Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 457 Regels over een tijdelijke voorziening voor de betekening van exploten op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en wijziging van de Loodsenwet, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Luchtvaartwet BES in verband met de uitbraak van COVID-19 (Verzamelspoedwet COVID-19)
Nr. 8
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 27 mei 2020
Met belangstelling heb ik kennis genomen van het verslag van de vaste commissie voor
Infrastructuur en Waterstaat inzake het wetsvoorstel tot de Wet houdende regels over
een tijdelijke voorziening voor de betekening van exploten op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en wijziging
van de Loodsenwet, de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990,
de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Luchtvaartwet BES in verband
met de uitbraak van Covid-19 (Verzamelspoedwet Covid-19).
Hierbij beantwoord ik, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris
van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, de door de leden van de vaste commissie
gestelde vragen en verzoeken om toelichtingen. Daarbij wordt zoveel mogelijk de volgorde
van het verslag aangehouden.
Keuze voor Verzamelspoedwet
De leden van de SP-fractie en de leden van de GroenLinks-fractie vragen naar een toelichting
op het feit dat meerdere onderwerpen (waaronder een fiscale wetswijziging) bijeen
zijn gebracht in één Verzamelspoedwetsvoorstel.
De regering heeft ervoor gekozen om een tijdelijke voorziening en wetswijzigingen
die op verschillende onderwerpen zien te bundelen tot één verzamelwet. Hiertoe is
overgegaan omdat alle onderwerpen die de verzamelspoedwet omvat, tot stand zijn gebracht
ten gevolge van de COVID-19-crisis en alle onderwerpen met zeer veel spoed in wetgeving
dienen te worden verwerkt. De verschillende onderwerpen kennen in die zin dan ook
een sterke samenhang. Als was gekozen voor afzonderlijke wetsvoorstellen, had dat
betekent dat de Afdeling advisering van de Raad van State over ieder wetsvoorstel
afzonderlijk advies had moeten uitbrengen (telkens in spoedprocedure) en dat uw Kamer
was geconfronteerd met een fors aantal spoedwetsvoorstellen (en bijbehorende stukken).
Om de totstandkoming van de spoedmaatregelen zo overzichtelijk en ook spoedig mogelijk
te laten verlopen, is ervoor gekozen de verschillende onderwerpen te bundelen in één
verzamelspoedwet. Omdat het aandeel van de voorstellen qua gewicht vergelijkbaar is,
heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zich bereid verklaard als eerste
ondertekenaar van dit gezamenlijke voorstel van wet op te treden, mede namens de Minister
voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom sommige voorstellen niet van
tijdelijke aard zijn. De verlaging van het percentage van de belasting- en invorderingsrente
is aangekondigd als een tijdelijke maatregel. Zoals het kabinet echter eerder heeft
aangegeven, zullen afhankelijk van de ontwikkelingen rondom COVID-19 noodzakelijke
en passende (fiscale) vervolgmaatregelen worden getroffen indien de situatie daartoe
noopt. Om enige mate van flexibiliteit te bewaren over het moment waarop de rentepercentages
worden verhoogd, is voorgesteld te bepalen dat de vaststelling van de rentepercentages
vanaf een bij koninklijk besluit te bepalen moment bij algemene maatregel van bestuur
plaatsvindt. Vanaf dat moment worden de geldende rentepercentages dus niet langer
in de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) respectievelijk de Invorderingswet
1990 (IW 1990) vastgesteld, maar in een algemene maatregel van bestuur. Het «niet-tijdelijke»
deel van de wijziging betreft dus enkel de wijze waarop de vaststelling van de rentepercentages
plaatsvindt (bij algemene maatregel van bestuur in plaats van bij wet). De systematiek
van de regeling van de belasting- en invorderingsrente blijft ongewijzigd.
Het permanente karakter van de wijziging van de Luchtvaartwet BES betreft de verbetering
van een evidente omissie in de Luchtvaartwet BES, waarop de wetgever bij het treffen
van de – ter voorkoming van de verspreiding van COVID-19 – noodzakelijke en door de
eilandbesturen gewenste maatregelen voor de burgerluchtvaart (in de vorm van het afsluiten
van gebieden of het opleggen van beperkingen) is gestuit. Voor de wijziging van de
Loodsenwet is ervoor gekozen om twee artikelen op te nemen in die wet, die bij koninklijk
besluit kunnen worden ingetrokken. Omdat niet duidelijk is wanneer deze bepalingen
niet meer nodig zijn als gevolg van de COVID-19 uitbraak is er voor gekozen om niet
steeds de werking ervan te verlengen.
Uitreiken exploten Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Inleiding
Graag dankt de regering de leden van de fractie van het CDA, D66, GroenLinks en de
SP voor hun vragen over de regeling van betekening van exploten tijdens Covid-19.
Veel van deze vragen snijden het aspect van de «feitelijke onmogelijkheid» van betekening
in persoon aan. Ook vraagt een aantal fracties om een reactie op de Conclusie van
A-G mr. R.H. De Bock van 4 mei 2020 (ECLI:NL:PHR:2020:442) in een zaak over een «corona-betekening»
in cassatie. Voordat de verschillende vragen afzonderlijk worden beantwoord, gaat
de regering graag nog in algemene zin in op het voorstel en op de praktische gang
van zaken rondom het betekenen van exploten. Daarbij wordt ook de conclusie van A-G
De Bock betrokken.
Betekening van exploten volgens Rechtsvordering
De regels in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) inzake betekening van
exploten zijn erop gericht dat een exploot degene voor wie het is bestemd, zoveel
mogelijk daadwerkelijk bereikt. De wet gaat in artikel 46 en 47 Rv uit van een niet-vrijblijvende
volgorde voor de wijze van betekening van exploten. Voorop staat de uitreiking van
het exploot in persoon. Daarna volgen de betekening aan een huisgenoot en de betekening
aan een andere persoon van wie aannemelijk is dat die bevordert dat het exploot degene
voor wie het is bestemd, daadwerkelijk bereikt. Als betekening op die wijze niet kan,
mag de deurwaarder het exploot achterlaten in de brievenbus. Als ook dat feitelijk
onmogelijk is, mag de deurwaarder het exploot ter post bezorgen. In alle gevallen
waarin een uitreiking van het exploot aan een persoon op basis van artikel 46 Rv niet
mogelijk is en de deurwaarder het exploot in de brievenbus achterlaat, moet de deurwaarder
de reden van de feitelijke onmogelijkheid in zijn exploot vermelden (artikel 47, eerste
lid, Rv). Hetzelfde geldt als de deurwaarder het exploot niet in de brievenbus kan
achterlaten. Zie hierover in dezelfde zin ook de Conclusie A-G onder 2.3–2.25.
Betekening in de praktijk onder normale omstandigheden
Onder normale omstandigheden worden exploten in 50 à 60% van de gevallen overeenkomstig
artikel 46 Rv aan een persoon uitgereikt. In de overige gevallen laat de deurwaarder
een afschrift van het exploot in gesloten envelop in de brievenbus overeenkomstig
artikel 47, eerste lid, eerste zin, Rv. Om praktische redenen gebruiken deurwaarders
voor de melding dat uitreiking aan een persoon onmogelijk was, een sjabloonstempel.
Hierdoor hoeven zij tijdens hun ronde voor het betekenen van 40 à 50 exploten per
dag niet handmatig en terwijl zij onderweg zijn een uitvoerige vermelding uit te schrijven
als zij een stuk niet in persoon kunnen uitreiken maar achterlaten in de brievenbus.
