Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het speciaal verslag: De EU-vereisten voor nationale begrotingskaders: behoefte aan verdere versterking en betere monitoring van de uitvoering’
24 202 Europese Rekenkamer
Nr. 45 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 11 september 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister
van Financiën voorgelegd over het op «speciaal verslag: De EU-vereisten voor nationale
begrotingskaders: behoefte aan verdere versterking en betere monitoring van de uitvoering»
van de Europese Rekenkamer.
De vragen en opmerkingen zijn op 22 januari 2020 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 19 juni 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport
«De EU-vereisten voor nationale begrotingskaders: behoefte aan verdere versterking
en betere monitoring van de uitvoering». De leden van de VVD-fractie hebben daarover
nog wel enkele vragen en/of opmerkingen. De leden van de VVD-fractie willen allereerst
graag in meer algemene zin weten wat de Minister vindt van dit rapport van de Europese
Rekenkamer en de daarin gedane aanbevelingen. En wat gaat de Minister met de uitkomsten
van dit rapport doen? Hoe moet dit rapport gezien worden in relatie tot de voorlichting
van de Raad van State over de verdieping van de Europese Monetaire Unie (EMU)?
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de EU-begrotingsregels vragen om een
strikte handhaving. De begrotingsregels worden nu niet altijd goed nageleefd. De VVD-fractie
is er daarnaast voorstander van dat de begrotingsregels eenvoudiger worden en minder
ruimte geven voor flexibiliteit. De begrotingsregels zouden ook onafhankelijker beoordeeld
moeten worden.
De leden van de VVD-fractie willen allereerst graag weten hoe en door wie opvolging
wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer uit dit rapport. Voorts
willen zij graag weten wat de Minister vindt van de aanbevelingen en hoe hij ervoor
zorgt dat die opgevolgd worden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de wetgevingsmaatregelen van de EU een impuls
hebben gegeven aan de versterking van de nationale begrotingskaders, maar dat in vergelijking
met internationale normen en beste praktijken de vereisten in meerdere opzichten soepeler
zijn, met name in het geval van begrotingskaders voor de middellange termijn en onafhankelijke
begrotingsinstellingen. In welke gevallen speelt dit? Wat vindt de Minister hiervan?
En hoe kan dit worden verbeterd?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie regelmatig gebruikmaakt
van haar discretionaire bevoegdheden en dat daardoor de mogelijkheid bestaat van het
risico van inconsistentie tussen de beoordeling van de Europese Commissie en de onafhankelijke
begrotingsinstellingen ten aanzien van de naleving van de EU-begrotingsregels. In
welke gevallen is dit het geval geweest? En hoe kan dit worden voorkomen?
De leden van de VVD-fractie constateren dat het Europees Begrotingscomité in feite
een wassen neus is, aangezien de Europese Commissie zonder passende toelichting kan
voorbijgaan aan de voorstellen en aanbevelingen van het Europees Begrotingscomité.
Welke veranderingen zijn er nodig om ervoor te zorgen dat het Europees Begrotingscomité
geen papieren tijger is en kan zorgen voor effectieve en onafhankelijke toetsing van
de EU-begrotingsregels?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie niet heeft verduidelijkt
hoe zij mogelijke verschillen zal beperken tussen de beoordelingen van de onafhankelijke
begrotingsinstellingen en de Europese Commissie inzake de naleving van de EU-begrotingsregels.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat die duidelijkheid er wel komt?
Welke gevallen zijn er geweest waarin de Europese Commissie en een onafhankelijke
begrotingsinstelling tot verschillende conclusies kwamen, zoals in het ERK-rapport
op pagina 46 wordt vermeld? Wat vindt de Minister van de toepassing van de discretionaire
bevoegdheid van de Europese Commissie, bijvoorbeeld waar het gaat om «uitzonderlijke
omstandigheden»?
De leden van de VVD-fractie zouden het wenselijk vinden dat de onafhankelijke begrotingsinstellingen
van de lidstaten niet alleen de naleving van de nationale begrotingsregels beoordelen,
maar ook de EU-begrotingsregels naleven, zoals de Raad van State in Nederland doet.
