Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Marijnissen en Jasper van Dijk over het onderzoek waaruit blijkt dat verhoging van het minimumloon weinig banen kost
Vragen van de leden Marijnissen en Jasper van Dijk (beiden SP) aan de Minister en Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het onderzoek waaruit blijkt dat verhoging van het minimumloon weinig banen kost (ingezonden 30 april 2020).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en van Staatssecretaris
Van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 4 juni 2020).
Vraag 1
Wat is uw oordeel over het bericht «Minimumloon kan met 10 procent omhoog zonder dat
het veel banen kost»?1
Antwoord 1
Met interesse heb ik uitgezien naar deze update van de minimumloonparagraaf in Kansrijk
Arbeidsmarktbeleid. Er is hierin veel aandacht voor internationaal onderzoek naar
de werkgelegenheidseffecten van wijzigingen in het minimumloon. Wat een verhoging
voor Nederland betekent, is door de unieke structuur van onze arbeidsmarkt en sociale
zekerheidsstelsel (onder meer door de koppeling van de sociale zekerheidsuitkeringen
aan het minimumloon), een interessante vraag.
Het CPB geeft aan dat het verlies van werkgelegenheid bij een verhoging van het minimumloon
naar verwachting kleiner is dan eerder werd gedacht. Wel wordt het effect onevenredig
groter naarmate de verhoging groter is. Deze studie draagt daarmee bij aan onze kennis
over het minimumloon als arbeidsmarktinstrument en kan het debat hierover nu en in
de toekomst ondersteunen.
Deze studie brengt de directe effecten van een WML-verhoging goed in beeld. Er is
echter ook sprake van indirecte effecten die in deze publicatie niet zijn meegenomen,
zoals het effect van een hoger minimumloon op bestedingen en via consumptie op de
economie en werkgelegenheid. Om deze effecten nader in beeld te brengen en te kunnen
kwantificeren, heb ik het CPB gevraagd om aanvullend op deze update, onderzoek doen
naar de brede doorwerking van een minimumloonverhoging. Ook heb ik het CPB gevraagd
om indien mogelijk een analyse te maken op basis van Nederlandse data. De resultaten
van deze studie zie ik eveneens met interesse tegemoet.
Vraag 2 en 4
Deelt u de mening van het Centraal Planbureau (CPB) dat een verhoging van het minimumloon
veel minder banen kost dan gedacht? Zo ja, neemt u met het CPB afscheid van het idee
dat het verhogen van het minimumloon «heel schadelijk» is?
Bent u het eens met de constatering dat «Vooral de vrees dat werkgevers personeel
massaal ontslaan als zij een hoger minimumloon moeten betalen, lijkt door de praktijk
ongegrond»?
Antwoord 2 en 4
De laatste jaren zijn veel nieuwe bijdragen aan de minimumloonliteratuur gepubliceerd.
Hierin zijn nieuwe inzichten geboden in de werkgelegenheidseffecten van een verhoging.
Uit deze CPB-studie blijkt dat werkgelegenheidseffecten van een verhoging van het
minimumloon kleiner zijn dan tot voor kort werd gedacht. De inschatting van het totale
effect op de werkgelegenheid is daarom ten opzichte van Kansrijk arbeidsmarktbeleid 2
(uit 2016) naar beneden bijgesteld. Deze bijstelling bestaat uit twee componenten.
Ten eerste zijn er nieuwe schattingen gedaan voor het «directe» effect van een verhoging
op de werkgelegenheid, zoals uit de buitenlandse studies volgde. Ten tweede is er
in Nederland sprake van een unieke koppeling van de sociale zekerheidsuitkeringen
aan de hoogte van het (netto)minimumloon, waarvoor het CPB de schatting heeft gecorrigeerd.
In de publicatie geeft het CPB aan dat de bijstelling voornamelijk het gevolg is van
de afname van de directe negatieve effecten op de werkgelegenheid. De werkgelegenheidseffecten
als gevolg van koppeling aan de sociale uitkeringen zijn vrijwel onveranderd gebleven.
Met andere woorden: voornamelijk bij een niet-gekoppelde verhoging is er sprake van
een beperkt werkgelegenheidsverlies. Indien de koppeling gehandhaafd blijft, is het
verlies aanzienlijker.
Daarnaast hecht ik eraan te vermelden dat een verhoging van het minimumloon erg duur
is, als de koppeling aan de sociale zekerheidsuitkeringen gehandhaafd blijft. In deze
publicatie geeft het CPB dat een verhoging van het minimumloon met 10% circa 6,3 miljard
euro kost. Dit zou uit belastingen betaald moeten worden, waarbij van de dekkingsmaatregelen
werkgelegenheidseffecten kunnen uitgaan.
Vraag 3
Klopt het dat dit voortschrijdend inzicht wordt verklaard door studies uit het buitenland
(Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Duitsland), waar verhoging of invoering van
het minimumloon nauwelijks effect heeft op de werkgelegenheid?
Antwoord 3
De opnieuw geschatte effecten in deze studie zijn gebaseerd op recente internationale
literatuur, waarvan de bevindingen zijn toegepast op de Nederlandse situatie. Zoals
u in de publicatie kunt lezen heeft het CPB hiervoor gebruik gemaakt van studies uit
de Verenigde Staten, Duitsland en Hongarije. De resultaten uit de literatuur lopen
wel uiteen: zo worden in de genoemde studies zowel negatieve als positieve effecten
gevonden van een minimumloonverhoging op de werkgelegenheid, of is er geen sprake
van een effect.
Vraag 5
Deelt u de mening dat het voor de hand ligt «dat hogere lonen óók zullen stijgen,
naarmate de laagste lonen verder toenemen»?