Treft de deurwaarder wel iemand thuis, dan wordt de voorgedrukte tekst doorgehaald
en vermeldt de deurwaarder «uitgereikt aan X». De deurwaarder geeft daarbij een mondelinge
toelichting op het exploot. Doet niet de geadresseerde zelf maar een ander de deur
open, dan kan de deurwaarder het exploot uitreiken aan die persoon nadat de identiteit
van diegene is vastgesteld en als het niet een huisgenoot is, onder de voorwaarde
dat de deurwaarder oordeelt dat die persoon bovendien zal bevorderen dat het exploot
de geadresseerde daadwerkelijk bereikt. De deurwaarder komt zo dagelijks in de nabijheid
van een veelheid aan personen. De deurwaarder die een exploot komt betekenen, brengt
de personen voor wie het exploot bestemd is, meestal geen prettig nieuws. Sommige
mensen reageren daarop heftig of zelfs met agressie (afgelopen jaar rond 600 meldingen/aangiften).1 In de brief van 21 april 2020 is uitgebreid ingegaan op vragen van Uw Kamer over
geweld tegen gerechtsdeurwaarders.2
De situatie onder COVID-19
Door COVID-19 en de daarmee samenhangende richtlijnen van het RIVM van 16 maart 2020
is van de ene op de andere dag een nieuwe situatie ontstaan. Voor deurwaarders rees
de vraag hoe zij op een veilige en verantwoorde wijze exploten kunnen betekenen, met
inachtneming van de RIVM-richtlijnen en zonder gevaar voor besmetting van zichzelf
en de personen voor wie het exploot is bestemd. Per week worden tienduizenden exploten
betekend, per maand zo’n 150.000. Duidelijkheid over wat van de deurwaarder mag worden
verwacht tijdens de COVID-19 crisis, is essentieel om discussie over de rechtsgeldigheid
van elk exploot te voorkomen.
De KBvG heeft op 17 maart 2020 richtsnoeren voor haar leden gegeven voor de betekening
van exploten. In die richtsnoeren gaat de KBvG ervan uit dat de COVID-19 omstandigheden
het onmogelijk en onverantwoord maken om op de normale manier bij mensen thuis aan
te bellen om een exploot uit te reiken. Doel van de richtsnoeren is om bij de betekening
van stukken social distancing in acht te nemen conform de RIVM–richtlijnen en toch exploten te betekenen. Dit betekent
dat fysiek contact zoveel mogelijk wordt voorkomen. Volgens de richtsnoeren van de
KBvG worden exploten als uitreiking in persoon niet verantwoord mogelijk is, in de
brievenbus gelaten. Dit is een invulling van de «feitelijke onmogelijkheid» om overeenkomstig
artikel 46 Rv een exploot in persoon uit te reiken. De deurwaarder vermeldt in zijn
exploot in dat geval dat door de RIVM-richtlijnen in verband met Covid-19 en het niet kunnen of mogen uitreiken in persoon, een
afschrift van het exploot in de brievenbus is gelaten. Om toch zoveel mogelijk het
persoonlijk contact te benaderen, neemt de deurwaarder (bij voorkeur per telefoon)
contact op met degene voor wie het exploot is bestemd om het exploot toe te lichten.
Daarnaast – en ook daar waar de gegevens niet voorhanden zijn – helpt de campagne
«Bellen is oplossen» (www.bellenisoplossen.nl) om in contact te komen met schuldenaren.
Als de deurwaarder ter plaatse oordeelt dat veilig en verantwoord met inachtneming
van de RIVM-richtlijnen het exploot in persoon kan worden uitgereikt, zal hij dat
eerst proberen. Voorbeelden waarin uitreiking in persoon nog steeds gebeurt, zijn
bij betekening aan kantoren waarvan de balie nog open is of aan iemand die net voor
zijn huis staat of in zijn tuin werkt en waarbij het exploot zonder gevaar voor besmetting
kan worden overhandigd.
Sinds 17 maart 2020 volgen deurwaarders in het hele land deze richtsnoeren van de
KBvG. Honderdduizenden exploten zijn inmiddels overeenkomstig deze richtsnoeren uitgereikt.
In de praktijk is nu in ongeveer 20% van de gevallen in persoon betekend bij betekening
van exploten aan natuurlijke personen en in 60% bij rechtspersonen en aan kantoren.
Dit is een vermindering ten opzichte van de 50 à 60% betekeningen in persoon onder
normale omstandigheden. Het laat tegelijkertijd zien dat er nog wel degelijk in persoon
exploten worden uitgereikt daar waar de deurwaarder oordeelt dat dit verantwoord kan
met inachtneming van de RIVM-richtlijnen.
De voorgestelde regeling in artikel 2
De tijdelijke regeling voor de betekening van exploten in het voorstel legitimeert
de wijze waarop deurwaarders sinds 17 maart 2020 exploten hebben betekend. De regeling
bevat een tijdelijk nadere invulling van het begrip «feitelijk onmogelijk» in artikel
47 Rv brengt mee dat de gerechtsdeurwaarder niet steeds eerst hoeft te proberen het
exploot in persoon of aan de woonplaats uit te reiken door aan te bellen als hij dit
door de COVID-19 situatie niet verantwoord acht. De deurwaarder mag, als hij oordeelt
dat COVID-19 in de weg staat aan een poging tot uitreiking overeenkomstig artikel
46 Rv, het exploot ook meteen door de brievenbus doen. De vermelding dat uitreiking
aan een persoon overeenkomstig artikel 46 Rv door COVID-19 feitelijk onmogelijk is,
volstaat in dat geval. Niet nodig is om daarvoor nog bijzondere omstandigheden te
vermelden. Omgekeerd betekent dit, dat de deurwaarder moet proberen om de uitreiking
in persoon te doen wanneer hij oordeelt dat dit wèl op verantwoorde wijze, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen mogelijk is.
Maandelijks worden door gerechtsdeurwaarders circa 150.000 exploten betekend. Het
gaat niet alleen om dagvaardingen maar ook om bijvoorbeeld vonnissen of stuiting van
verjaring. Het is onwenselijk als voor de rechtsgeldigheid van elke betekening individueel
moet worden beoordeeld of er naast COVID-19 sprake is van bijzondere omstandigheden
die rechtvaardigen dat de deurwaarder niet eerst probeert aan te bellen. Dit leidt
tot grote rechtsonzekerheid en roept bovendien de vraag op welke omstandigheden dan
wel en welke niet voldoende rechtvaardiging voor het niet-aanbellen opleveren.
Om die reden is het in het voorstel overgelaten aan de deurwaarder om vast te stellen
of een verantwoorde betekening in persoon mogelijk is met inachtneming van de richtlijnen
van het RIVM. Het besmettingsgevaar van COVID-19 is bij het uitreiken van het exploot,
het controleren van de identiteit en het geven van de noodzakelijke toelichting zowel
voor de deurwaarder als voor degene aan wie hij exploot doet, onverantwoord groot
als daarbij niet de 1,5 meter afstand in acht kan worden genomen. Het zoveel mogelijk
mijden van fysiek contact en tegelijkertijd het zoveel mogelijk (telefonisch) contact
zoeken met de geadresseerde om het exploot toe te lichten, biedt waarborgen voor zowel
de veiligheid en volksgezondheid als de belangen van de geadresseerde.
Reactie Conclusie A-G De Bock
De regering stelt voorop dat de Conclusie van A-G De Bock een advies is aan de Hoge
Raad in een concrete zaak. Het is aan de Hoge Raad om in deze concrete zaak uitspraak
te doen en daarbij het advies van de A-G mee te wegen.
Net als in de Conclusie gaat de regeling in het voorstel ervan uit dat betekening
in persoon de voorkeur heeft en dat de artikelen 46 en 47 Rv een dwingende volgorde
van betekening hebben.
De conclusie van Advocaat-Generaal De Bock van 4 mei 2020 gaat er verder – net als
de uitspraken van de rechtbank Amsterdam van 7 en 8 april 2020 – vanuit dat niet per
definitie feitelijk onmogelijk is om een exploot aan fysiek uit te reiken aan een
persoon in plaats van dit achter te laten in de brievenbus (Conclusie A-G De Bock,
onder 2.54–2.66). Zij achten onder de huidige tekst van artikel 46 en 47 Rv niet voldoende
dat het exploot vermeldt dat door COVID-19 en de daarmee samenhangende richtlijnen
van het RIVM, geen uitreiking in persoon kan/mag plaatsvinden. Het exploot zou daarom
steeds moet vermelden welke bijzondere omstandigheden er zijn waaronder een belemmering
daartoe aanwezig kan zijn. Pas dan is er een rechtvaardiging om het exploot in de
brievenbus achter te laten (Conclusie A-G De Bock met name onder 2.63).
