preventie is voor ons een belangrijk thema.
Wat ons betreft blijft het basispakket inspelen op preventie rondom leefstijl en nog
veel meer dan nu het geval is. Laten we ook oog houden voor de curatieve kant die
de aanpak van leefstijl kan hebben. Dat is in de eerste plaats pure winst voor degene
bij wie dit werkt, omdat hij immers minder medicijnen gebruikt. Het heeft als bijkomend
voordeel dat we de zorgkosten verder kunnen drukken. Kan de Minister aangeven op welke
manier zowel preventie in den brede als ook de curatieve leefstijlgeneeskunde op dit
moment zijn aandacht heeft?
Bij het vorige AO Pakketbeheer vroeg mijn collega Ellemeet specifiek aandacht voor
de plaatsing van een spiraaltje. Zij vroeg of de vergoeding voor plaatsing van een
spiraaltje door een verloskundige of gynaecoloog, in het basispakket kan worden opgenomen.
De voorganger van deze Minister heeft de beantwoording van die vraag aangehouden,
omdat hij met een breder perspectief wilde komen. Die verkenning vonden wij op zich
sympathiek. We vragen ons wel af wat op dit moment de stand van zaken is, en of de
rol en de effecten van een eigen bijdrage en het eigen risico daarbij betrokken worden.
Graag een reactie.
Voor veel mensen die nu een chronische of soms incidentele aandoening hebben, is fysiotherapie
een onmisbare vorm van ondersteuning of genezing. Het is al even aan de orde geweest.
Wij waren dan ook onaangenaam verrast om te horen dat patiënten die nota bene fysiotherapie
nodig hebben voor hun herstel na COVID-19, dit niet of slechts gedeeltelijk vergoed
krijgen. Graag een reactie.
Dan de monitor en het Nivel-onderzoek. Die zijn al aan de orde geweest. Ik sluit me
graag aan bij de vragen die de SP daarover heeft gesteld. We maken ons zorgen over
het feit dat een grote groep mensen die afhankelijk is van pijnstillers en andere
medicijnen daar geen toegang toe heeft. Ik wil graag van de Minister weten hoe hij
mensen daartoe wel toegang wil geven. Het baart ons vooral zorgen dat mensen soms
kiezen voor alternatieve, zwaardere pijnstillers, met alle risico's van dien. Graag
een reactie op dit punt.
Dan de bewezen niet-effectieve zorg. Dit is zonet al uitgebreid aan de orde geweest,
want de PVV-collega en andere collega's hebben daar vragen over gesteld. Ik denk dat
we daarin dus echt een stap moeten gaan zetten. Ik heb het dan over de zorg waarvan
bewezen is dat die niet effectief is, en die wel vergoed wordt. Is de Minister bereid
het Zorginstituut dit opnieuw, of definitief, te laten inventariseren? We kijken terug
naar 2016, maar wat is de stand van zaken op dit moment? Is de Minister bereid om
het Zorginstituut een formeel standpunt te laten innemen over die bewezen niet-effectieve
zorg?
Tot slot sluit ik mij aan bij de vragen van het CDA over wat ik het «polisoerwoud»
zou willen noemen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. We zijn daarmee aan het einde gekomen van de eerste termijn van de zijde
van de Kamer. Ik kijk naar de klok en zou willen schorsen voor een minuut of twaalf.
Laat ik het afronden en de vergadering schorsen tot 10.40 uur.
De vergadering wordt van 10.24 uur tot 10.42 uur geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is het algemeen overleg over pakketbeheer. De eerste termijn van de zijde
van de Kamer hebben we gehad. Dat betekent dat ik graag de Minister voor Medische
Zorg het woord wil geven voor de beantwoording van de in eerste termijn gestelde vragen.
Met de leden zou ik willen afspreken om twee interrupties in tweeën te plegen.
Ik geef graag het woord aan de Minister en verzoek hem aan te geven hoe de beantwoording
wordt vormgegeven. Is dat in blokjes of per fractie? Gaat uw gang.
Minister Van Rijn:
Dank u, voorzitter. Ik dank de leden voor hun inbreng. Het is natuurlijk een beetje
merkwaardig om hier te zitten en het pakket te verdedigen. Elke keer als het woord
«coalitie» valt, dan denk ik: nou, waar zal ik me bij aansluiten? Voor dit debat beschouw
ik de hele Kamer maar even als mijn coalitie. Dat lijkt me het meest verstandig.
Ik zou de beantwoording van de inbreng als volgt willen doen. Ik maak eerst kort wat
algemene opmerkingen over het pakket en het pakketbeheer; daar zijn een aantal vragen
over gesteld. Dan volgt iets over covid en gepast gebruik. Daarna kom ik op de gevolgen
van covid voor de premie en wat dies meer zij; ook daar is een aantal vragen over
gesteld. Dan volgt een korte toelichting op de keuzes die we hebben gemaakt en dan
volgen de vragen van de Kamer. In deze blokjes zou ik mijn beantwoording willen doen.
Dan rest mij bij de inleidende opmerkingen nog om ook van mijn kant de heer Raemakers
welkom te heten. We hebben nog niet kunnen samenwerken, maar het is goed dat dat nog
even kan. Welkom terug, zou ik zeggen.
Voorzitter. Ik denk dat het basispakket in tijden van corona een heel relevant issue
is. Het beheerst volgens mij dan ook dit debat, omdat we met een aantal onzekerheden
zitten over wat überhaupt de gevolgen van corona zullen zijn voor de kosten van de
zorg. Daar kom ik nog even op terug. Tegelijkertijd wil je ook in deze tijden de kernwaarden
van het pakket overeind houden. We zijn er zo trots op dat er in Nederland een goede
toegang is tot zorg waar iedereen recht op heeft, ongeacht of hij oud of jong, ziek
of gezond, rijk of arm is. Een groot voordeel van de wijze waarop we in dit land ons
pakket behandelen, is dat we voortdurend toetsen wat er inkomt en wat er uitgaat.
Over dat laatste komen we nog te spreken. Een ander groot voordeel is dat we dat laten
voorzien van ...
De voorzitter:
Mevrouw Van den Berg heeft een vraag.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Kan de Minister iets dichter bij de microfoon spreken?
De voorzitter:
Ik zat ook al te luisteren, maar de microfoon valt niet te verschuiven. Ik kijk naar
de bode met de vraag of het geluid iets harder kan worden gezet. De Minister schuift
iets op. Kijk eens aan, zo is het opgelost.
Minister Van Rijn:
Zo zie je dat er door een beetje opschuiven veel kan worden bereikt, voorzitter.
(Hilariteit)
Minister Van Rijn:
Naar rechts. En naar links voor de kijkers; dat is ook wel weer zo.
De heer Van Gerven (SP):
Ik zou willen voorstellen «naar de goede kant».
(Hilariteit)
De voorzitter:
Dat was de heer Van Gerven. Ik vraag de Minister zijn beantwoording te vervolgen.
Dank u wel.
Minister Van Rijn:
Er is ook een aantal opmerkingen gemaakt over de wijze waarop we beoordelen wat er
inkomt en wat er uitgaat, en de rol van het Zorginstituut daarin. Ik denk dat het
goed is om daar iets over te zeggen. Ik denk en hoop dat we met elkaar van mening
zijn dat we die rol wel moeten koesteren, want wat er in of uit het pakket gaat, willen
we juist niet de slotsom van veel politieke debatten laten zijn. We kiezen daarom
als basis een objectief advies gebaseerd op medische overwegingen, op grond waarvan
we vervolgens als politiek keuzes moeten maken. Het Zorginstituut beslist niet, maar
het adviseert. Die adviezen zijn gebaseerd op inzichten uit wetenschappelijk onderzoek
en vanuit de beroepsgroep. Het Zorginstituut vraagt eigenlijk steeds: «Wat zijn de
inzichten die in de beroepsgroep leven? Als jullie eruit zijn, dan kunnen we die vertalen
naar wetgeving die voor het pakket is gemaakt.» Als er geen overeenstemming is, dan
neemt het Zorginstituut een wat meer leidende rol.
Nu zijn er wel steeds debatten. Misschien is dat een bruggetje naar het onderwerp
zinnige zorg dat straks aan de orde komt. Kijk, het is een beetje van tweeën één.
Op een gegeven moment gaan we vaststellen wat zinnige zorg is. Als we dat met elkaar
vinden, dan moeten we elkaar ook een beetje steunen en eraan vasthouden dat we de
andere zorg daadwerkelijk uit het pakket willen halen. De ervaring is natuurlijk dat
als er zo'n discussie is over de vraag of iets uit het pakket zou kunnen, er allerlei
krachten loskomen die zeggen dat dat eigenlijk niet, of juist wel, of sneller, zou
moeten gebeuren. We moeten elkaar dus wel een beetje vasthouden als we deze discussie
gaan voeren. Daarin kan het Zorginstituut een belangrijke rol spelen.
Ik denk wel dat de methoden, technieken en beoordelingscriteria nog verder verbeterd
kunnen worden. De heer Veldman heeft daar iets over gezegd. We kunnen kijken hoe we
dit nog wat transparanter kunnen maken, zodat iedereen weet: dit is de beoordeling
van het Zorginstituut en via deze methode vindt dat plaats. Zo komt er meer transparantie
over de wijze waarop dat gebeurt. Ik denk dat dit de discussie gaat helpen, in de
zin dat straks helder is langs welke lijnen je tot de beoordeling van zinnige en gepaste
zorg komt. Ik zal daar met het Zorginstituut over spreken.
Ik wijs er ook op dat het Zorginstituut in de Nederlandse context eigenlijk een gezag
heeft dat is ontleend aan de inzichten vanuit de sectoren. In andere landen is dat
anders. Het NICE in Engeland, het National Institute for Health and Care Excellence,
is bijvoorbeeld een instituut dat alles beoordeelt en dan zegt: ik heb alles bekeken
en zo gaan we het doen. Beide benaderingen hebben voor- en nadelen. Het voordeel van
de Nederlandse benadering is dat er veel draagvlak wordt gezocht in de sectoren, bij
de beroepsgroepen en in wetenschappelijke inzichten, met het mogelijk nadeel dat er
veel discussie over is. Daardoor duurt het soms wat langer dan als je zou zeggen:
ik heb ernaar gekeken en zo doen we het.
Tot nu toe zijn we toch wel heel tevreden over de Nederlandse benadering, dus ik zou
u het volgende willen meegeven voor een discussie over zinnige zorg. Als we het hierover
eens zijn, moeten we elkaar politiek een beetje vasthouden. En vervolgens moeten we
het Zorginstituut een beetje steunen in de keuzes die uiteindelijk worden gemaakt,
anders kan zo'n instituut niet functioneren.
Voorzitter. Dit waren mijn opmerkingen over pakketbeheer. Ik kom straks op de vraag
of dat actiever zou kunnen.
Dan kom ik even kort op covid. Ik denk dat we te maken hebben met twee ...
De voorzitter:
De heer Van Gerven geeft aan een vraag te hebben. De beantwoording van de vragen komt
straks, na deze blokjes. Wilt u toch nu al gebruikmaken van een interruptie? Dat is
het geval. De heer Van Gerven.
De heer Van Gerven (SP):
De Minister werpt een belangrijke discussie over het Zorginstituut op. Nu heeft de
SP zojuist een voorstel gedaan en ik neem aan dat de Minister daar nog op terugkomt.
Hoe duidt de Minister het feit dat het Zorginstituut politiek gekleurd is? Dat is
namelijk zo doordat het, naast de beoordeling zinnige of niet-zinnige zorg, ook moet
beoordelen of iets voor eigen rekening kan komen van de mensen die dergelijke zorg
nodig hebben. Nu heeft een aantal mensen die in de Adviescommissie Pakket zitten zich
duidelijk uitgesproken en politiek geprofileerd. Zij vinden dat het pakket kleiner
moet worden en dat er bijvoorbeeld meer zorg voor eigen rekening moet komen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
De heer Van Gerven (SP):
Hoe beoordeelt de Minister dit gegeven, als we bespreken dat we eigenlijk een onafhankelijk
en niet-politiek geladen instituut zouden moeten hebben?
Minister Van Rijn:
In mijn ogen hebben we in het Zorginstituut juist een politiek niet-beladen en politiek
onafhankelijk instituut. Op grond van de wetten en regels die politiek zijn vastgesteld,
stellen zij een beoordelingskader op dat zich tot de betreffende wetgeving verhoudt.
Kosteneffectiviteit en effectiviteit zijn de criteria waarnaar het instituut moet
kijken. Een onderdeel daarvan, vooral van de kosteneffectiviteit, kan de vraag zijn
wie wat betaalt. Er zijn criteria die in de wet staan, die beoordeeld moeten worden
en die tot een advies leiden. Dat is vaak een advies over complexe en medisch-inhoudelijke
vragen, dat vanuit die expertise helderheid moet geven aan verzekeraars en verzekerden.
Mijn stelling zou dus zijn: ze zijn juist niet politiek, maar gelet op de wet- en
regelgeving die zij móéten hanteren voor de beoordeling en die wij met zijn allen
hebben opgesteld, moeten zij kijken naar kosteneffectiviteit en effectiviteit. Bij
de kosteneffectiviteit kunnen ook oordelen horen over de vragen: «Wat hoort in het
verzekerde pakket?» en «Waarvan kun je veronderstellen dat het meer voor eigen verantwoordelijkheid
kan komen?» Dat hoort bij die discussie.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Van Gerven.
De heer Van Gerven (SP):
Dat laatste is nu juist een politiek oordeel. De effectiviteit van een behandeling
is aan de wetenschap. Daar is geen discussie over. Laten we de hele pakketmaatregelendiscussie
rond zware paracetamol, mineralen en vitamines als voorbeeld nemen. Over de effectiviteit
is geen discussie, maar het Zorginstituut is van oordeel dat mensen die zelf kunnen
betalen, met alle nadelige consequenties van dien. Dit wordt besloten en voorgesteld
door mensen die bijvoorbeeld in het Zorginstituut zitten en die politiek gezien van
mening zijn dat er meer voor eigen rekening van de mensen moet komen. Zou het goed
zijn om die vragen los te knippen? Dan hebben we het Zorginstituut voor de vraag over
de effectiviteit. De vraag wie wat moet betalen, is echter bij uitstek een politiek
vraagstuk; die vraag haal je dan weg bij het Zorginstituut en leg je terug naar waar
die hoort, namelijk bij het ministerie en de politiek.
Minister Van Rijn:
Het Zorginstituut kijkt naar de kosteneffectiviteit en kan in zijn advies dus ook
opvattingen hebben over wie wat betaalt, maar het is de politiek die dat beslist.
Het Zorginstituut adviseert. Het Zorginstituut besluit niet. Stel dat het Zorginstituut
zegt: «We hebben gekeken naar de kosteneffectiviteit. Gelet op de effectiviteit en
wat mensen zelf zouden kunnen betalen, zou het vanuit de kosteneffectiviteit te overwegen
zijn om een gedeelte zelf te laten betalen». De politiek kan dan alsnog zeggen: «Wij
vinden van niet». Ik denk dat we dat zo moeten houden. Laten we niet de indruk wekken
dat het Zorginstituut besluit over de eigen bijdrage, of over de vraag of iets al
dan niet in het pakket zit. Het instituut brengt een advies uit, gebaseerd op de wetenschap
en op wat de sectoren en de beroepsgroepen daarvan vinden. Dat is een advies waarover
de politiek uiteindelijk moet beslissen. Daarvoor moet de politiek dan ook de verantwoordelijkheid
nemen.
Voorzitter. De effecten van covid. Ik denk dat er twee soorten effecten zijn. In de
eerste plaats is er de vraag wat er allemaal qua kosten op ons afkomt en wat de gevolgen
voor de premie zijn. Ik kom daar straks op terug.
Ten tweede is er een relatie met de discussie over zinnige en gepaste zorg. Dat verloopt
eigenlijk via een omweg. Er is namelijk een inhaalvraag ontstaan, doordat een aantal
zorgvragen niet meteen beantwoord konden worden. Dat roept vragen op. Welke prioriteit
geven we daar nu aan? Hoe halen we dit in? Het roept ook de vraag op: moet je alles
wel inhalen? Want nu er naar veel zorg niet meer werd gevraagd, werpt dat de vraag
op wat dit nu eigenlijk betekent. Wat vertelt dit ons over zinnige en gepaste zorg?
Welke keuzes maken mensen en beroepsgroepen daarin? Ik denk dat dit heel essentieel
is. Want hoe beter we reageren op wat gepast gebruik is, hoe sneller we kunnen zeggen
welke zorg echt ingehaald moet worden en in welk tempo we dat allemaal zouden willen.
Dan kan daar namelijk meer ruimte voor zijn. Juist nu is die discussie over gepast
gebruik en zinnige zorg dus essentieel. Mevrouw Ploumen heeft daarop gewezen, en ook
de heer Jansen en de heer Veldman en anderen. Eigenlijk heeft iedereen gevraagd hoe
we de agenda van gepast gebruik wat meer scherpte kunnen geven.
Nu lopen er natuurlijk een aantal zaken. In het Programma Zorgevaluatie en Gepast
Gebruik hebben alle hoofdlijnenakkoordpartijen gezegd dat zij dit verder willen uitwerken.
Er loopt een programma waarin we ondersteuning bieden aan medisch specialisten. Ik
denk dat dit het algemene beeld is: we hebben in het verleden gezegd dat dit een belangrijk
onderwerp is, we hebben zelfs lijstjes gemaakt, we vragen ons af hoe het komt dat
dit zo langzaam gaat, en eigenlijk is er een impuls nodig.
