Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Van Toorenburg over de excuses en schadevergoeding voor slachtoffers van Zusters van de Goede Herder
Vragen van de leden Van Nispen (SP) en Van Toorenburg (CDA) aan de Minister voor Rechtsbescherming over de excuses en schadevergoeding voor slachtoffers van Zusters van de Goede Herder (ingezonden 10 maart 2020).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 8 mei 2020). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2453.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel dat vrouwen die als meisje dwangarbeid moesten verrichten
bij de Zusters van de Goede Herder zich nog altijd niet erkend voelen in hun leed,
nu zij de schadevergoeding voor slachtoffers te mager vinden?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Kunt u zich voorstellen dat vele slachtoffers teleurgesteld zijn met de door u voorgestelde
regeling?
Heeft u kennisgenomen van de brief van slachtoffers van 24 februari 2020, die ook
aan u is gestuurd, waarbij in de bijlage zeer teleurgestelde reacties van verschillende
slachtoffers te lezen zijn? Kunt u deze teleurstelling begrijpen?2, 3, 4, 5
Antwoord 2 en 3
Ik heb kennisgenomen van de brief van de Stichting Kinderdwangarbeid Meisjes Goede
Herder van 24 februari jl. en de daarbij gevoegde reacties van slachtoffers op het
pakket aan erkenningsmaatregelen zoals gepresenteerd tijdens de bijeenkomst op 21 februari
jl.
Ik kan mij indenken dat slachtoffers op een andere regeling hadden gehoopt en dat
zij in dat opzicht teleurgesteld zijn in de erkenningsmaatregelen, waaronder de voorgestelde
regeling.
In mijn brief van 19 december aan uw Kamer heb ik aangegeven dat de overheid een verantwoordelijkheid
heeft te nemen voor het feit dat zij onvoldoende toezicht heeft gehouden waardoor
de ongeoorloofde dwangarbeid van de meisjes heeft kunnen voortduren.6 Voor (het doen uitoefenen van) de ongeoorloofde dwangarbeid an sich draagt de overheid
geen verantwoordelijkheid; daar zijn de instellingen van de Goede Herder voor verantwoordelijk
en ook op aan te spreken.
Met de voorgestelde regeling wil ik erkenning bieden voor het leed dat is veroorzaakt
door het onvoldoende toezicht van de overheid. Net zoals ik erkenning wil bieden voor
het leed dat is veroorzaakt door het geweld in de jeugdzorg zoals onderzocht door
de Commissie de Winter. Ik wil en kan daarbij geen onderscheid maken in de aard of
zwaarte van het leed. Ik heb daarom gekozen voor een onverplichte tegemoetkoming van
één bedrag voor alle slachtoffers en dat is bepaald op € 5.000,–. Waarom ik dit een
redelijk bedrag acht, licht ik nader toe in het antwoord op vraag 9 en 10.
Oorspronkelijk zou op 23 maart jl. een bijeenkomst hebben plaatsgevonden waar ik in
gesprek zou gaan met de vrouwen die destijds in de instellingen van de Goede Herder
verbleven. Tijdens die bijeenkomst had ik de vrouwen ook persoonlijk mijn erkenning
voor het hen aangedane leed willen overbrengen. Die erkenning verdienen zij ook voor
het feit dat zij door hun verblijf in De Goede Herder een stigma bij zich dragen dat
tot op de dag van vandaag nog zijn sporen nalaat. Ook de keuze voor de vormgeving
en hoogte van de financiële tegemoetkoming had ik daar willen toelichten. Helaas is
dit gesprek door de corona-crisis niet doorgegaan. Zodra de situatie dat toelaat zal
ik dat gesprek alsnog aangaan.
Vraag 4 en 5
Waarom heeft u ervoor gekozen om de afwikkeling van de schadevergoeding van deze slachtoffers
gelijk te trekken met de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, zoals door u beschreven
in reactie op het rapport van de Commissie-De Winter?