In hoeverre is de Minister het met de VVD-fractie eens? En wat gaat hij doen om dit
ook te bereiken?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PVV
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de Europese Rekenkamer
inzake de EU-vereisten voor nationale begrotingskaders. Naar aanleiding van het genoemde
punt brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.
Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat er een risico van inconsistentie
bestaat tussen de beoordeling door de Commissie en de onafhankelijke begrotingsinstellingen
ten aanzien van de naleving van de EU-begrotingsregels. Kan de Minister dit verschil
nader verklaren, verduidelijken en hier tevens meer voorbeelden van geven?
Daarnaast merken de leden van de PVV-fractie op dat de Europese Rekenkamer aanbeveelt
dat de Commissie de samenwerking met de onafhankelijke begrotingsinstellingen moet
versterken om verschillen tussen de beoordelingen tot een minimum te beperken. De
leden van de PVV-fractie vragen op welke wijze deze samenwerking op dit moment plaatsvindt
en kan worden versterkt.
Verder willen de leden van de PVV-fractie weten hoe het precies komt dat de Commissie
tot dusver slechts een beperkte zekerheid heeft dat de EU-vereisten voor de nationale
begrotingskaders naar behoren worden uitgevoerd en toegepast en hoe de Minister dit
beoordeelt.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie of de Minister het grote verschil kan verklaren
tussen de lidstaten als het gaat om de begroting van de onafhankelijke begrotingsinstellingen.
Waarom bedraagt de begroting van het Centraal Planbureau (CPB), Nederland) bijv. 15,4 miljoen euro,
terwijl de begroting van de Griekse begrotingsraad 1,1 miljoen euro bedraagt? Wat
zegt dit over de kwaliteit van de onafhankelijke begrotingsinstellingen? Hoe verklaart
de Minister dat de begroting van de Hoge raad voor de openbare Financiën van Frankrijk
«slechts» 0,8 miljoen euro bedraagt?
Ten slotte merken de leden van de PVV-fractie op dat de Europese Rekenkamer van mening
is dat de rol van het Europees Begrotingscomité versterkt moet worden en dat er opnieuw
moet worden gekeken naar het mandaat hiervan. De leden van de PVV-fractie willen weten
op welke wijze het mandaat van het Europees Begrotingscomité volgens de Europese Rekenkamer
moet worden uitgebreid en of dit gepaard gaat met het afdragen van meer nationale
soevereiniteit van lidstaten aan Brussel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De Europese Rekenkamer stelt op basis van internationale normen en beste praktijken
dat het rechtskader van nationale begrotingskaders beter kan. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister aan te geven om welke internationale normen het gaat en om welke
beste praktijken. Tevens vragen deze leden de Minister of hij deze analyse deelt en
dit dus een bewuste keuze is en dus een gevolg van het Nederlandse beleid.
De Europese Rekenkamer concludeert dat de Europees Begrotingscomité niet berekend
is op de beoogde taken. Tevens zou de onafhankelijkheid in het geding zijn en bestaat
er voor de Europese Commissie de mogelijkheid om aanbevelingen zonder argumentatie
te passeren. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij deze analyse deelt,
of dit bezwaarlijk is en op welke wijze deze oneffenheid gecorrigeerd kan worden.
Verwijzende naar bijlage 3 op pagina’s 53–54, vragen de leden van de CDA-fractie naar
de vergelijking van de begrotingsinstellingen tussen de landen. Hoe verklaart de Minister
het verschil tussen het aantal medewerkers van de begrotingscommissie in Frankrijk
(3 à 4) en die in Nederland (117), alsmede de budgetten die met de begrotingsinstellingen
gemoeid zijn (in de vergelijking Nederland-Frankrijk 15,4 miljoen euro versus 0,8 miljoen euro).
Toont dit overzicht volgens de Minister dat het begrotingstoezicht in Nederland in
vergelijking met andere landen wel wat goedkoper en efficiënter kan, of toont het
juist dat het begrotingstoezicht in andere landen veel serieuzer moet worden genomen
net zoals we dat in Nederland doen?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om elk van de vier aanbevelingen een
appreciatie te geven en aan te geven welke stappen de Minister zal nemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie hebben het «speciaal verslag: De EU-vereisten voor nationale
begrotingskaders: behoefte aan verdere versterking en betere monitoring van de uitvoering»
aandachtig gelezen.