Onlangs heb ik om de tafel gezeten met de Zorgautoriteit, het Zorginstituut, en Sjoerd
Repping vanuit zijn leidende rol bij het Programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik.
Wij hebben besproken hoe we nu dit momentum kunnen benutten om hier wat meer vaart
aan te geven. De huidige programma's zijn uitstekend. We discussiëren daarin namelijk
in den brede over de vraag wat gepaste en zinnige zorg is. Die programma's laten we
doorlopen, maar laten we nu ook eens expliciet aandacht geven aan de vraag welke randvoorwaarden
vervuld moeten zijn om dit te kunnen versnellen.
Er is een lijst. Als die lijst heel helder is voor alle partijen, dan moeten we daar
duidelijker over zijn. Dan moeten we een afspraak maken over hoe we programmatisch
die lijst gaan afwerken, en hoe de actieve uitstroom dan verder georganiseerd moet
worden. Daar zitten echter ook bekostigingsvragen aan vast. Misschien zijn er perverse
prikkels waardoor je wel zou willen dat iets uitstroomt, maar vindt dat nog niet plaats.
Misschien zijn er te weinig prikkels om iets juist de andere kant op te brengen, of
heeft het nog te weinig bekendheid. Misschien moeten we die lijst duidelijker communiceren,
of moeten we een programma zetten op het successievelijk afwerken van die lijst in
de komende maanden of jaren.
Ik heb van hen gevraagd om gezamenlijk de lijst met randvoorwaarden te maken, zodat
we aan de hand daarvan een nieuwe impuls aan de discussie over gepaste zorg kunnen
geven. Ik kan niet helemaal beoordelen hoe snel die lijst er zou kunnen zijn. Dat
is een. Twee. Ik heb de Zorgautoriteit daarnaast opdracht gegeven om te bekijken hoe
datgene wat we nu geleerd hebben in de toepassing van e-health, beeldbellen en een
andere organisatie van polibezoeken, structureel gemaakt kan worden, en om te bekijken
welke bekostigingsprikkels daarvoor kunnen worden ontwikkeld.
Via de voorzitter zeg ik u dus graag toe dat ik deze discussie een verdere impuls
zou willen geven. Natuurlijk zal vooral mijn opvolgster dit moeten doen. Om de weg
voor haar een beetje voor te bereiden, heb ik deze drie programma's gevraagd om de
randvoorwaarden die zij voor zich zouden kunnen zien, op te schrijven, zodat we ook
in politieke zin kunnen kijken hoe we dit verder kunnen versnellen.
De voorzitter:
Er is een vraag van mevrouw Ploumen. Daarvoor geldt hetzelfde als zonet: de individuele
vragen over dit onderwerp worden straks nog behandeld. Maar gaat uw gang.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Dank aan de Minister voor zijn antwoorden en zijn bereidheid om de zaak te versnellen.
Ik zou het belangrijk vinden als wij met elkaar kunnen afspreken wanneer in ieder
geval een eerste groep niet-effectieve behandelingen van die lijst niet meer in het
basispakket terecht zou komen, bijvoorbeeld bij het pakket vanaf 1 januari 2021. Is
dat het tijdpad dat ook de Minister in gedachten heeft?
Minister Van Rijn:
Dat denk ik niet. Als je dat zou willen, dan zou je eigenlijk nu al zonneklaar moeten
hebben wat de lijst is en wat de redenen zouden zijn om iets te schrappen. We moeten
namelijk ook zorgen dat de polissen gemaakt kunnen worden, dus dan zou het nu al moeten
vaststaan. Dat zal dus niet lukken. In het spoor van de contractering voor 2021 wil
ik wel ... Al zouden we maar aan verzekeraars kunnen meegeven: luister eens, dit is
de lijst waaraan we werken en waarin we nog verdere stappen moeten zetten, maar dit
kun je in je contractering bijvoorbeeld al gebruiken. Dat zou mooi zijn, want dan
zou je dat al van invloed kunnen laten zijn op het contracteerbeleid voor het komende
jaar. Ik zeg dit voorzichtig. Het zou mijn streven zijn om direct na de zomer de randvoorwaarden
in beeld te krijgen en die lijst nog eens een keertje te actualiseren. Ik denk dat
we dan een pakket zouden hebben waarin we én die lijst nog een keer scherp voor ogen
hebben, én de randvoorwaarden die vervuld zouden moeten zijn om daarmee een slag verder
te komen. Ik zal mijn opvolgster dus aanraden om dit na de zomer met u te bespreken.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Ploumen, heeft u een afrondende vraag? Nee. Dan zag ik eerst mevrouw
Van den Berg. Daarna kom ik bij de heer Jansen. Mevrouw Van den Berg.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Mijn dank voor de vragen van mevrouw Ploumen. Ik wil daar graag even op doorgaan.
We hebben een lijst van meer dan 1.300 behandelingen. Twee voorbeelden staan in ieder
geval bij mij op het netvlies, want daar heb ik vorig jaar al over gesproken. Dat
zijn buisjes in de oren bij kinderen, en een kijkoperatie bij een knie terwijl die
niet «op slot zit», zoals dat wordt genoemd. Dat zijn voorbeelden die al langer bekend
zijn. Is het dan misschien goed om de hele lijst van 1.300 niet in één keer te doen?
Ik zou het teleurstellend vinden als wij dit jaar helemaal geen stappen kunnen maken
om per 1 januari 2021 toch een paar dingen die bewezen niet-effectief zijn uit het
pakket te krijgen.
Minister Van Rijn:
Dat was voor mij de reden om te vragen of we kunnen bevorderen dat bijvoorbeeld in
het contracteerbeleid al rekening wordt gehouden met de inzichten die de lijst biedt.
Ik denk dat we dit dan wat scherper moeten maken, waarbij we moeten constateren dat
het in sommige gevallen nou ook weer niet zwart-wit is. Er staat gepaste zorg bij
waarvan je kunt zeggen: in de meeste gevallen hoef je geen buisjes in de oren toe
te passen, maar er zijn ook gevallen waarbij het juist wel moet. Je kunt dus niet
zomaar zeggen dat we zoiets uit het pakket halen, om dan in die paar gevallen waarin
het wel nodig is weer problemen te krijgen. Ik overdrijf nu misschien een beetje,
maar dit vereist soms een «chirurgische» aanpak, om het zo maar te zeggen. Als we
dat nou helderder maken en die lijstdiscussie wat scherper maken, inclusief de randvoorwaarden,
dan zou dit wel alvast in het contracteerbeleid kunnen worden meegenomen, zodat je
daarmee al bezig bent om de lijst verder op te schonen. Dat is de strategie die ik
zou willen kiezen.
De voorzitter:
Dank u wel. Afrondend, mevrouw Van den Berg.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Het lijkt me toch best moeilijk worden. Ik neem even de kijkoperaties bij knieën.
Ik begrijp dat er in 20.000 gevallen per jaar een knie op slot zit waarbij een kijkoperatie
nuttig zou zijn, terwijl er 60.000 operaties worden vergoed. Kan het niet omgedraaid
worden? We hebben dan een lijst van bewezen niet-effectieve zorg, en als een arts
daar toch gebruik van wil maken, dan zou hij dat apart moeten aanvragen bij de zorgverzekeraar.
Ik kan me heel goed voorstellen dat de Minister zegt dat een behandeling in een bepaalde
uitzondering nou net wel adequaat kan zijn.
Minister Van Rijn:
Het zou een methode kunnen zijn om in het contracteerbeleid van de zorgverzekeraar
met de zorginstelling af te spreken: we hebben die lijst, we vinden eigenlijk dat
we nu stappen moeten zetten om dit verder terug te dringen, en dan spreken we dus
ook af welke procedure gevolgd moet worden als je deze behandeling toch wilt toepassen.
Dat zou een variant kunnen zijn. Ik ben een genuanceerd mens, dus ik kijk altijd ook
even naar de andere kant. We hebben natuurlijk ook veel discussie gehad over het vermijden
van al te veel administratieve procedures en dat je je niet bij elke behandeling zou
moeten aanvragen of die wel mag. Ik denk dat het goed zou zijn om in de contractering
een afspraak te maken die wat meer generiek is, maar die dit soort elementen zeker
kan bevatten. Eens.
De voorzitter:
Dank u wel. Een vraag van de heer Jansen.
De heer Jansen (PVV):
Ik ben op zich blij met het antwoord van de Minister. Alleen, als je al een lijst
hebt met 1.366 behandelingen en van 10% tot 15% daarvan is wetenschappelijk bewezen
dat ze niet zoveel toevoegen, dan lijkt het mij toch mogelijk om daarin een soort
laaghangend fruit aan te merken, zeker als er na de zomer een lijst komt. Ik doel
op behandelingen die er wel degelijk per 1 januari van het komend jaar uit kunnen,
want dan heb je in ieder geval de kortetermijnwinst gepakt. Is dat een optie? Als
je pas in het najaar tot de conclusie komt dat die lijst er is en dat er een aantal
van dit soort behandelingen zijn, dan ben je alweer een halfjaar of misschien een
jaar verder voordat je die winst kan binnenhalen.
Minister Van Rijn:
Dat veronderstelt dat die lijst al zodanig scherp is dat eigenlijk iedereen, elke
dokter in het veld, zegt: inderdaad, ik onderschrijf dit en zo gaan we het doen. Ik
ben ervan overtuigd dat als wij met elkaar afspreken dat we die lijst pakken en daarvan
de eerste tien aan laaghangend fruit morgen uit het pakket schrappen, u evenveel brieven
krijgt van patiënten en artsen die aangeven dat we dit niet zo ongenuanceerd moeten
doen, omdat het in hun geval nodig is om een afweging te kunnen maken. Ik ben er dus
voor om die lijst verder aan te scherpen, om veel scherper te kijken naar de randvoorwaarden,
én alvast te kijken wat in de contractering al kan worden meegenomen. Zo verliezen
we geen tijd die nodig is om in ieder geval aan de hand van de randvoorwaarden en
de lijst met elkaar de principiële discussie te kunnen voeren over de vraag waar we
in het pakket gaan doorpakken. Ik wil daar dus niet op wachten, want mijn stelling
was dat we dit alvast een beetje kunnen meenemen in het contracteerbeleid voor 2021.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Jansen.
De heer Jansen (PVV):
Zorgvuldigheid is absoluut belangrijk. Je moet geen overhaaste besluiten nemen, maar
binnen die lijst zijn er wel degelijk een aantal behandelingen waarover een hele brede
consensus is dat die niets meer toevoegen. Je kunt daarin wel degelijk een aantal
slagen maken. Er zal dan inderdaad een enkeling zijn die daar misschien anders over
denkt. Maar als er zo'n brede consensus is dat meer dan 90% zegt dat een behandeling
hieronder zou kunnen vallen, dan moet je daar als politiek toch sneller een besluit
over kunnen nemen?
Minister Van Rijn:
Wie weet. Stel dat na de zomer helder zou zijn dat er een grote politieke overeenstemming
is: «Dit zijn behandelingen die we niet meer willen. Ze zitten weliswaar nog in het
pakket waarover we discussie gaan voeren, maar we willen ze eigenlijk niet meer».
Dat kan dan een enorme steun in de rug zijn voor de verzekeraars in hun onderhandelingen
met zorgaanbieders. Zij kunnen dan gewoon zeggen: luister eens, dit gaan we niet meer
doen. Ik help u er echter aan herinneren dat in het verleden pogingen hiertoe zijn
gedaan, bijvoorbeeld rondom de vraag wat effectieve behandelingen van borstkanker
zijn en wat niet. Dat heeft toen heel lang heel veel discussie opgeleverd. Dit staat
of valt dus met duidelijkheid over de lijst en de randvoorwaarden, maar ook met grote
politieke consensus over de vraag hoe we dit met elkaar gaan doen. Mijn uitdaging
zou zijn dat u dit doet aan de hand van de lijst die we net hebben besproken.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik vraag de Minister zijn beantwoording te vervolgen.
Minister Van Rijn:
Voorzitter. Ik kom bij de pakketdiscussie in deze tijden, de vraag waarom we deze
keuzes maken en wat de effecten op de premie zijn. Als je terugkijkt naar de afgelopen
jaren, dan zijn de zorguitgaven eigenlijk van jaar tot jaar gestegen. Dat zal ook
in 2021 het geval zijn, simpelweg door de autonome ontwikkeling in de zorg. Meer mensen
krijgen zorg. De prijzen in de zorg stijgen. De lonen van het zorgpersoneel stijgen.
Er zijn cao's afgesloten en de discussie loopt overigens nog verder. Dat betekent
dat de zorgpremie volgend jaar zal stijgen door de autonome ontwikkeling. In de afgelopen
vier jaren is dat zo'n € 50 tot € 60 geweest. Ook zonder enige coronacrisis of wat
dies meer zij, heb je te maken met dit soort ontwikkelingen. Die zijn overigens nog
onzeker, dus we zullen die nog moeten bekijken.
Door de coronacrisis is dit nog eens extra lastig, omdat we eigenlijk nog onvoldoende
zicht hebben op wat dit nu betekent voor de zorguitgaven, en daarmee voor de premie
van volgend jaar. U heeft volgens mij gisteren de suppletoire begroting gezien of
gekregen. Daaruit blijkt dat we tot nu toe 1,2 miljard hebben uitgegeven aan beademingsapparatuur,
testen en allerlei andere zaken. We hebben gezegd dat we die kosten uit de algemene
middelen gaan betalen. Dit zijn allemaal middelen die normaal gesproken ten laste
van de zorgverzekering zouden komen, maar deze kosten gaan we dus niet terugzien in
de premie.
De discussie is daarmee niet klaar. We hebben net al gezien dat er door de zorguitval
aan de ene kant minder zorg wordt geleverd. De zorgverzekeraars hebben daarvoor een
continuïteitsbijdrage afgesproken, zodat ziekenhuizen niet in de problemen komen.
Aan de andere kant gaan zorginstellingen meer uitgaven doen, bijvoorbeeld voor ic-kosten.
Ook daar loopt de discussie hoe dit verder gaat uitpakken. Samen met de zorgverzekeraars
en de zorgaanbieders werken we eraan om hier beter zicht op te krijgen en afspraken
over te maken. Ik merk maar even op dat deze partijen, zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars,
ook gewoon buffers en reserves hebben die een rol kunnen spelen in dit debat. Ik ben
van mening, en ik ga er dan ook van uit, dat we dit debat móéten voeren, zodat we
het maximale doen om ervoor te zorgen dat de premie maximaal wordt gedempt.
Nogmaals, de inzichten in die kosten zijn nog niet uitgekristalliseerd, maar we zijn
er wel met elkaar mee bezig. Ik geloof dat u in mijn woorden kon horen wat daarbij
mijn inzet is.
De voorzitter:
Dank u wel. Volgens mij zag ik eerst de heer Renkema. Gaat uw gang.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik heb een korte vraag. De Minister verwijst naar de buffers van zorginstellingen.
Betekent dit dat proactief, vanuit VWS en door de Minister, het gesprek met zorginstellingen
wordt gevoerd om aan te geven dat de route om die buffers aan te spreken eerder voor
de hand ligt dan het verhogen van de premies?
Minister Van Rijn:
Je hebt buffers voor moeilijke tijden. Ik kijk even naar de zorgverzekeraars, maar
het geldt ook voor de zorgaanbieders. Volgens mij zitten we in de situatie dat we
een moeilijke tijd hebben. Tegelijkertijd mogen we daar niet te makkelijk over spreken,
want je wilt niet alleen een buffer hebben voor een moeilijke tijd, maar je wilt ze
hebben voor moeilijke tijden; «tijden» in meervoud. Je kunt dus niet zomaar zeggen
dat je die nu even gaat gebruiken en dat het dan klaar is. Die discussie moeten we
echter wel voeren en we moeten die actief voeren. Dat betekent dat we nu aan de ene
kant bezig zijn om te kijken welke kosten allemaal gemaakt gaan worden en hoe we daarover
goede afspraken maken. Ik wijs erop dat de verzekeraars in een vrij vroeg stadium
hebben gezegd: luister eens, wij zien onze verantwoordelijkheid hierin, dus we maken
afspraken over een continuïteitsbijdrage en over hoe we verder omgaan met de kosten.
Dat is heel goed. We zullen met elkaar moeten bekijken wat de effecten daarvan betekenen,
en welke rol de buffers daarin zouden kunnen spelen. Die discussie zijn we inderdaad
actief aan het voeren.
De voorzitter:
Dank u wel. Een vraag van mevrouw Ploumen.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Dank aan de Minister voor de beantwoording. Ik probeer zijn woorden goed te duiden,
dus ik ga het nog even op een andere manier navragen. Veel mensen zijn opgeschrikt
door berichten dat de premie voor de zorgverzekering 2021 met honderden euro's omhoog
zou gaan. Ik heb het er even bij gezocht. Het staat onder andere in een onderzoek
van gezondheidseconomen Wim Groot en Henriëtte Maassen van den Brink. Zij hebben daar
een opiniestuk over geschreven. Als ik de Minister beluister, mag ik dan concluderen
dat die berekening wellicht op papier klopt, maar dat het in de praktijk niet zo zal
uitpakken? Ik denk dat het voor heel veel mensen heel geruststellend is om te weten
dat ze straks niet honderden euro's meer voor de zorgpremie moeten gaan betalen.