Antwoord 5
Het CPB geeft aan dat zij verwachten dat een minimumloonsverhoging ook overloop heeft
in de inkomens daarboven. Zij benoemen dat dit effect volgens meerdere studies substantieel
kan zijn. Omdat ik benieuwd ben of en in welke mate dit ook voor Nederland het geval
is, heb ik het CPB verzocht dit in de vervolgstudie te onderzoeken.
Vraag 6
Erkent u tevens dat «het voor de hand ligt dat de overheid meer belastinginkomsten
binnenkrijgt»?
Antwoord 6
Als lonen stijgen, stijgen daarmee (ex ante2) ook de belastingafdrachten door werkenden. Aan de andere kant verliest de overheid
(ex post3) afdrachten van de groep die door verhoging zijn of haar baan verliest. Wat het daadwerkelijke
effect op belastinginkomsten van de overheid is, is een relevante vraag. Dit komt
dan ook terug in de vervolgstudie die ik door het CPB laat uitvoeren.
Vraag 7
Onderschrijft u dat de conclusies van het CPB veel overeenkomsten vertonen met het
onderzoek van SEOR dat november vorig jaar gepubliceerd is door de SP?4
Antwoord 7
Er zijn diverse overeenkomsten te vinden tussen beide rapporten. Dat is ook niet verwonderlijk,
omdat zij zich bijvoorbeeld ten aanzien van de werkgelegenheidseffecten beide baseren
op (dezelfde) internationale onderzoeken naar verhogingen van het minimumloon. Er
is echter sprake van verschillen in methodologie en bevindingen, waardoor de studies
van het CPB en SEOR niet een-op-een vergelijkbaar zijn. Hieronder reageer ik op de
naar mijn inschatting meest relevante overeenkomsten en verschillen.
De onderzoekers van het SEOR-rapport geven aan dat een groot aantal studies beperkte
effecten op de werkgelegenheid laten zien. Uitkomsten verschillen van negatief, geen
effect tot licht positief. Het CPB vindt een vergelijkbaar beeld.
SEOR en het CPB brengen de budgettaire gevolgen op verschillende wijzen in beeld.
Zo neemt SEOR in de berekening de extra uitgaven door koppeling van uitkeringen met
het minimumloon, de extra personeelsuitgaven van de (semi)overheid en de inverdieneffecten
voor de overheid (via loonbelasting en premies) mee. Het CPB gaat in deze publicatie
enkel in op de budgettaire gevolgen door de koppeling met de sociale zekerheidsuitkeringen.
In de vervolgstudie zal het CPB ook de extra personeelsuitgaven van de (semi)overheid
en de inverdieneffecten meenemen. Een vergelijking van budgettaire effecten zoals
geschat door het CPB en het SEOR op basis van alle drie de elementen (uitgaven uitkeringen,
personeelskosten overheid en inverdieneffecten), is daarom op dit moment nog niet
mogelijk.
Vraag 8 en 9
Bent u bereid om uw aanvankelijke reactie op de initiatiefnota van het lid Jasper
van Dijk voor een hoger minimumloon bij te stellen, nu blijkt dat deze gedateerd is?5
Deelt u de mening dat de tijd is gekomen om het minimumloon substantieel te verhogen,
ook omdat veel mensen met een vitaal beroep op of rond het minimumloon verdienen?
Antwoord 8 en 9
Op dit moment zie ik geen aanleiding om de reactie op de initiatiefnota te herzien
en het WML te verhogen. Het nieuw geschatte werkgelegenheidseffect is weliswaar kleiner
dan eerder gedacht, maar met behoud van de koppeling (conform de beleidsaanpassing
in de initiatiefnota van het lid Jasper van Dijk) is het nog altijd substantieel en
negatief. Daarbij is er voor de beleidsaanpassing zoals lid Jasper van Dijk deze voorstelt,
nog altijd sprake van omvangrijke budgettaire gevolgen, en worden deze nu zelfs hoger
geschat6 door het CPB dan in Kansrijk Arbeidsmarktbeleid 2. Daarnaast zouden deze hogere uitgaven
aan sociale zekerheid bekostigd moeten worden, waarbij dekking uit een belastingverhoging
op zichzelf ook werkgelegenheidseffecten tot gevolg heeft. Het beeld dat veel mensen
met een vitaal beroep op of rond het minimumloon verdienen blijkt overigens niet duidelijk
uit de cijfers. In de Kansrijk studie is te zien dat de sectoren in Nederland waarin
het vaakst het minimumloon betaald wordt, de verhuur (deze sector omvat ook de uitzendkrachten),
horeca, cultuur, landbouw en de overige dienstverlening zijn.
Ook verandert de update van het CPB niets aan de conclusie die ik heb getrokken naar
aanleiding van de evaluatie van het minimumloon. Ik zie geen aanleiding tot een buitengewone
verhoging van het minimumloon gelet op het feit dat dit de laatste 8 jaar is meegegroeid
met de contractlonen en er geen onevenwichtige ontwikkeling heeft plaatsgevonden op
het vlak van koopkracht, inkomensongelijkheid en in internationaal perspectief.
In de huidige situatie, ook met het oog op de gevolgen van de coronacrisis op de economie
en de werkgelegenheid, lijkt het me dat we ons volledig moeten focussen op het beteugelen
van de recessie en het behouden van zoveel mogelijk banen. Ik zie deze CPB-studie,
net zoals de uitwerking van een alternatief voor het huidige toeslagenstelsel zoals
beschreven in het IBO Toeslagen, vooral als voeding voor een debat over de structurele
rol en hoogte van het minimumloon, en ter voorbereiding op de verkiezingen in 2021.
Hier zijn de Kansrijk-publicaties ook voor bedoeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.