Deelt u de mening dat de beide slachtoffergroepen, zoals in vraag 4 beschreven, zeer
verschillen, qua omvang, schade, rol van de overheid bij het veroorzaken van het leed,
de bewijslast van wat gebeurd is en de urgentie vanwege de gemiddelde leeftijd van
de slachtoffers?
Antwoord 4 en 5
Uit het rapport van de Commissie De Winter blijkt dat ook de slachtoffers van geweld
in jeugdzorg een zeer pluriforme groep vormen. Niet alleen is er sprake van verschillende
vormen, verschillende duur en verschillende intensiteit van geweld, ook de impact
hiervan is voor elk slachtoffer anders geweest.
De regeling vormt de basis voor een tegemoetkoming van € 5.000,– aan alle slachtoffers
die leed ondervonden als gevolg van fysiek of psychisch geweld tijdens hun verblijf
in jeugdinstellingen. Ik vind het doenlijk noch wenselijk om daarbij onderscheid te
maken tussen leed veroorzaakt door ongeoorloofde dwangarbeid in de instellingen van
de Goede Herder en leed dat is veroorzaakt door andere vormen van geweld in de jeugdzorg.
Het toezicht van de overheid is in al deze situaties in vergelijkbare mate tekort
geschoten.
Daarbij geldt dat de financiële regeling onderdeel vormt van een veel breder erkenningspakket.
Bij de toepassing van de overige voorzieningen uit het pakket kan in overleg met de
slachtoffers die zich melden juist maatwerk worden geboden om aan hun specifieke behoefte
tegemoet te komen (zie ook mijn antwoord op vraag 6). Ik verwijs terzake ook naar
mijn brieven van 19 december en heden.7
Vraag 6
Erkent u dat de slachtoffers van de Goede Herder andere noden hebben dan de slachtoffers
van geweld in de jeugdzorg, bijvoorbeeld het ontbreken van een behoefte aan begeleiding
aan mensen die reeds op leeftijd zijn?
Antwoord 6
De (hulp)behoefte van slachtoffers is persoonlijk bepaald en hierdoor zeer verschillend.
Dat geldt zowel voor de slachtoffers van de ongeoorloofde dwangarbeid in de instellingen
van de Goede Herder als voor de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Om het hulpaanbod
voor slachtoffers te verbeteren, wordt een centraal informatie- en expertisepunt ingericht
zoals gemeld in de bief van 21 februari jongstleden.8 Hierbij wordt vanzelfsprekend maatwerk geboden, gelet op de behoefte van degene die
zich meldt.
Vraag 7
Acht u een gelijkschakeling qua financiële genoegdoening van de slachtoffers van kinderdwangarbeid
bij de Goede Herder en slachtoffers van geweld in de jeugdzorg gerechtvaardigd?
Antwoord 7
Ja, ik acht dit gerechtvaardigd. Zie het antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Vraag 8
Welke waardering geeft u aan het feit dat de slachtoffers van de Goede Herder mede
hun recht tot onderwijs is onthouden met alle, onder meer economische, gevolgen van
dien voor de rest van hun leven?
Antwoord 8
Dat dit heeft kunnen bestaan betreur ik zeer. Het is wrang om te moeten constateren
dit zoveel invloed heeft gehad op het verdere leven van deze meisjes. De verhalen
van slachtoffers hebben mij zeer getroffen. Voor de erkenning van het tekortschietend
toezicht van de overheid heb ik aan dit feit echter geen andere waardering toegekend
dan aan andere situaties waarop de regeling ziet. De argumenten daarvoor heb ik in
het antwoord op vraag 4 en 5 gegeven.
Vraag 9 en 10
Heeft u het gevoel dat de door u aangekondigde maatregelen voldoende tegemoetkomen
aan het erkennen en de noodzakelijke genoegdoening voor wat de slachtoffers van jarenlange
kinderdwangarbeid is aangedaan?