Minister Van Rijn:
De uitspraak dat het op papier zou kloppen, gaat me iets te ver. Stel even dat het
zo zou zijn. Als je alle kosten bij elkaar optelt en als die allemaal uit de premie
gehaald zouden moeten worden, dan zit je in dit soort analyses. Maar die analyses
zijn wij nu niet aan het maken. We kijken nu naar wat de kosten zijn. Nogmaals, voor
een deel van die kosten hebben we al besloten dat die voor rekening van de algemene
middelen zullen komen, en we zijn met partijen nog verder in gesprek. Misschien klopt
het op papier. Dat zou ik na moeten kijken. Maar in de praktijk gaat het echt anders.
De voorzitter:
Dank u wel. De Minister vervolgt zijn beantwoording.
Minister Van Rijn:
Voorzitter. Tegen dat licht hebben we gezegd: laten we dus nu in deze onzekerheid
de pakketdiscussie voeren. Daar moeten we zelf niet nog meer onzekerheden en kosten
aan toevoegen. Laten we ons dus beperken tot die zaken waarover we in het verleden
afspraken hebben gemaakt, en tot dat wat «regulier pakketbeheer» is, om het maar zo
te zeggen. In de eerste plaats is dat het verhogen van het maximumaantal behandelingen
fysiotherapie voor patiënten met COPD. Het Zorginstituut heeft geconstateerd dat ook
voor patiënten die weliswaar weinig longaanvallen maar wel een hogere ziektelast hebben,
de huidige aanspraak op fysiotherapie ontoereikend is en zou moeten worden verhoogd.
In de tweede plaats is dat het loslaten van de maximumtermijn van dertien weken, waardoor
medische kosten die verband houden met orgaandonatie buiten het eigen risico zullen
vallen. De heer Raemakers noemde dat al even. Dat heeft te maken met de verschuiving
binnen de verschillende aanspraken van de Wet langdurige zorg naar de Zorgverzekeringswet.
Ik kom daar straks inhoudelijk op terug.
Voorzitter. Het is misschien goed om in dit verband even te spreken over fysiotherapie,
omdat daar meer vragen over zijn gesteld, ook in relatie tot covid. Ik denk dat het
goed is om daaraan even wat aandacht te besteden.
Ik heb het Zorginstituut inmiddels gevraagd om mij te adviseren in hoeverre de huidige
aanspraak op paramedische zorg passend is om patiënten die covid hebben doorgemaakt
te voorzien van de benodigde nazorg. In het geval dat de huidige aanspraak van bepaalde
groepen patiënten niet passend is, zal het Zorginstituut ook adviseren hoe een eventuele
uitbreiding van die aanspraak zou kunnen worden vormgegeven. Ik heb ZonMw gevraagd
om een multidisciplinaire voorlópige kwaliteitsstandaard te maken voor de revalidatie
ná covid. Het Zorginstituut betrekt deze voorlopige kwaliteitsstandaard bij het advies.
Ik merk daarbij op dat het uitgerekend hier zo zal zijn dat de effectiviteit van de
behandeling nog niet kan worden vastgesteld, omdat het om een heel nieuw ziektebeeld
gaat. We zitten eigenlijk meteen in de problematiek. Dat betekent dat ik bij de vormgeving
van die aanspraak meteen aandacht zou moeten geven aan het onderzoek naar de effecten
van die behandeling. Ik verwacht het advies van het Zorginstituut hierover eind juni.
Ik ga er niet op vooruitlopen, maar wil aangeven dat we wel degelijk aandacht hebben
voor de vraag wat er in de aanspraak moet veranderen, gelet op de inzichten rondom
covid die we nu opdoen. Ik wil daarbij «multidisciplinair» onderstrepen, want we moeten
dit multidisciplinair bekijken. We moeten niet alleen kijken naar fysiotherapie. We
moeten ook kijken naar de longaandoeningen en de revalidatiemogelijkheden. We moeten
eigenlijk heel breed kijken. Heel veel beroepsgroepen zijn nu bezig daarover na te
denken. Mijn uitdrukkelijke bedoeling is om, overigens in samenwerking met de Long
Alliantie Nederland, te kijken wat we van de ziekte leren en wat dat betekent voor
de richtlijnen en wat we voorlopig moeten gaan doen.
Voorzitter, ik verwacht het advies van het Zorginstituut eind juni en dan zal ik u
daarover uiteraard informeren.
De voorzitter:
Misschien is het voor de toezeggingen goed om na te vragen of het juni of juli is.
Ik zie dezelfde vraag bij de heer Jansen. Is het «juno» of «julij»?
Minister Van Rijn:
Ik verwacht het advies eind «juno», maar ik moet het afwachten. Ik kan er dus niet
op vooruitlopen. Uiteraard probeer ik het voor 9 juli te doen.
De voorzitter:
Dat is heel fijn. U gaat daarna de Kamer informeren. Kunnen wij dan ongeveer medio
juli een brief tegemoetzien? Dat is voor de toezeggingen.
Minister Van Rijn:
Dat denk ik, voorzitter.
De voorzitter:
Meneer Van Gerven, dit is uw laatste interruptie. U heeft twee vragen? Gaat uw gang.
De heer Van Gerven (SP):
Ervan uitgaande dat dat advies er in juni ligt, is de Minister dan bereid om ervoor
te zorgen dat het per direct kan ingaan? In zijn brief heeft de Minister geschreven
dat we, kijkend naar de politieke agenda, er na de zomer op door kunnen gaan. De fysiotherapeuten
en een aantal anderen hebben al een soort behandelingsrichtlijn voor covidpatiënten
gemaakt. Misschien zullen we jaren nodig hebben om uiteindelijk te kunnen zeggen wat
heel effectief was en wat minder effectief was. Is de Minister bereid om bijvoorbeeld
voordat het reces begint hierover een standpunt te formuleren, zodat wij nog in staat
zijn daarover te discussiëren?
Minister Van Rijn:
Ik ga er heel pragmatisch van uit dat, als het advies aangeeft dat we iets moeten
doen, het dan dus ook moet. Als uit het advies zou komen dat we iets moeten doen met
een behandeling, dan moeten we misschien een tijdelijke voorziening treffen, want
dan moeten we dat advies opvolgen. Maar ik ga nu niet vooruitlopen op het advies.
We moeten het even afwachten. De bereidheid om erover na te denken is er.
Voorzitter. Ik kom toe aan de specifieke vragen die zijn gesteld.
De heer Van Gerven heeft opmerkingen gemaakt over het Nivel-onderzoek naar vitaminen,
paracetamol en dergelijke. Ik ben niet van mening dat dit eigenlijk weer in het pakket
moet, omdat destijds vrij bewust de keuze is gemaakt dat mensen eigenlijk best zelf
vitaminepreparaten en paracetamol zouden kunnen aanschaffen, ook gelet op de geringe
kosten daarvan. Misschien gebeurde dat toen ook in de discussie wat nou gepaste zorg
is en wat voor rekening van wie komt.
Ik ben wel een beetje getriggerd door het onderzoek van het Nivel. Ik neem aan dat
de heer Van Gerven dat zelf ook is, vanuit zijn achtergrond als huisarts. Hoe komt
het nou dat als paracetamol niet meer vergoed wordt, je dan opiaten gaat zitten voorschrijven?
Ik overdrijf een beetje, maar ik vind dit eigenlijk heel gek. Ik wil in ieder geval
in gesprek gaan met de beroepsgroep aan de hand van het Nivel-onderzoek, om te bespreken
wat we hier nu van leren. Hoe kan dit nu eigenlijk? De heer Van Gerven heeft er meer
verstand van dan ik, maar het lijkt mij gek dat als paracetamol niet meer in het pakket
zit, je zo'n zwaar middel met nog veel meer nadelen gaat voorschrijven. Daar wil ik
meer van weten. Ik zou de heer Van Gerven dus het volgende willen toezeggen, met zijn
steun. Ik wil bekijken wat we leren van dit Nivel-onderzoek, wat dit nu heeft betekend
voor het voorschrijfgedrag en wat we daar nou eigenlijk van vinden. In die zin zou
ik het onderzoek dus willen oppakken.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Van Gerven. Dit is zijn laatste vraag.
De heer Van Gerven (SP):
De Minister heeft al eerder publiekelijk zijn verwondering uitgesproken over het feit
dat er ineens zwaardere middelen worden voorgeschreven omdat er zaken uit het pakket
gaan. Dat was voorspeld en het is al eerder gebleken. Ik kom terug op de discussie
die we zonet hadden. Het idee dat mensen dit zelf kunnen betalen, is een politieke
mening die ook verwoord is door het Zorginstituut. In de praktijk blijkt dat mensen
afzien van zorg, omdat het vaak heel veel kleine bedragen zijn die opgeteld uiteindelijk
toch te groot zijn. Doordat mensen afzien van zorg, gebruiken ze uiteindelijk zwaardere
medicijnen, of ze gebruiken geen medicijnen waardoor de volksgezondheid in het geding
is. Zou dan niet de conclusie moeten zijn: de praktijk laat zien dat het niet voor
eigen rekening van de mensen kan, dus laten we het terugbrengen in het pakket, zeker
gezien de beperkte omvang van het beslag op de begroting?
Minister Van Rijn:
Elk beslag is er één en in deze tijd moeten we heel goed opletten wat we op dat terrein
doen. Er waren destijds twee argumenten die een rol speelden bij de vraag of ze al
dan niet in het pakket moesten blijven. Enerzijds was de vraag: wat komt voor de collectieve
rekening en wat komt voor de individuele rekening, gelet op de lage zorgkosten die
daarmee te maken hebben? Ik heb het gisteren nog even opgezocht. De prijs van paracetamol
zit onder de twee euro voor een flink doosje, en dan zit ik nog een beetje aan de
bovenkant van de markt. Anderzijds maakten we ons zorgen over het voorschrijfgedrag
en het voorschrijven van heel veel pijnstillers. Daarvan vroegen we ons in zijn algemeenheid
af of we die hoeveelheid niet een beetje zouden kunnen terugduwen, want ook dat is
misschien gepaste zorg. Ik maak mij er met de heer Van Gerven zorgen over dat we een
pakketbeslissing hebben genomen die aan de ene kant een positief effect heeft: misschien
wordt er beter gekeken als pijnstillers worden voorgeschreven. Maar er is ook het
effect dat zwaardere middelen worden voorgeschreven. Daar wil ik dan wel het mijne
van weten. Zodra ik dat weet, wil ik de Kamer daarover informeren.
De voorzitter:
Dank u wel. Kan u daar een termijn aan koppelen? Ondertussen geef ik de heer Renkema
de gelegenheid een vraag te stellen en daarna mevrouw Sazias. De heer Renkema.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik heb een vraag over ditzelfde punt. Ik vind het een vorm van verkeerde zuinigheid
dat paracetamol en andere middelen eruit zijn gehaald, omdat ze niet zo duur zijn.
Het hangt er maar van af wat jouw inkomen is, en het hangt er maar van af hoeveel
je gebruikt. Uit datzelfde Nivel-onderzoek blijkt namelijk dat een percentage van
de mensen als enige reden aangeeft: doordat ik het niet kan betalen, gebruik ik die
medicijnen niet meer. Het is geen hele grote groep, maar wel een groep die misschien
chronisch ziek is of chronische pijnen heeft. Ik vind het ernstig dat huisartsen of
anderen ervoor kiezen om dan maar zwaardere middelen voor te schrijven, met alle gevolgen
van dien. Waarom wordt dit niet eenvoudigweg weer toegevoegd aan het basispakket?
Zoals de voorzitter al even aangaf: wanneer wordt dat gesprek over zwaardere middelen
gevoerd, met wie wordt dat gesprek gevoerd, en wanneer horen wij iets over de uitkomsten
daarvan?
De voorzitter:
Dank u wel. De Minister.
Minister Van Rijn:
Dat gesprek zal vooral met de huisartsen gevoerd worden, want daar komen mensen als
eerste terecht en dat kunnen we dan ook beter zien. Ik ga mij nu op het terrein van
mijn opvolgster begeven, dus ik ben een beetje terughoudend. Ik kan me voorstellen
dat dit na het zomerreces het geval zou kunnen zijn, misschien ergens in augustus.
Ik kijk even naar mijn ondersteuners of dat kan. Ik heb toestemming, voorzitter.
De voorzitter:
We noteren dat dit na het zomerreces zal zijn. De heer Renkema, is dit voldoende?
Goed. Mevrouw Sazias, gaat uw gang.
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Misschien kunnen we de beantwoording van de vraag over vitamine D naar voren halen,
want die ligt eigenlijk in het verlengde hiervan. Ook bij vitamine D zie je dat er
hogere doseringen worden voorgeschreven die wel vergoed worden. Volgens Vektis betekent
dit dat we daaraan 5 miljoen meer kwijt zijn, dus het is geen besparing. We weten
dat veel ouderen geen supplementen slikken als die niet worden voorgeschreven door
de huisarts. Is het niet veel eenvoudiger om die lage dosering vitamine D dan gewoon
wel te vergoeden? Dat scheelt heel veel vervolgkosten, omdat je allerlei fracturen
kunt voorkomen. Door gebrek aan vitamine D krijg je namelijk broze botten. Het is
een beetje dezelfde discussie als die over paracetamol. Kun je dan niet beter de lagere
doseringen wel in het pakket opnemen? Daar los je veel mee op en het blijkt uiteindelijk
toch een besparing.
Minister Van Rijn:
Dat zou ik dan inderdaad bij hetzelfde gesprek willen betrekken. Ik wil echt beter
weten hoe het nou komt dat dan gekozen wordt voor een zwaardere dosering, waar ook
wel een aantal bezwaren aan vastzitten. Ik kan mij bijna niet voorstellen dat een
voorschrijver zegt: ik zet even mijn medische afwegingen terzijde, omdat ik nu vanwege
de eigen betaling een zwaarder middel of een zwaardere dosering voorschrijf. Zo zou
het toch eigenlijk niet horen te lopen. Als we echt naar de oorzaken willen kijken,
moeten we even een slag dieper gaan. Dan moet u mij de gelegenheid geven om samen
met de huisartsen te kijken wat hier nu achter zit. Ik vind het niet goed dat dit
zo'n invloed heeft op het voorschrijfgedrag, en dat dan als het ware de medische afweging
een beetje ter discussie komt te staan. Ik kan me niet voorstellen dat artsen dit
zouden willen. Ik zal het meenemen in die gesprekken.
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Volgens mij zitten er geen nadelen aan te veel vitamine D, terwijl dat bij vitamine
A wel het geval is. Ik kan niet anders bedenken dan dat de artsen het in dit geval
als een kostenoverweging voor de patiënt zien. Natuurlijk moet het onderzocht worden,
maar ik hoop dat dat niet heel erg lang duurt.
Minister Van Rijn:
Dat hoop ik ook. Ik wil geen uitspraken doen over het al dan niet schadelijk zijn
van te grote doseringen. Dat laat ik graag aan de artsen over en dat zullen we in
het gesprek betrekken.
Voorzitter. De heer Van Gerven vroeg naar de stand van zaken van de glucosemonitoring.
Zoals u weet is op initiatief van de leden Van Kooten-Arissen en Raemakers bij de
begrotingsbehandeling in november 2019 een motie ingediend voor een bredere vergoeding
van Real Time Continue Glucose Monitoring in afwachting van het advies over flash
glucose monitoring. Het Zorginstituut heeft in december bepaald dat flash glucose
monitoring bij vijf indicaties tot het verzekerde pakket behoort. Ik verwacht u nog
voor de zomer te kunnen informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar een uitbreiding
van de aanspraak op CGM. Daarop vooruitlopend werkt de Nederlandse Diabetes Federatie
met alle betrokken partijen aan de actualisering van de landelijke kwaliteitscriteria.
Het antwoord is dus: er is een maatregel genomen en u krijgt voor de zomer informatie
over de vraag of hierin verder nog iets zou moeten gebeuren.
De heer Raemakers (D66):
Het is goed om erop te wijzen dat CGM echt iets anders is dan FGM. CGM heeft een alarmfunctie.
Ook als je slaapt, gaat er bijvoorbeeld een alarm af waardoor je weet dat jouw glucosegehalte
te hoog of te laag is. Potentieel is dat een enorm voordeel. Ik ben heel benieuwd
of het Zorginstituut nu daadwerkelijk is gestart met een formeel onderzoek. Heeft
de Minister vooraf een formele adviesaanvraag gedaan, of krijgen we straks alleen
maar een geüpdatete leidraad? Komt er echt een formeel advies van het Zorginstituut?
Minister Van Rijn:
Ik begrijp dat dat niet zo is, omdat natuurlijk op basis van literatuurstudie al veel
bekend is over de vraag wanneer er wel of niet zo'n continue meting moet plaatsvinden.
Ik heb overigens begrepen dat daar een aantal nadelen aan kleven, en dat het slechts
voor sommige patiëntengroepen goed zou zijn en voor andere niet. Het gaat om een alarm
en daarna moet je zelf actie ondernemen. Het hangt af van de mate van zelfredzaamheid
van de patiënt of dat mogelijk is en dat is niet bij iedereen het geval. Laten we
het stuk afwachten. Dan kunnen we op basis daarvan met elkaar discussiëren.
De voorzitter:
Afrondend, de heer Raemakers.
De heer Raemakers (D66):
Dan wil ik erop wijzen dat de motie destijds de regering verzocht om het Zorginstituut
alsnog te vragen – ze waren dit dus niet al van plan – zo snel als mogelijk een apart
onderzoek te doen naar een mogelijk bredere vergoeding van CGM en de maatschappelijke
kosten en baten daarvan. Ik hoor nu dat dit niet helemaal zo gaat gebeuren. Het is
nu ruim een halfjaar later. Ik vind het zorgelijk, in de zin dat het gewoon goed zou
zijn om dit te doen. Mevrouw Van Kooten-Arissen had ook een andere motie ingediend.