De Conclusie gaat ervan uit dat ook met inachtneming van het advies om 1,5 meter afstand
te houden, het voor de deurwaarder in beginsel mogelijk zou moeten zijn «om bij iemand
aan te bellen, het exploot voor de deur op de grond te leggen, naar achteren te stappen
(zekerheidshalve enkele meters), af te wachten of er wordt opengedaan en ten slotte
af te wachten of degene voor wie het exploot is bestemd het exploot van de grond oppakt
en in ontvangst neemt.» (Conclusie A-G De Bock onder 2.55). De A-G onderbouwt dit
onder meer door te wijzen op de parallel met de pakketbezorgers, maaltijdbezorgers
en boodschappen. Zij wijst erop dat ook zij tijdens COVID-19 bij mensen aanbellen.
Ook zij werken met richtsnoeren om dit werk met inachtneming van de RIVM-richtlijnen
te doen. Van deurwaarders mag hetzelfde worden verwacht (Conclusie A-G De Bock onder
2.56 en 2.57).
De praktijk voor deurwaarders brengt echter meer risico’s met zich mee dan voor bijvoorbeeld
pakketbezorgers. Die extra risico’s rechtvaardigen aanvullende beschermende maatregelen
voor deurwaarders en degenen aan wie zij exploten betekenen. Ook onder de voorgestelde
regeling zal de deurwaarder steeds beoordelen of een uitreiking van het exploot in
persoon op verantwoorde wijze en met inachtneming van de RIVM-richtlijnen mogelijk
is. Als de deurwaarder verantwoord met inachtneming van de RIVM-richtlijnen en zonder
besmettingsgevaar een exploot in persoon uit te reiken, mag en zal hij dit nog steeds
doen. De essentie is dat de voorgestelde regeling legitimeert dat een vermelding van
«COVID-19» als reden voor de feitelijke onmogelijkheid om een exploot in persoon uit
te reiken, volstaat.
Anders dan A-G de Bock, ziet de regering – nog afgezien van eventuele regen en wind,
waardoor het exploot niet op de grond kan worden achtergelaten – onvoldoende parallellen
tussen de taak van de deurwaarder en die van een pakketbezorger, maaltijdbezorger
of boodschappendienst. Hiervoor is beschreven dat de deurwaarder niet kan volstaan
met het op de stoep achterlaten van zijn exploot. De deurwaarder moet bij de uitreiking
nagaan wie er opendoet en of deze persoon het stuk in ontvangst mag nemen. Het stellen
van controlevragen naar identiteit van degene die opendoet en het geven van een toelichting
op het uitgereikte exploot kunnen niet zonder schending van de privacy vanaf 1,5 meter
afstand worden gedaan. Als degene die opendoet, weigert het exploot in ontvangst te
nemen, zou de deurwaarder naar de deur moeten lopen om het exploot van de grond op
te rapen. Daarbij kan hij de 1,5 meter afstand niet langer in acht nemen. De deurwaarder
weet niet op voorhand wat hij achter de voordeur aantreft en of zich in de woning
personen met COVID-19 bevinden. Daarom kan hij ook geen onderscheid maken tussen de
woningen waar hij wel en de woningen waar hij niet zonder besmettingsgevaar kan aanbellen.
De A-G wijst er in haar conclusie ook nog op dat pas bij hoesten, niezen of spugen
in het gezicht gevaar voor besmetting ontstaat (Conclusie A-G De Bock onder 2.57).
De RIVM-richtlijnen zijn op het punt van het houden van afstand wegens besmettingsgevaar
echter duidelijk: er moet consequent 1,5 meter afstand worden gehouden.
Ook wijst de A-G op het grotere risico dat de deurwaarder loopt op een agressieve
bejegening (Conclusie A-G De Bock onder 2.58). De A-G merkt hierover op dat dit «wellicht
een reden [zal] zijn voor deurwaarders om veiligheidshalve steeds méér dan 1,5 meter
afstand aan te houden.» Ook suggereert de A-G dat de deurwaarder een mondkapje zou
kunnen op doen. De regering deelt de observatie van de A-G dat de deurwaarder naar
de aard van zijn werk aanmerkelijk minder geliefd is dan de pakket- of maaltijdbezorger.
Het risico te maken te krijgen met bewoners die hem in het gezicht spugen of fysiek
te lijf gaan, is voor een deurwaarder vele malen groter dan voor een pakketbezorger.
Dit risico is met het oog op het algemeen belang van de volksgezondheid – voorkomen
van besmettingen – niet aanvaardbaar. Het met het oog daarop houden van meer meters
afstand en dragen van een mondkapje acht de regering niet realistisch of afdoende.
Hoe meer afstand wordt gehouden, hoe luider de deurwaarder moet spreken bij het stellen
van zijn vragen over de identiteit van degene die opendoet en het geven van zijn toelichting.
De hiervoor genoemde privacy komt hierdoor nog meer in het gedrang. Het mondkapje
– voor zover al in grote hoeveelheden beschikbaar voor deurwaarders – biedt onvoldoende
bescherming tegen spugen of fysiek te lijf gaan.
Tot slot adviseert de A-G de Hoge Raad om een overgangsregeling vast te stellen, in
die zin dat exploten die zijn uitgebracht tot aan de datum van de uitspraak van de
Hoge Raad rechtsgeldig zijn betekend (Conclusie A-G De Bock onder 2.73). Dit sluit
aan bij wat het voorstel beoogt. Het voorstel bevat een regeling voor een rechtsgeldige
betekening tijdens de COVID-19 maatregelen voor toekomstige exploten en legitimeert
met terugwerkende kracht ook de rechtsgeldigheid van sinds 17 maart 2020 uitgebrachte
exploten.
– De leden van de CDA-fractie vragen de regering of het met onderhavig wetsvoorstel
nog steeds staande praktijk blijft dat de gerechtsdeurwaarder zich inspant om een
exploot aan de persoon uit te reiken, zonder dat daarbij de RIVM-richtlijnen overtreden
hoeven te worden.
Dat is zeker het geval, zoals de Minister voor Rechtsbescherming ook heeft benadrukt
in de brief van 17 april 2020.3
– De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de conclusie van de Procureur-generaal
bij de Hoge Raad van 4 mei 2020. Deze leden vragen de regering in te gaan op deze
conclusie, in het bijzonder op de rechtsoverwegingen 2.53 tot en met 2.64.
In de algemene uiteenzetting hiervoor is erop gewezen dat het voorstel, net als de
Conclusie, uitgaat van een voorkeur voor betekening van exploten in persoon. De analyse
van de wettelijke regelingen van de artikelen 46 en 47 Rv op dit punt deelt de regering
dan ook volledig. Het voorstel gaat er, anders dan de Conclusie A-G, vanuit dat het
altijd eerst aanbellen niet verantwoord en zonder besmettingsgevaar mogelijk is. De
vergelijking in dit verband van de deurwaarder met de pakketbezorgers en boodschappendienst
gaat in mijn ogen niet op. Zie hiervoor uitvoerig onder «Reactie Conclusie A-G».
– Voorts vragen de leden van de D66-fracte de regering welke alternatieven de regering
heeft overwogen en welke (andere) inspanningen de regering heeft gedaan om de gerechtsdeurwaarders
te helpen om veilig hun werk te kunnen doen, bijvoorbeeld door het gebruik van beschermende
middelen.