De leden van de SP-fractie lezen dat het voorkomt dat de Europese Commissie en de
onafhankelijke begrotingsinstelling tot verschillende conclusies komen, vooral vanwege
het gebruik van de discretionaire bevoegdheid door de Commissie. De leden van de SP-fractie
vragen de Minister wat hij ervan vindt dat de verschillen in lezingen worden gemaakt
vanwege dit gebruik van de bevoegdheid en of dit ook in het geval van Nederland is
gebeurd. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of de oplossing zo simpel is
als de Europese Rekenkamer aanbeveelt, namelijk het versterken van de samenwerking.
Als dit wel zo is, waarom is dat tot op heden dan niet gebeurd?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister naar de risico’s achter de vaststelling
van de Europese Rekenkamer dat het rechtskader voor de begrotingskaders niet voldoen
aan internationale standaarden.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister voorts of hij het eens is met de conclusie
van de Europese Rekenkamer dat het Europees Begrotingscomité wegens regelbeperkingen
niet doeltreffend is. Deze leden vragen de Minister wat de gevolgen hiervan zijn.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie naar het oordeel van de Minister over
de analyse van de Europese Rekenkamer dat Richtlijn 2011/85 en Verordening 473/2013
nog niet zijn uitgevoerd of in een te vroeg stadium van uitvoering verricht werden
om zinvol te zijn.
II Reactie van de Minister
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, PVV, CDA, SP inzake de op 6 december 2019 door de Europese
Rekenkamer toegezonden «Speciaal verslag: De EU-vereisten voor nationale begrotingskaders:
behoefte aan verdere versterking en betere monitoring van de uitvoering». Per abuis
zijn deze vragen en opmerkingen lang blijven liggen.
Bij de volgorde van de beantwoording is de volgorde van de inbreng van het schriftelijk
overleg aangehouden.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport
«De EU-vereisten voor nationale begrotingskaders: behoefte aan verdere versterking
en betere monitoring van de uitvoering». De leden van de VVD-fractie hebben daarover
nog wel enkele vragen en/of opmerkingen. De leden van de VVD-fractie willen allereerst
graag in meer algemene zin weten wat de Minister vindt van dit rapport van de Europese
Rekenkamer en de daarin gedane aanbevelingen. En wat gaat de Minister met de uitkomsten
van dit rapport doen? Hoe moet dit rapport gezien worden in relatie tot de voorlichting
van de Raad van State over de verdieping van de Europese Monetaire Unie (EMU)?
In algemene zin verwelkomt het kabinet het rapport van de Europese Rekenkamer en de
daarin gedane aanbevelingen. Ook is het rapport op een passend moment verschenen aangezien
het rapport toeziet op een Richtlijn (2011/85)1 die eerder dit jaar uitgebreid is geëvalueerd door de Europese Commissie in het kader
van de «economic governance review».2 Hieronder vallen ook de Europese begrotingsregels.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de EU-begrotingsregels vragen om een
strikte handhaving. De begrotingsregels worden nu niet altijd goed nageleefd. De VVD-fractie
is er daarnaast voorstander van dat de begrotingsregels eenvoudiger worden en minder
ruimte geven voor flexibiliteit. De begrotingsregels zouden ook onafhankelijker beoordeeld
moeten worden.
De leden van de VVD-fractie willen allereerst graag weten hoe en door wie opvolging
wordt gegeven aan de aanbevelingen van de Europese Rekenkamer uit dit rapport. Voorts
willen zij graag weten wat de Minister vindt van de aanbevelingen en hoe hij ervoor
zorgt dat die opgevolgd worden.
De Europese Commissie heeft gereageerd op de bevindingen van de Europese Rekenkamer.
Deze reactie is opgenomen in het rapport zelf. Het ligt voor de hand dat de aanbevelingen
worden meegenomen in de discussie over het «economic governance framework». Deze discussie
is tijdelijk stilgelegd door de ontwikkelingen rondom COVID-19.