Zij gaf aan dat er al zo veel onderzoeken waren gedaan. Zij verzocht dus om die op
een rijtje te zetten en dan te kijken hoe het voor bepaalde groepen uitpakt. Bijvoorbeeld
vrouwen die zwanger zijn geweest, moeten als het kindje is geboren het apparaat inleveren.
Dat is heel tegenstrijdig. Al dat soort zaken zou je toch eigenlijk grondig onderzocht
willen hebben?
Minister Van Rijn:
Ik zal met het Zorginstituut in gesprek gaan om te kijken of wat ze nu doen, voldoet
aan de vragen die u heeft. Dat kunnen we dan eventueel meenemen als u voor de zomer
wordt geïnformeerd. Dat zal ik doen.
Voorzitter. De hooggebergtebehandeling. Bij mijn weten zijn er geen nieuwe wetenschappelijke
inzichten voorgelegd aan het Zorginstituut die leiden tot een heroverweging van het
standpunt zoals dat vorig jaar is uitgebracht. De stand van zaken van vorig jaar is
nog steeds van kracht. Er zijn geen nieuwe wetenschappelijke inzichten. Elk van de
vier grote zorgverzekeraars heeft deze behandeling in 2020 gecontracteerd. Mij is
nog niet bekend wat de verzekeraars voornemens zijn voor 2021. Zij zijn nu bezig om
hun inkoopbeleid vast te stellen. Dat moet allemaal nog gebeuren. Na de zomer zullen
ze hun inkoopdocumenten publiceren. Dit betekent dat we dan een goed beeld kunnen
hebben of de behandeling wel of niet gecontracteerd wordt. Ik ga er zomaar van uit
dat dat voor sommigen van u aanleiding kan zijn om daar weer over te discussiëren.
De vragen van de heer Van Gerven over fysiotherapie in relatie tot COPD en corona
heb ik voldoende beantwoord, denk ik. Ik kijk even naar hem.
De voorzitter:
Dat is een uitnodiging in de richting van de heer Van Gerven.
Minister Van Rijn:
Ja, voorzitter, dat is natuurlijk stom van mij.
De voorzitter:
De heer Van Gerven.
De heer Van Gerven (SP):
Ik heb het nog niet helemaal scherp. Is het nu zo dat bij COPD de maximering van fysiotherapiebehandeling
eraf is? Of is dat niet zo?
Minister Van Rijn:
Voor een bepaalde categorie is de aanspraak uitgebreid. Voor andere categorieën niet,
omdat voor hen de effectiviteit niet is gebleken. Vervolgens is er discussie gekomen
over de vraag of we dat nou wel goed beoordelen; ik zeg het even in mijn eigen woorden.
Het Zorginstituut gaf aan dat het bereid is om met de beroepsgroep te kijken of de
beoordeling anders moet, maar tot nu toe zijn daarvoor geen andere bewijzen gekomen.
Dat moeten we dan wel even vasthouden. We vragen aan hen om naar de effectiviteit
te kijken. Daar kwam uit dat het voor sommigen wel en voor anderen niet effectief
is. Dat laatste leidde tot discussie, en ze hebben gezegd dat ze best nog eens willen
kijken of ze het verkeerd zien. Ze stellen dus bij wijze van spreken hun eigen criteria
ter discussie. Zoals de stand van zaken nu is, is er geen bewijs dat het verhogen
van het aantal behandelingen voor die groep effectief is. Zodra daarvan nieuw bewijs
beschikbaar is, kan het Zorginstituut dit opnieuw bekijken.
Voorzitter. Over covid en fysiotherapie heb ik het nodige gezegd, denk ik. Mevrouw
Ploumen heeft een aantal vragen gesteld die te maken hebben met het effect van corona
op de premie. Ik denk dat ik dat voldoende beantwoord heb. Datzelfde geldt misschien
ook voor de vraag naar gepast gebruik en zinnige zorg.
Dan is er gevraagd naar de lijst van plastische behandelingen die medisch noodzakelijk
zijn, en of die lijst geactualiseerd kan worden. De lijst kan geactualiseerd worden.
Het is wel zo dat de WHO, de professionals en de patiëntenvertegenwoordigers betrokken
zijn bij de leidraad. In geval van vrouwelijke verminking ontraden zij op dit moment
reconstructieve operaties bij vrouwen zonder somatische klachten. Dit is een lastig
onderwerp. Ik dacht dat mevrouw Ploumen die vraag had gesteld, en ook de heer Raemakers.
Ik denk dat het verstandig is om echt goed te kijken naar de bevindingen van het expertisecentrum.
Het dilemma is het volgende. Als u mij op de man af zou vragen wat ik ervan vind – tja,
op de man af – dan denk ik: het is gewoon verminking, dus moet je maatregelen nemen.
Tegelijkertijd wordt vanuit de medische optiek gezegd: pas nou op bij reconstructieve
operaties bij vrouwen zonder somatische klachten, want zo'n operatie kent nogal wat
nadelen. Mijn lijn zou zijn: laten we kijken waar het expertisecentrum mee komt voordat
we besluiten wat de beste manier van behandelen is en wat we in het pakket opnemen;
met de intentie erbij dat we het echt moeten uitzoeken. We moeten maximale ruimte
kunnen bieden als dat nodig is, maar wel kijken wat we doen als het schadelijke effecten
kan hebben. Ik snap de vraag van de heer Raemakers wel. Hij zei: mooi dat dat gebeurt,
maar dan willen we wel weten of het expertisecentrum een beetje vaart maakt. Dat vind
ik ook. Ik neem op mij om met het expertisecentrum te spreken over wanneer meer duidelijkheid
kan worden gegeven over wat er nog speelt. Dat moeten we afwachten.
De voorzitter:
De heer Raemakers heeft een vraag.
De heer Raemakers (D66):
Ik heb een vraag omtrent de vrouwen die geen medische indicatie hebben maar wel heel
veel psychisch leed hebben van zo'n verminking, want dat is wat het is. Het is goed
als die vrouwen van tevoren erop worden gewezen dat de operatie ook negatieve gevolgen
kan hebben. Er zijn vrouwen die ervoor kiezen om dat risico te nemen, omdat ze die
verminking zó erg vinden. Er is te weinig onderzoek over bekend. Laten we ook die
gevallen heel goed onderzoeken in het expertisecentrum, zodat we voor de toekomst
weten wat je wel of niet moet doen. Kan de Minister het gesprek met de beroepsgroep
aangaan over het feit dat het budget dat wij per amendement beschikbaar hebben gesteld
nadrukkelijk voor die groep is bedoeld?
Minister Van Rijn:
Ik ben het helemaal eens met de vraag van de heer Raemakers. Ik zal die zeker betrekken
bij de discussie met de beroepsgroep.
Dan kom ik op de anticonceptie.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Bij de medische noodzaak had ik specifiek gerefereerd aan de explantatie van borstprothesen.
We hebben het afgelopen jaar veel gesproken over vrouwen die zowel somatische als
psychische klachten hebben. De Radboud Universiteit heeft recentelijk een onderzoek
gepubliceerd dat aantoont dat siliconen uit borstimplantaten wel degelijk menselijke
cellen doodmaken. Het argument was steeds dat de implantaten veilig zijn en dat explantatie
dus niet vergoed hoeft te worden. Ik zet vraagtekens bij dat eerste argument. Er is
nu meer wetenschappelijk bewijs dat siliconen impact kunnen hebben op menselijke cellen.
Zou de Minister willen heroverwegen of de explantatie toch kan worden vergoed? Vrouwen
die dat willen, moeten dat nu veelal zelf betalen.
Minister Van Rijn:
Als er een medische noodzaak is, dus als er sprake is van geconstateerde lekkages
of er moet iets gebeuren, dan is die discussie er niet. Dit gaat over de vraag of
je het ook wilt doen als die medische noodzaak er niet is. Ik kan mij heel goed voorstellen
dat iemand ze eigenlijk kwijt wil omdat er zo veel over die implantaten wordt gepubliceerd.
De vraag is of dit aanleiding moet zijn om het in het verzekerde pakket op te nemen.
Je krijgt dan het onderscheid tussen plastische overwegingen en gezondheidsoverwegingen
en dan gaat het allemaal heel erg door elkaar lopen. We hebben op zich een systeem
waarin we heel nauw in de gaten kunnen houden wat er gebeurt als je zorgen hebt over
je implantaat. Dan ga je naar de dokter, je kunt gescand worden en er wordt gekeken
of het veilig is en of er niets aan de hand is. Je kunt het dan gedurende de tijd
laten monitoren. Dit lijkt mij een veel handigere methode dan dat je een soort pakketbeslissing
voor die zaken maakt, waarmee we misschien een precedent creëren voor het hele zorgpakket.
Ik wil echt vasthouden aan de lijn: als er zorgen zijn, ga naar de dokter. Die kan
beoordelen of er medische redenen zijn om het te doen, op basis van de laatste inzichten,
bijvoorbeeld van het Radboud. In gevallen van twijfel kan er een screening plaatsvinden,
waarbij de patiënt kan worden gerustgesteld als er niets aan de hand is.
In dit verband was er ook een vraag gesteld over de nazorgregeling. Die bevindt zich
in de afrondende fase en zal later dit jaar openbaar kunnen worden. Dat is dus na
het zomerreces. Dan kan daar ook duidelijkheid over worden gegeven.
Dan kom ik op de anticonceptie. Deze discussie wordt vaker in dit debat gevoerd. Ik
weet niet of het mijn plek is om dit nu allemaal te besluiten. Ik herinner aan de
toezegging die mijn ambtsvoorganger over dit onderwerp en andere onderwerpen heeft
gedaan. Die toezegging ging er namelijk over dat er een aantal onderwerpen zijn waarmee
je misschien wat wilt en waarvan iedereen zegt dat het misschien niet in het pakket
hoort, maar waarmee je om andere redenen misschien wel iets wilt.
Het lijkt me een mooie toezegging van mijn ambtsvoorganger om te kijken welke terreinen
niet in het pakket horen, omdat we daar anders grote fouten gaan maken. Er kunnen
echter wel andere redenen zijn om er toch meer naar te kijken. Mijn ambtsvoorganger
heeft een soort agenderende notitie toegezegd. Die heeft door de hele coronadiscussie
wat vertraging opgelopen. Ik kan mij voorstellen dat mijn ambtsopvolgster dit verder
oppakt en na de zomer de notitie met u deelt. Het gaat niet alleen over anticonceptie,
maar over nog veel meer andere dingen waarvan iedereen zegt dat die niet in het pakket
moeten. Misschien zijn er andere overwegingen die een rol zouden moeten spelen, maar
welke, en hoe ga je daarmee om? Er zijn heel veel mogelijkheden: aanvullend verzekeren,
een subsidieregeling, of voor eigen rekening. Het is goed om dat overzicht een keer
te hebben, want deze discussie komt elke keer weer terug. Ik wil de toezegging van
mijn voorganger herhalen en u toezeggen dat ik mijn ambtsopvolger zal aanraden om
u na de zomer te informeren over de brief en het lijstje.
Mevrouw Ploumen had een aantal opmerkingen gemaakt over de kraamzorg.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, heeft de heer Renkema een vraag.
De heer Renkema (GroenLinks):
Ik had op het punt van de anticonceptie een vraag gesteld over het spiraaltje. Uw
voorganger heeft inderdaad gezegd dat hij het breder wil bekijken. Ik heb er begrip
voor dat het door de coronacrisis allemaal wat langer duurt, maar toch vind ik dit
een urgent punt, want wij hebben er vaker aandacht voor gevraagd. Het is momenteel
zo dat het verschil maakt of het spiraaltje wordt geplaatst door een huisarts, een
verloskundige of een gynaecoloog. Het pilgebruik in Nederland neemt af. Het maakt
ook nog verschil of een vrouw jonger of ouder is dan 21 jaar. Dit is eigenlijk niet
goed uit te leggen. De eigen kosten komen al snel op een bedrag van € 200 of € 300,
dat dan in het eigen risico zit. We hebben het nu over het pakket van volgend jaar.
Met alle respect voor zo'n bredere afweging, maar ik zou toch meer willen horen over
of er op het punt van het spiraaltje een besluit kan worden genomen.
Minister Van Rijn:
Dit is typisch weer zo'n punt. Dan gaan we op een onderdeel een besluit nemen, waarbij
je de discussie oproept of het dan niet voor veel meer geldt. Wat zijn de consequenties
daar dan weer van? Verleden keer is er een toezegging gedaan. Ook dit is weer zo'n
punt dat in een bredere context speelt: hoe bevorderen we zorg op de juiste plek?
Maakt het dan uit wie het spiraaltje zet? Dit is op zich een terechte vraag, maar
je moet breder kijken naar de consequenties voor zorg op de juiste plek. De toezegging
is om het in dat kader verder te bekijken. Overigens is de toezegging daarbij dat
we ook kijken naar de werking van het eigen risico. Ik zou het in dit stadium graag
bij die toezegging willen laten.
Voorzitter. Dan kom ik op kraamzorg en de eigen bijdrage bij kwetsbare gezinnen. Dit
is eigenlijk een vergelijkbaar punt. Ga je een discussie over de eigen bijdrage voeren?
Of zit erachter: wat doe je met kwetsbare tienermoeders van wie de financiële middelen
niet toereikend zullen zijn? Verzekerden die moeite hebben met het moeten betalen
van de eigen bijdrage voor kraamzorg, kunnen in veel gevallen – ook in dit soort situaties –
contact opnemen met hun zorgverzekeraar. Zij kunnen een betalingsregeling overeenkomen.
Er zijn ook aanvullende verzekeringen die dekking bieden. Ook is hier vaak een voorziening
voor bij de gemeentelijke collectiviteiten en daaraan gekoppelde verzekeringen.
Ik ben geïnformeerd over een pilot die Zilveren Kruis, met de gemeente Rotterdam,
heeft aangekondigd rondom de eigen bijdrage kraamzorg. Zilveren Kruis wil de mogelijkheid
onderzoeken om de eigen bijdrage te vergoeden als je die niet kunt betalen. We zijn
geïnformeerd over het voornemen van die pilot. We zijn verder niet betrokken, maar
ik wil de informatie daarover graag verzamelen en te zijner tijd aan de Kamer doen
toekomen. De route zou hier moeten zijn: voer niet de nogal principiële discussie
over de betekenis van de eigen bijdrage. Dat wordt lastig. Maar kijk wie er moeite
mee hebben. Zijn er specifieke voorzieningen voor, misschien wel buiten de zorg? Ofwel,
dit kan in overleg met de zorgverzekeraar. Ik wil u toezeggen dat ik met Zilveren
Kruis in overleg ga om te kijken wat de pilot precies oplevert, zodat we een en ander
te zijner tijd via die weg kunnen bespreken.
De voorzitter:
Ik zag eerst mevrouw Sazias en dan mevrouw Ploumen.
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Ik snap wat de Minister zegt, maar ik kan me voorstellen dat mensen uit kwetsbare
gezinnen de weg naar de zorgverzekeraar niet goed weten te vinden. Is dit niet juist
iets wat je bij de verloskundigenpraktijken moet neerleggen, en waarbij je de signaalfunctie
en de toeleiding bij de verloskundige kunt leggen?
Minister Van Rijn:
Ik vind dat een aanspreekbaar argument. Ik zal het er dus bij betrekken. Met name
in het drempelloze contact kunnen de eerste gesprekken plaatsvinden over de vraag
of iemand het zich wel kan veroorloven en welke mogelijkheden er zijn. Ik zal dit
meenemen in de verkenning.
De voorzitter:
Mevrouw Ploumen, uw laatste interruptie.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Dank aan de Minister voor de toezegging over de eigen bijdrage. Ik ben het zeer met
hem eens. Het gaat mij niet zozeer om het principiële debat, maar ik wil zorgen dat
de kraamzorg voor iedereen toegankelijk is. In dat licht hebben wij begrepen dat het
programma Nu Niet Zwanger in een aantal steden stil is komen te liggen door geldgebrek
van die steden, bijvoorbeeld in de Noordoostpolder. Juist dat programma doet wat de
Minister ook zegt, namelijk extra voorzieningen treffen voor een bepaalde groep vrouwen
en meisjes. Zou de Minister zo goed willen zijn om te informeren naar hoe het met
dat programma staat, of zich erover te laten informeren, en wat de gevolgen zijn van
het feit dat gemeenten het programma hebben gestopt? Althans, dat zijn berichten die
ik krijg.
Minister Van Rijn:
Ik zeg graag toe dat ik mij op de hoogte laat stellen van de stand van zaken van dat
programma.
Voorzitter. Dan de screening, bijvoorbeeld bij lekkende borstimplantaten. Dit geldt
overigens ook voor andere bevindingen die niet worden gemeld als ze bij borstkankeronderzoek
worden gezien. Het bevolkingsonderzoek heeft tot doel borstkanker op te sporen. De
situatie was min of meer dat nevenbevindingen, waaronder lekkende borstimplantaten,
op basis van de adviezen van de betrokken zorgprofessionals niet worden teruggekoppeld.
Dit is in enige mate natuurlijk omdat het borstonderzoek daar niet voor bedoeld is.
Je krijgt dan de vraag: klopt dit wel of klopt dit niet? En vervolgens: óf je gaat
te veel doorverwijzen, óf je gaat niet doorgeleiden terwijl dat wel zou moeten. Ik
vind het heel belangrijk dat we daar nader naar kijken.