De KBvG heeft deze werkwijze al direct na het uitroepen van de corona-maatregelen
geadviseerd, namelijk op 17 maart jl. In die tijdwaren beschermingsmiddelen als (goede)
mondkapjes zo schaars dat die louter voor het verplegend personeel op de IC’s beschikbaar
werden gesteld. Voor zover adequate beschermingsmiddelen voor de beroepsgroep van
de gerechtsdeurwaarders maar evenzeer ook voor de belasting- en gemeentedeurwaarders
nu al wel beschikbaar zijn, laat de aard van de werkzaamheden van de deurwaarder het
niet goed toe om die met een gezichtsmasker uit te voeren. Het gaat om weliswaar korte,
maar zeer intensieve en persoonlijke gesprekken aan de voordeur waar onder meer de
schuldensituatie van de geadresseerde wordt besproken.
– De leden van de D66-fractie vernemen ook graag van de regering in welke mate deurwaarders
momenteel daadwerkelijk problemen ervaren met betrekking tot agressief gedrag en fysiek
geweld, zoals in de memorie van toelichting beschreven.
Onder normale omstandigheden hebben deurwaarders in hun werk met enige regelmaat te
maken met agressie. Het gaat om circa 700 meldingen/aangiften per jaar. Doordat sinds
17 maart 2020 betekeningen plaatsvinden overeenkomstig de richtsnoeren van de KBvG,
hebben deurwaarders op dit moment niet met meer agressie te maken. De afname in het aantal betekeningen
in persoon (nu 20% ten opzichte van 50% onder normale omstandigheden bij natuurlijke
personen) leidt ook tot een lichte afname van het aantal gevallen van agressie. Het
feit dat het exploot alleen in persoon wordt betekend als de deurwaarder dit verantwoord
kan doen met inachtneming van de RIVM-richtlijnen en zonder besmettingsgevaar, draagt
hier aan bij. Het gaat dan immers om gevallen waarin de bewoner vaak al buiten staat
en duidelijk kenbaar is voor de deurwaarder dat hij vrijwillig meewerkt aan het in
ontvangst nemen van het exploot.
– De leden van de D66-fractie lezen in de memorie van toelichting «Waar uitreiking
«in persoon» verantwoord, dus met inachtneming van de RIVM-richtlijnen, mogelijk is,
wordt dit nog steeds gedaan». Deze leden vragen de regering toe te lichten hoe zich
deze passage verhoudt tot de voorgestelde wetstekst die inhoudt dat zo lang de richtlijnen
van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens besmettingsgevaar met
Covid-19, er steeds sprake is van een feitelijke onmogelijkheid om te betekenen in
persoon. Deze leden vragen zich af of deze voorgestelde wetstekst niet te veel ruimte
biedt om volledig af te zien van betekening in persoon. Deze leden vragen de regering
daarbij ook in te gaan op de opmerking dat «de voorgestelde tekst er primair vanuit
gaat dat gepoogd wordt te betekenen op de voet van 46 Rv», omdat zij die op voorhand
niet goed kunnen plaatsen.
De voorgestelde tekst bepaalt dat steeds sprake is van een feitelijke onmogelijkheid
zo lang de richtlijnen van het RIVM voorschrijven dat personen afstand houden wegens
besmettingsgevaar met Covid-19. Daarmee is beoogd duidelijk te maken dat de deurwaarder
mag volstaan met de vermelding dat COVID-19 de reden voor de feitelijke onmogelijkheid
is. Als de deurwaarder wel verantwoord, met inachtneming van de RIVM-richtlijnen en
zonder besmettingsgevaar kan betekenen, doet hij dit. Dit blijkt ook uit de cijfers:
nog altijd wordt in 20% van de gevallen bij natuurlijke personen toch in persoon betekend.
– De leden van de D66-fractie vragen de regering ten slotte toe te lichten welke eisen
er moeten worden gesteld aan de vermelding van de reden van de feitelijke onmogelijkheid.
De vermelding van COVID-19 als reden voor de feitelijke onmogelijkheid, volstaat.
Daaruit volgen immers de RIVM-richtlijnen voor het houden van afstand die ervoor zorgen
dat niet van de deurwaarder kan worden verlangd dat hij altijd eerst aanbelt om te
proberen het exploot in persoon uit te reiken.
– De leden van de GroenLinks-fractie steunen een praktische benadering. Deze leden
vragen de regering wel waarom deze maatregel niet van tijdelijke aard is. Kan dit
worden beperkt tot bijvoorbeeld één jaar? Of anders na een jaar geëvalueerd om te
zien of er niet toch problemen zijn ontstaan?
Terecht gaan de leden van de fractie van GroenLinks ervan uit dat de voorgestelde
regeling van tijdelijke aard moet zijn. Daarom is in het slotartikel voorzien in het
vervallen van de regeling op 1 september 2020 met een mogelijkheid van verlenging
bij kb. Met deze bepaling sluit de regeling aan bij de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie
en Veiligheid.
– De leden van de SP-fractie vragen de regering of het klopt dat veel deurwaarders
op een dag tientallen bezoeken afleggen met de bijbehorende risico’s op het besmetten
en verspreiden van het coronavirus? Deze leden vragen hoe dit wetsvoorstel voorziet
in het beschermen van zowel de deurwaarders als de gedaagden? Voort vragen deze leden
of is overwogen om, eventueel aanvullend, deurwaarders te voorzien van persoonlijke
beschermingsmiddelen, zoals mondkapjes of spatschermen?
Het is juist dat deurwaarders veertig tot vijftig exploten per dag betekenen. Zonder
de voorgestelde regeling en de richtsnoeren van de KBvG voor een verantwoorde betekening
tijdens COVID-19, zouden de deurwaarders en alle personen aan wie zij exploot uitbrengen
inderdaad dagelijks risico lopen besmet te raken. Het voorstel voorziet er juist in
dat zowel de deurwaarders als de personen aan wie zij een exploot moeten betekenen
worden beschermd. Door fysiek contact te vermijden en alleen in persoon te betekenen
waar dit verantwoord kan met inachtneming van de RIVM-richtlijnen en zonder besmettingsgevaar,
beperkt de deurwaarder het risico voor hemzelf en degenen voor wie het exploot is
bestemd. Door wel telefonisch of per email contact te zoeken met degene aan wie het
exploot is betekend, worden bovendien de belangen van de geadresseerde van het exploot
beschermd.
– De leden van de SP-fractie vragen tevens of het correct is om te stellen dat (volgens
het wetsvoorstel) deurwaarders niet eerst hoeven te proberen om op de voet van artikel
46 lid 1 Rv in persoon te betekenen? Deze leden vragen of het wordt overgelaten aan
de deurwaarder om in te schatten of (toch) in persoon kan worden betekend? Deze leden
vragen naar de consequenties van dit aspect, of het proportioneel is en of er geen
aanvullende waarborgen nodig zijn. Daarnaast is gevraagd met wie dit wetsvoorstel
is besproken en hoe (belangen)organisaties die opkomen voor de belangen en positie
van schuldenaren op dit wetsvoorstel hebben gereageerd.
Zoals is aangegeven in het antwoord op een vraag van D66, spant de deurwaarder zich
zeker in om veilig en verantwoord in persoon te betekenen. Het is inderdaad overgelaten
aan de deurwaarder om de situatie in te schatten en te beoordelen of betekening in
persoon veilig en verantwoord kan met inachtneming van de RIVM-richtlijnen. Alleen
de deurwaarder kan de situatie ter plaatse beoordelen en daarover ambtsedig verklaren.
Zie ook de algemene uiteenzetting hiervoor over de praktische gang van zaken rondom
betekening in de huidige situatie.