Het kabinet onderschrijft in algemene zin de bevindingen van de Europese Rekenkamer
zoals vermeld in het rapport. Daarbij kan het kabinet zich met name in vinden in de
aanbeveling tot het versterken van het Europees Begrotingscomité en de nationale onafhankelijke
begrotingsinstellingen (IFI’s).
De leden van de VVD-fractie lezen dat de wetgevingsmaatregelen van de EU een impuls
hebben gegeven aan de versterking van de nationale begrotingskaders, maar dat in vergelijking
met internationale normen en beste praktijken de vereisten in meerdere opzichten soepeler
zijn, met name in het geval van begrotingskaders voor de middellange termijn en onafhankelijke
begrotingsinstellingen. In welke gevallen speelt dit? Wat vindt de Minister hiervan?
En hoe kan dit worden verbeterd?
Het kabinet deelt de vaststelling van de Europese rekenkamer dat de EU-vereisten in
sommige opzichten minder strikt zijn dan de internationale normen en beste praktijken
zoals die onder andere door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
(OESO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zijn onderzocht. Desalniettemin
betekent dit volgens het kabinet niet dat lidstaten alsnog niet hun begrotingsraamwerken
in lijn kunnen brengen met dergelijke normen en praktijken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie regelmatig gebruikmaakt
van haar discretionaire bevoegdheden en dat daardoor de mogelijkheid bestaat van het
risico van inconsistentie tussen de beoordeling van de Europese Commissie en de onafhankelijke
begrotingsinstellingen ten aanzien van de naleving van de EU-begrotingsregels. In
welke gevallen is dit het geval geweest? En hoe kan dit worden voorkomen?
Volgens de Europese Rekenkamer bestaat vanwege het feit dat de Europese Commissie
gebruikmaakt van haar discretionaire bevoegdheden een risico van inconsistentie tussen
de beoordeling door de Europese Commissie en de onafhankelijke begrotingsinstellingen
van de naleving van de EU-begrotingsregels. Deze vaststelling heeft de Europese Rekenkamer
gebaseerd op een survey die is uitgezet bij de IFI’s. De Europese Rekenkamer heeft
geen specifieke gevallen opgenomen in haar rapport waar sprake is geweest van dergelijke
inconsistenties. De inperking van de discretionaire bevoegdheid van de Commissie bij
de beoordeling van naleving zou het risico op inconsistentie kunnen doen afnemen.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het Europees Begrotingscomité in feite
een wassen neus is, aangezien de Europese Commissie zonder passende toelichting kan
voorbijgaan aan de voorstellen en aanbevelingen van het Europees Begrotingscomité.
Welke veranderingen zijn er nodig om ervoor te zorgen dat het Europees Begrotingscomité
geen papieren tijger is en kan zorgen voor effectieve en onafhankelijke toetsing van
de EU-begrotingsregels?
De huidige taak van het Europees Begrotingscomité is vastgelegd in een Commissiebesluit
waarin staat dat het comité in een adviserende hoedanigheid bijdraagt aan de uitoefening
van de taken van de Europese Commissie in het multilaterale begrotingstoezicht.3 Het comité is niet gemandateerd om de implementatie van het SGP door de Commissie
te toetsen. Het kabinet is van mening dat de rol van het Europees Begrotingscomité
zou kunnen worden versterkt en volledig onafhankelijk worden gemaakt. Een mogelijkheid
hierbij is het uitbreiden van het mandaat van het Europees Begrotingscomité en/of
het vastleggen van de rol van het Europees Begrotingscomité in EU-wetgeving.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de Europese Commissie niet heeft verduidelijkt
hoe zij mogelijke verschillen zal beperken tussen de beoordelingen van de onafhankelijke
begrotingsinstellingen en de Europese Commissie inzake de naleving van de EU-begrotingsregels.
Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat die duidelijkheid er wel komt?