Het is belangrijk dat vrouwen weten wat ze van het bevolkingsonderzoek kunnen verwachten,
en wat het wel of niet doet. Het is nu omgekeerd. Er wordt nu voorlichting gegeven:
pas op, je hebt borstonderzoek gekregen, maar dat wil niet zeggen dat er ook naar
andere dingen is gekeken. Het moet in de voorlichting duidelijk zijn wat je wel en
niet kunt verwachten. Ik wil samen met het RIVM kijken wat de informatie aan de vrouw
kan zijn, zodat zij zelf kan beslissen of ze toch even naar de dokter wil om het verder
te laten controleren. De voorlichting van wat je wel van zo'n borstkankeronderzoek
kunt verwachten, kan scherper. Dat zullen we doen. Tevens wil ik met het RIVM kijken
of er ook andere signalen kunnen zijn die de vrouw minstens moet weten, zodat zij
naar de huisarts kan om daarover verdere consultatie te krijgen. Dit waren de vragen
van mevrouw Ploumen.
Ik kom bij de vragen van de heer Raemakers, voor zover die niet al aan de orde zijn
gesteld.
Over de glucosemeting hebben we denk ik al gediscussieerd. Datzelfde geldt voor de
zinnige zorg, en eigenlijk ook voor het punt van de alternatieve financiering.
Ik heb u nog even herinnerd aan de toezegging van mijn ambtsvoorganger. Ik kan daar
misschien nog een element aan toevoegen. De vraag «dit hoort eigenlijk niet in het
pakket, maar wat dan wel?» zouden we ook kunnen betrekken bij de discussie die gaat
ontstaan over het brede vraagstuk: hoe werkt het stelsel met de contourennota die
mijn voorganger heeft toegezegd? Het gaat daar namelijk over de vraag op welke wijze
we bepaalde vormen van zorg of gerelateerde diensten in de toekomst willen bekostigen.
Er loopt bijvoorbeeld een discussie over preventie. De vraag van de Kamer die er ook
al ligt, is of preventie nou wel of niet in de Zorgverzekeringswet past. Eigenlijk
is dat niet het geval, want je bent nog niet ziek. Maar tegelijkertijd voelt iedereen
aan dat we daar wel wat mee moeten. Datzelfde geldt voor nog tal van andere onderwerpen.
Volgens mij zijn er twee lijnen. Aan de ene kant: waar hebben we het nou eigenlijk
over? Zie de toezegging van voorganger Bruins. En aan de andere kant: in de contourennota
meenemen wat we moeten doen met kostencategorieën die niet in de zorgverzekering horen.
Ik noemde het voorbeeld van preventie. Die discussie loopt al langer. We zullen het
daarin meenemen.
De voorzitter:
De laatste vraag van de heer Raemakers. Gaat uw gang.
De heer Raemakers (D66):
Allereerst veel dank voor de toezegging door de Minister. Ik heb nog wel een vraag
over anticonceptie en het project Nu Niet Zwanger, dat collega Ploumen net al noemde.
Ik heb afgelopen jaar samen met collega Bergkamp een motie ingediend om te kijken
of anticonceptie voor kwetsbare vrouwen bereikbaar is. Zijn er drempels? Moeten we
het project misschien breder beschikbaar stellen? Et cetera. Allerlei vragen. Kan
de Minister toezeggen dat we als Kamer versneld op de hoogte worden gesteld over de
voortgang van het onderzoek, dat al een tijdje loopt? Ik vraag ook naar aanleiding
van de signalen via de collega wat de voortgang is van het project Nu Niet Zwanger.
Minister Van Rijn:
Ik hoorde: «Het is van Hugo.»
(Hilariteit)
Minister Van Rijn:
Ik zal het met de Minister van VWS bespreken, met een positieve grondhouding.
Voorzitter. We hebben het ook over genitale verminking gehad, dus volgens mij heb
ik de vragen van de heer Raemakers behandeld.
Dan de vragen van de heer Jansen. We hebben het volgens mij gehad over fysiotherapie
na covid in het basispakket.
Voorzitter. De heer Jansen vroeg: van extramuraal naar intramuraal, doe het niet.
Hij zei: perverse prikkel of geneesmiddelen. Ik denk dat we met het overhevelen van
de geneesmiddelen een eenduidige aanspraak realiseren; lage geneesmiddelenuitgaven,
en ook kwaliteitsverhoging en doelmatigheid door de intensievere samenwerking tussen
medisch specialisten en ziekenhuisapotheken. Dit is echt van belang. Dit zijn de doelen
die ik wil halen. Een nevendoel van de overheveling is tevens om de samenwerking veel
dichter bij elkaar te brengen. U bent het daar waarschijnlijk niet mee eens, maar
ik wilde dit nevendoel ook hierbij noemen.
We hebben het gehad over fysiotherapie.
Ik kom op Zolgensma. Het is goed om daar nog een paar vragen over te beantwoorden.
Volgens mij heeft de heer Veldman er een vraag over gesteld. Ik vind het zelf een
van de lastigste discussies die we kunnen voeren. Het gaat immers over patiëntjes
en hun ouders die uiteraard alles doen om ervoor te zorgen dat de geneesmiddelen voor
hun kinderen beschikbaar komen.
Zolgensma is in de pakketsluis geplaatst vanwege de enorm hoge kosten waarmee dit
geneesmiddel gepaard gaat. De heer Veldman zei het ook al. Een injectie kost 1,9 miljoen.
We hebben met elkaar afgesproken om het middel bij dit soort gevallen in de sluis
te plaatsen, zodat we met de fabrikant kunnen onderhandelen over de vraag of het voor
een redelijke en verantwoorde prijs kan. Tegen de fabrikant zeggen we altijd: doe
jezelf en ons een plezier door het middel in ieder geval gedurende de onderhandelingen
beschikbaar te stellen voor patiënten. Overigens willen veel fabrikanten deze afweging
maken.
Ik wil zo snel mogelijk onderzoeken onder welke condities Zolgensma kan worden toegelaten
voor patiënten. Ik heb het Zorginstituut al gevraagd naar de pakketwaardigheid van
Zolgensma. De fabrikant moet daarvoor een dossier indienen bij het Zorginstituut.
De verwachting is dat dat op korte termijn gebeurt, zodat het zo snel mogelijk kan.
Tegelijkertijd ben ik met de fabrikant in overleg of zij bereid zijn om het geneesmiddel
gedurende de sluisperiode ter beschikking te stellen, zodat patiënten niet onnodig
lang hoeven te wachten.
Ik wijs er wel op dat hier een ander vraagstuk speelt, namelijk: wat zijn de risico's
van de behandeling, en voor welke patiënten en patiëntjes is het effectief? Ik begrijp
dat ook hier de vraag speelt waarom het in Nederland niet kan en ergens anders wel.
Dit is puur een zuiver medisch inhoudelijke afweging, waar ik niet in wil treden.
Ik praat met de fabrikant over het zo snel mogelijk indienen van de spullen, zodat
we kunnen kijken of het gaat, en probeer bereidheid te bewerkstelligen dat het daar
waar nodig ter beschikking kan worden gesteld. De medisch inhoudelijke afweging van
toediening of niet toediening en voor wie, is echt voor de medici. Daar wil en kan
ik niet in treden.
Voorzitter. We hebben volgens mij voldoende gesproken over gepast gebruik en de lijst.
De voorzitter:
De heer Jansen, volgens mij op het vorige punt.
De heer Jansen (PVV):
Heel kort, voorzitter. Ik had een vraag gesteld over hoe het zit met ouders die zelf
het geld voor de behandeling bij elkaar sprokkelen. Kunt u daar misschien iets specifieker
op ingaan?
Minister Van Rijn:
Daar speelt precies de medisch inhoudelijke kant. Ook als het geld beschikbaar is,
doet zich vervolgens aan de specialist of de specialisten de medisch inhoudelijke
vraag voor wat de toepassing hiervan is. Is die aangewezen of niet? Ik begrijp dat
dit moet worden afgewogen. Dat zijn gangen waar ik niet in wil treden. Het is dus
niet een kwestie of het geld daarvoor wel of niet gebruikt zou kunnen worden. Het
is meer de vraag of het medisch inhoudelijk verantwoord is.
We hebben het volgens mij voldoende gehad over fysiotherapie.
De heer Jansen had een vraag over innovatieve hoortoestellen. Zoals u weet, heeft
een slechthorende recht op vergoeding van het hoortoestel uit het basispakket. Er
is een kwaliteitsstandaard opgesteld wie, wanneer en voor welk toestel in aanmerking
komt. Innovatieve hoortoestellen zijn niet per definitie uitgesloten van vergoeding.
De functionaliteit moet uiteraard worden bewezen. In bijzondere situaties kan de audicien
een bijzondere zorgvraag bij de zorgverzekeraar neerleggen. Het kan dus, maar het
is wel maatwerk, in overleg tussen de audicien en de zorgverzekeraar.
Voorzitter. Het systeemadvies voor de fysio hebben we volgens mij voldoende besproken.
Mevrouw Sazias had een vraag over mondzorg voor mensen ouder dan 18 jaar. De discussie
die heel erg wordt gevoerd, is: behoort dit tot het pakket, of kun je verwachten dat
de verzorging van het gebit, en wat daarbij hoort, de verantwoordelijkheid van het
individu is? Het is nogal een operatie als je zou vinden dat het in het pakket zou
moeten horen. Dat is echt een enorme belasting van het verzekerde pakket, met alle
nadelen van dien. Het is eigenlijk ook niet te rijmen met de discussie van daarnet,
namelijk: wat behoort tot het pakket in termen van passende zorg en zinnige zorg?
Het moet daarbij ook een beetje beheersbaar blijven. Ik zie geen aanleiding om weer
terug te komen op die discussie.
Dan kom ik op de afbouw van pijnstillers.
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, heeft mevrouw Sazias een laatste vraag. Gaat uw gang.
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Ik ben toch ontzettend benieuwd naar de vervolgkosten van gebitsproblemen, en vooral
bij ouderen, want die zijn bekend. Uw voorganger zei dat daar al onderzoeken naar
zijn. Maar die bestaan dus niet. Je zou er ook aan kunnen denken dat een deel van
de basismondzorg in het pakket zit, bijvoorbeeld mondhygiëne. Wij vragen echt niet
om de hele mondzorg in het basispakket, maar gezien de mogelijke gevolgen en kosten
is dat misschien juist heel kosteneffectief.
Minister Van Rijn:
Die redenering kun je natuurlijk bij bijna alle zorgvragen houden. Dan zou alles in
het basispakket moeten komen, want als je dat niet doet, leidt het tot hogere kosten.
Het Zorginstituut bekijkt ook de kosteneffectiviteit. Het belang van mondhygiëne en
ervoor zorgen dat je je gebit verzorgt, is hoog. De vraag blijft in hoeverre dit een
collectieve verantwoordelijkheid is. Mag je van mensen verwachten dat ze dat, met
de nodige voorlichting en kennis, zelf oppakken? De belasting op de betaalbaarheid
van de zorg gaat anders veel te groot worden. Destijds is voor mondzorg een afweging
gemaakt en die ga ik nu niet ter discussie stellen.
Voorzitter. Dan de vraag naar de zware verslavende pijnstillers en het afbouwen daarvan.
Voor de goede orde: het afbouwen van zware pijnstillers met beschikbare sterktes wordt
vergoed. De begeleiding daarvan zit in het pakket. De vraag is hoe het met de richtlijnen
staat. Er is momenteel geen richtlijn voor het afbouwen van opioïden zoals oxycodon.
Er worden wel een aantal internationale afbouwadviezen gehanteerd. Soms kan het bij
het afbouwen nodig zijn om patiënten een ander middel voor te schrijven, al dan niet
tijdelijk. Ik constateer dat dat in de praktijk voor de overgrote meerderheid van
de patiënten werkt, samen met een goede begeleiding. Met begeleiding voor het afbouwen
kun je binnen het huidige pakket zorgen dat het tot stand komt. Er wordt gewerkt aan
een handreiking voor het afbouwen, op basis van medische literatuur en ervaringen
van verslavingsartsen, anesthesiologen, huisartsen en psychiaters. De taakgroep die
daarmee bezig is, hoopt de handreiking in de tweede helft van 2020 beschikbaar te
kunnen stellen. Ik stel voor dat we die dan ook naar de Kamer sturen, zodat u wordt
geïnformeerd over de gemaakte afspraken over de afbouw van verslavende pijnstillers.
Dat is dus in de tweede helft van 2020.
De voorzitter:
Men vroeg zich al af wat de termijn was, maar dat is dus in de tweede helft van het
jaar, na het reces.
Minister Van Rijn:
Dan de vraag naar de bekendheid van geneeskundige zorg voor specifieke patiëntengroepen.
Hoe kunnen we die versterken bij het verwijzen naar mantelzorg? Ik ben het daarmee
eens. We zetten daar ook op in. Er is de afgelopen maanden met alle betrokken partijen
gewerkt aan de vraag hoe de communicatie zou moeten verlopen. Een en ander is begin
deze week met alle partijen gedeeld, zodat zorgverleners, waaronder huisartsen, hun
achterban kunnen informeren. De informatie zal op de website van de rijksoverheid
beschikbaar worden gesteld voor alle burgers. Voor patiënten die reeds een behandeling
ontvangen en die na de overheveling kunnen continueren, wordt een filmpje gemaakt
dat zorgaanbieders kunnen aanbieden, alsmede folders. Wij houden via het overleg met
al die partijen in de gaten of de communicatie goed loopt. Er wordt dus tegemoetgekomen
aan de vraag die u daarover heeft gesteld.
Voorzitter. Over vitamine D hebben we het volgens mij gehad. Datzelfde geldt voor
de afbouwmedicatie.
Dan de vraag van mevrouw Van den Berg.
De voorzitter:
Ik zie mevrouw Sazias, maar u heeft geen openstaande vragen meer. Ik verwijs anders
naar de tweede termijn. Heeft u een openstaande vraag?
Mevrouw Sazias (50PLUS):
Ik was even benieuwd naar de afbouwmedicatie. De Minister heeft het gehad over de
pijnstillers, maar mijn vraag ging specifiek over de antidepressiva.
Minister Van Rijn:
Dat is waar. Het Instituut Verantwoord Medicijngebruik heeft een aanbeveling gedaan
of daar een stimulerende rol voor moet worden aangenomen. Dat was geloof ik de vraag.
Wat bij dit onderwerp nog speelt, is of er bewijs is welke manier van afbouwen het
beste werkt. Ik vind het zelf ook heel belangrijk dat patiënten veilig en verantwoord
kunnen afbouwen. Met de beschikbare doseringen lukt dat over het algemeen wel. Bij
patiënten waarbij het niet lukt, moet je met de zorgverlener afspraken maken over
door een apotheek gemaakte afwijkende sterktes. Ik merk dat als de patiënt erop wordt
gewezen, het meestal in overleg met de verzekeraars gebeurt, en dan ook wordt vergoed.
Ik aarzel dus een beetje over de rol die het ministerie daarin zou moeten nemen. Er
ligt een advies over hoe zorgverleners daarmee moeten omgaan, waarin heel praktische
richtlijnen staan op welke manier je daaraan tegemoet zou kunnen komen. In de praktijk
lijkt het erop dat verzekeraars het in die gevallen ook vergoeden.
Ik neem aan dat de vraag ook enigszins is bedoeld om te kijken of het werkt en of
het voldoende is. Laten we afspreken dat ik met de zorgverzekeraars in contact treed
over de vraag wat hun ervaring hiermee is, zodat we kunnen zien of de aanbevelingen
in de praktijk voldoende worden toegepast. Tot nu toe lijkt het dat er soms beter
bewijs nodig is van wat wel of niet werkt. Daar waar het onder begeleiding werkt,
loopt het in de meeste gevallen goed.
Voorzitter. Dan de vraag van mevrouw Van den Berg over zinnige zorg. Ik denk dat we
daarover voldoende hebben gesproken. Datzelfde geldt voor fysiotherapie.
Dan de risicoverevening. Mevrouw Van den Berg heeft natuurlijk gelijk. In de risicoverevening
zou ook een covideffect kunnen zitten. Covidpatiënten zijn wellicht niet gelijkmatig
verdeeld en kunnen onevenredig bij een verzekeraar of enkele verzekeraars terechtkomen.
Wij betrekken dit bij de gesprekken die we voeren. Welke kosten worden gemaakt? Wat
kan de rol en betekenis van de opgebouwde buffers zijn? Hoe zit het met de catastroferegeling?
Kortom, het betreft het hele spectrum van welke kosten er eigenlijk worden gemaakt.
Op welke manier zou je die kunnen opvangen? Wat is de rol van de buffers? Wat betekent
het voor de risicoverdeling? Hoe is het totale plaatje?
Zoals u weet, moeten wij ter gelegenheid van de begroting altijd een raming doen van
de premie-effecten. Ik ga ervan uit dat er tegen die tijd meer bekend is over het
totale plaatje. Voor zover dit in september al bekend is, want dat kunnen we nu nog
niet overzien. U vraagt naar een aparte brief. Het lijkt mij echter goed om het bestaande
kanaal dat we daarvoor hebben, ter gelegenheid van de begroting te baat te nemen om
mee te delen hoe de afweging wordt gemaakt en waartoe een en ander leidt voor de voorlopige
raming van de premie. We nemen het dus mee in de jaarlijkse raming van de premie,
op basis van de inzichten die we op dat moment hebben. Dan belast ik mijn opvolgster
ook niet met een aparte brief, want zij moet wel doen wat u vraagt.
