Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Becker, Yesilgöz-Zegerius en Rudmer Heerema over het bericht ‘Macron gaat buitenlandse imams weren’
Vragen van de leden Becker, Yeşilgöz-Zegerius en RudmerHeerema (allen VVD) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van Justitie en Veiligheid en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht «Macron gaat buitenlandse imams weren» (ingezonden 21 februari 2020).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
Ministers van Justitie en Veiligheid, voor Rechtsbescherming en voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media (ontvangen 19 juni 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2019–2020, nr. 2161.
Vraag 1
Kent u het bericht «Macron gaat buitenlandse imams weren»?1
Antwoord 1
Ja
Vraag 2
Bent u het met de stelling eens dat we ook in Nederland alles moeten doen om de radicale
invloeden in onze wijken vanuit religieuze hoek, al dan niet gefinancierd met buitenlandse
middelen, met man en macht tegen te gaan?
Antwoord 2
In de Nederlandse samenleving is ruimte voor een grote diversiteit van (godsdienstige)
beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Dit betekent dat mensen
de vrijheid hebben eigen keuzes te maken binnen de kaders van de democratische rechtsorde.
Het Kabinet staat voor de grondwettelijke vrijheid van godsdienst- en levensovertuiging.
Onze vrijheden zijn echter geen vrijbrief voor antidemocratisch, antirechtstatelijk
en onverdraagzaam gedrag. Hier trekt het Kabinet een grens. Om de democratische rechtsorde
en zijn vrijheden te beschermen en de sociale stabiliteit te behouden is het Kabinet
van mening dat het noodzakelijk is op te treden tegen mensen in Nederland die onze
vrijheden misbruiken om antidemocratische en onverdraagzame boodschappen te verspreiden
en de grondwettelijke rechten en vrijheden van anderen stelselmatig en met (de dreiging
van) geweld of dwang beperken. We richten ons daarbij niet op een bepaalde geloofs-
of levensovertuiging als zodanig.
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 11 februari 2019 heeft het Kabinet de Taskforce
Problematisch gedrag en ongewenste buitenlandse financiering (hierna: Taskforce) ingericht
om drie belangrijke doelstellingen te verwezenlijken. Naast het versterken van weerbaarheid
van gemeenschappen en de bredere samenleving en het vergroten van handelingsperspectief
van gemeenten en Rijk, is een belangrijke doelstelling om de informatiepositie van
Rijk en gemeenten te versterken. Op lokaal niveau wordt ingezet op training en kennisoverdracht
om problematisch gedrag vroegtijdig te kunnen signaleren.
Vraag 3
Is het waar dat er ook in Nederland wijken zijn met een bovengemiddeld risico op radicale
beïnvloeding uit religieuze hoek? Zo ja, welke wijken zijn dit en hoe treedt u hiertegen
op? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Antwoord 3
Er kan niet worden verondersteld dat in bepaalde wijken meer sprake is van (structureel)
antidemocratisch, antirechtstatelijk en/of onverdraagzaam gedrag. Om te voorkomen
dat ongewenste radicale invloed van aanjagers vat krijgt op een wijk, wordt op lokaal
niveau ingezet op training en kennisoverdracht om problematisch gedrag vroegtijdig
te kunnen signaleren. Daar waar sprake is van noodzakelijk ingrijpen bij instellingen
die (structureel) problematisch gedrag vertonen, kunnen gemeenten voor directe ondersteuning
terecht bij de Taskforce.
Deze aanpak biedt handvatten om tegen (structureel) antidemocratisch, antirechtstatelijk
en/of onverdraagzaam gedrag op te treden. Het voorgestelde wijkgerichte onderzoek
naar (bovengemiddeld)risico op zogenoemde radicale beïnvloeding uit religieuze hoek
biedt hiervoor geen toegevoegde waarde.
Vraag 4
Wat kunt u leren van de wijkgerichte aanpak in Frankrijk waardoor daar 152 cafés,
15 gebedshuizen, 12 centra voor cultuur of sport en vier scholen zijn gesloten? Wat
was hiervan de juridische basis en kunnen we in Nederland ook vaker tot sluiting overgaan?
Antwoord 4
Het verbieden van private rechtspersonen, waaronder cafés en gebedshuizen, vormt een
inbreuk op de grondwettelijke vrijheid van vereniging. In sommige gevallen kan antidemocratisch
en onverdraagzaam gedrag zo ver gaan dat dit leidt tot strijd met de openbare orde.
In het regeerakkoord wordt het voorbeeld genoemd waarin een organisatie tot doel heeft
om onze rechtsstaat omver te werpen of af te schaffen. Om de mogelijkheden om op te
kunnen treden te verruimen als doelen of werkzaamheden van een rechtspersoon in strijd
zijn met de openbare orde als bedoeld in artikel 2:20 BW heeft de Minister voor Rechtsbescherming
op 18 december 2019 een wetsvoorstel bij de Kamer ingediend.2 Het verbieden van rechtspersonen door de rechter is een maatregel voor uiterste gevallen.