Het kabinet is voorstander van het inperken van de flexibiliteit bij toepassing van
het SGP. Dit zou het risico op inconsistentie tussen de beoordelingen van de onafhankelijke
begrotingsinstellingen en de Europese Commissie inzake de naleving van de EU-begrotingsregels
kunnen doen afnemen.
Welke gevallen zijn er geweest waarin de Europese Commissie en een onafhankelijke
begrotingsinstelling tot verschillende conclusies kwamen, zoals in het ERK-rapport
op pagina 46 wordt vermeld? Wat vindt de Minister van de toepassing van de discretionaire
bevoegdheid van de Europese Commissie, bijvoorbeeld waar het gaat om «uitzonderlijke
omstandigheden»?
De Europese Rekenkamer heeft geen specifieke gevallen opgenomen in haar rapport waar
sprake is geweest van dergelijke inconsistenties. Met betrekking tot de discretionaire
bevoegdheid is het kabinet van mening dat een inperking van de flexibiliteit bij de
toepassing van het SGP, de effectiviteit van het SGP ten goede zou kunnen komen.
De leden van de VVD-fractie zouden het wenselijk vinden dat de onafhankelijke begrotingsinstellingen
van de lidstaten niet alleen de naleving van de nationale begrotingsregels beoordelen,
maar ook de EU-begrotingsregels naleven, zoals de Raad van State in Nederland doet.
In hoeverre is de Minister het met de VVD-fractie eens? En wat gaat hij doen om dit
ook te bereiken?
Het kabinet is, net zoals de Europese Commissie, van mening dat nationale begrotingsinstellingen
een belangrijke rol spelen in de discussies over naleving van de Europese en nationale
begrotingsregels. De beoordeling omtrent de naleving van EU-begrotingsregels gebeurt
volgens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) door de Europese
Commissie in samenspraak met de Raad. Gelet op het belang van een uniforme toepassing
van de Europese begrotingsregels lijkt het onwenselijk dat nationale onafhankelijke
begrotingsinstellingen deze beoordeling in plaats van de Europese Commissie zouden
uitvoeren. Een grotere rol voor de IFI’s bij advisering omtrent de naleving van de
EU-begrotingsregels zou wel van toegevoegde waarde kunnen zijn.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de Europese Rekenkamer
inzake de EU-vereisten voor nationale begrotingskaders. Naar aanleiding van het genoemde
punt brengen de leden van de PVV-fractie het volgende naar voren.
Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat er een risico van inconsistentie
bestaat tussen de beoordeling door de Commissie en de onafhankelijke begrotingsinstellingen
ten aanzien van de naleving van de EU-begrotingsregels. Kan de Minister dit verschil
nader verklaren, verduidelijken en hier tevens meer voorbeelden van geven?
Volgens de Europese Rekenkamer bestaat vanwege het feit dat de Europese Commissie
gebruikmaakt van haar discretionaire bevoegdheden een risico van inconsistentie tussen
de beoordeling door de Europese Commissie en de onafhankelijke begrotingsinstellingen
van de naleving van de EU-begrotingsregels. Deze vaststelling heeft de Europese Rekenkamer
gebaseerd op een survey die is uitgezet bij de IFI’s. De Europese Rekenkamer heeft
geen specifieke gevallen opgenomen in haar rapport waar sprake is geweest van dergelijke
inconsistenties. Ik ben ook niet bekend met dergelijke gevallen.
Daarnaast merken de leden van de PVV-fractie op dat de Europese Rekenkamer aanbeveelt
dat de Commissie de samenwerking met de onafhankelijke begrotingsinstellingen moet
versterken om verschillen tussen de beoordelingen tot een minimum te beperken. De
leden van de PVV-fractie vragen op welke wijze deze samenwerking op dit moment plaatsvindt
en kan worden versterkt.
De Europese Commissie heeft in haar reactie op het rapport aangegeven een nauwe samenwerking
met de IFI’s te beschouwen als een belangrijke voorwaarde voor het doeltreffend functioneren
van de Europese en nationale begrotingskaders. Er is doorlopend contact tussen de
Commissie en de IFI’s. De Europese Rekenkamer doet geen concrete voorstellen voor
het versterken van die samenwerking.