Dan kom ik op de vraag over de publicatie over welke polissen nagenoeg gelijk zijn;
de «kloonpolissen», zoals u ze noemde. Dat is een mooie naam. Er is een Regeling informatieverstrekking
ziektekostenverzekeraars. Die verplicht verzekeraars al om informatie te verstrekken
over nagenoeg gelijke polissen binnen het concern. Die regeling is er dus. Verzekeraars
moeten de informatie op een direct zichtbare plek op hun website verstrekken. Een
analyse van de Zorgautoriteit wijst uit dat alle zorgverzekeraars reeds aan die informatieverplichting
voldoen. Voor het zomerreces gaat er een monitor van het polisaanbod naar de Kamer.
In die monitor zullen we aandacht besteden aan de mate waarin polissen van elkaar
verschillen.
Voorzitter. Dan de vraag of er nog een aparte brief komt over de premiestijging als
gevolg van corona. Die vraag heb ik al een beetje beantwoord. We zullen dit wat mij
betreft meenemen in de begrotingsstukken in de jaarlijkse premieraming die het ministerie
sowieso moet maken.
De voorzitter:
Mevrouw Van den Berg heeft een vraag.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik heb een procesvraag. Ik begrijp dat wij in één document van de Minister een antwoord
krijgen op én de premieontwikkeling die hij verwacht, de raming, én op de risicoverevening
die daarmee verbonden is?
Minister Van Rijn:
Naar dat laatste punt moet ik even kijken. Ik kan mij voorstellen dat het een rol
speelt bij de vraag welke afspraken erover worden gemaakt. Laten we het volgende afspreken.
We zullen bij de premieraming die elk jaar gebruikelijk is bij de begrotingsstukken,
in de onderbouwing daarvan aangeven hoe het met de risicoverevening zit.
Dan de vraag van mevrouw Van de Berg over de specifieke patiëntengroepen. Het is inderdaad
zo dat het volledige bedrag van die 63,8 miljoen per 1 januari wordt toegevoegd aan
het macrokader geriatrische revalidatiezorg en eerstelijnsverblijf. Vorig jaar is
aan dit macrokader 15 miljoen toegevoegd. De zorg voor specifieke patiënten komt niet
in het geding, doordat de kosten voor covidpatiënten apart worden gedeclareerd. Het
wordt dus niet daarmee belast.
Mevrouw Van den Berg had aanbevolen om te kijken naar het voorbeeld van West-Friesland.
Ik denk inderdaad dat dat een goed initiatief is. Er worden inmiddels veel initiatieven
ondernomen die gericht zijn op beter medicijngebruik. Het voorbeeld van West-Friesland
dat mevrouw Van den Berg noemt, is inderdaad een mooi voorbeeld. We kunnen in het
periodiek overleg met de zorgverzekeraars bespreken in hoeverre dit soort goede voorbeelden
meer bekendheid gaan krijgen, zodat zorgverzekeraars ze in hun overleggen met de zorgverleners
kunnen gebruiken. Je ziet overigens wat de cruciale factor is, namelijk samenwerking
tussen ziekenhuis, huisarts, apotheek en thuiszorg. Je moet alle partijen in de keten
aan tafel hebben – ook in het West-Friese voorbeeld – om dit te kunnen doen, omdat
het anders in een ander deel van de keten toch weer misgaat. Volgens mij is de les
van het voorbeeld in West-Friesland dat alle partijen aan dezelfde tafel met elkaar
afspraken maken over verantwoord medicijngebruik. Ik zal dit verder onder de aandacht
brengen van de zorgverzekeraars.
Voorzitter. Dan de resterende vragen van de heer Veldman.
De voorzitter:
Voordat u daartoe overgaat, heeft mevrouw Van den Berg nog een vraag.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Als ik goed heb geteld, mag ik nog één vraag stellen. Ten aanzien van de polissen:
fijn dat de Minister zegt dat er een nieuwe monitor naar de Kamer komt, waarin ook
het overzicht staat van wat kloonpolissen zijn. Maar de Minister zegt ook dat er al
regelgeving is die voorschrijft dat men moet aangeven wat «nagenoeg gelijk» is. Wij
hadden begrepen dat er misschien wel een indicatie daarvan is, maar dat niet de definitie
wordt gehanteerd zoals de Zorgautoriteit en de ACM hebben gedaan, wat tot nog veel
meer transparantie zou leiden. Ik kan me voorstellen dat de Minister hierop nu geen
antwoord kan geven, maar wil hij toezeggen dat hij er in de begeleidende brief bij
de monitor specifiek op terugkomt? Ik verwijs nogmaals naar het onderzoek van de Zorgautoriteit
en de ACM van 2018 over beter kiezen, waarin 72% van de mensen de verkeerde polis
had. Als het zo inzichtelijk zou zijn, zou ik daar een ander getal hebben verwacht.
Minister Van Rijn:
Dat lijkt mij een goed idee. We zullen daar in de begeleidende brief aandacht aan
geven.
Voorzitter. De heer Veldman had een tweeledige vraag gesteld over de mammaprint. Klopt
het afwegingskader voor dit soort zaken wel? En: behandel het niet als geneesmiddelen,
maar als een innovatieve wijze van diagnosticeren. Mijn antwoord is tweesoortig. Enerzijds:
er is naar gekeken. De mammaprint is een nieuwe diagnostische test om met behulp van
een genetische test te kijken of voor vrouwen met borstkanker chemotherapie noodzakelijk
is, en zo ja welke dan. Die test is veelbelovend en ook als veelbelovend gekwalificeerd.
Europese landen hebben de mammaprint in gezamenlijk verband beoordeeld. Uit de beoordeling
bleek dat de mammaprint nog niet aan de Nederlandse pakketcriteria voldoet. Daarom
heeft het Zorginstituut in 2018 een standpunt erover uitgebracht. Dat standpunt kan
natuurlijk altijd veranderen als de inzichten toenemen of veranderen, dus dat moeten
we afwachten.
Maar er zit ook een andere vraag achter, namelijk de vraag die de heer Veldman eraan
verbond: hanteren we wel de goede kaders? Zijn we daar kritisch genoeg op? De manier
waarop het Zorginstituut genezende hulpmiddelen beoordeelt, is onderdeel van een vijfjaarlijkse
kaderwetevaluatie, waarin dit punt wordt meegenomen. Het toeval wil – het is natuurlijk
geen toeval – dat de evaluatie nu loopt. De uitkomsten daarvan worden in het najaar
verwacht. Het antwoord is dus tweeledig. Enerzijds: laten we afwachten of er nieuwe
inzichten zijn die zouden kunnen leiden tot een andere beoordeling van de mamaprint
door het Zorginstituut. Dit wordt nauwlettend in de gaten gehouden. En uw andere achterliggende
vraag over hoe het zit met welk kader je bij de beoordeling van dit soort zaken precies
hanteert, nemen we mee bij de vijfjaarlijkse kaderwetevaluatie, die dit najaar gereed
zal zijn.
De voorzitter:
Er is een vraag van de heer Veldman.
De heer Veldman (VVD):
Ik snap wat de Minister zegt, ...
Minister Van Rijn:
Dat is mooi, natuurlijk.
De heer Veldman (VVD):
Dat is wel het minste.
(Hilariteit)
De heer Veldman (VVD):
Maar het raakt volgens mij nog niet helemaal de kern. Het traject dat nu loopt, gaat
over het kader van het beoordelen van geneesmiddelen. Ik heb in mijn eerste termijn
geprobeerd te benoemen dat de mammaprint ... Je kunt daar ook andere zaken aan hangen.
Ik hang niet specifiek aan dit voorbeeld. Er komen momenteel ook dingen op de markt
die niet per se een geneesmiddel zijn, maar die onderdeel zijn van het zo goed mogelijk
een diagnose stellen voordat je een behandeling kunt uitvoeren. Het kader van de beoordeling
van geneesmiddelen – de criteria die we daarvoor opstellen – laat zich niet een-op-een
toepassen. Het onderzoek dat nu loopt, gaat ons niet brengen wat ik vraag, namelijk:
moeten we niet de stap zetten dat je met dit soort nieuwe technieken een ander kader
hanteert? Dat zou dus geen verbeterd kader zijn, maar een ander kader.
Minister Van Rijn:
Dat lijkt mij een terecht punt. Nieuwe technologie en innovatie zijn van invloed op
bestaande behandelmethoden en misschien ook wel op bestaande beoordelingsmethoden.
Dat onderschrijf ik. Ik heb begrepen, maar ik zal dat voor de heer Veldman nog checken,
dat dit inderdaad onderdeel is van de evaluatie. We kijken niet alleen naar hoe het
met de bestaande kaders voor genezende hulpmiddelen zit, maar ook naar hoe je met
innovatie omgaat en welke invloed dat heeft op de manier waarop je de beoordelingskaders
toepast. Ik zeg de heer Veldman graag toe dat ik dit nog expliciet voor hem zal checken
bij de werkzaamheden van onder andere het Zorginstituut.
Voorzitter. Dan de vraag van de heer Veldman of de vergoedingsrichtlijnen voor hulpmiddelen
nog voldoen aan de eisen van de tijd. Het antwoord is eigenlijk hetzelfde, alleen
nu wat specifieker. Daarstraks ging het over het bekijken van nieuwe beoordelingsmethoden.
Dit gaat over of de vergoedingsrichtlijn niet sowieso tegen het licht moet worden
gehouden. Zoals ik zojuist al zei: ik verwacht dat het rapport na de zomer wordt opgeleverd.
Dan kunnen we kijken of het voldoet aan de eisen die u eraan heeft gesteld. Om nog
even aan te geven: een van de hoofdvragen van de evaluatie is of het Zorginstituut
in haar rol als pakketbeheerder voldoende op nieuwe ontwikkelingen anticipeert, zodat
de wijze van het beoordelen van pakkettoelating voldoende waarborgen biedt om ook
de innovatieve kant te benadrukken. Dit punt zal expliciet worden meegenomen.
Voorzitter. Ik denk dat we de vraag van de heer Veldman over een actiever pakketbeheer,
gelet op gepast gebruik, voldoende hebben besproken.
Hij had nog een vraag over de bekostigingsmodellen, zoals pay-for-performanceconstructies.
Dit is echt een heel belangrijk punt. Eigenlijk komen we elke keer in een onderhandelingssituatie
met farmaceuten terecht, die vanuit hun eigen bekostigingsmodellen en businessmodellen
redeneren. Zij zeggen: dit is de prijs voor een geneesmiddel. Wij zitten met heel
andere afwegingen, in termen van toegankelijkheid, bereikbaarheid en rechtvaardigheid
van die prijs voor iedereen. In de voorgaande periode waarin ik enige verantwoordelijkheid
daarvoor droeg, en in de korte periode nu, heb ik eigenlijk geen gesprek met een fabrikant
gezien waarin niet over dit soort bekostigingsmodellen is gesproken. Kunnen we niet
meer op uitkomst gebaseerde bekostigingsmodellen hanteren, en tot een andere manier
van bekostiging overgaan die meer aansluit bij de huidige tijd?
De discussie verloopt uitermate moeizaam, omdat er eigenlijk twee werelden botsen.
Aan de ene kant: we hebben een nieuw middel uitgevonden met een bepaalde prijs en
een businessmodel, en dus moet je kijken hoe je dat kunt betalen. En aan de andere
kant zeggen wij: zo moet je er niet tegen aankijken, want we hebben een brede verantwoordelijkheid.
Dit is een ongoing discussie die niet hard genoeg gevoerd kan worden. Dit komt altijd
aan de orde bij het afsluiten van elk financieel arrangement. We doen dit altijd.
Ik beschouw dit als een stimulans. U heeft volstrekt gelijk, maar op den duur zul
je toch tot andere businessmodellen en toelatingsmodellen moeten komen, omdat we het
niet meer zo houden. Ik zal dit ook nadrukkelijk onder de aandacht van mijn ambtsopvolgster
brengen. Ik weet dat zij er zeer voor openstaat. En anders helpt u haar er wel aan
herinneren, denk ik.
Voorzitter. Dan de vragen van GroenLinks. We hebben de premies volgens mij voldoende
besproken.
Datzelfde geldt voor de verloskundige en de gynaecoloog in het basispakket, en het
meenemen van de vraag of we daarbij ook naar de rol van het eigen risico kijken. Die
toezegging heb ik gedaan.
We hebben het gehad over paracetamol en mineralen.
Er was een specifieke vraag over de leefstijlgeneeskunde. Ik ben het zeer met de heer
Renkema eens dat een gezonde leefstijl niet alleen van belang is bij het voorkomen
dat mensen ziek worden, maar ook bij het behandelen van en het voorkomen van verergering
van ziekten. Bij het inzetten van leefstijlgeneeskunde is het van belang dat de aanpak
effectief is. Er is veel meer onderzoek gaande en nodig over de effectiviteit van
leefstijlinterventies en welke randvoorwaarden daarbij een rol spelen. ZonMw heeft
dit jaar een subsidieoproep gedaan op het thema leefstijlgeneeskunde. VWS heeft een
adviesaanvraag bij de Gezondheidsraad ingediend over een aantal voedingskwesties,
waaronder bij diabetes.
In de discussie over de zorg is het klimaat steeds meer om leefstijlinterventie een
hogere plek toe te kennen. Het blijft een beetje zoeken of we de effectiviteit op
een goede manier in beeld kunnen brengen. Eigenlijk geldt misschien de vraag van de
heer Veldman, maar dan op het gebied van de zorgbeoordeling, namelijk dat de klassieke
manier van zorgbeoordelingseffectiviteit niet helemaal past bij de vraag wat de langetermijngevolgen
van leefstijlgeneeskunde zijn; laat staan of er duiding kan worden gegeven of het
tot het pakket behoort. Ik constateer, en ik wil het zelf ook aanjagen, dat het onderwerp
op de agenda staat en een rol speelt bij alle onderzoeken die we via ZonMw doen. We
zullen het RIVM, dat ook naar de effectiviteit van leefstijlinterventies kijkt, betrekken
bij de verdere discussie over de vraag welke rol het in de pakketdiscussie zou moeten
spelen.
De voorzitter:
De laatste vraag van de heer Renkema.
De heer Renkema (GroenLinks):
Dit is inderdaad mijn laatste vraag. Mijn bijdrage ging niet alleen over leefstijlgeneeskunde,
maar eigenlijk breder over preventie. Wij constateren dat het in de discussies over
het pakket toch heel vaak over behandelingen en medicijnen gaat, terwijl er aan de
preventieve kant met leefstijl en leefstijlinterventies nog een wereld te winnen is.
Die kosten in die zin heel veel, maar kunnen ook heel veel problemen voorkomen. Dat
zegt het woord «preventie» natuurlijk al. Wat gaat de Minister doen om dit ook goed
op het netvlies bij, in dit geval, het Zorginstituut en de verzekeraars te krijgen?
Er zijn wel een aantal verzekeraars die nu iets bieden in de sfeer van leefstijlcoaches
en stoppen met roken et cetera, maar het is allemaal nog erg beperkt als je kijkt
naar wat er meer in het pakket zou kunnen worden opgenomen, zowel qua brede preventie
als leefstijlpreventie. Je hebt het dan al snel over diabetes, hoge bloeddruk en bepaalde
klachten die mensen hebben, maar het geldt breed voor als iemand zich meldt. Je kunt
meteen voor medicijnen of behandelingen kiezen, maar je kunt ook andere interventies
voorstellen. Die moeten dan echter worden bekostigd.
Minister Van Rijn:
Ook hier zitten twee kanten aan de discussie. De ene kant is dat er steeds meer aandacht
is voor leefstijl en leefstijlinterventies als onderdeel van goede zorgverlening.
Er lopen heel veel pilots. Verzekeraars zijn echt wel bezig om te kijken naar methoden
om dit te gaan doen. Er blijft wel voortdurend discussie over de vraag hoe we de effectiviteit
meten. Daar is nog een wereld te winnen. Aan de andere kant is er de discussie ten
opzichte van meer preventieve behandeling of preventieve interventies. De Zorgverleningswet
ziet erop toe dat je een vergoeding krijgt als je moet worden behandeld voor iets
wat je hébt. Dit past een beetje in de toezegging die mijn ambtsvoorganger heeft gedaan.
Er zijn langzaam maar zeker een aantal zaken die niet in de klassieke pakketdiscussie
zitten, maar waar je wel wat mee wilt. Hoe gaan we daarmee om? Het lijkt mij goed
om dit erbij te betrekken.
Preventie speelt een steeds grotere rol. Er is een Preventieakkoord van de Staatssecretaris,
waarin met verzekeraars wordt gesproken over wat wel en wat niet kan, maar wel via
die twee lijnen. Hoe kun je met pilots ontdekken hoe het met de effectiviteit zit?
Je moet echter ook een meer principiële discussie hebben over wat de plek van preventie
in ons nieuwe zorgstelsel moet zijn. Het is de vraag of dat een Zorgverzekeringswetdiscussie
is of een andere soort discussie, die je op een andere manier moet benaderen. Ik stel
voor dit mee te nemen in de brief die mijn ambtsvoorganger op dit punt heeft beloofd.
Voorzitter. Dan kom ik op de laatste vraag, over de beoordelingssystematiek voor toelating
tot het verzekerde pakket, met name gericht op de kleine patiëntgroepen. Die vraag
hebben we eigenlijk al gehad. Ik wil die graag meenemen bij de evaluatie die nu plaatsvindt
over de beoordelingsmethoden, waarover ik het zojuist met de heer Veldman heb gehad.
Voorzitter. Ik heb geprobeerd zo veel mogelijk vragen te beantwoorden.
De voorzitter:
Dank u wel. We zijn hiermee aan het einde gekomen van de eerste termijn aan de zijde
van het kabinet. Ik zie de heer Van Gerven nog voor een openstaande vraag?
