Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2019 (Kamerstuk 35470-XV-7)
2020D24626 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 18 juni 2020 enkele
vragen en opmerkingen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd
over het op 20 mei 2020 ingediende Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2019 (Kamerstuk 35 470 XV, nr. 1) en zijn op 12 juni 2020 toegezonden brief inzake Beantwoording vragen commissie
over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2019 (Kamerstuk
35 470 XV, nr. 7).
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
2
•
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
6
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Jaarverslag
en de Slotwet van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zij kijken
met interesse naar de vorderingen t.a.v. de beleidsdoelen en het positieve beeld aangaande
economie, werkgelegenheid en koopkrachtontwikkeling. Deze leden zijn zich bewust dat
dit beeld van 2019 in 2020 door de coronapandemie zich heel anders zal ontwikkelen.
In dat licht vragen deze leden de Minister welke vorderingen op het gebied van re-integratie
en matching in 2019 wat de Minister betreft relevant zijn en aanknopingspunten bieden
voor de uitdagingen van 2020. Wat is bereikt op het gebied van het verbeteren van
de persoonlijke dienstverlening bij UWV en de versterking van de arbeidsmarktregio’s?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben
daarover de volgende vragen en opmerkingen.
Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2019
De leden van de CDA-fractie vinden het positief dat de Algemene Rekenkamer (AR) in
haar rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek SZW 2019 concludeert dat «over de
volle breedte te zien is dat de Minister van SZW in 2019 stappen heeft gezet om zijn
bedrijfsvoering te versterken en te verbeteren», o.a. voor zijn sturing en toezicht
op de uitvoeringsorganisaties SVB en UWV, en het financieel beheer van de Rijksdienst
Caribisch Nederland-unit SZW (RCN-unit SZW) en de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO).
Desalniettemin merkt de AR voor 2019 het financieel beheer van de RCN-unit SZW én
van de RSO aan als «onvolkomenheid». Voor de RCN-unit SZW is dat het derde jaar op
rij en voor de RSO het tweede jaar op rij. De leden van de CDA-fractie vragen of de
verwachting is dat deze onvolkomenheden volgend jaar zijn opgelost conform de aanbevelingen
van de AR. En zou de Minister, met de kennis van nu, de destijds ontraden motie-Peters
over het evalueren van de Rijksschoonmaakorganisatie (Kamerstuk 35 200 XV, nr. 12) nu eenzelfde appreciatie geven?
De AR heeft vastgesteld dat «de financiële verantwoordingsinformatie op zowel totaal-
als artikelniveau rechtmatig, betrouwbaar en ordelijk is, «met uitzondering van 3
gevallen waarin de tolerantiegrens is overschreden». Dit betreft de artikelen 8, 9
en 98. In het verlengde hiervan benadrukt de AR nog eens dat het gebruik van verschillende
rapporteringstoleranties leidt tot een «pervers effect», daar de Auditdienst Rijk
(ADR) de ene toeslag intensiever controleert dan de andere toeslag, waardoor eerder
sprake is van een overschrijding van de tolerantiegrens. Heeft de Minister inmiddels
de handschoen opgepakt om bij de Minister van Financiën te pleiten voor een evaluatie
naar de effecten van het huidige stelsel van rapporteringstoleranties, willen de leden
van de CDA-fractie graag weten.
Wat de leden van de CDA-fractie verder opvalt, is dat de AR vaststelt dat de informatiebeveiliging
van het Ministerie van SZW «wederom op een goed niveau is», waar deze op andere departementen
juist een aandachts-/verbeterpunt of zelfs een onvolkomenheid is. In hoeverre wisselen
ministeries onderling kennis en kunde uit om informatiebeveiliging te verbeteren,
vragen zij de Minister.
Op het gebied van informatiebeveiliging constateert de ARK rijksbreed dat ongeveer
de helft van de onderzochte organisaties de informatiebeveiliging niet op orde heeft
en dat dit in de keten van overheidsorganisaties een reëel risico vormt bij het uitwisselen
van informatie.
De leden van de CDA-fractie vinden dit zorgelijk en willen graag weten hoe het kabinet
hiermee aan de slag gaat, gegeven:
• de sterke afhankelijkheden tussen ministeries bij het uitwisselen van staatsgeheime,
bedrijfsvertrouwelijke en privacygevoelige informatie;
• de grote verschillen in de niveaus van informatiebeveiliging, waardoor er risico’s
ontstaan bij het uitwisselen van informatie;
• onduidelijkheid over wie verantwoordelijk is voor de verschillende ketens van informatiesystemen
die departementoverstijgend zijn.