Door duidelijker te maken welke doelen en werkzaamheden in ieder geval strijd opleveren
met de openbare orde wordt beoogd de slagkracht van artikel 2:20 BW te vergroten.
De regelgeving omtrent het sluiten van scholen is vastgelegd in de onderwijswetgeving.
Op dit moment is beëindiging van de bekostiging in het funderend onderwijs alleen
mogelijk als een school langdurig onder de opheffingsnorm zakt of als sprake is van
langdurig zeer zwak onderwijs. Er zijn echter ook andere situaties waarbij continuering
van de school niet langer verantwoord is. Daarom heeft de Minister voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs en Media aangekondigd om voor het funderend onderwijs de gronden
voor beëindiging van de bekostiging uit te breiden met situaties waarin sprake is
van structurele strijd met de burgerschapsopdracht of de sociale veiligheid.3
In het hoger onderwijs schenken instellingen mede aandacht aan bevordering van maatschappelijk
verantwoordelijkheidsbesef. Bij niet-naleving kunnen rechten aan een opleiding worden
ontnomen of kan – bij bekostigde instellingen – een bekostigingssanctie worden opgelegd.
De regering is voornemens, door wetswijziging, vergelijkbare eisen voor het mbo te
laten gelden.4
Vraag 5
Hoeveel imams komen er jaarlijks vanuit het buitenland naar Nederland, zowel voor
langer verblijf als voor kortdurende optredens en uit welke landen specifiek?
Antwoord 5
Op basis van de huidige registraties die worden bijgehouden door het Ministerie van
Buitenlandse Zaken (kort verblijf), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (lang verblijf),
en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (verlenen tewerkstellingsvergunningen
voor buitenlandse werknemers die kort danwel lang verblijf beogen) zijn deze aantallen
niet te leveren. Er wordt in de betreffende registraties geen onderscheid gemaakt
naar religie. Imams worden net als priesters, nonnen, voorgangers en rabbijnen geregistreerd
onder de noemer «geestelijke bedienaren».
Vraag 6
Wat vindt u van het Franse idee dat de islamitische gemeenschap een certificaat moet
gaan toekennen aan imams die zich gedragen «volgens de wetten van het land»? Is dat
ook mogelijk in Nederland? Kan een dergelijk systeem al dan niet door de overheid
worden gefaciliteerd?
Antwoord 6
In Nederland dient iedereen zich aan de wet te houden. Voor specifieke taken en functies
zoals docent, gastouder of accountant is wettelijk voorgeschreven dat deze in het
bezit van een VOG dienen te zijn. Voor geestelijke bedienaren, waaronder imams, is
dit niet wettelijk voorgeschreven. Het is in een dergelijk geval een de werkgever
om daar regels voor te stellen. Een dergelijke aanpak van de Fransen staat op gespannen
voet met het gelijkheidsbeginsel dat wij in Nederland hanteren als algemeen principe.
Verder is voor personen uit derde landen het beleid om hen die een bedreiging voor
de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen – bijvoorbeeld omdat zij oproepen
tot vijandigheid of geweld – geen visum te verlenen of dit te (laten) intrekken. Wanneer
is vastgesteld dat de derdelander een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale
veiligheid, wordt de persoon gesignaleerd in het SIS ten behoeve van toegangsweigering.
Voor EU-onderdanen geldt dat toegangsweigering alleen kan plaatsvinden indien er een
actuele bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving bestaat. Mensen
met de Nederlandse nationaliteit kan de toegang tot Nederland niet worden ontzegd.
Vraag 7
Hoe staat het met de eerdere plannen voor een imamopleiding in Nederland onder overheidstoezicht
in plaats van de huidige situatie waarin een organisatie als Milli Görüş een imamopleiding
financiert en daarnaast imams uit het buitenland worden ingevlogen?
Antwoord 7
De ontwikkeling van een volwaardige, geaccrediteerde en regulier bekostigde imamopleiding
vergt tijd. De opleiding moet binnen bestaande onderwijskaders ingepast worden. Het
is daarna nog een enorme inspanning en uitdaging om voldoende aantallen eigen imams
op te leiden en niet langer volledig afhankelijk te zijn van imams uit het buitenland.
De VU en CMO hebben in 2016 een verkenning gedaan om te komen tot een breed gedragen
imamopleiding in Nederland. Hierna zijn er verschillende bijeenkomsten met de gemeenschappen
georganiseerd waarbij ook OCW en SZW vertegenwoordigd waren. Op basis van deze bijeenkomsten
is door de VU en CMO een voorstel ontwikkeld. Het voorstel ging enerzijds om bijscholing
van zittende imams, anderzijds om het opzetten van een hbo-bachelor imamopleiding
binnen het reguliere hoger onderwijs in Nederland. Met de pilot «Professionaliseringstraject
voor zittende Imams» zijn ondertussen goede ervaringen opgedaan in de periode 2018–2019.
Op dit moment zijn de contouren van de hbo-bacheloropleiding gereed en wordt bezien
welke onderwijsinstelling(en) deze opleiding kan (kunnen) verzorgen.