De heer Van Gerven (SP):
Ja, het betreft een vraag van de SMA-patiënten Anouk en Laura.
De voorzitter:
Ik kijk even in de richting van de Minister of hij nu daarop kan ingaan, of in tweede
termijn.
Minister Van Rijn:
Ik doe dat meteen. Ik heb de brief zojuist gekregen en ik wil u graag toezeggen dat
we daarop zullen ingaan. We zullen die vraag beantwoorden.
De voorzitter:
Op welke termijn is dat?
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Ik kon de Minister niet verstaan.
Minister Van Rijn:
Ik heb de brief overhandigd gekregen. De vraag hoe het zit met het verzoek tot het
toelaten van meerdere ziekenhuizen ter behandeling van SMA-patiënten zullen wij voor
9 juli beantwoorden.
De voorzitter:
Voor 9 juli, dat is voor het reces.
Minister Van Rijn:
Dan heb ik volgens mij één dag ertussen.
De voorzitter:
De Kamer gaat een week eerder met reces dan het kabinet. Maar de toezegging is helder.
We zijn hiermee aan het eind gekomen van de eerste termijn van de zijde van het kabinet.
Ik kijk even richting de klok. We zouden kunnen schorsen voor een lunch, maar ik stel
voor om nu met de tweede termijn aan te vangen, zodat de mensen na afloop hun eigen
route kunnen gaan. Ik neem aan dat er behoefte is aan een tweede termijn. Dit is het
geval. Ik geef graag als eerste het woord aan de heer Van Gerven. Gaat uw gang.
De heer Van Gerven (SP):
Voorzitter. Ik wil allereerst alvast een VAO aanvragen, want er blijven nog wel wat
zaken liggen. Als ik het debat beluister, heb ik toch het gevoel dat er bij veel Kamerleden
een georganiseerd wantrouwen bestaat over bepaalde zaken die uit het pakket zouden
moeten en dergelijke. Dan denk ik: vertrouw die professionals en kom niet weer met
nieuwe bureaucratie die aan de horizon verschijnt, maar haal wel de financiële prikkels
weg die zinloze zorg bevorderen. Ik zou het veel meer in die hoek zoeken om tot oplossingen
te komen.
Zou de Minister de vraag nog willen beantwoorden of de hooggebergtebehandeling basispakketzorg
is, want die vraag heeft hij niet beantwoord.
Dan de covidpatiënten. Die moeten we niet in de kou laten staan. We komen daar ongetwijfeld
op terug.
Voorzitter, tot slot. Ik wil een onderzoek van de epidemiologen Kant en Palm onder
zeventig apothekers aanhalen, naar aanleiding van het feit dat zelfzorggeneesmiddelen
een kleine twintig jaar geleden uit het pakket zijn gehaald. Ik citeer wat de gevolgen
zijn. «De oorzaken daarvan zijn het voorschrijven van andere en duurdere medicijnen,
de kosten van bijwerkingen vanwege het gebruik van sterkere middelen, de extra tijd
die zorgverleners kwijt zijn aan uitleg en het zoeken naar alternatieven en de kosten
vanwege de complicaties die optreden doordat mensen afzien van voorgeschreven geneesmiddelen.
De maatregel is bedacht zonder inzicht in de dagelijkse praktijk. Het wordt tijd dat
mensen van de werkvloer bij beleidsmaatregelen worden betrokken. Een maatregel zal
nooit slagen» – een laatste zin, voorzitter – «als de uitvoerder dagelijks wordt geconfronteerd
met de onzinnigheid ervan.»
Dat was het, voorzitter, in tweede termijn.
De voorzitter:
Hartelijk dank.
De heer Van Gerven (SP):
De constatering is maar van zestien jaar geleden.
De voorzitter:
Dat is helder. Ik geef graag het woord aan mevrouw Ploumen. Gaat uw gang.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst denk ik dat het voor heel erg veel mensen een opluchting
is om de Minister te horen zeggen – ik zeg het even in mijn eigen woorden – dat de
ziektekostenpremie als gevolg van de bestedingen niet significant zal stijgen. Even
precies: «niet met honderden euro's». Dat heb ik gehoord. «Niet significant», daar
zit enige ruimte in. De Minister heeft niet gezegd: de premie gaat niet stijgen. Maar
hij heeft wel duidelijk gemaakt dat hij een stijging met honderden euro's zoals die
door sommige wordt gepresenteerd, dus echt flink veel geld, niet ziet gebeuren, omdat
er andere opties zijn. Ik denk dat het goed is als de Minister dat nog even scherp
bevestigt, want heel veel mensen maken zich daar terecht zorgen over.
Twee, voorzitter. Dank voor de toezegging dat de Minister gaat kijken hoe we omgaan
met nevenbevindingen als gevolg van het bevolkingsonderzoek borstkanker. Hij gaat
ook in gesprek met het RIVM. Zijn voorganger heeft echter ook al met het RIVM hierover
gesproken. Ik hoop dat de uitkomst niet hetzelfde antwoord is, namelijk dat de beroepsgroep
het maar moet uitzoeken, en dat het niet kan. Het is goed als de Minister nog even
de condities waaronder hij dat gesprek aangaat, herhaalt of aanscherpt.
Mijn derde en laatste punt gaat over de explantatie van borstimplantaten. De voorganger
van deze Minister heeft in het debat aangegeven dat wat hem betreft psychisch lijden
ook onder medische noodzaak valt. Wij krijgen echter veel berichten van vrouwen die
zeggen dat ondanks dat hun artsen dat hebben aangegeven, de verzekeraar toch niet
tot vergoeding overgaat. Met andere woorden: de toezegging van de Minister heeft – althans,
in een aantal gevallen – niet geleid tot een ander beleid, terwijl dat wel de intentie
was. Ik wil deze Minister voorhouden of hij daar nog eens goed naar zou willen kijken.
Dank u wel, voorzitter, ook voor uw coulance.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Ik geef graag het woord aan de heer Raemakers. Gaat uw gang.
De heer Raemakers (D66):
Voorzitter. Het is goed om hier het debat te hebben gevoerd. Het is wel een beetje
raar nog zonder publiek, maar ik heb begrepen dat er thuis met ons is meegekeken.
De Minister zei over de CGM-sensor dat die voor sommige patiënten niet nodig zou zijn.
Dat klopt. Sommige patiënten willen het zelf niet. Die kiezen liever voor de FGM of
voor vingerprikken. Maar één term heb ik vandaag niet gehoord, namelijk «samen beslissen».
Ik zou daar nog wel een reflectie van de Minister op willen hebben, want hoe mooi
zou het zijn als je als patiënt, ook als je niet zwanger bent of niet jonger dan 18
jaar, een vrije keuze hebt over welk middel het beste in jouw specifieke situatie
past, en dat de arts als professional advies over jouw geval geeft? Misschien kan
de CGM nog richting het Zorginstituut worden betrokken.
Verder ben ik heel blij met de toezegging over de hersteloperaties, ook voor vormherstel.
Dan de financiering voor bijvoorbeeld k.i.d. en anticonceptie. Kan in de toezeggingenlijst
formeel worden opgenomen dat Nu Niet Zwanger, waar Minister Hugo de Jonge over gaat,
bij Minister Hugo de Jonge wordt uitgezet?
Tot slot wil ik afsluiten met zinnige zorg. Daarover heeft volgens mij iedereen het
vandaag gehad. Er staat nog een plenair debat van al meer dan een jaar geleden, toevallig
op mijn naam. We moeten zorgen dat we daar spijkers met koppen slaan. Volgens mij
wil iedereen dat. Dat vind ik wel een positieve wens van het debat van vandaag.
De voorzitter:
Dank u wel. De toezegging is genoteerd, zeg ik alvast, maar dat komt ook aan het eind
van het debat. De heer Jansen. Gaat uw gang. Uw tweede termijn.
De heer Jansen (PVV):
Dank, voorzitter. Ik zal het korter houden, omdat ik in mijn eerste termijn een beetje
tijd had gesmokkeld.
De SP heeft al een VAO aangevraagd. Dat is prima. Dan kan ik de beantwoording mee
terugnemen naar de fractie en me erop beraden of wij nog dingen missen en dat eventueel
willen onderstrepen door middel van moties.
Wat ik wel wil opmerken, is wat de Partij van de Arbeid zojuist ook opmerkte. Het
is fijn om te horen dat er vanuit de Minister geen indicatie is dat er honderden euro's
bij gaan komen. Voor sommige mensen is ook tientallen euro's al heel veel geld, zeker
voor een gezin. Het loopt dan al snel in de papieren. Ik wil aandacht vragen voor
de ontwikkelingen, hoe de economie gaat, hoeveel mensen misschien hun baan dreigen
kwijt te raken en hoe andere sectoren ook al praten over een verhoging. Het kan niet
zo zijn dat mensen over de hele linie 10%, 15% of 20% meer gaan betalen. Er wordt
gezegd dat het maar om tientallen euro's gaat, maar ik wil hier nogmaals uw aandacht
voor vragen, want ik denk dat we de komende tijd met z'n allen onderschatten. Ik denk
dat het volgende jaar voor heel veel mensen erg duur gaat worden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Mevrouw Sazias ziet af van haar tweede termijn. Mevrouw Van den Berg.
Gaat uw gang.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Op de eerste plaats dank aan de Minister voor de antwoorden
die hij heeft gegeven.
Het is fijn dat wij een brief gaan krijgen over de combinatie premiestijging of premieberekening
en de risicoverevening tussen zorgverzekeraars.
Ik vind het ook heel fijn dat wij van de Minister bij de monitor over de polissen
een toelichting op papier krijgen over de vraag of zorgverzekeraars de term «nagenoeg
gelijk» van de ACM en de NZa toepassen.
Ik vind het ook heel fijn dat de Minister met de zorgverzekeraars het mooie voorbeeld
van West-Friesland «Zorg Zoals de Westfries het Wil» gaat bespreken, over hoe het
medicijngebruik daar door samenwerking is teruggedrongen. Ik wil nog wel aan de Minister
vragen of hij daarover een terugkoppeling op papier wil geven.
Als laatste ben ik erg blij met de acties die de Minister heeft ingezet op het gebied
van zinnige zorg en gepast gebruik.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Ik geef het woord aan de heer Veldman. Gaat uw gang.
De heer Veldman (VVD):
Dank, voorzitter. Dank aan de Minister voor de beantwoording van de in eerste termijn
ingebrachte vragen.
Ik begrijp goed wat de Minister zegt over de gesprekken met de farmaceutische industrie
en dat het ongoing op de agenda staat maar nog niet tot resultaten heeft geleid. Ik
zou hem c.q. zijn opvolgster willen meegeven om daarbij ook de uitspraken in gedachten
te houden die de Algemene Rekenkamer recentelijk in een rapport heeft gedaan. Het
advies dat er ligt, is dat je soms misschien gewoon «nee» moet zeggen tegen een prijs.
Het is een beetje vrijblijvend, maar vooruit. Dit vraagt overigens wel dat we in de
Kamer dan daarin meegaan – ik kijk ook naar de collega's – en vanuit de Kamer niet
alsnog roepen: het moet en het zal en de patiënt moet bediend worden. Soms moeten
we misschien gewoon «nee» durven zeggen. Wellicht kan dit de gesprekken bespoedigen.
Voorzitter. Ik heb nog één opmerking, namelijk over mijn vraag over de vergoedingsrichtlijnen.
Het is heel mooi dat het nu in het vijfjaarlijkse onderzoek meeloopt, maar ik zou
graag zien dat we het toetsen en het aanpassen van richtlijnen vaker doen dan in een
termijn van vijf jaar. Dagdagelijks is misschien te veel gevraagd. Juist voor innovaties
is een termijn van vijf jaar een horizon die wel een eeuwigheid lijkt. Heel veel innovaties
en opvolgingen van nieuwe technieken gaan veel sneller dan in een periode van vijf
jaar. Wil de Minister om de vergoedingsrichtlijnen up-to-date te houden een snellere
termijn hanteren dan het vijfjaarlijkse onderzoek?
De voorzitter:
Hartelijk dank. Tot slot geef ik het woord aan de heer Renkema. Gaat uw gang.
De heer Renkema (GroenLinks):
Voorzitter, dank u wel. Dank ook aan de Minister voor de beantwoording van de vragen.
Ik heb nog drie opmerkingen. Het is goed dat we vanochtend hebben gesproken over de
bewezen niet-effectieve zorg, en dat de lijst met behandelingen en therapieën wordt
geactualiseerd. Ik denk dat daar ook breed politiek draagvlak voor is. Ik vraag me
wel af of we de komende tijd voldoende tempo maken om een en ander te vertalen naar
maatregelen.
Dan kom ik op het punt dat ik zowel in mijn eerste termijn als in de interruptie vrij
nadrukkelijk heb gemaakt, namelijk dat het pilgebruik in Nederland afneemt, zeker
onder jongere vrouwen. Een besluit over de vergoeding van het spiraaltje kan denk
ik toch sneller worden genomen dan in een bredere afweging over welke zorg nou waar
precies thuishoort.
Tot slot. Het is heel goed dat er met de verzekeraars, maar ook met sommige zorginstellingen,
wordt gesproken over hun reserves en buffers. Laten we er met elkaar voor zorgen dat
de kosten van de gezondheidscrisis die we momenteel meemaken niet eenzijdig bij burgers
terechtkomen. Ik denk dat daar al het nodige over is gezegd.
Voorzitter, dat was het. Dank u wel.
De voorzitter:
Hartelijk dank. We zijn hiermee aan het einde gekomen van de tweede termijn aan de
zijde van de Kamer. Ik kijk in de richting van de Minister of hij tot de beantwoording
kan overgaan. Dit is het geval. Ik geef graag het woord aan de Minister.
Minister Van Rijn:
Dank u, voorzitter. De heer Van Gerven zei volgens mij dat hij een beetje een georganiseerd
wantrouwen in deze Kamer merkt. Ik zou daartegenover willen stellen dat heel veel
discussies die we over het pakket voeren, over de toereikendheid van het pakket en
de kosteneffectiviteit en de doelmatigheid, altijd mét de sector en mét de beroepsgroep
worden gevoerd. Ik heb zojuist aangegeven – dit gaat om de beoordeling, of het nou
over een pakket gaat of over andere dingen – dat de Nederlandse traditie is om het
samen met de sector, het veld en de beroepsgroepen te doen. Dat geeft wel veel meer
discussie, maar ook veel meer draagvlak. Ik zou zelf niet over georganiseerd wantrouwen
willen spreken. We kijken hoe we op een goede, effectieve manier, vanuit de inzet
die in de medische sector en de zorgsector in zijn algemeenheid leeft, tot besluiten
komen die je politiek moet nemen en waarvoor je ook verantwoordelijkheid moet dragen.
Ik heb dus misschien iets meer vertrouwen in het parlement dan de heer Van Gerven.
Maar dit terzijde.
De voorzitter:
Een vraag ...
Minister Van Rijn:
Ik realiseer mij dat dit te veel uitlokking is, voorzitter.
De voorzitter:
Een vraag van de heer Van Gerven. Gaat uw gang.
De heer Van Gerven (SP):
Ik stoor me een beetje aan het gemak waarmee niet-professionals in de zorg denken
te kunnen oordelen over wat uit het pakket kan omdat het niet bewezen effectief is.
Was het maar zo simpel. Ik ben veel meer voorstander van een alternatief. Laat het
bij de professionals. Organiseer niet weer een gigantische, nieuwe bureaucratie die
we al bij het Zorginstituut zien, maar creëer betere voorwaarden, waardoor het belang
van de patiënt en goede zorg uitgangspunt is en centraal blijft staan. Zou het niet
beter zijn om naar foute prikkels te kijken, die bijvoorbeeld onzinnige, overbodige
of extra behandeling bevorderen – wat bijvoorbeeld in particuliere klinieken gebeurt,
om maar een voorbeeld te noemen – en dat eerder aanpakken? Dat levert veel meer op
dan de discussie over, wat was het, 1.366 mogelijk niet zinnige behandelingen.
Minister Van Rijn:
Misschien komen we toch een beetje tot elkaar, want de discussie die we met elkaar
voerden en die ik ook met het Zorginstituut, de Zorgautoriteit en Sjoerd Repping heb
gevoerd, is: kijk ook naar de randvoorwaarden die vervuld moeten zijn om tot gepaste
en zinnige zorg te kunnen komen. Daar kunnen inderdaad verkeerde kostenprikkels bij
horen. Ik ben dat zeer met de heer Van Gerven eens. Wat mij betreft, hebben we de
discussie over de vraag wat gepaste en zinnige zorg is, gebaseerd op oordelen van
de professionals. Dat is de lijst waarover we het hebben gehad. Maar we kijken ook
welke randvoorwaarden kunnen en moeten worden gehanteerd om de perverse prikkels uit
het systeem te halen, waaronder bijvoorbeeld onnodige productieprikkels. Daarover
zijn we het dus eens. Als we straks duidelijkheid op de lijst hebben en de randvoorwaarden
naast elkaar hebben, kunnen we volgens mij heel goed een volgende fase van het debat
naar gepaste zorg ingaan.
Voorzitter. De heer Van Gerven had een vraag over de hooggebergtebehandeling. Hooggebergtebehandeling
is geen basispakketzorg; zie ook het standpunt van het Zorginstituut. Voor longrevalidatie
is het niet nodig dat die op een bepaalde hoogte plaatsvindt. Dit is volgens mij de
reden waarom het astmacentrum Davos het predicaat hooggebergtebehandeling zelf heeft
geschrapt en zegt dat het longrevalidatie is. Die kan worden gecontracteerd. Verzekeraars
moeten na de zomer hun standpunt hierover innemen.