Vanwege het spoedeisende karakter van dit wetsvoorstel heeft alleen informele afstemming
plaatsgevonden met de Rechtspraak en de KBvG. Voor zover bekend hebben (belangen)
organisaties die opkomen voor belangen en positie van schuldenaren zich niet uitgelaten
over dit wetsvoorstel. De KBvG krijgt informeel terug dat men respecteert dat de schuldenaren
niet aan (extra) risico blootgesteld worden. De regering constateert dat belangenorganisaties
vooral aandacht vragen voor de problematische situatie waarin mensen met schulden
kunnen komen te verkeren en dat deurwaarders zoals in de brief van 17 april jongstleden
al is aangegeven, gehoor geven aan de oproep om zich coulant op te stellen en begrip
en bereidheid te tonen om in deze moeilijke periode gezamenlijk tot een oplossing
te komen4
– De leden van de SP-fractie vragen tevens of het gijzelen van personen nog gebeurt
tijdens de COVID-19-crisis en of dit veilig kan voor de betrokkenen tijdens de Corona-crisis.
Deze leden vragen of hiervoor geen regelgeving voor nodig is.
Die ambtshandelingen die potentieel een risico van (veel) fysiek contact in zich dragen,
zoals ontruimingen, beslag op inboedel en gijzelingen, worden op advies van de KBvG
zoveel mogelijk opgeschort. De coronacrisis heeft een grote impact op de tenuitvoerlegging
van straffen en maatregelen. In de brief van 2 april jongstleden 5 is benadrukt dat een verantwoorde balans tussen het bewaken van de volksgezondheid
en de voortgang van de rechtspleging van groot belang is. Dit betreft ook de tenuitvoerlegging
van sancties, waaronder het uitvoeren van gijzelingen. Daarover is uw Kamer medegedeeld
dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) blijft inzetten op de inning van
geldelijke sancties, maar geen nieuwe lasten tot aanhouding voor gijzeling aan de
politie stuurt of verzoeken tot vordering van gijzeling aan het Openbaar Ministerie
in het kader van Wahv-sancties, strafbeschikkingen, schadevergoedingsmaatregelen en
ontnemingsmaatregelen. Op dit moment wordt door mijn departement en het CJIB als ketenregisseur
in gezamenlijkheid met de ketenpartners gewerkt aan een aanpak om na de coronacrisis
tot een verantwoorde opstart van de reguliere tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen
te komen. Daarbij is het borgen van de veiligheid van bij het proces betrokken personen,
zowel de uitvoerders als politie en gerechtsdeurwaarders als ook de betrokken burger
van groot belang.
– Verder vragen de leden van de SP-fractie of de regering de mening van deze leden
deelt dat een persoonlijke betekening altijd de voorkeur verdient boven het deponeren
van het exploot in een brievenbus en of de regering kan toelichten waarom er voor
een generieke uitzondering gekozen is zolang de RIVM-richtlijn voor het houden van
afstand blijft gelden. Deze leden vragen – onder verwijzing naar de overwegingen 2.54
tot en met 2.58, van Ruth de Bock, advocaat-generaal bij de Hoge Raad (ECLI:NL:PHR:2020:442)
– of het voor de controleerbaarheid achteraf wenselijk zijn als de deurwaarder in
het exploot de daadwerkelijke reden van de feitelijke onmogelijkheid van uitreiking
in persoon vermeldt, en niet slechts kan volstaan met vermelding van het feit dat
de RIVM-richtlijnen voorschrijven dat afstand wordt gehouden. Deze leden vragen een uitgebreide
reactie.
Inderdaad heeft betekening in persoon de voorkeur. Het voorstel laat de inschatting
van de situatie over aan de deurwaarder omdat alleen de deurwaarder ter plaatse kan
beoordelen of een uitreiking van het exploot veilig en verantwoord met inachtneming
van de RIVM-richtlijnen en zonder besmettingsgevaar mogelijk is. De ambtsedige verklaring
van de deurwaarder vermeldt bij achterlating in de brievenbus dat uitreiking aan een
persoon onmogelijk was door COVID-19 en de daarmee samenhangende maatregelen. De regering
verwijst naar de algemene uiteenzetting hiervoor en in het bijzonder het kopje «Reactie
Conclusie A-G De Bock».
– Tevens vragen de leden van de SP-fractie of commerciële deurwaarders een financiële
prikkel hebben om voor het deponeren van de exploot in een brievenbus te kiezen?
Dat de deurwaarders nu de exploot in de brievenbus kunnen deponeren, betekent niet
dat het proces van betekenen nu veel eenvoudiger is geworden. Ook in de normale situatie
komt het regelmatig voor dat de deurwaarder voor een gesloten deur staat en de exploot
in de brievenbus laat. Veel meer dan voorheen wordt nu contact gezocht en gekregen
met de geadresseerde of bellen schuldenaren de deurwaarder op. Er is eerder sprake
van meer dan van minder werk.
– De leden van de SP-fractie vragen ook naar de gevolgen van dit wetsvoorstel voor
schuldenaars en of deze groep niet altijd hun post bekijken waardoor ze mogelijk het
gevaar loopt om (nog) dieper in de schulden en problemen te raken door dit wetsvoorstel.
Er is een groep schuldenaren die risico loopt nog dieper in de schulden en problemen
te komen door de post niet te bekijken. Dat probleem wordt niet anders door dit wetsvoorstel.
Dat heeft onder meer te maken met het beperkte doenvermogen van mensen.6 De deurwaarder doet er alles aan om geadresseerde alsnog te bereiken en roept met
de campagne «bellen is oplossen» schuldenaren op om contact op te nemen.
– De leden van de SP-fractie vragen om een uitgebreide reactie waarom de regeling
niet kiest voor een meer terughoudend invorderingsbeleid met in het bijzonder aandacht
voor zwakkere wijken waar mogelijk vaak veel kwetsbare schuldenaars wonen en waar
de ingang tot woningen vaak over minder ruimte beschikken.
Het Kabinet heeft (overheid) schuldeisers, gerechtsdeurwaarders en overige incassodienst-verleners
opgeroepen zich coulant op te stellen en begrip en bereidheid te tonen om in deze
moeilijke periode gezamenlijk tot een oplossing te komen.7 Gerechtsdeurwaarders proberen zoveel mogelijk rekening te houden met de omstandigheden
en (aangepaste) betalingsregelingen te treffen of enig uitstel van betaling te bieden
of schuldenaren naar gemeentelijke schuldenhulpverlening te verwijzen. Ontruimingen
worden zoveel mogelijk opgeschort. Tegelijkertijd zijn er mensen, zoals alimentatiegerechtigden,
en kleinere bedrijven die wachten op hun geld en wiens bestaan van de betaling afhangt.
Het is belangrijk beide posities in ogenschouw te hebben en te houden.
– De leden va de SP-fractie vragen de regering tevens de campagne «bellen is oplossen»
toe te lichten en of deze campagne ook buiten de crisistijd kan worden toegepast.
Zoals de Minister voor Rechtsbescherming in zijn brief van 17 april 2020 heeft aangegeven
wil de KBvG via de campagne «bellen is oplossen» mensen stimuleren om op tijd te bellen
met de gerechtsdeurwaarder, wanneer zij van hem of haar een brief ontvangen over een
onbetaalde rekening.8 Deurwaarders zijn er namelijk ook om te helpen bij het voorkomen van nieuwe schulden.
Door de situatie samen te bespreken helpen deurwaarders het probleem op te lossen.
De KBvG is deze campagne gestart omdat door het coronavirus veel mensen hun baan kwijtraken
en ondernemers in de problemen komen door weggevallen inkomsten. Dat vergroot de kans
groot dat zij in de financiële problemen terechtkomen. De KBvG zal na verloop van
tijd deze voorziening evalueren en bezien in hoeverre dit ook buiten de crisistijd
in een behoefte zal voorzien.
– Ten slotte vragen de SP-fractie leden of het financiële belang van de overheid,
als grootste schuldeiser in Nederland, een rol heeft gespeeld in dit wetsvoorstel.
De regering kan de leden van de fractie van de SP geruststellen. Het belang van het
voorstel is gelegen in het op een veilige en verantwoorde wijze doorgang kunnen vinden
van het betekenen van exploten – en daarmee van de toegang tot het recht – tijdens
COVID-19. Enig eigen belang van de overheid is hierbij geen overweging geweest. Het
voorstel brengt overigens ook geen enkele wijziging in de positie van de overheid
als schuldeiser.
