Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Azarkan over discriminatie en etnisch profileren in alle lagen van de overheid
Vragen van het lid Azarkan (DENK) aan de Minister van Binnenlandse Zaken over discriminatie en etnisch profileren in alle lagen van de overheid (ingezonden 20 mei 2020).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Minister van Justitie en Veiligheid (ontvangen 15 juni 2020).
Vraag 1
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nationale ombudsman, die etnisch
profileren in alle lagen van de overheid ziet?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat «iedereen (bij de overheid) barst van de vooronderstellingen en aannamen (en vooringenomenheid)»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit?
Antwoord 2
Mensen hebben helaas last van vooroordelen. In de wetenschap is beschreven hoe ons
brein geneigd is de wereld om ons heen te categoriseren en daarmee te simplificeren.2 Dit kan leiden tot discriminatie en dat is ontoelaatbaar. Trainingen kunnen mensen
bewust maken van hun eigen vooroordelen en stereotypen en zo discriminatie voorkomen.
In de afgelopen jaren hebben ook medewerkers van ministeries en gemeenten dergelijke
trainingen gevolgd bij het College voor de rechten van de mens.3 Ik zet in op verdere bevordering van dat bewustzijn bij de overheid, onder meer vanuit
het strategisch personeelsbeleid Rijk 2025 waarin dit een belangrijk speerpunt is.
Vraag 3
Deelt u de mening dat er binnen de overheid geen sprake mag zijn van institutionele
vooringenomenheid, etnisch profileren, discriminatie en racisme?
Antwoord 3
Ja. Het is van groot belang om vooroordelen, bewust of onbewust, tegen te gaan omdat
ze kunnen leiden tot discriminatie. De overheid heeft daarin een bijzondere verantwoordelijkheid,
neergelegd in artikel 1 van de Grondwet.
Vraag 4
Op welke manier gaat u dit zeker stellen, nu institutionele vooringenomenheid, etnisch
profileren, discriminatie en racisme kennelijk zo wijd verbreid zijn binnen de overheid?
Antwoord 4
Er ligt bij alle lagen van de overheid een belangrijke verantwoordelijkheid voor de
voorkoming en bestrijding van discriminatie. De maatregelen uit het kabinetsbrede
antidiscriminatiebeleid zijn mede gericht op de overheid zelf. Ten eerste is bewustwording
over vooroordelen belangrijk. Zo vergroot het Kennisplatform Integratie & Samenleving,
gefinancierd door het Ministerie van SZW, de bewustwording over vooroordelen en discriminatie
bij beleidsmakers van gemeenten en andere overheidsinstellingen. Om vooroordelen bij
de werving en selectie tegen te gaan worden trainingen ingekocht voor leden van selectie
commissies om vooringenomenheid te voorkomen en selectie gesprekken te verbeteren.
Naast deze preventieve maatregelen is het van groot belang om de norm, neergelegd
in de gelijke behandelingswetgeving en ook in de privacywetgeving, nadrukkelijk onder
de aandacht te brengen binnen de overheid en te vertalen naar de uitvoeringspraktijk.
Dit doe ik bijvoorbeeld door te werken aan een vertaling van juridische anti-discriminatienormen
naar ontwerpprincipes voor de ontwikkelaars van AI-systemen, die de ontwikkelaars
helpen om non-discriminatienormen zo goed mogelijk te borgen in het ontwerp van AI.
Tenslotte krijgt het voorkomen en bestrijden van discriminatie een plaats in het integriteitsbeleid
binnen de overheid. Het tegengaan van misbruik van bevoegdheden, belangenverstrengeling
en ongewenste omgangsvormen zoals discriminatie, maakt op grond van de Ambtenarenwet
onderdeel uit van het integriteitsbeleid dat gericht is op het bevorderen van goed
ambtelijk handelen. Van ambtenaren wordt verwacht dat zij op een respectvolle manier
omgaan met anderen, zowel in hun contacten buiten als binnen de organisatie. Ambtenaren
worden aangemoedigd elkaar aan te spreken op ongewenst gedrag en vermoedens van integriteitsschendingen
te melden. Binnen het Rijk krijgt de positie van de melder de komende tijd extra aandacht.
Ik verwacht de Tweede Kamer met een Kamerbrief voor het zomerreces nader hierover
te kunnen informeren.
Vraag 5
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat het lerend vermogen van sommige overheidsorganisaties
beperkt is en het voortschrijdend inzicht wel erg langzaam voortschrijdt? Klopt het
dat het bijna altijd om monopolistische organisaties gaat, waarvoor de burger geen
alternatief heeft?
Antwoord 5
Discriminatie is ontoelaatbaar en moet op alle mogelijke manieren voorkomen en bestreden
worden. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 komen vooroordelen, bewust of
onbewust, helaas bij alle mensen voor. Overheidsorganisaties hebben, vanwege hun specifieke
rol in een democratische rechtsstaat, bij uitstek een verantwoordelijkheid om conform
het gelijkheidsbeginsel te handelen. Het kabinet zet erop in om dit te bevorderen,
onder meer met de acties toegelicht bij vraag 2.
Vraag 6
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de Nationale ombudsman over etnisch profileren
binnen de overheid zal worden afgerond? Is het waar dat er in korte tijd al 150 tot
200 meldingen hierover binnen gekomen zijn? Kunt u op dit onderzoek een kabinetsreactie
schrijven met concrete actiepunten om etnisch profileren tegen te gaan?
Antwoord 6
De Nationale ombudsman doet een onderzoek naar hoe overheidsinstanties – waaronder
de ombudsman zelf – om moeten gaan met klachten over etnisch profileren. De Nationale
ombudsman verwacht het onderzoek in het najaar van 2020 af te ronden. In het kader
van het onderzoek heeft de Nationale ombudsman tijdelijk een meldpunt geopend waarin
burgers zijn gevraagd hun ervaringen met etnisch profileren te delen. Daarbij lag
de focus op de vraag of burgers hierover een klacht hebben ingediend, en zo nee waarom
niet, en zo ja, hoe zij dat hebben ervaren. Hierop zijn tussen de 150 en 200 reacties
van burgers ontvangen.
Uiteraard zal ik het rapport na de openbaarmaking ervan bestuderen en bezien of het
mij aanleiding geeft tot nadere vervolgacties.
Vraag 7
Kunt u dit onderzoek zodanig verbreden dat het niet alleen gaat over afhandeling van
klachten, maar ook naar het hele fenomeen etnisch profileren in al zijn facetten?
Dus dat er ook gekeken wordt naar de oorzaken en mechanismes, die een rol spelen bij
etnisch profileren? En hoe dit op een effectieve manier is tegen te gaan?
Antwoord 7
De focus van de Nationale ombudsman ligt bij dit onderzoek op de klachtbehandeling,
omdat dat het expertisegebied is van de ombudsman. In zijn rapport zal de ombudsman
ingaan op de manier waarop klachtbehandeling een rol kan spelen bij het tegengaan
van etnisch profileren. Daarnaast zijn diverse instanties bezig met etnisch profileren
(bijvoorbeeld de Autoriteit Persoonsgegevens). Ik verwacht dat lopende initiatieven,
zoals die van de Nationale ombudsman en de Autoriteit Persoonsgegevens, meer inzicht
zullen geven in een effectieve aanpak van etnisch profileren.
Vraag 8
Zullen in dit onderzoek van de Nationale ombudsman ook de Belastingdienst, de politie,
het UWV, het CBR, de SVB, de IND4 en de gemeenten meegenomen worden? Kunt u dit verzoek doen aan de Nationale ombudsman?
Antwoord 8
Voor het onderzoek van de Nationale ombudsman staan klachten centraal van burgers
die het gevoel hebben dat zij er bij de opsporing of rechtshandhaving worden uitgepikt
door een individuele ambtenaar vanwege hun etniciteit. Gelet op die definitie worden
bij dit onderzoek de volgende overheidsinstanties betrokken: politie, KMar, UWV, SVB,
Belastingdienst Douane en gemeenten.
Vraag 9
Deelt u de mening van de Nationale ombudsman dat de politie er helaas in negatieve
zin uitspringt wat betreft de vooringenomenheid? Klopt het dat dit zich met name uit
in onterechte staandehoudingen en niet serieus omgaan met klachten?
Antwoord 9
In het artikel wordt een aantal overheidsorganisaties genoemd waarover klachten zijn
als het gaat om institutionele vooringenomenheid. Ook wordt aangegeven dat er regelmatig
klachten zijn over het optreden van de politie, hetgeen ook moet worden gerelateerd
aan het feit dat de politie als frontlinie-organisatie van de overheid heel zichtbaar
is.
De politie mag geen onderscheid maken tussen burgers zonder objectieve rechtvaardiging.
De politie richt zich daarom – onder meer door middel van bewustwording via opleiding
en trainingen – op professioneel controleren waarmee etnisch profileren wordt voorkomen.
Met het oog hierop is het handelingskader proactief controleren ontwikkeld als richtsnoer
voor een objectieve rechtvaardige selectie en goede bejegening.
Het voorkomen van etnisch profileren is van cruciaal belang voor de legitimiteit van
het optreden van de politie, het maatschappelijk vertrouwen van eenieder in de politie
en effectief politieoptreden5. De politie beschikt daarom ook over een toegankelijke en transparante klachtenprocedure
waarin de onafhankelijke beoordeling van een klacht is geborgd. Uit de jaarcijfers
van de politie blijkt dat van de 9677 ontvangen klachten in 2019, de politie 60 klachten
ontving over etnisch profileren in de periode van januari 2019 tot april 2020.
Vraag 10
Is het waar dat de klachtenprocedure bij de politie niet onafhankelijk is en bijna
nooit leidt tot sancties tegen politieagenten? Kunt u er voor zorgen dat klachten
over de politie worden behandeld door personen die onafhankelijk zijn van de politie?
En dat deze klachten leiden tot echte sancties, en echte genoegdoening van personen,
die zijn gedupeerd door de Politie?
Antwoord 10
De politie voert haar werk zo goed mogelijk uit. Vaak gaat dat goed, ook in lastige
situaties. Maar soms gaat het niet goed. In die gevallen kan een burger binnen één
jaar een klacht indienen bij de politie.
De klachtenprocedure van de politie vindt haar grondslag in de Algemene wet bestuursrecht.
In de eerste fase van de procedure wordt allereerst bepaald of een klacht al dan niet
ontvankelijk is. Wanneer een klacht in behandeling wordt genomen, wordt getracht om
met de klager en betrokken politiemedewerker(s) in gesprek te gaan en de klacht naar
tevredenheid op te lossen. Als de klager tevreden is stopt de klachtbehandeling. Indien
dit niet lukt, heeft de klager de mogelijkheid de behandeling van de klacht voort
te zetten in de tweede fase. De politiechef van de betreffende eenheid vraagt advies
aan een onafhankelijke klachtencommissie. Die commissie bestaat uit mensen die niet
bij de politie werken. De klachtencommissie start een eigen onderzoek. Onderdeel daarvan
is het organiseren van een hoorzitting waarbij de klager en de politiemedewerker beiden
een toelichting kunnen geven op het politieoptreden. De klachtencommissie levert na
het onderzoek een advies aan bij de politiechef. De politiechef stuurt de klacht ook
voor advies door naar de burgemeester en de hoofdofficier van justitie. Aan het eind
van deze fase wordt door de politiechef een beslissing genomen over de klacht. Indien
de klager het niet eens is met deze beslissing dan kan hij/zij zich wenden tot de
Nationale ombudsman.
De klachtenprocedure van de politie is een zorgvuldig ingerichte procedure waarvan
een onafhankelijke beoordeling van klachten onderdeel uitmaakt. De klachtenprocedure
is gericht op het herstel van vertrouwen van de burger in de politie en op het leren
van klachten. Het is niet gericht op sanctioneren. Een klacht kan wel aanleiding geven
tot het uitvoeren van een disciplinair of strafrechtelijk onderzoek. Daaruit kunnen
sancties volgen. De politie werkt voortdurend aan de verbetering van de klachtenprocedure.
In het kader van professionalisering van de klachtbehandeling is de politie in 2019
in samenwerking met de Nationale ombudsman een verbetertraject gestart. Via workshops
worden beelden gedeeld over de huidige werking van de klachtbehandeling binnen de
politie en hoe deze richting de burger kan worden verbeterd. Ook is er een werkgroep
gestart die vakgerichte workshops voor alle klachtbehandelaars organiseert, zoals
een workshop over het herkennen van lichaamstaal en een werkbezoek aan klachtafdelingen
van andere organisaties. Medewerkers van eenheden zijn ook bij andere eenheden op
bezoek gegaan, waarbij gesproken is over het procesmodel klachten, de eenduidigheid
van werken én waarbij het leren van elkaar centraal stond.
Vraag 11
Herinnert u zich de brief van Minister-President Rutte van 6 februari 2012 aan het
Landelijk Platform Slavernijverleden? Klopt het dat daarin stond dat «... de overheid
alle burgers en ingezetenen van ons land gelijk behandelt en niet discrimineert»?
Hoe verhoudt dit zich tot de bevindingen van de Nationale ombudsman, die het tegenovergestelde
zegt?
Antwoord 11
De overheid is gehouden aan artikel 1 van de Grondwet en dient allen die zich in Nederland
bevinden in gelijke gevallen gelijk te behandelen. Het is zeer onwenselijk als vooroordelen
tot discriminatie leiden. Het is de opdracht van iedere overheidsorganisatie om dat
te voorkomen en bestrijden. Daar is onze inzet op gericht. Het is goed dat de Nationale
ombudsman dit vanuit zijn rol onder de aandacht brengt.
Vraag 12
Bent u bereid om de strafbare feiten, zoals opgesomd in artikel 137c t/m 137g en 429quater
van het Wetboek van Strafrecht expliciet strafbaar te stellen op grond van nationaliteit
en taal? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
Het kabinet onderschrijft het belang van de strafbaarheid van discriminatie op grond
van nationaliteit en taal. De huidige wetgeving beschermt dat belang. Eén van de opgenomen
discriminatiegronden in de zogeheten antidiscriminatiebepalingen in het Wetboek van
Strafrecht (de artikelen 137c-137g en 429quater), betreft «ras». De grond ras omvat,
in overeenstemming met het VN Verdrag tegen rassendiscriminatie, kenmerken van fysieke,
etnische, geografische, culturele, historische of godsdienstige aard. Dit wordt bevestigd
door vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. Hoge Raad 13 juni 2000, NJ 2000,
513 en HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016: 510). Discriminatie van een persoon op grond
van diens nationaliteit valt daar onder, evenals taal en burgerschap voor zover deze
die afkomst markeren. Het kabinet ziet om deze reden geen aanleiding taal en nationaliteit
als zelfstandige discriminatiegronden in de strafwetgeving op te nemen.
Vraag 13
Bent u bereid om artikel 1 van de Grondwet met de gronden etniciteit en nationaliteit
te verruimen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 13
Ook het begrip ras in artikel 1 van de Grondwet dient overeenkomstig het Internationaal
Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste jurisprudentie
ruim te worden uitgelegd en omvat onder meer: huidskleur, afkomst of nationale of
etnische afstamming.6 Ik acht een verruiming van artikel 1 van de Grondwet dan ook niet noodzakelijk.
Vraag 14
Bent u bereid om het brede antidiscriminatie- en racismebeleid grondig te evalueren,
inclusief de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 14
Ik informeer uw Kamer elk jaar over de voortgang van de kabinetsaanpak van discriminatie,
mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV), de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW),
de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Minister voor Basis- en
Voortgezet Onderwijs (BVOM) en Media en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Deze voortgang komt vervolgens aan de orde in algemene overleggen met de vaste Kamercommissie
van Binnenlandse Zaken. Hiermee vindt er jaarlijks een grondige beoordeling plaats
van het kabinetsbeleid tegen discriminatie en racisme. Overigens heb ik naar aanleiding
van verschillende rapporten over de antidiscriminatievoorzieningen in mijn brief van
16 oktober 20197 mijn visie neergelegd over de versterking van antidiscriminatievoorzieningen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.