Verder willen de leden van de PVV-fractie weten hoe het precies komt dat de Commissie
tot dusver slechts een beperkte zekerheid heeft dat de EU-vereisten voor de nationale
begrotingskaders naar behoren worden uitgevoerd en toegepast en hoe de Minister dit
beoordeelt.
In de evaluatie van het «economic governance framework» heeft de Europese Commissie
de EU-vereisten voor de nationale begrotingskaders uitgebreid geëvalueerd. Hierbij
heeft de Europese Commissie vanuit verschillende invalshoeken gekeken naar de toepassing
van de verplichtingen door lidstaten. Daarbij is geconcludeerd dat de EU-vereisten
hebben bijgedragen aan het versterken van nationale begrotingsregels, betrouwbaardere
ramingen, en meer middellange termijn begrotingsplanning.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie of de Minister het grote verschil kan verklaren
tussen de lidstaten als het gaat om de begroting van de onafhankelijke begrotingsinstellingen.
Waarom bedraagt de begroting van het Centraal Planbureau (CPB), Nederland) bijv. 15,4 miljoen euro,
terwijl de begroting van de Griekse begrotingsraad 1,1 miljoen euro bedraagt? Wat
zegt dit over de kwaliteit van de onafhankelijke begrotingsinstellingen? Hoe verklaart
de Minister dat de begroting van de Hoge raad voor de openbare Financiën van Frankrijk
«slechts» 0,8 miljoen euro bedraagt?
In sommige lidstaten is bij de verplichting tot het hebben van een onafhankelijke
begrotingsinstelling gekozen voor het onderbrengen van de bijbehorende taak bij een
bestaande instelling en in andere landen is gekozen voor het oprichten van een geheel
nieuw orgaan. Daarom is het mogelijk dat de begrotingen tussen de instellingen uiteenlopen.
Het Centraal Plan Bureau (CPB) bijvoorbeeld heeft een breder werkterrein dan alleen
het uitvoeren van de taken gerelateerd aan onafhankelijk begrotingstoezicht.
Ten slotte merken de leden van de PVV-fractie op dat de Europese Rekenkamer van mening
is dat de rol van het Europees Begrotingscomité versterkt moet worden en dat er opnieuw
moet worden gekeken naar het mandaat hiervan. De leden van de PVV-fractie willen weten
op welke wijze het mandaat van het Europees Begrotingscomité volgens de Europese Rekenkamer
moet worden uitgebreid en of dit gepaard gaat met het afdragen van meer nationale
soevereiniteit van lidstaten aan Brussel.
De Europesen Rekenkamer stelt voor om het mandaat en de institutionele opzet van het
Europees Begrotingscomité opnieuw te bekijken en het «pas toe of leg uit»-beginsel
toe te passen, waarbij de Commissie gevallen openbaar zou moet maken waarin niet wordt
voldaan aan de beoordelingen van het Europees Begrotingscomité. Deze voorstellen hebben
geen betrekking op de overdracht van soevereiniteit van lidstaten naar een Europese
instelling.
De Europese Rekenkamer stelt op basis van internationale normen en beste praktijken
dat het rechtskader van nationale begrotingskaders beter kan. De leden van de CDA-fractie
vragen de Minister aan te geven om welke internationale normen het gaat en om welke
beste praktijken. Tevens vragen deze leden de Minister of hij deze analyse deelt en
dit dus een bewuste keuze is en dus een gevolg van het Nederlandse beleid.
De Europese Rekenkamer noemt ten aanzien van internationale normen en beste praktijken
onder andere de OESO en het IMF. Hierbij gaat het om het rapport «The Legal Framework
for Budget Systems» van de OESO en «Manual on Fiscal Transparency» en «Reforming Budget
Systems Laws» van het IMF. Ik deel de analyse dat een deel van deze normen en praktijken
niet is opgenomen in de relevante Richtlijn. Desalniettemin betekent dit volgens het
kabinet niet dat lidstaten alsnog niet hun begrotingsraamwerken in lijn kunnen brengen
met dergelijke normen en praktijken. Het is dus vooral van belang dat lidstaten hun
nationale begrotingsraamwerken verbeteren waar nodig en mogelijk.