Wijziging van de Loodsenwet
– De leden van de CDA-fractie vragen of de regering in wilt gaan hoe het zit met de
veiligheid van deze digitale vergadering en de kans op hacken.
Het wetsvoorstel stelt geen nadere eisen aan het gekozen medium of de wijze van beveiliging
van de verbinding. Ook in de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid en in
de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten,
waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn geen dergelijke
eisen gesteld. Het beveiligen van de digitale vergadering is aan de desbetreffende
instantie, in dit geval het Loodswezen. Om de veiligheid te waarborgen worden de ledenvergaderingen
van de loodsencorporaties gehouden in de reeds functionerende beveiligde omgeving
van Nederlandse Loodswezen. De inspanningen binnen Nederlandse Loodswezen zijn erop
gericht om deze beveiligingsomgeving op het hoge niveau te hebben en te houden.
Ter overvloede kan worden opgemerkt dat het houden van een fysieke vergadering de
hoofdregel blijft, waarvan slechts in uitzonderlijke situaties afgeweken kan worden
in verband met de bescherming van de volksgezondheid. Een digitale vergadering kan
alleen worden ingezet indien het houden van een ledenvergadering noodzakelijk is en
is geenszins verplicht. Op deze wijze wordt verzekerd dat het Nederlandse Loodswezen
kan blijven functioneren, ook gedurende deze COVID-19 crisis.
Wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en
de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
– De leden van de fractie van het CDA vragen wat de reden is dat de verlaging van
de belastingrente uitvoeringstechnisch eerst mogelijk is per 1 juni voor de overige
belastingmiddelen en 1 juli voor de inkomstenbelasting (IB).
De reden van de verschillende inwerkingtredingsmomenten is dat het aanpassen van de
rentemodule voor de overige belastingmiddelen twee maanden kost en het aanpassen van
de rentemodule voor de IB drie maanden. Gezien de acute financiële problemen waar
veel ondernemers door de COVID-19 crisis mee worden geconfronteerd, wil de regering
de tijdelijke verlaging van de rentepercentages realiseren vanaf het eerste moment
dat deze verlaging uitvoeringstechnisch mogelijk is. Het eerste moment waarop dit
met inachtneming van de hiervoor genoemde termijnen mogelijk is, is 1 juni 2020 voor
de belastingrente voor de overige belastingmiddelen en 1 juli 2020 voor de belastingrente
voor de IB.
– Ook de leden van de fractie van de SP hebben enkele vragen met betrekking tot de
systemen van de Belastingdienst. Deze leden vragen waarom het wel mogelijk is om differentiatie
aan te brengen in het percentage voor de invorderingsrente en niet voor het percentage
voor de belastingrente.
Ook deze reden is uitvoeringstechnisch van aard. Het aanpassen van de invorderingsrente
is een zogenoemde «parameteraanpassing», wat in de systemen betekent dat de parameter
voor in rekening te brengen invorderingsrente wordt verlaagd terwijl de parameter
voor te vergoeden invorderingsrente ongewijzigd blijft. Bij de belastingrente is sprake
van geautomatiseerde systemen waarin geen onderscheid wordt gemaakt tussen in rekening
te brengen belastingrente en te vergoeden belastingrente. Hierbij wordt gebruikgemaakt
van één parameter. De regering heeft de meest gunstige situatie voor belastingplichtigen/belastingschuldigen
willen creëren binnen de uitvoeringstechnische (on)mogelijkheden. Dit heeft erin geresulteerd
dat waar de mogelijkheid bestaat onderscheid aan te brengen tussen in rekening te
brengen en te vergoeden rente, voor een dergelijk onderscheid is gekozen. Ten aanzien
van de invorderingsrente is dit het geval. De leden van de fractie van de SP vragen
verder of de regering voornemens is de systemen van de Belastingdienst in de toekomst
dusdanig in te richten dat in alle gevallen gedifferentieerde rentepercentages kunnen
worden gehanteerd. Dit is niet het geval omdat de regering ervan uitgaat dat sprake
is van een bijzondere eenmalige situatie. Normaal is dat de in rekening te brengen
rente en de te vergoeden rente hetzelfde niveau hebben. De regeling van de belastingrente
komt er in grote lijnen op neer dat de inspecteur belastingrente in rekening brengt
wanneer het opleggen van een belastingaanslag tot een positief bedrag te lang uitblijft
door toedoen van de belastingplichtige, bijvoorbeeld omdat een belastingplichtige
gebruikmaakt van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte. De inspecteur
vergoedt belastingrente wanneer het vaststellen van een belastingaanslag tot een negatief
bedrag te lang uitblijft door toedoen van de inspecteur, mits die belastingaanslag
overeenkomstig de aangifte of een (herzienings)verzoek wordt vastgesteld. Het is hierbij
redelijk dat de Belastingdienst eenzelfde percentage aan rente is verschuldigd als
een belastingplichtige, en vice versa.
Doel van de tijdelijke verlaging van de percentages voor de belasting- en invorderingsrente
– De leden van de fractie van het CDA vragen welk doel is beoogd met het verlagen
van de belastingrente.
In haar brief van 17 maart jl. heeft de regering aangekondigd zowel de belasting-
als de invorderingsrente te willen verlagen met als doel het creëren van liquiditeit
voor ondernemers. Voor de verlaging van de invorderingsrente is dit effect rechtstreeks.
De tijdelijke verlaging van de belastingrente levert ondernemers ook verlichting op
– belastingrente is voor hen in veel gevallen een beduidende kostenpost – en stelt
zowel ondernemers als particulieren in staat tijdelijk nagenoeg zonder kosten gebruik
te maken van de mogelijkheid van uitstel voor het doen van aangifte. Veel ondernemers
maken bijvoorbeeld gebruik van de Uitstelregeling Belastingconsulenten (de beconregeling).
Normaliter vindt hierdoor confrontatie met belastingrente plaats, maar door de tijdelijke
verlaging is dat tijdelijk nagenoeg niet het geval. Ook voor mensen aan wie vanwege
de COVID-19 crisis automatisch uitstel voor het doen van aangifte is verleend, is
de tijdelijke verlaging van de belastingrente gunstig. Dit betreft mensen met een
DigiD-machtigingscode. Omdat zij in veel gevallen gebruikmaken van hulp bij de aangifte
(bijv. van ouderenbonden of maatschappelijk dienstverleners) en die hulp door de COVID-19
crisis op veel plekken niet kan doorgaan, is aan hen automatisch uitstel voor het
doen van aangifte verleend tot 1 september 2020. Door de tijdelijke verlaging worden
zij tot 1 oktober 2020 nagenoeg niet geconfronteerd met belastingrente.
– Daarnaast vragen de leden van de fractie van het CDA waarom de invorderingsrente
reeds per beleidsbesluit is verlaagd terwijl in het wetsvoorstel zowel de invorderings-
als de belastingrente worden verlaagd.
Dit heeft een uitvoeringstechnische reden. Zoals hierboven vermeld, gaat de verlaging
van de belastingrente in op het eerste moment dat deze verlaging uitvoeringstechnisch
mogelijk is. Voor het percentage in rekening te brengen invorderingsrente bleek het
reeds mogelijk de verlaging per 23 maart 2020 bij beleidsbesluit te realiseren. Hiertoe
is dan ook overgegaan.