Vraag 8
Bent u bereid in overleg te treden met uw Franse collega’s, een analyse uit te voeren
naar de Franse aanpak en aan de Kamer voor te leggen welke voorstellen ook voor de
Nederlandse situatie gebruikt kunnen worden?
Antwoord 8
Nederland heeft na bekendmaking van de nieuwe Franse aanpak ambtelijk contact gezocht
met Frankrijk en het verzoek neergelegd om nadere informatie te mogen ontvangen. Het
ministerie heeft in reactie laten weten momenteel nog te werken aan de uitwerking
van de details van de plannen.
In EU verband wordt tussen lidstaten samengewerkt op het terrein van preventie van
radicalisering. De Europese Commissie ondersteunt en faciliteert deze samenwerking
en de uitwisseling van ervaringen. Lidstaten krijgen hier de mogelijkheid hun aanpak
met andere lidstaten te delen. Daarnaast vindt samenwerking tussen lidstaten op projectbasis
plaats via zogenaamd project-based collaborations, een nieuwe vorm die het mogelijk
maakt om met een beperkt aantal lidstaten op beleidsniveau samen te werken en ervaringen
uit te wisselen. Nederland zal Frankrijk verzoeken om via voornoemde samenwerkingsstructuur
de kennis en opgedane ervaring met de nieuwe aanpak te delen.
Tevens wil ik u wijzen op de Kamerbrief d.d. 4 november 2019 over een vergelijkend
onderzoek naar de aanpak van extremistische sprekers in verschillende Europese lidstaten,
waaronder Frankrijk.5
Vraag 9
Bent u het met de stelling eens dat ook het toetsen van de inhoud van onderwijsprogramma's
in het informele onderwijs waardevol kan zijn om anti-integratieve waarden te weren?
Zo ja, wanneer kunt u de Kamer informeren over de verkenning die het kabinet uitvoert
naar onder andere salafistische invloeden in het informeel onderwijs en mogelijk toezicht
op informeel onderwijs?
Antwoord 9
Nederland is een open en vrije samenleving. Het staat alle ouders vrij in onze democratische
samenleving om kinderen buiten de formele onderwijstijd, en daarmee buiten de invloedssfeer
van de overheid, deel te laten nemen aan informele scholing. Het organiseren van en
deelnemen aan informele scholing valt onder de grondwettelijke vrijheid van vereniging,
van meningsuiting, en eventueel van godsdienst. In lijn met deze vrijheden is er geen
wettelijke basis op grond waarvan informele onderwijsprogramma’s getoetst zouden kunnen
worden.
Het kabinet vindt het echter niet wenselijk dat een aantal aanbieders van informele
scholing het samenleven in Nederland belemmert of antidemocratische opvattingen stimuleert.
Ook de grondwettelijke vrijheden zijn niet onbegrensd. Het kabinet vindt het van belang
dat in ons land alle mensen meedoen in de samenleving; informele scholing zou dat
niet in de weg moeten staan. Vanwege signalen van mogelijke antidemocratische of onverdraagzame
elementen binnen een aantal organisaties die informele scholing aanbieden, heb ik
een brede verkenning aangekondigd. De verkenning naar informele scholing wordt uw
Kamer voor de zomer aangeboden.
Vraag 10
Kunt u onderzoeken welke maatregelen er in Frankrijk genomen worden om te zorgen dat
elke docent gewoon Frans spreekt in het klaslokaal? Op welke wijze zouden wij dit
vorm kunnen geven in Nederland zonder bijvoorbeeld het tweetalig onderwijs te beperken?
Is het vragen van ontheffing bij het ministerie bijvoorbeeld een route die u kunt
verkennen?
Antwoord 10
Onderwijsbeleid is een nationale verantwoordelijkheid en ieder onderwijsstelsel heeft
zijn eigen unieke kenmerken. Een vergelijking maken met de Franse situatie heeft op
dit punt weinig meerwaarde. Dat in de klas Nederlands gesproken moet worden volgt
reeds uit de wettelijke bepalingen.6 Uitzonderingen daarop zijn voor het primair onderwijs dat daar waar naast de Nederlandse
taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, deze als voertaal bij
het onderwijs kan worden gebruikt. Verder kan voor de opvang in en de aansluiting
bij het Nederlandse onderwijs van leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond
de taal van het land van oorsprong mede als voertaal bij het onderwijs worden gebruikt,
overeenkomstig een door het bevoegd gezag vastgestelde gedragscode. Tot slot kan maximaal
vijftien procent van het onderwijs gegeven worden in het Engels, Duits of Frans. Voor
het voortgezet onderwijs geldt dus ook dat het onderwijs gegeven dient te worden in
het Nederlands en ook de examens dienen te worden afgenomen in het Nederlands. In
afwijking daarvan kan een andere taal worden gebezigd wanneer het onderwijs betrekking
heeft op een specifieke taal, of indien de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit
van het onderwijs daartoe noodzaakt.7 Dat is bijvoorbeeld het geval bij tweetalig onderwijs. Ontheffing van het Ministerie
van OCW is dan ook niet nodig.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.