Voorzitter. Dan kom ik op de punten van mevrouw Ploumen.
De voorzitter:
U hebt nog een korte vraag, meneer Van Gerven.
De heer Van Gerven (SP):
Klopt het dat de zorgverzekeraars de longrevalidatie of de behandeling in Davos nu
dus vergoeden vanuit het basispakket? Ik neem aan dat het antwoord «ja» is. Dan is
mijn vervolgvraag: het is toch niet zinnig om een ziekenhuis failliet te laten gaan?
Want dat betekent het als de vier grote zorgverzekeraars geen contracten meer zouden
afsluiten voor 2021 en volgende jaren. We laten dan gewoon weer een ziekenhuis failliet
gaan, dat dan toevallig in Davos staat. Dat kan toch niet de uitkomst zijn, zo vraag
ik de Minister.
Minister Van Rijn:
Laten we dat afwachten, zou ik zeggen. Het is nu gecontracteerd vanwege de longrevalidatie.
De verzekeraars moeten die afweging weer maken. De verzekeraars moeten voldoende zorg
inkopen, zodat iedereen van de goede zorg gebruik kan maken. Het kan dat de afstand
naar Davos een rol speelt in het contracteerbeleid, dus daar ga ik niet op vooruitlopen.
Ik heb dat inzicht overigens ook niet, want ze moeten hun inkoopbeleid nog bepalen.
Voorzitter. Mevrouw Ploumen probeerde mijn woorden volgens mij nog wat verder op te
rekken. Simpel gezegd: u kent mijn inzet. Mijn inzet is om te zorgen dat we de covidkosten
maximaal kunnen dempen, zodat we niet in de situatie terechtkomen dat de premie vanwege
covid torenhoog zou moeten stijgen. U kent mijn inzet op dit punt en volgens mij begrijpen
we elkaar heel goed.
Voorzitter. Dan de nevenbevindingen bij borstkankeronderzoek. De acties van mijn voorganger
hebben ertoe geleid dat veel scherper is geworden wat je van het borstkankeronderzoek
kunt verwachten, en dat dat ook helder is voor degenen die naar het borstkankeronderzoek
komen. Dit is wel degelijk heel erg belangrijk, zodat vrouwen weten: dit wordt wel
en dit wordt niet bekeken. Wat ik verder zou willen toevoegen, is: kan in ieder geval
de vrouw in de gelegenheid worden gesteld eventuele bevindingen met de huisarts te
bespreken, ook al twijfelt de onderzoeker zelf over de bevindingen? Dit wil ik verder
onderzoeken, voortbouwend op de toezegging van mijn voorganger.
Voorzitter. Dan psychisch lijden bij explantatie. In principe is het geen indicatie
voor een ingreep, maar het kan zijn dat de samenhang tussen somatische klachten en
psychische klachten die tot somatische klachten leiden, aanleiding is om daar toch
naar te kijken. Verschillende beroepsgroepen hebben daarvoor al richtlijnen uitgewerkt.
Er zijn situaties waarin zowel psychische als lichamelijke aandoeningen tegelijkertijd
moeten worden aangepakt. Het blijft dus maatwerk. Ik ken de casus die u heeft verwoord
en waarover ook Kamervragen zijn gesteld. Hierin was dit onduidelijk. Uiteindelijk
heeft het wel tot een oplossing geleid, maar niet de oplossing die de mevrouw in kwestie
had. Het kan dus, maar het is wel maatwerk. In de praktijk zie je dat als maatwerk
nodig is, het ook gebeurt, los van een casus die een probleem kan zijn geweest. Dat
onderken ik. Ik doe geen algemene uitspraak dat dit om psychische redenen altijd wordt
gedaan. Er wordt altijd gekeken naar wat in de concrete casus mogelijk is. Dan kan
het wel.
De voorzitter:
Er is nog een vraag van mevrouw Ploumen.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
Ik heb een aanvullende vraag. Ik ga het zo neutraal mogelijk formuleren. Binnen de
beroepsgroep zijn er verschillende visies op de fysieke belasting van siliconenimplantaten
bij zweten en lekken en scheuren. Sommige artsen zeggen dat het vergaande gevolgen
kan hebben. Anderen zeggen dat het volkomen veilig is. Onlangs is het onderzoek uit
Tilburg uitgekomen, dat zegt dat die siliconen effecten hebben op menselijke cellen.
Zou het niet goed zijn om het hele beleid rondom explantatie opnieuw in dit licht
te bezien? Er zijn onveilige implantaten op de markt gekomen, maar blijkbaar kunnen
er ook bij implantaten in den brede mogelijk negatieve gevolgen zijn. Daarom haal
ik dat onderzoek aan, dat wat mij betreft net een stapje verder gaat richting de erkenning
van de effecten van implantaten.
Minister Van Rijn:
Misschien is het goed als ik dat mogelijk nieuwe wetenschappelijk inzicht onder de
aandacht van het Zorginstituut breng. Dan hoort het ook bij de gebruikelijke procedure,
namelijk dat als er nieuwe inzichten zijn, het opnieuw moet worden gewogen. Ik zal
het dus onder de aandacht brengen.
Voorzitter. De heer Raemakers zei heel terecht: denk aan «samen beslissen», want juist
als het gaat om de toepassing van heel specifieke hulpmiddelen, moet je het echt samen
doen. Dit laat onverlet dat we in het systeem kijken naar de effectiviteit, de doelmatigheid
en de kosteneffectiviteit. Dat blijft altijd plaatsvinden. Daarbinnen zou het inderdaad
de voorkeur verdienen om tussen arts en patiënt te kijken wat voor die situatie het
beste is. Het samen beslissen is juist bij de heel persoonlijke hulpmiddelen van essentieel
belang. Dat wil ik graag onderstrepen. Onafhankelijk van de vraag of het in de toezeggingen
wordt opgenomen, zal ik zijn vraag bij collega Hugo de Jonge onder de aandacht brengen.
De heer Jansen wees er nog eens op dat we moeten oppassen te gemakkelijk over de premie
te praten. Ik ben dit zeer met hem eens. Elke euro telt, zeker voor groepen die het
niet zo breed hebben. Dat verklaart ook mijn inzet, maar overigens ook de inzet van
het kabinet, om ervoor te zorgen dat we niet alleen naar de premieontwikkeling kijken,
maar ook naar de premieontwikkeling in het licht van de koopkrachtontwikkeling. Die
kunnen we nu nog niet overzien, maar het is elk jaar onderdeel van de beraadslaging
om te kijken wat de gevolgen van allerlei kostenontwikkelingen zijn; in totaliteit,
niet afzonderlijk. Ik ben het dus zeer met hem eens en het heeft ook de aandacht van
het kabinet.
Mevrouw Van den Berg had het specifiek over een brief over het stijgen van de premie.
Elk jaar komt er ter gelegenheid van de begrotingsbehandeling een onderbouwde raming
van de verwachte premie. We zullen dit punt in dat licht meenemen. U krijgt het dus
bij de begrotingstukken die naar de Kamer gaan.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dat het onderdeel van de raming is, had ik begrepen. Ik had echter ook nog een vraag
gesteld over het dossier van risicoverevening. Neemt de Minister dat in hetzelfde
verhaal mee?
Minister Van Rijn:
Zeker.
We hebben het volgens mij gehad over West-Friesland.
Dank voor de steun voor de activiteiten rondom het activeren van de agenda zinnige
zorg.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Daarbij had ik gevraagd of de Minister naar aanleiding van het gesprek een schriftelijke
terugkoppeling aan de Kamer zou kunnen geven.
Minister Van Rijn:
Misschien is het goed om dit ook bij de begrotingsstukken mee te nemen, waarin we
sowieso over de gang van zaken over de hele linie in de zorg gaan rapporteren. Tenzij
u een apart verslagje wilt, maar het lijkt mij goed om dit in een breder verband te
plaatsen. Het maakt mij niet zo veel uit hoor, maar een aparte brief over bijvoorbeeld
West-Friesland is misschien wel heel specifiek.
Mevrouw Van den Berg (CDA):
Dat snap ik, maar ik zou het jammer vinden als het er zo algemeen in komt te staan
dat het weinigzeggend gaat worden. Ik zoek daar graag even de balans in.
Minister Van Rijn:
Wij vinden een voertuig, zodat we aan u kunnen rapporteren. Misschien bij een voortgangsrapportage
die we sowieso al moeten doen.
De heer Veldman herinnert terecht nog even aan het rapport van de Rekenkamer, die
aan de ene kant een aantal voor de hand liggende aanbevelingen deed, zoals vaker «nee»
zeggen en de realisatie dat het ook moeilijk is. De heer Veldman legde precies de
vinger op de zere plek. De Algemene Rekenkamer zegt ook: als je meer «nee» durft te
zeggen, helpt dat later in je onderhandelingspositie. Dit is volgens mij zeer terecht.
Tegelijkertijd zit daar ook het probleem, want: wanneer durven we «nee» te zeggen?
Bestaat daar in dit parlement in voldoende mate steun voor? Misschien, maar dat is
iets voor mijn opvolgster, moeten we kijken naar wanneer je daarover met elkaar afspraken
zou kunnen maken en wanneer we inzicht hebben in: hier zou het een keer moeten. Daarover
zou van tevoren iets meer helderheid kunnen worden gegeven. Ik ben er zeer voor als
de heer Veldman wil meehelpen om het «vaker nee zeggen» met steun van de Kamer te
kunnen doen.
Ik begrijp de boodschap van de heer Veldman rondom de toetsing en aanpassing van richtlijnen
goed: beperk het niet tot eens in de vijf jaar. Wat mij betreft, koppelen we dit aan
de discussie die we aan de hand van de evaluatie kunnen voeren over de vraag in welke
frequentie we meer transparantie rondom de beoordelingsrichtlijnen bieden. Misschien
moeten we veel periodieker bekijken hoe het staat met de stand van zaken van de beoordelingsrichtlijnen.
Zou de transparantie van het Zorginstituut vergroot kunnen worden door daar regelmatig
met elkaar over te spreken? Ik zal dit met het Zorginstituut opnemen, en ook kijken
of dit voldoende in de evaluatieonderzoeken zit.
Ik begrijp het punt van de heer Renkema over het spiraaltje. Ik heb toegezegd dat
het eigenbijdragepunt zal worden meegenomen bij de meer algemene afweging die daar
speelt.
De heer Renkema heeft volgens mij mijn inzet begrepen om de kosten van covid niet
al te zeer op de premie te laten slaan.
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Hartelijk dank. Dan zijn we hiermee aan het eind gekomen van de tweede termijn van
de zijde van het kabinet. Ik heb een hele lijst met toezeggingen, die ik graag met
u doorneem.
– Eén. De Kamer ontvangt na de zomer een lijst van randvoorwaarden die vervuld moeten
zijn om stappen te kunnen zetten in de discussie over gepaste en zinnige zorg en de
actieve uitstroom van onnodige behandelingen uit het basispakket. Dit is een toezegging
aan de commissie.
– Twee. De Kamer wordt medio juli middels een brief geïnformeerd over het advies van
het Zorginstituut over de vergoeding uit het basispakket van zorg bij COVID-19. Dit
advies is naar verwachting eind juni gereed. Dit is ook een toezegging aan de commissie.
Hier staat nog een vraag bij: wordt in deze brief ook de kwaliteitsrichtlijn meegenomen
die ZonMw ontwikkelt over de revalidatie en nazorg van COVID-19-patiënten?
Minister Van Rijn:
Dat kan ik niet overzien, want ZonMw maakt die kwaliteitsrichtlijnen. Ik ken daar
de precieze timing niet van. Zo mogelijk gebeurt dat wel.
De voorzitter:
We voegen «zo mogelijk» eraan toe.
Minister Van Rijn:
Inmiddels heb ik informatie ingewonnen: dat lukt.
De voorzitter:
Ik zag het al, maar ik durfde de conclusie niet te trekken. Het is dus het geval.
– Drie. De Kamer wordt na het zomerreces geïnformeerd over het gesprek over voorschrijfgedrag
dat met huisartsen zal worden gevoerd, naar aanleiding van de uitkomsten van het Nivel-onderzoek.
Dit is een toezegging aan de commissie.
– Vier. De Kamer wordt nog voor de zomer geïnformeerd over de vergoeding van continue
glucosemonitoring en het gesprek dat daarover met het Zorginstituut wordt gevoerd.
Dit is een toezegging richting de heer Van Gerven en de heer Raemakers.
– Vijf. De Kamer ontvangt na de zomer de agenderende notitie over de alternatieve vergoedingswijze
van bijvoorbeeld anticonceptie. Dit is ook een toezegging aan de commissie.
– Zes. De Kamer ontvangt te zijner tijd informatie over het met zorgverzekeraar Zilveren
Kruis gevoerde gesprek over de pilot met betrekking tot de eigen bijdrage bij kraamzorg.
Dit is een toezegging aan mevrouw Ploumen.
– Zeven. De Minister zal de Minister van VWS verzoeken – daar hebben we hem – versneld
informatie aan de Kamer te versturen over het project Nu Niet Zwanger. Dit is een
toezegging richting mevrouw Ploumen en de heer Raemakers.
– Acht. De Kamer ontvangt in het tweede deel van 2020 de richtlijn afbouw medicatie
bij pijnstilling. Dit is een toezegging aan de commissie.
– Negen. In de jaarlijkse ramingsbrief waarin een raming van de premie-effecten wordt
gegeven, wordt ook ingegaan op de gevolgen van covid op de risicoverevening. Dit is
een toezegging in de richting van mevrouw Van den Berg.
Minister Van Rijn:
Dat is niet een aparte ramingsbrief. De raming maakt onderdeel uit van de begrotingsbrief.
De voorzitter:
Ik had «in de jaarlijkse ramingsbrief» staan. We voegen «begrotingsbrief» toe.
– Tien. De Kamer ontvangt voor het zomerreces de monitor zorgverzekering. In de begeleidende
brief zal worden ingegaan op de vraag of zorgverzekeraars moeten aangeven welke polissen
nagenoeg gelijk zijn volgens de definitie van de NZa en ACM. Dit is een toezegging
richting mevrouw Van den Berg.
– Elf. De Kamer ontvangt dit najaar de vijfjaarlijkse evaluatie van het Zorginstituut.
Hierbij wordt ingegaan op de toetsingskaders van nieuwe technieken. Dit is een toezegging
in de richting van de heer Veldman.
– Twaalf. De Kamer ontvangt voor het zomerreces het antwoord op de brief over de behandeling
bij de ziekte SMA. Dit is een toezegging in de richting van de heer Van Gerven.
– Dertien. In de brief met de brede afweging van vergoedingen uit het basispakket wordt
ingegaan op leefstijlgeneeskunde en preventie. Dit is een toezegging in de richting
van de heer Renkema.
– Veertien. De Kamer ontvangt informatie over de gevoerde gesprekken over de Zorg Zoals
de Westfries het Wil, de ZZWW. Er wordt nog gekeken op welke wijze deze informatie
naar de Kamer komt. Dit is een toezegging in de richting van mevrouw Van den Berg.
Dan hebben we hiermee de meeste toezeggingen gehad. Maar, ik zie mevrouw Ploumen.
Mevrouw Ploumen (PvdA):
De Minister heeft ook toegezegd dat hij het in Tilburg gedane onderzoek naar de gevolgen
van siliconen borstimplantaten onder de aandacht van het Zorginstituut zal brengen.
Ik zou hem willen vragen of dit met spoed kan. Ik weet niet of hij daar zelf zicht
op heeft, met een termijn en een uitkomst erbij? Een beetje haast wordt in het belang
van de vrouwen heel erg geapprecieerd.
De voorzitter:
Voordat ik de Minister gelegenheid geef om daar een korte reactie op te geven: we
noemen alleen de toezeggingen waarvan de Kamer een brief of een schrijven ontvangt.
De toezegging is wel degelijk gedaan en maakt ook onderdeel uit van het verslag, maar
niet van het lijstje toezeggingen. Heeft de Minister nog een korte reactie?
Minister Van Rijn:
Zodra ik het heb, stuur ik het door.
De heer Raemakers (D66):
Over het punt van het expertisecentrum en de vrouwen met genitale verminkingen die
een hersteloperatie willen en geen medische indicatie hebben: de Minister zei dat
hij het ermee eens is dat die daarvoor beschikbaar zou moeten zijn. Misschien is het
handig dat de Kamer een terugkoppeling krijgt van het gesprek van de Minister met
de beroepsgroepen.
De voorzitter:
Dit is een vraag die uiteindelijk tot een toezegging leidt. De Minister.
Minister Van Rijn:
Dat lijkt mij vanzelfsprekend.
De voorzitter:
We noteren dit aanvullend op de lijst met toezeggingen.
We zijn aan het einde gekomen van het algemeen overleg Pakketbeheer. Ik dank de Minister.
Volgens mij was dit het eerste niet-coronagerelateerde debat. Daar had ik misschien
mee moeten beginnen. «Een beetje gerelateerd», hoor ik zeggen, maar pakketbeheer is
toch echt een op zich staand onderwerp, waar we als Kamer jaarlijks over debatteren.
Zeer hartelijk dank voor uw bijdrage. Dit geldt uiteraard ook in de richting van de
ondersteuning hier en in andere zalen of op andere plekken. Ik dank de Kamerleden
voor hun aanwezigheid en hun constructieve bijdragen. Hartelijk dank.
Sluiting 12.48 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.J. Post, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.