Gezien het grote belang om vanwege de COVID-19 crisis ondernemers op korte termijn
van liquiditeit te voorzien, heeft de regering ervoor gekozen de verlaging van de
belastingrente voor alle belastingmiddelen met uitzondering van de inkomstenbelasting
per 1 juni 2020 in werking te laten treden. De verlaging van de belastingrente voor
de inkomstenbelasting treedt zoals hiervoor gezegd om uitvoeringstechnische redenen
per 1 juli 2020 in werking. Indien de wet onverhoopt later dan 1 juni 2020 in werking
treedt, stelt de regering voor de verlaging van de belastingrente voor alle belastingmiddelen
met uitzondering van de inkomstenbelasting met terugwerkende kracht tot en met 1 juni
2020 door te voeren. Het wetsvoorstel verleent hiervoor de juridische basis. Terugwerkende
kracht is niet alleen nodig vanwege de uitzonderlijke situatie van de COVID-19 crisis
en het grote belang ondernemers hierin te ondersteunen, maar is ook van belang omdat
reeds op 17 maart jl. door de regering is aangekondigd dat de verlaging van de belastingrente
vanaf 1 juni 2020 plaatsvindt. Ondernemers dienen er, juist in deze tijd van crisis,
op te kunnen vertrouwen dat de regering deze toezegging gestand doet. Indien de verlaging
van de belastingrente met terugwerkende kracht wordt toegepast, kent dit ook een niet-begunstigend
effect voor belastingplichtigen omdat het percentage van 0,01% ook komt te gelden
voor het vergoeden van belastingrente. Zoals in de memorie van toelichting uiteengezet,
zijn deze percentages uitvoeringstechnisch niet los te koppelen maar is veel vaker
sprake van het in rekening brengen van belastingrente dan van het vergoeden van belastingrente.
De regering is dan ook van mening dat de verlaging per saldo een – in deze tijden
zeer gewenst – positief effect heeft, waardoor een relatief korte periode van niet-begunstigende
terugwerkende kracht naar het oordeel van de regering acceptabel is. Ook de verlaging
van de invorderingsrente wordt per 1 juni 2020 wettelijk bestendigd.
Het is nog niet eerder voorgekomen dat in het kader van een crisis als begunstigend
beleid de belasting- of invorderingsrente tijdelijk is verlaagd. Dit in reactie op
de vraag van de leden van de fractie van de SP hoe in het verleden, bijvoorbeeld tijdens
de kredietcrisis, is omgegaan met een dergelijk begunstigend beleid ten aanzien van
burgers en bedrijven.
– De leden van de fractie van de SP vragen hoe een burger of bedrijf dat in ernstige
mate benadeeld wordt door te laat door de Belastingdienst opgelegde aanslagen bezwaar
kan maken.
Als een belastingaanslag tot een negatief bedrag te lang uitblijft door toedoen van
de inspecteur, en die belastingaanslag wordt overeenkomstig de aangifte of een (herzienings)verzoek
vastgesteld, dan wordt belastingrente vergoed. Het tijdelijk verlaagde percentage
van 0,01% geldt voor zowel in rekening te brengen belastingrente als voor te vergoeden
belastingrente nu er niet kan worden gedifferentieerd tussen deze percentages. In
dit verband wordt evenwel opgemerkt dat het verlaagde percentage van 0,01% in beginsel
maar voor vier maanden (en voor de IB voor drie maanden) geldt. Dit betekent dat als
een belastingaanslag tot een negatief bedrag gedurende bijvoorbeeld een jaar zou uitblijven,
het verlaagde percentage enkel voor vier (of drie) van de twaalf maanden geldt. Los
van het feit dat de Belastingdienst zijn uiterste best doet om aanslagen tijdig op
te leggen, komt de prikkel die de vergoeding van belastingrente mogelijk oplevert
dus slechts gedurende korte tijd te vervallen.
– De leden van de fractie van het CDA vragen of de regering voornemens is om het besluit
tot verhoging van de belastingrente voor te hangen of om het parlement op andere wijze
te informeren. Uiteraard is de regering bereid uw Kamer over het besluit te informeren
en stuur het ontwerp van het Besluit houdende vaststelling van het Besluit belasting-
en invorderingsrente hierbij dan ook toe.9 Met het besluit wordt invulling gegeven aan de delegatiegrondslagen die in het voorliggende
wetsvoorstel zijn opgenomen. Het besluit regelt dat het percentage voor de belastingrente
na afloop van de tijdelijke verlaging in verband met de COVID 19-crisis weer teruggaat
naar het oorspronkelijke percentage, te weten 4% voor alle belastingmiddelen met uitzondering
van de vennootschapsbelasting waar een percentage van 8% voor geldt. Verder regelt
het besluit dat het percentage voor de invorderingsrente met ingang van 1 juni 2020
wordt vastgesteld op 0,01%. Ook wordt geregeld dat het percentage voor de invorderingsrente
weer teruggaat naar het oorspronkelijke percentage van 4% wanneer de tijdelijke verlaging
eindigt. Ten tijde van de totstandkoming van het besluit is als uitgangspunt gehanteerd
dat de verlaging van het rentepercentage voor zowel de belasting- als de invorderingsrente
op 1 oktober 2020 ten einde komt. De regering zegt u toe dat eventuele toekomstige
wijzigingen van dit besluit aan uw Kamer zullen worden voorgelegd. Op deze wijze kan
uw Kamer tijdig kennisnemen van eventuele wijzigingen in de percentages van de belasting-
en invorderingsrente, mocht de regering dit willen voorstellen. Overigens sluit de
gekozen systematiek om de percentages bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
aan bij de reeds bestaande systematiek, te weten bij de wijze waarop de wettelijke
rente voor (niet) handelstransacties als bedoeld in artikel 120 van Boek 6 van het
Burgerlijk Wetboek momenteel wordt vastgesteld.
Op de vraag van de leden van de fractie van het CDA of kan worden toegezegd dat onder
geen beding de percentages voor de belasting- en invorderingsrente hoger komen te
liggen dan de huidige percentages van 4% en 8%, hecht de regering eraan op te merken
dat zonder nadere besluitvorming als uitgangspunt geldt dat de systematiek van de
vaststelling van de belasting- en invorderingsrente na 1 oktober 2020 wordt hersteld.
Dit betekent dat vanaf 1 oktober 2020, net als vóór 1 juni 2020 het geval is, geldt
dat het percentage voor de belastingrente gelijk is aan de wettelijke rente voor (niet)
handelstransacties als bedoeld in artikel 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek,
met dien verstande dat sprake is van een wettelijk minimumpercentage van 4% voor alle
belastingmiddelen behalve de vennootschapsbelasting en een percentage van 8% voor
de vennootschapsbelasting. Ook vragen de leden van de fractie van het CDA of de regering
bereid is na afloop van de tijdelijke verlaging van de belastingrente een expliciete
beslissing te nemen of de oorspronkelijke rentepercentages van 4% en 8% wel moeten
worden hersteld. Op dit moment is voorzien in budgettaire dekking voor een verlaging
van de percentages tot 1 oktober 2020. Voor een langere verlenging van het percentage
van 0,01% (of voor de vaststelling van een lager percentage dan 4% en 8%), dient nieuwe
besluitvorming plaats te vinden en nieuwe budgettaire dekking te worden gevonden.
Indien dit wenselijk blijkt, zal de regering hierover ruim voor 1 oktober 2020 een
besluit dienen te nemen.
– De leden van de fractie van het CDA vragen welke belastingaanslagen gewoonlijk in
een jaar vanaf 1 juni 2020 betaald kunnen worden met een betalingskorting en of dat
geldt dat voor alle aanslagen inkomstenbelasting en voor alle aanslagen vennootschapsbelasting
met een regulier boekjaar.
Wanneer een belastingaanslag gewoonlijk vanaf 1 juni 2020 kan worden betaald, valt
niet in algemene zin te zeggen.
Een betalingskorting is aan de orde als een belastingschuldige het bedrag van een
voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting – die is
gedagtekend in het jaar waarop die aanslag betrekking heeft – volledig betaalt vóór
de vervaldag van de eerste betalingstermijn. Een betalingskorting is niet aan de orde
als sprake is van een (voorlopige) belastingaanslag die is gedagtekend na het jaar
waarop de betreffende aanslag betrekking heeft. Op de voorlopige aanslag staat in
voorkomend geval het bedrag van de betalingskorting vermeld.