Waarom heeft u gekozen voor een bedrag van 5.000 euro per persoon, terwijl het kan
gaan om vrouwen die als meisje tussen hun veertiende en eenentwintigste jaar kinderdwangarbeid
onder vreselijke omstandigheden hebben moeten verrichten en geen onderwijs aangeboden
hebben gekregen? Op basis waarvan is dat bedrag berekend en vastgesteld? Erkent u
dat dit in geen verhouding staat tot de bedragen die in andere landen voor dezelfde
feiten zijn vastgesteld?
Antwoord 9 en 10
De regeling beoogt een financiële tegemoetkoming te geven als erkenning voor het leed
dat slachtoffers is aangedaan.9 Het is zoals hierboven vermeld geen compensatie van kosten of schade voortkomend
uit het toegebrachte leed.
Wij hebben ons bij het ontwerp van de regeling nadrukkelijk laten leiden door de wensen
en ideeën van slachtoffers en ervaringsdeskundigen. Dit heeft onder meer geleid tot
de keuze voor een regeling van een financiële tegemoetkoming waarbij de procedure
en bewijslast eenvoudig zijn en waarbij één bedrag wordt toegekend. Juist om discussies
en teleurstelling over het classificeren van de ernst van het ondergane leed te vermijden.
Deze keuze wordt ondersteund door de uitkomsten van de evaluatie van de regelingen
in het kader van de Commissie Samson. Uit die evaluatie is gebleken dat de hoge bewijslast
bij de civielrechtelijke regeling (het Statuut) helaas voor veel afwijzingen en secundaire
victimisatie heeft gezorgd.
Daarom wordt nu een eenvoudige bestuursrechtelijke regeling opgesteld met een bedrag
dat vergelijkbaar is met bedragen die het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeert voor
psychisch letsel bij stelselmatig huiselijk geweld. Dit bedrag is ook gelijk aan het
hoogste bedrag van de regeling die naar aanleiding van het tweede rapport van de commissie
Deetman is getroffen voor slachtoffers van geweld in de Rooms Katholieke Kerk.
Ik ben ervan op de hoogte dat Ierland en Noord-Ierland regelingen troffen voor slachtoffers
van dwangarbeid. In andere landen waar de orde van De Goede Herder op eenzelfde wijze
actief was (zoals Frankrijk, Australië, Verenigde Staten en Canada) of waar mogelijk
door andere organisaties een vergelijkbaar regime werd gevoerd, bestaan voor zover
mij bekend geen aparte financiële regelingen voor slachtoffers van arbeidsuitbuiting
als minderjarige.
Vraag 11
Bent u bereid te bezien of de voorgestelde schadevergoeding voor de slachtoffers van
kinderdwangarbeid wel passend is? Bent u bereid een regeling te overwegen, waarbij
de schadevergoeding verhoogd kan worden en afhankelijk wordt van hoe lang het verblijf
en de kinderdwangarbeid bij de Goede Herder heeft geduurd?
Antwoord 11
Zoals bij de antwoorden op de andere vragen uiteengezet heb ik welbewust en beargumenteerd
gekozen voor één bedrag. Tevens heb ik toegelicht waarom ik de hoogte van de tegemoetkoming
passend acht. Ik sta nog steeds achter deze keuzes.
Vraag 12
Bent u het met de slachtoffers eens dat de zaak nu een zeer snelle afhandeling verdient,
vooral vanwege de leeftijd van de slachtoffers die dit achter zich willen laten, rust
willen vinden en het laatste deel van hun leven niet alleen maar met de Goede Herder
bezig kunnen en willen zijn?
Antwoord 12
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van heden heb omschreven, deel ik de wens dat
de financiële regeling en de overige maatregelen zo spoedig mogelijk worden gerealiseerd.
De regeling moet worden vastgelegd in een Ministeriële Regeling. Daaraan wordt hard
gewerkt. Gegeven de daarvoor geldende procedure is publicatie in het najaar het vroegst
haalbare moment. Ondertussen is de organisatie die de regeling gaat uitvoeren, het
Schadefonds Geweldsmisdrijven (SGM), al aan de slag met de voorbereiding van de uitvoering
van de regeling. Hierin past het SGM de geleerde lessen uit de uitvoering van de financiële
regelingen Samson toe en sluit het SGM zo veel mogelijk aan op de behoefte van slachtoffers
om de beoogde erkenning te bereiken.
Vraag 13 en 14
Deelt u de mening dat een eerlijke regeling de noodzaak bij slachtoffers om tegen
de overheid en/of de congregatie De Goede Herder te procederen zou kunnen verminderen,
en dat dit voor iedereen te prefereren is, vooral ook omdat de overheid de eigen verantwoordelijkheid
moet erkennen voor de bijdrage aan de kinderdwangarbeid?
Deelt u voorts de mening dat een rechtszaak van slachtoffers tegen de Staat en/of
de congregatie wegens de verjaringstermijnen voor civielrechtelijke claims, zeker
op de korte termijn een onzekere afloop heeft, terwijl de meeste slachtoffers juist
behoefte hebben aan snelle duidelijkheid en afsluiting, voor zover mogelijk, middels
een rechtvaardige regeling?
Antwoord 13 en 14
Naar mijn mening vormt het erkenningspakket als geheel een «eerlijk» aanbod en een
passende erkenning van de tekortschietende rol van de overheid daarbij. Uiteraard
hoop ik dat slachtoffers dat ook zo ervaren en daardoor niet meer de behoefte voelen
om te procederen tegen de overheid. Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer van heden
heb aangegeven, zijn de instellingen van de Goede Herder zelf verantwoordelijk geweest
voor het door de slachtoffers doen uitoefenen van de ongeoorloofde dwangarbeid en
daarop ook in rechte aan te spreken.
Vraag 15
Betreurt u de onduidelijkheid die is ontstaan rondom de afspraak tussen u en de slachtoffers
op 23 maart 2020 en de verwarring met een eerdere bijeenkomst met andere slachtoffers?
Hoe heeft dat kunnen gebeuren?
Antwoord 15
Alle verwarring die rondom de bijeenkomsten op 21 februari en 23 maart is ontstaan,
betreur ik zeer. Die is voor een belangrijk deel gelegen in de manier waarop het aparte
onderzoek naar De Goede Herder en de totstandkoming van het erkenningspakket voor
de totale groep slachtoffers in de jeugdzorg (commissie De Winter) als twee aparte
processen georganiseerd zijn geweest. Op vrijdag 21 februari is een bijeenkomst voor
slachtoffers «De Winter» georganiseerd. Voor de slachtoffers Goede Herder was een
aparte bijeenkomst op 23 maart in voorbereiding. Beide bijeenkomsten zijn in overleg
met de betrokken lotgenotenorganisaties voorbereid. Er is ook steeds overleg geweest
tussen de betrokken medewerkers, maar dit heeft niet geleid tot de juiste focus op
het betrekken van de slachtoffers van de Goede Herder bij de organisatie van de bijeenkomst
op 21 februari. Dat had wel gemoeten. De vrouwen van De Goede Herder zijn bij de voorbereiding
van die bijeenkomst als aparte groep onvoldoende betrokken.
De aparte bijeenkomst zoals gepland op 23 maart 2020 voor de groep slachtoffers Goede
Herder heeft in verband met de Corona-crisis geen doorgang kunnen vinden. Deze bijeenkomst
zal zo spoedig als mogelijk alsnog -in overleg met de betrokken belangenorganisatie(s)-
worden georganiseerd.
Vraag 16
Kunt u deze vragen afzonderlijk en vóór 17 maart 2020 beantwoorden?
Antwoord 16
Het beantwoorden van deze vragen voor 17 maart is helaas niet gelukt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.