De Europese Rekenkamer concludeert dat de Europees Begrotingscomité niet berekend
is op de beoogde taken. Tevens zou de onafhankelijkheid in het geding zijn en bestaat
er voor de Europese Commissie de mogelijkheid om aanbevelingen zonder argumentatie
te passeren. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of hij deze analyse deelt,
of dit bezwaarlijk is en op welke wijze deze oneffenheid gecorrigeerd kan worden.
Het kabinet is van mening dat het Europees Begrotingscomité versterkt en volledig
onafhankelijk gemaakt dient te worden om zo de toepassing van het SGP te verbeteren.
Een mogelijkheid hierbij is het uitbreiden van het mandaat van het Europees Begrotingscomité
en/of het vastleggen van de rol van het Europees Begrotingscomité in EU-wetgeving.
Verwijzende naar bijlage 3 op pagina’s 53–54, vragen de leden van de CDA-fractie naar
de vergelijking van de begrotingsinstellingen tussen de landen. Hoe verklaart de Minister
het verschil tussen het aantal medewerkers van de begrotingscommissie in Frankrijk
(3 à 4) en die in Nederland (117), alsmede de budgetten die met de begrotingsinstellingen
gemoeid zijn (in de vergelijking Nederland-Frankrijk 15,4 miljoen euro versus 0,8 miljoen euro).
Toont dit overzicht volgens de Minister dat het begrotingstoezicht in Nederland in
vergelijking met andere landen wel wat goedkoper en efficiënter kan, of toont het
juist dat het begrotingstoezicht in andere landen veel serieuzer moet worden genomen
net zoals we dat in Nederland doen?
In sommige lidstaten is bij de verplichting tot het hebben van een onafhankelijke
begrotingsinstelling gekozen voor het onderbrengen van de bijbehorende taken bij een
bestaande instelling en in andere lidstaten is gekozen voor het oprichten van een
geheel nieuw orgaan. Daarom is het mogelijk dat de begrotingen tussen de onafhankelijke
begrotingsinstellingen uiteenlopen. Het CPB bijvoorbeeld heeft een veel breder werkterrein
dan alleen het uitvoeren van de taken gerelateerd aan onafhankelijk begrotingstoezicht.
Kortom, er valt geen conclusie te trekken uit het aantal rapporteerde medewerkers
per begrotingsinstelling.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om elk van de vier aanbevelingen een
appreciatie te geven en aan te geven welke stappen de Minister zal nemen.
De eerste aanbeveling ziet toe op het versterken van de samenwerking met de onafhankelijke
begrotingsinstellingen om de verschillen tussen de beoordeling door de Commissie en
de onafhankelijke begrotingsinstellingen van de naleving van de EU-begrotingsregels
tot een minimum te beperken. Naar inzicht van het kabinet is er sprake van doorlopend
contact tussen de Europese Commissie en de onafhankelijke begrotingsinstellingen en
is het niet evident dat dit contact onvoldoende is.
De tweede aanbeveling stelt dat de vereisten voor nationale begrotingskaders meer
in lijn met internationale normen en beste praktijken moet worden gebracht. Het kabinet
deelt de vaststelling van de Europese rekenkamer dat de EU-vereisten in sommige opzichten
minder strikt zijn dan de internationale normen en beste praktijken zoals die onder
andere door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en
het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zijn onderzocht. Desalniettemin betekent dit
volgens het kabinet niet dat lidstaten alsnog niet hun begrotingsraamwerken in lijn
kunnen brengen met dergelijke normen en praktijken. Het is dus vooral van belang dat
lidstaten hun nationale begrotingsraamwerken verbeteren waar nodig en mogelijk.
De derde aanbeveling heeft betrekking op het versterken van het Europees Begrotingscomité.
Het kabinet is voorstander van het versterken en volledig onafhankelijk maken van
het Europees Begrotingscomité, en heeft dit ook uitgedragen tijdens eerdere discussies
over het «economic governance framework».
De vierde aanbeveling houdt in dat de handhaving van de vereisten voor nationale begrotingskaders
versterkt dienen te worden. Het kabinet is van mening dat het belangrijk is dat het
functioneren van de nationale begrotingskaders regelmatig wordt geëvalueerd. In dat
kader heeft het kabinet de evaluatie van het «economic governance framework» verwelkomt
waarin ook EU-vereisten voor de nationale begrotingskaders uitgebreid zijn geëvalueerd.
Het kabinet ziet de aanbevelingen als relevante input voor de discussie over het «economic
governance framework». Deze discussie is stilgelegd in verband met de ontstane situatie
door COVID-19 maar zodra de discussie wordt hervat zal het kabinet de inzet zoals
beschreven in de reactie op dit schriftelijk overleg uitdragen.
De leden van de SP-fractie hebben het «speciaal verslag: De EU-vereisten voor nationale
begrotingskaders: behoefte aan verdere versterking en betere monitoring van de uitvoering»
aandachtig gelezen.
De leden van de SP-fractie lezen dat het voorkomt dat de Europese Commissie en de
onafhankelijke begrotingsinstelling tot verschillende conclusies komen, vooral vanwege
het gebruik van de discretionaire bevoegdheid door de Commissie. De leden van de SP-fractie
vragen de Minister wat hij ervan vindt dat de verschillen in lezingen worden gemaakt
vanwege dit gebruik van de bevoegdheid en of dit ook in het geval van Nederland is
gebeurd. De leden van de SP-fractie vragen de Minister of de oplossing zo simpel is
als de Europese Rekenkamer aanbeveelt, namelijk het versterken van de samenwerking.
Als dit wel zo is, waarom is dat tot op heden dan niet gebeurd?
Volgens de Europese Rekenkamer bestaat vanwege het feit dat de Europese Commissie
gebruikmaakt van haar discretionaire bevoegdheden een risico van inconsistentie tussen
de beoordeling door de Commissie en de onafhankelijke begrotingsinstellingen van de
naleving van de EU-begrotingsregels. De Europese Rekenkamer heeft geen specifieke
gevallen gevonden waar dit het geval is geweest. Daarnaast is er, naar inzicht van
het kabinet, doorlopend contact tussen de Europese Commissie en de onafhankelijke
begrotingsinstellingen.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister naar de risico’s achter de vaststelling
van de Europese Rekenkamer dat het rechtskader voor de begrotingskaders niet voldoen
aan internationale standaarden.
Om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te bevorderen met het oog op stabiliteit
en economische groei zijn volgens het kabinet effectieve Europese begrotingsregels
van groot belang. Nationale begrotingsraamwerken die niet bijdragen aan een effectieve
toepassing van de begrotingsregels kunnen daarom een risico vormen voor de stabiliteit
en economische groei. Alhoewel de Europese Rekenkamer ruimte voor verbetering ziet
voor wat betreft de EU-vereisten voor nationale begrotingsraamwerken, stelt de Europese
Rekenkamer niet vast dat de nationale begrotingsraamwerken zelf ondermaats zijn.
De leden van de SP-fractie vragen de Minister voorts of hij het eens is met de conclusie
van de Europese Rekenkamer dat het Europees Begrotingscomité wegens regelbeperkingen
niet doeltreffend is. Deze leden vragen de Minister wat de gevolgen hiervan zijn.
Het Europees Begrotingscomité is naar inzicht van het kabinet doeltreffend in het
uitvoeren van haar adviestaak. Desalniettemin is het kabinet van mening dat het Europees
Begrotingscomité kan worden versterkt en volledig onafhankelijk dient te worden gemaakt.
Ten slotte vragen de leden van de SP-fractie naar het oordeel van de Minister over
de analyse van de Europese Rekenkamer dat Richtlijn 2011/85 en Verordening 473/2013
nog niet zijn uitgevoerd of in een te vroeg stadium van uitvoering verricht werden
om zinvol te zijn.
In de evaluatie van het «economic governance framework» heeft de Europese Commissie
de EU-vereisten voor de nationale begrotingskaders uitgebreid geëvalueerd. Hierbij
heeft de Europese Commissie vanuit verschillende invalshoeken gekeken naar de toepassing
van de verplichtingen door lidstaten.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier