Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Gijs van Dijk over de armoede en schulden onder jongeren als gevolg van de Participatiewet
Vragen van het lid Gijs van Dijk (PvdA) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de armoede en schulden onder jongeren als gevolg van de participatiewet (ingezonden 8 april 2020).
Antwoord van Staatssecretaris Van Ark (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen
2 juni 2020).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur over jongeren in Enschede die
structureel geld tekortkomen?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2, 3 en 5
Deelt u de conclusie dat het onmogelijk is voor een jongere om met een bijstandsuitkering,
of zelfs het minimumjeugdloon, zelfstandig te wonen? Zo nee, op welke punten zijn
de cijfers uit het onderzoek onjuist en waarom? Welke alternatieve cijfers hanteert
u in dat geval?
Wat vindt u ervan dat jongeren met een bijstandsuitkering structureel 666 euro tekort
komen? Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat zij dak- of thuisloos raken?
Kunt u daarbij specifiek ingaan op jongeren die niet kunnen rekenen op steun van familie?
Heeft u zicht op de toegankelijkheid van de bijzondere bijstand voor deze jongeren?
Onder welke voorwaarden kunnen jongeren in aanmerking komen voor bijzondere bijstand
om reguliere, structurele kosten te vergoeden?
Antwoord 2, 3 en 5
De bijstandsuitkering is een tijdelijke vangnetregeling voor de noodzakelijke kosten
van bestaan. De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de leeftijd. Dit betekent
dat voor personen van 18 tot 21 jaar lagere jongerennormen gelden. Voor jongeren tot
en met 20 jaar ligt het relevante wettelijk minimumjeugdloon ook lager dan het wettelijk
minimumloon zoals dat geldt vanaf 21 jaar. Dit is bevorderlijk voor de stimulans om
(vervolg)onderwijs te volgen.
Het kabinet vindt het van belang dat jongeren niet door middel van een uitkering voorzien
in hun bestaanskosten, maar werken aan hun perspectief op de arbeidsmarkt door het
volgen van scholing of het opdoen van werkervaring. Op grond van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek hebben ouders een onderhoudsplicht jegens hun kinderen jonger dan 21 jaar.
Om deze reden hoeft de bijstandsnorm voor personen van 18 tot 21 jaar niet volledig
de noodzakelijke kosten van bestaan te dekken. Gelet op het vangnetkarakter van de
bijstand is het gerechtvaardigd om bij de bepaling van de hoogte van de norm rekening
te houden met deze onderhoudsplicht. Overigens zijn jongeren van 18 tot 21 jaar uitgezonderd
van de toepassing van de kostendelersnorm en voor personen vanaf 21 jaar gelden de
reguliere bijstandsnormen.
Er kunnen zich echter situaties voordoen waarbij de jongerennorm in de Participatiewet
niet afdoende is om in het levensonderhoud te voorzien omdat het voor jongeren van
18 tot 21 jaar niet mogelijk is de ouderlijke onderhoudsplicht te gelde te maken (bijvoorbeeld
omdat er geen ouders in beeld zijn of als de ouders onvoldoende draagkrachtig zijn).
Op grond van de Participatiewet dienen gemeenten gebruik te maken van de maatwerkmogelijkheid
om de jongerennorm aan te vullen in de vorm van aanvullende bijzondere bijstand.
Hiermee kan voorzien worden in een inkomen dat voldoende is om van te leven. De gemeenten
hebben vervolgens de bevoegdheid om de aanvullende bijzondere bijstand te verhalen
op de ouders.
Vraag 4
Om hoeveel jongeren gaat het en om welke bedragen? Indien u daar geen zicht op heeft,
acht u het niet eens tijd daar onderzoek naar te doen?
Antwoord 4
Volgens de meest recente cijfers van het CBS van eind september 2019 ontvingen 6.720
personen tussen 18 en 21 een bijstandsuitkering. Het CBS heeft onderzoek gedaan naar
de samenloop van algemene bijstand en bijzondere bijstand in 20182. Hieruit blijkt dat 17.750 personen in de leeftijd van 18 tot 21 jaar op enig moment
in 2018 een algemene bijstandsuitkering ontvingen. Van deze groep ontvingen 6.610
personen een vorm van bijzondere bijstand, waarvan 5.520 voor directe levensonderhoud
en 1.140 voor woonkosten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat gemeenten in meer dan
een derde van de gevallen de (lagere) bijstandsnorm van personen tussen 18 en 21 jaar
aanvullen met bijzondere bijstand.
Vraag 6
Klopt het dat een steeds groter deel van het budget voor bijzondere bijstand wordt
besteed aan beschermingsbewind en de vergoeding voor juridische kosten? Kunt u cijfermatig
inzicht bieden daarin? Welke oorzaken liggen ten grondslag aan deze stijging?
Antwoord 6
In deze vraag wordt er vanuit gegaan dat er een specifiek, geoormerkt budget is voor
de bijzondere bijstand. De middelen voor de bijzondere bijstand maken echter deel
uit van de algemene uitkering van het Gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar.
Gemeenten zijn dan ook beleidsmatig en financieel verantwoordelijk voor de bijzondere
bijstand. Dit neemt niet weg dat het aantal mensen dat onder bewind is gesteld is
toegenomen de afgelopen jaren en dat dit ook een toename aan kosten voor gemeenten
met zich heeft meegebracht.
Bureau Bartels heeft in 2016 in opdracht van de Staatssecretaris van SZW onderzoek
gedaan naar het aantal mensen voor wie beschermingsbewind is ingesteld en de gemeentelijke
uitgaven die daarmee zijn gemoeid in de periode 2013–2015.3
De onderzoekers hebben berekend hoeveel de totale gemeentelijke uitgaven voor de drie
beschermingsmaatregelen beschermingsbewind, curatele en mentorschap bedroegen. Hierin
was een stijging te zien van € 55 miljoen in 2013 naar € 115 miljoen in 2015.
Uit cijfers van het CBS blijkt dat de jaarlijkse uitgaven van gemeenten aan bijzondere
bijstand tussen 2010 en 2018 per saldo met 134 miljoen euro zijn gestegen, waarbij
het cluster «financiële transacties» de sterkste stijging laat zien.4 Naast de kosten voor beschermingsbewind vallen hieronder ook de kosten voor onder
meer rechtsbijstand, voor schuldsanering en voor toeslagen op het inkomen wanneer
mensen langdurig zijn aangewezen op een laag inkomen of geen eigen vermogen hebben.
Een meer specifieke duiding van het aandeel van de kosten voor beschermingsbewind
is op basis van deze cijfers niet mogelijk.
Divosa concludeert in de Factsheet Financiën bijzondere bijstand uit 2016 dat de kosten
voor financiële transacties met name zijn gestegen door de stijgende kosten van bewindvoering.5
De Raad voor de rechtspraak is gevraagd hoeveel beschermingsbewinden en meer specifiek
hoeveel schuldenbewinden de afgelopen jaren zijn ingesteld (zie tabel 1).6 Uit de verstrekte cijfers blijkt dat tot 2016 sprake was van een jaarlijkse toename
van het aantal ingestelde bewinden; dat komt overeen met de trend uit onderzoek van
Bureau Bartels. Sinds 2016 neemt het aantal ingestelde bewinden jaarlijks steeds af.
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Aantal ingestelde schuldenbewinden
15.600
16.100
15.800
14.700
11.900
11.500
Totaal aantal ingestelde bewinden
39.600
38.500
38.000
36.200
34.000
32.500
Bureau Bartels heeft tevens onderzoek gedaan naar mogelijke verklaringen voor verschillen
in gemeentelijke uitgaven voor beschermingsbewind. Zij constateerden dat de omvang
van en ontwikkeling in de uitgaven zeer uiteenlopen. Uit het onderzoek blijkt tevens
dat veel gemeenten initiatieven ontplooiden om de instroom in beschermingsmaatregelen
en daarmee de gemeentelijke uitgaven voor beschermingsbewind te beïnvloeden. Daarbij
gaat het veelal om het informeren van doorverwijzers (zorginstellingen, maatschappelijk
werk, wijkteams) over beschikbare schuldhulpverleningsinstrumenten en het aandragen
van alternatieven voor beschermingsbewind (bijv. varianten van budgetbeheer). Naast
gemeentelijk beleid zijn er indicaties dat de economische crisis een belangrijke rol
heeft gespeeld in de toename van het aantal beschermingsbewinden. Verklarende factoren
voor de toename zijn daarnaast het ontbreken van een sociaal netwerk waardoor problemen
(bijvoorbeeld schulden) langere tijd voortduren en de toenemende complexiteit van
de samenleving.7
Gemeenten proberen grip te krijgen op de instroom in beschermingsbewind. Hieraan ligt
niet alleen de wens ten grondslag om de druk op de bijzondere bijstand te verminderen,
maar ook de wens om de meest passende vorm van ondersteuning voor mensen met schulden
te vinden. Daartoe werken gemeenten samen met bewindvoerders en rechtbanken. Bijvoorbeeld
via convenanten en pilots. Gemeenten hebben al de bevoegdheid om de rechter niet alleen
te vragen schuldenbewind in te stellen, maar ook om een schuldenbewind te beëindigen.
Het kabinet stelt verder in het regeerakkoord voor om gemeenten een adviesrecht te
geven bij schuldenbewind. Daartoe heeft het op 1 april jl. het wetsvoorstel adviesrecht
gemeenten bij schuldenbewind bij uw Kamer ingediend.8
Vraag 7
Acht u het realistisch dat gemeenten het bedrag van 666 euro per maand zelf aanvullen?
Zo ja, kunt u dat onderbouwen, mede in het licht van de grote financiële tekorten
bij gemeenten omdat het Rijk meer geld aflost in plaats van te investeren in de samenleving?
Antwoord 7
De Participatiewet voorziet expliciet in de mogelijkheid om de jongerennorm aan te
vullen via de bijzondere bijstand als jongeren niet bij hun ouders kunnen wonen en
de onderhoudsplicht van hun ouders niet kunnen effectueren. Gemeenten zijn conform
de Participatiewet gehouden om in die situatie aanvullende bijzondere bijstand te
verstrekken. De toepassing hiervan vergt echter maatwerk. Zo dienen gemeenten vast
te stellen of het noodzakelijk is voor jongeren om niet bij hun ouders te wonen. Zie
ook mijn antwoord op vragen 2, 3 en 5.
Vraag 8
Deelt u de opvatting dat iedereen zeker moet zijn van een fatsoenlijk bestaan en het
dus onacceptabel is dat jongeren dak- of thuisloos raken door regels in de bijstand?
Welke elementen uit de wet zijn hier debet aan? Gaat u beleid maken om dit te voorkomen?
Antwoord 8
Ik deel de opvatting dat iedereen in Nederland verzekerd moet zijn van een bestaansminimum
als hij of zij zelf hier tijdelijk niet in kan voorzien. Zoals ik in mijn antwoord
op vragen 2, 3 en 5 heb aangegeven biedt de Participatiewet deze mogelijkheid ook.
Vraag 9
Wat is het budgettaire beslag van een verruiming van de kostendelersnorm voor drie
of meer personen naar 50 procent van de Wet minimumloon (WML), en van een verruiming
voor drie personen naar 50 procent, voor vier personen naar 45 procent, en vijf personen
naar 40 procent? Wat is het beslag als deze verruimingen tijdelijk zouden zijn, bijvoorbeeld
het eerste of de eerste twee jaar dat mensen samenwonen?
Antwoord 9
De kostendelersnorm in de Participatiewet geldt zowel voor de bijstand als voor de
AIO. In 2019 waren er ruim 23.000 huishoudens met een uitkering vanuit de Participatiewet,
waarbij de kostendelersnorm voor 3 personen of meer van toepassing was. In het geval
de kostendelersnorm voor 3 of meer personen wordt verhoogd naar het normbedrag voor
2 kostendelers zal dit naar verwachting, op basis van gegevens over 2019, bijna € 70
miljoen kosten. Indien het normbedrag wordt verhoogd voor 3 kostendelers naar 50%
van het referentie minimumloon, voor vier kostendelers naar 45% en voor 5 kostendelers
naar 40%, kost dat in totaal ruim € 50 miljoen. Er zijn geen gegevens bekend over
de duur van het samenwonen van bijstandsgerechtigden, het budgettair beslag van een
tijdelijke verruiming kunnen we ook niet in beeld brengen.
Een tijdelijke verruiming van de kostendelersnorm is niet aan de orde, niet voor het
eerste noch de eerste twee jaar dat mensen samenwonen. Het principe van de kostendelersnorm
is dat de kosten gedeeld kunnen worden. Voor wat betreft kwetsbare groepen biedt de
Participatiewet gemeenten voldoende mogelijkheden om in een individueel geval maatwerk
toe te passen. Zo hebben gemeenten de mogelijkheid om de kostendelersnorm niet toe
te passen voor personen van 21 jaar en ouder die tijdelijk inwonen bij een bijstandsgerechtigde.
Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen
die dakloos dreigen te raken.
Vraag 10
Wat is het budgettaire beslag van een verruiming van de norm voor jongeren in de bijstand,
van bijvoorbeeld 10 procent?
Antwoord 10
Gegevens van het CBS over het derde kwartaal van 2019 laten zien dat in die periode
ca. 6700 personen jonger dan 21 een bijstandsuitkering ontvingen. Een 10%-verhoging
van de jongerennorm zou inhouden dat alleenstaande jongeren voortaan € 285,76 per
maand ontvangen in plaats van € 259,78 per maand. De verhoging geldt ook voor gehuwden
met de jongerennorm. Een globale inschatting van de bijbehorende uitgaven als de jongerennorm
met 10% wordt verhoogd is € 3 miljoen euro. In deze raming is geen rekening gehouden
met gedragseffecten, een verhoging van de bijstandsnormen voor 18-, 19- en 20-jarigen
roept naar verwachting meer gebruik op, waardoor de kosten hoger uitvallen.
Vraag 11
Bent u bereid over te gaan tot het schrappen van de vierwekenzoektermijn, aangezien
deze periode zonder inkomen schulden veroorzaakt?
Antwoord 11
Jongeren van 18 tot 27 jaar die zich melden voor een beroep op bijstand hebben te
maken met een zoektermijn van vier weken voordat de aanvraag om bijstand in behandeling
wordt genomen. Deze zoektermijn in de Participatiewet draagt eraan bij dat colleges
jongeren activeren om te zoeken naar werk of een opleiding te volgen. Opleiding en
werk kunnen in beginsel alleen een succes worden met eigen inzet en initiatief; de
eigen verantwoordelijkheid van de jongere dient daarbij voorop te staan. Als het college
na die vier weken oordeelt dat de jongere zich tijdens die vier weken voldoende heeft
ingespannen, maar hij of zij heeft geen werk of scholing gevonden, dan kan met terugwerkende
kracht vanaf de dag van melding, bijstand worden toegekend. In dit verband is het
van belang dat de colleges de maatwerkmogelijkheid van arbeidsondersteuning hebben
voor met name kwetsbare jongeren die moeite hebben om zelf naar werk of scholing te
zoeken. Voorts geldt dat op het moment dat een jongere zich meldt bij een gemeente
voor inkomensondersteuning en ook kampt met schulden, het college gelijk kan starten
met schuldhulpverlening. Op die manier kan snel voorkomen worden dat schulden verder
oplopen. De zoektermijn is daar geen obstakel voor.
Om bovenstaande redenen vind ik het dan ook niet gewenst om de wettelijk verplichte
zoektermijn en daarmee de wachttijd voor de inkomensondersteuning zondermeer en categoriaal
voor alle jongeren die een beroep op bijstand doen te schrappen.
Vanwege de Coronacrisis heb ik mogelijk gemaakt dat de colleges in de periode 1 maart
tot 1 september 2020 kunnen afwijken van de regels rond de verplichte zoektermijn
van vierweken. Daardoor kunnen zij individueel maatwerk toepassen bij het hanteren
van de zoektermijn en daarmee mogelijke financiële problemen voorkomen bij jongeren
die plotseling zonder werk en inkomsten komen te zitten als gevolg van de coronacrisis,
terwijl ander werk of scholing door de uitzonderlijke omstandigheden op dit moment
lang niet overal voorhanden is.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.