Dat de AR constateert dat in 2019 bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
alle beheersmaatregelen op alle aandachtsgebieden voldoende zijn ingericht en dat
het ministerie verder geen risico’s loopt én dat de SVB het risico dat informatiebeveiliging
onvoldoende integraal deel uitmaakt van informatiesystemen in de gehele levenscyclus
beheerst, vinden deze leden een goede ontwikkeling.
Net als de AR onderschrijven de leden van de CDA-fractie het belang van de Minister
als «regisseur», in tijden waarop de druk op de uitvoeringsorganisaties, gemeenten,
UWV en SVB, toeneemt, en het belang om in die hoedanigheid over de juiste informatie
te beschikken om te kunnen (bij)sturen en het parlement goed te informeren. Zou de
Minister kunnen reflecteren op deze regierol? Kan hij deze in zijn ogen voldoende
uitoefenen?
De AR wijst erop dat «grip» op uitvoering op afstand voor het Ministerie van SZW de
grootste uitdaging en het grootste risico blijft. In dat kader kijken de leden van
de CDA-fractie uit naar de start en de uitkomsten van het parlementair onderzoek uitvoeringsorganisaties,
conform de aangenomen motie-Heerma c.s. (Kamerstuk 35 300, nr. 12). Van de reeks maatregelen die de Minister reeds heeft genomen om de sturing en het
toezicht op uitvoeringsorganisaties als SVB en UWV te verbeteren heeft de AR de werking
nog niet kunnen vaststellen. Wat is de indruk van de Minister zelf?
Ten aanzien van de verbetering van de informatiepositie van het parlement merkt de
AR dat het, door de afhankelijkheidsrelatie tussen Minister en uitvoeringsorganisaties,
«soms lastig is om een relatie te leggen tussen doelen, financiering en resultaten
waardoor een integraal beeld ontbreekt». Tegelijkertijd constateert de AR dat de Minister
in 2019 «de informatiepositie van het parlement heeft versterkt», o.a. met de brief
over fraudefenomenen, de brieven Stand van de uitvoering, en beter inzicht in de financiering
en doelen van het re-integratiebudget en de doelen die hij nastreeft. De leden van
de CDA-fractie waarderen dit.
Voorts lezen de leden van de CDA-fractie dat volgens de AR de Minister de informatiepositie
van het parlement zou kunnen verbeteren door in zijn begroting en verantwoording onder
beleidsartikel 5 Werkloosheid een verwijzing op te nemen naar het hoofdstuk Sociale
fondsen. Het is goed dat de Minister deze aanbeveling overneemt, net als die om in
de beleidsartikelen die betrekking hebben op de regelingen die het UWV uitvoert gegevens
over de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen op te nemen, via een verwijzing
naar jaarverslagen rechtmatigheidspercentages van de uitkeringen die verstrekt worden
door UWV en de SVB. Deze leden hechten daar zeer aan gegeven de aanhoudende berichtgeving
over fraude en onrechtmatig verstrekte uitkeringen.
Dat de AR stelt dat de handmatige controles van het UWV bijdragen aan verkleining
van het risico dat WW-uitkeringen onrechtmatig worden verstrekt, vinden de leden van
de CDA-fractie bemoedigend. Is de Minister nog voornemens deze handmatige controles
uit te breiden of te intensiveren?
De AR maakt in haar rapport eveneens opmerkingen over de capaciteit aan verzekeringsartsen,
die onvoldoende is om aan de vraag naar herbeoordelingen van uitkeringsgerechtigde
arbeidsbeperkte mensen te kunnen voldoen, en de oplopende druk op verzekeringsartsen
door a) een toename van het aantal mensen in de WIA en b) de plannen voor een verplichte
arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen. De AR beveelt aan dat het van
belang is dat «de Minister van SZW samen met UWV op basis van de actuele situatie
opnieuw besluit welke (her)beoordelingen prioriteit moeten krijgen». De leden van
de CDA-fractie vragen hoe de Minister hier invulling aan geeft.
De leden van de CDA-fractie hebben met interesse het pleidooi van de AR voor meer
aandacht voor de doelmatigheid van arbeidsmaatregelen gelezen. De AR geeft aan «het
niet plausibel te vinden dat de uitgaven aan het lage-inkomensvoordeel (LIV) doelmatig
zijn, omdat de jaarlijkse uitgaven aan het LIV (ongeveer € 500 miljoen) niet tot een
groter aantal extra voltijdsbanen leiden dan wanneer de Minister – in theorie – zelf
extra banen zou financieren met deze € 500 miljoen». Ook uit interviews met werkgevers
blijkt dat bij het merendeel van hen geen sprake is van het gedragseffect dat de Minister
voor ogen heeft, en slechts van een «cadeau-effect». Een helder signaal. Het is deze
leden bekend dat wordt nagedacht over een alternatief voor de LIV. Denkt de Minister
de Kamer nog steeds voor het zomerreces te kunnen informeren over de gesprekken met
werkgevers over deze effectievere invulling voor het geheel aan instrumenten in de
Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl)?
Met de AR stellen de leden van de CDA-fractie vast dat de Minister van SZW in zijn
reactie op het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek SZW 2019 toezegt de aanbevelingen
op te pakken. Zij kijken met belangstelling uit naar de opvolging daarvan. Tot slot
hebben zij bij verschillende beleidsartikelen uit het jaarverslag nog een aantal vragen
en opmerkingen.
Beleidsartikel 1 – Arbeidsmarkt
De leden van de CDA-fractie lezen dat de uitgaven aan loonkostenvoordelen (LKV») in
2019 lager waren dan begroot, «doordat het gebruik van de LKV’s achterbleef bij de
verwachting». Heeft de Minister hier een verklaring voor?
Over de boeteontvangsten van de Inspectie SZW schrijft de Minister dat deze in totaal
€ 13 miljoen lager uitkomen dan geraamd. Hier liggen verschillende redenen aan ten
grondslag, zoals een hoog aandeel «reactieve inspecties», een omvangrijke boeterestitutie
en een zekere vorm van onzekerheid. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister
een appreciatie geven van de effectiviteit van het boetebeleid van de Inspectie SZW.
Beleidsartikel 3 – Arbeidsongeschiktheid
De totale uitgaven voor re-integratie in 2019 zijn € 41 miljoen lager uitgevallen
dan met de SZW-begroting beschikbaar gesteld, terwijl in 2019 voor dezelfde doelgroep
meer re-integratietrajecten en werkvoorzieningen zijn ingekocht. Bestaat hiertussen
een verband, vragen de leden van de CDA-fractie.
Beleidsartikel 5 – Werkloosheid
Kan de Minister een appreciatie geven van het Actieplan Perspectief voor vijftigplussers,
waarvan de maatregelen gericht zijn op de arbeidsmarktpositie van vijftigplussers
te verbeteren en het risico op (langdurige) werkloosheid te beperken? De leden van
de CDA-fractie lezen verschillende resultaten, maar wat zijn nu de effecten van bijvoorbeeld
de 25.000 gegeven ontwikkeladviezen? Hebben die inderdaad geleid tot een betere arbeidsmarktpositie/-deelname
van oudere werkenden?
De leden van de CDA-fractie merken op dat de WW-uitgaven € 313 miljoen hoger uitkomen
dan begroot. Rekening houdend met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde
loon- en prijsbijstelling van € 136 miljoen is de realisatie € 177 miljoen hoger dan
begroot. Oorzaak is dat het volume hoger uitkomt dan geraamd als gevolg van minder
nuluitkeringen en een hogere gemiddelde jaaruitkering in de WW. Kan de Minister nader
ingaan op het aspect van de nuluitkeringen?
«Het effect van de inkomstenverrekening op de daling van het aantal overtredingen
is tot een einde gekomen», schrijft de Minister. De leden van de CDA-fractie vragen
of de Minister dit kan toelichten. En heeft de Minister een verklaring voor de daling
van het aantal externe meldingen voor vermoedens van overtreding voor de WW (en overige
signalen), terwijl het fraudebewustzijn en het aantal interne meldingen juist is toegenomen?
Beleidsartikel 11 – Uitvoering
De uitvoeringskosten voor UWV en SVB komen respectievelijk € 25 miljoen en € 20 miljoen
hoger uit dan begroot. Oorzaken zijn o.a. de uitvoering van nieuw beleid, zoals voor
het UWV de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) en voor de SVB compensatie voor de uitvoeringskosten
als gevolg van het pensioenakkoord. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister
verwacht dat de toenemende druk op de uitvoering gevolgen heeft voor de wetgevingsagenda
van kabinet en Kamer. Is dat volgens hem een capaciteits- en budgetkwestie? Hoe zou
het budget voor de uitvoeringsorganisaties zich de komende jaren (moeten) ontwikkelen,
vindt de Minister, rekening houdend met voornoemde druk en uitgebreidere taakstelling?
Beantwoording vragen commissie over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid 2019 (Kamerstuk 35 470 XV, nr. 1)
In antwoord op feitelijke vragen schrijft de Minister dat de lagere uitkeringslasten
voor de overbruggingsuitkering (OBR) in 2019 deels kunnen worden verklaard doordat
de instroom van personen met een lijfrente-uitkering die sinds een uitspraak van de
Centrale Raad van Beroep onder de OBR vallen lager is dan ten tijde van de begroting
2019 verwacht. En dat overeenkomstig de aard en het doel van de OBR de regeling een
inkomens- en een vermogenstoets kent, hetgeen volgens de Minister leidt tot gedragseffecten
die lastig in te schatten zijn. Is de Minister het met de leden van de CDA-fractie
eens dat het wrang is dat, hoewel de omvang en afbakening van de groep bekend is,
het alsmaar niet lukt een fatsoenlijke tegemoetkoming voor deze alsmaar kleiner worden
groep kwetsbare mensen te organiseren, waar dat tijdens de coronacrisis bijv. wél
lukt voor grote groepen zelfstandigen en flexwerkers? Kan de Minister wellicht een
aantal varianten van mogelijke regelingen schetsen, met per regeling op een rijtje
de voor- en nadelen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag 2019 en hebben
daarover nog enkele vragen.
Werkloosheid
De leden van de D66-fractie vragen wat tot nu toe de resultaten zijn van het programma
«Perspectief op Werk», en of inderdaad de infrastructuur van arbeidsmarktregio’s door
dit project is versterkt. De leden vragen ook wat de opbrengsten zijn van het ontwikkeladvies
in het kader van «Perspectief voor vijftigplussers» tot nu toe, en of hieruit lessen
kunnen worden getrokken voor beleid in de huidige crisis.
Ziekte en arbeidsongeschiktheid
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van een daling van re-integratie
van mensen vanuit de ZW. De leden vragen wat de reden is van deze daling van re-integratie.
De leden vragen of de extra middelen voor persoonlijke dienstverlening ook kunnen
worden ingezet voor de ZW-doelgroep en in welke mate dat gebeurt. De leden vragen
zich af wat het beoogde tijdspad is voor de afspraken die met sociale partners over
de WIA en loondoorbetaling bij ziekte zijn gemaakt.
Voorts vragen de leden welke aanvullende maatregelen er precies zijn genomen om de
benodigde beschikbare artsencapaciteit voor de uitvoering van sociaal-medische beoordelingen
verder te vergroten. De leden zijn van mening dat het van belang is dat de Minister
van SZW samen met UWV op basis van de actuele situatie opnieuw besluit welke (her)beoordelingen
prioriteit moeten krijgen. Zij vragen de regering zich hiervoor in te zetten.
De leden vragen welke maatregelen zijn gegund om, in het kader van de subsidieregeling
ter ondersteuning van maatschappelijke initiatieven gericht op re-integratie, (ex-)kankerpatiënten
meer kans te geven op het vinden van een baan. Daarop aansluitend vragen zij wat de
ervaringen met deze maatregelen tot op heden zijn geweest.
Integratie
De leden van de D66-fractie vragen wat de opbrengsten van de pilots in het kader van
het programma «Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt»(VIA) tot nu toe zijn geweest,
en welke maatregelen de regering treffen indien nodig.
Uitvoering
De leden van de D66-fractie vragen wat de verwachte uitbreiding van inspectiecapaciteit
bij de Inspectie SZW in 2020 is. Voorts zouden zij graag willen weten wat de verwachte
en beoogde balans tussen actieve en reactieve inspecties is. De leden vragen daarnaast
wat het programma voor de ministeriële commissie uitvoering (MCU) voor het komende
jaar zal zijn, en op welke wijze zij het proces naar de formatie voorbereiden zodat
op dat moment heel duidelijk is wat er (niet) mogelijk is met betrekking tot extra
beleidsmensen.
Verantwoordingsonderzoek Algemene Rekenkamer
De leden van de D66-fractie constateren dat de uitgaven aan het LIV niet doelmatig
zijn, omdat de uitgaven tot meer banen zouden leiden als deze direct worden ingezet.
De leden vragen daarom of de Rekenkamer ook heeft gekeken naar het effect van achteraf
uitkeren op het zogenoemde «cadeau-effect» dat zij beschrijven. Voorts vragen de leden
of het enkel gaat om additionele werkgelegenheid als het LIV-budget zo zou worden
ingezet dat het banen financiert voor mensen die zich anders niet zouden kunnen aanbieden
op de arbeidsmarkt.
II Reactie van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.