Budgettaire aspecten
– De leden van de fractie van het CDA vragen expliciet aan te geven wat de geraamde
kosten zijn van de maatregel om de belasting- en invorderingsrente gedurende drie
maanden te verlagen.
De schatting van de kosten van de maatregel om de belasting- en invorderingsrente
tijdelijk drie maanden te verlagen naar 0,01% zijn opgenomen in de eerste incidentele
suppletoire begroting 2020 van het Ministerie van Financiën inzake Noodpakket banen
en economie van 18 maart 2020 (Kamerstukken 35 412, nr. 1) en bedragen per saldo € 251 mln. Dit saldo is de optelsom van € 297 mln. lagere
ontvangsten in de jaren 2020–2024 en € 46 mln. lagere uitgaven in de jaren 2020–2024.
Zoals gesteld is inmiddels besloten de verlaging van de belasting- en invorderingsrente
te verlengen tot 1 oktober 2020. De extra kosten hiervan bedragen in de jaren 2020–2024
per saldo € 116 mln. en worden middels een nieuwe incidentele suppletoire begroting
verwerkt.
Adviezen en consultatie
– De leden van de fractie van het CDA vragen om te reageren op het commentaar van
de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB). Een aantal vragen van de NOB is
in het bovenstaande aan de orde gekomen.
De NOB stelt voorop dat belastingplichtigen in deze onzekere tijden vooral gebaat
zijn bij duidelijkheid en wil graag één einddatum. Het kabinet is het hiermee eens.
In de algemene maatregel van bestuur waarin de rentepercentages worden ingevuld, zal
dan ook worden bepaald dat de verlaging van zowel het percentage voor de belastingrente
als het percentage voor de invorderingsrente wordt verlengd tot 1 oktober 2020. Voor
de invorderingsrente betekent dit een verlenging van de verlaging van 23 juni 2020
tot 1 oktober 2020 en voor de belastingrente een verlenging van 1 september 2020 tot
1 oktober 2020 (met uitzondering van de belastingrente voor de inkomstenbelasting,
die reeds tot 1 oktober 2020 was voorzien). Hiermee komt conform de wens van de NOB
één einddatum voor de verlaging te gelden.
De NOB vraagt waarom is gekozen voor de systematiek om de hoogte van het rentepercentage
vast te stellen bij algemene maatregel van bestuur in plaats van in de wet. De reden
hiervan is flexibiliteit. De crisis rondom COVID-19 is nog niet ten einde en indien
het in de toekomst wenselijk blijkt de maatregel verder te verlengen of het rentepercentage
wederom (tijdelijk) te verlagen, kan dit via de huidige gekozen opzet sneller worden
gerealiseerd dan wanneer hiervoor wederom een wetswijziging nodig zou zijn.
De NOB vraagt of het verlaagde rekenpercentage van de betalingskorting geldt voor
voorlopige aanslagen met een dagtekening vanaf 1 mei 2020. Omdat de invorderingsrente
reeds per 23 maart jl. per beleidsbesluit is verlaagd, geldt hiervoor het volgende.
Onderzocht wordt hoe op een voor de Belastingdienst en belastingschuldigen zo eenvoudig
mogelijke wijze de juist betalingskorting aan de belastingschuldigen kan worden terugbetaald.
Het gaat dan om de betalingskorting die te laag is vastgesteld bij voorlopige aanslagen
over 2020 opgelegd in 2020 in de periode van 23 maart tot en met 31 mei. Ten aanzien
van voorlopige aanslagen met een dagtekening vanaf 1 juni 2020 – het moment waarop
de verlaging van de invorderingsrente wettelijk is bestendigd – geldt dat het percentage van 0,01% onverminderd van toepassing is ten aanzien van de betalingskorting.
Wijziging van de Luchtvaartwet BES (Bonaire, Saba en Sint Eustatius)
– De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan toelichten waarom het
hier gaat om een evidente omissie in de Luchtvaartwet BES, gelet op het feit dat deze
afwijkende mogelijkheid van bekendmaking al eerder in de voor het Europese deel van
Nederland geldende Wet luchtvaart is opgenomen en waarom dat toen niet direct is gelijkgetrokken?
De afwijkende mogelijkheid van bekendmaking van verboden en beperkingen aan het luchtverkeer
in het Nederlandse luchtruim is voor het Europese deel van Nederland in 1991 in de
wetgeving opgenomen.10 Deze regelgeving is voor de staatsrechtelijke herziening van het Koninkrijk van 10 oktober
2010 tot stand gekomen. Bij de staatsrechtelijke herziening is voor Bonaire, Sint
Eustatius en Saba de Luchtvaartwet BES in werking getreden. Er is destijds gekozen
voor het handhaven van de materiële inhoud van de Antilliaanse wetgeving. Dit met
name vanwege de legislatieve terughoudendheid die de afgelopen jaren met betrekking
tot het Caribische deel van Nederland is betracht. De omissie is niet eerder aan het
licht gekomen omdat zich na 10 oktober 2010 geen situaties hebben voorgedaan waarbij
een onmiddellijk vliegverbod in het luchtruim boven Caribisch Nederland met een versnelde
wijze van bekendmaking noodzakelijk was.
– De leden van de CDA-fractie en van de D66-fractie vragen of het ook de wens van
de gezaghebbers op de openbare lichamen is dat er wordt voorzien in een snelle inwerkingtreding
van de maatregelen en hoe de BES-eilanden zijn betrokken bij de voorbereidingen van
het wetsvoorstel.
Door de afwijkende wijze van bekendmaking van vliegverboden is de inwerkingtreding
van een vliegverbod niet langer afhankelijk van de publicatie in de Staatscourant.
Publicatie in de Staatscourant heeft een bepaalde doorlooptijd waarbij rekening moet
worden gehouden met werkdagen en feestdagen. Gedurende de COVID-19-crisis is uit de
communicatie met en de verzoeken vanuit Caribisch Nederland gebleken dat op de openbare
lichamen ook behoefte hebben aan de mogelijkheid van directe inwerkingtreding van
vliegverboden. Deze wens is ingegeven door de beperkte capaciteit van de gezondheidszorg
in dit deel van Nederland waardoor dat gebied in het bijzonder kwetsbaar is voor ernstige
gevolgen van deze epidemie. De Rijksvertegenwoordiger heeft de bestuurders van de
openbare lichamen over het voorstel geïnformeerd en de bestuurders hebben te kennen
gegeven achter het voorstel te staan.
– De leden van de D66-fractie vragen de regering waarom geen invulling wordt gegeven
aan het advies van de afdeling Advisering van de Raad van State om het tijdelijke
karakter van deze wijziging ook te borgen.
Aan de voorgestelde wijziging van de Luchtvaartwet BES is inderdaad geen beperking
in de tijd gekoppeld. In het advies van de Raad van State wordt geadviseerd om aan
de afwijkende bekendmaking van vliegverboden in het Caribische deel van Nederland
een tijdelijk karakter te verbinden. De regering heeft echter deze permanente mogelijkheid
van afwijkende bekendmaking van vliegverboden expliciet beoogd, omdat het een evidente
omissie in de Luchtvaartwet BES betreft. De aard van het verbod of beperking brengt
mee dat spoedige dan wel directe inwerkingtreding noodzakelijk is. De regering acht
het daarom noodzakelijk dat niet alleen gedurende de huidige COVID-19-crisis, maar
ook meer in het algemeen met betrekking tot onder meer crisisomstandigheden deze mogelijkheid
van afwijkende bekendmaking in de Luchtvaartwet BES wordt opgenomen, zodat daarmee
ook in de toekomst hierin is voorzien. Met deze wijze van bekendmaking van vliegverboden
wordt de mogelijkheid van effectief optreden in het luchtruim in bijzondere omstandigheden
gelijkgetrokken met het Europese deel van Nederland.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat