Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden over de beleidsdoorlichting artikel 9 begroting SZW (Nabestaanden)
30 982 Beleidsdoorlichting Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Nr. 56 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 21 april 2020
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 20 december
2019 inzake de beleidsdoorlichting artikel 9 begroting SZW (Nabestaanden) (Kamerstuk
30 982, nr. 55).
De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 21 april 2020. Vragen en antwoorden
zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Rog
De adjunct-griffier van de commissie, Freriks
1.
In hoeverre is bij dit onderzoek rekening gehouden met de witte vlek, grijze vlek
en de grote groep zelfstandigen die geen pensioen opbouwt?
Antwoord 1
De beleidsdoorlichting richt zich, conform de Regeling voor periodiek evaluatieonderzoek,
op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid op grond van het beleidsartikel 9
Nabestaanden van de SZW-begroting. Het opbouwen van een pensioen in de tweede pijler
is daarvan geen onderdeel. Wel zijn in de beleidsdoorlichting de veronderstellingen
bij het bestaansrecht van de Algemene Nabestaandenwet getoetst (hoofdstuk 6). Eén
daarvan is dat als burgers zich, al dan niet verplicht via de werkgever, kunnen verzekeren
tegen inkomensverlies bij overlijden er geen noodzaak (meer) bestaat voor een publieke
nabestaandenuitkering. Voor deze toetsing is gebruik gemaakt van onderzoek van CBS1, CentERdata2 en Netspar3. In de beleidsdoorlichting wordt geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden zijn
om zich te verzekeren tegen het financiële risico bij overlijden maar dat er wel een
aantal risico’s is te benoemen waardoor na het overlijden van de partner de financiële
gevolgen negatiever uitvallen dan mensen verwachten. Daarbij gaat het met name om
het feit dat een deel van de werknemers (zoals flexwerkers, migranten) en zelfstandigen
geen of minder (nabestaanden)pensioen opbouwen.
2.
In hoeverre bieden de tweede en derde pijler genoeg zekerheid wat betreft de dekking
van het nabestaandenrisico? Wordt hierbij ook gekeken naar het hoge aantal mensen
dat niet of nauwelijks pensioen opbouwt?
Antwoord 2
In opdracht van SZW doet het CBS op dit moment onderzoek naar de ontwikkelingen van
het partnerpensioen. Het onderzoek brengt de huidige situatie van het nabestaandenpensioen
in kaart. Het onderzoek biedt inzicht in hoeverre werknemers, met onderscheid naar
mannen en vrouwen, op dit moment verzekerd zijn van een nabestaandenpensioen in de
tweede pijler waarbij ook onderscheid wordt gemaakt in het nabestaandenpensioen op
risicobasis en op kapitaalbasis. De verwachting is dat de uitkomsten van dit project
begin 2021 gereed zijn.
3.
Wat is het aantal mensen, in de leeftijd voordat ze een AOW-uitkering ontvangen, die
helemaal geen recht hebben op een Algemene nabestaandenwet (Anw)-uitkering en die
ook geen private voorzienig hebben bij het overlijden van de partner? Hoeveel mensen
van deze groep zijn flexwerker?
Antwoord 3
Cijfers over het aantal achterblijvende partners onder de AOW-gerechtigde leeftijd
dat niet in aanmerking komt voor een Anw-uitkering en geen private voorziening heeft,
zijn niet voorhanden. Wel is duidelijk dat de overgrote meerderheid van de nabestaanden
niet in aanmerking komt voor een Anw-uitkering. Het aantal nabestaanden dat wél recht
heeft op een nabestaandenuitkering en deze ook (deels) krijgt uitbetaald, is wel bekend.
In 2018 zijn dit zo’n 4.300 «nieuwe» Anw-gerechtigden4 op een totaal van zo’n 150.000 overlijdens per jaar (waarvan circa 22.000 onder de
AOW-gerechtigde leeftijd). Welk deel van de niet-rechthebbenden groep nabestaanden
flexwerker is, is evenmin bekend. Wel is bekend dat van alle Nederlanders tussen 25
en 65 jaar met een partner CentERdata5 inschat dat circa 41 procent geen enkele aanvullende verzekering (in de zogenaamde
derde pijler) heeft afgesloten.
4.
Welke aanpassingen zijn er voor nodig aan de Anw-uitkering om ook voor de groep, die
geen recht heeft op een Anw-uitkering en die ook geen private voorzienig heeft bij
het overlijden van de partner, te voorzien in een Anw-uitkering?
Antwoord 4
Het vergt een wetswijziging om de groep niet-rechthebbende nabestaanden zonder private
voorziening ook in aanmerking te laten komen voor een Anw-uitkering. Enerzijds door
alle nabestaande partners (jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd) van een partner
die op de datum van overlijden verzekerd was, aan te merken als rechthebbenden. Daarnaast
door de in de wet vastgelegde verrekeningssystematiek aan te passen zodat naast inkomen
uit, en in verband met arbeid ook inkomen en/of vermogen uit een private voorziening
(volledig) wordt verrekend.
5.
Wat zijn de kosten als weer iedereen in aanmerking komt voor een Anw-uitkering bij
het overlijden van de partner? Welke varianten zijn er daarin aan te brengen, waarbij
er eventueel inkomsten worden verrekend met die Anw-uitkering?
Antwoord 5
De toegang tot de Anw is beperkt tot nabestaanden die arbeidsongeschikt zijn of zorg
dragen voor een minderjarig kind. Het laten vervallen van deze voorwaarden leidt tot
een verhoogd beroep op de Anw. De kosten hangen af van keuzes in de vormgeving van
een dergelijke regeling, zoals over de hoogte van de uitkering, de maximale duur en
de verrekeningssystematiek. In het antwoord op vraag 25, 26 en 27 wordt van een aantal
varianten een inschatting gemaakt van de kosten.
6.
Waarom wilt u bezuinigen op de Anw aangezien het slechts een kleine groep betreft
(de Anw geldt alleen voor nabestaanden die voor minstens 45 procent arbeidsongeschikt
zijn verklaard, of die nog minderjarige kinderen hebben en is afhankelijk van het
inkomen dat de nabestaande zelf nog heeft)? Wat is de «maatschappelijke» winst?
Antwoord 6
De beleidsconclusie concludeert dat de regeling doelmatiger kan door aanpassing aan
de maatschappelijke ontwikkelingen en hedendaagse samenleving. In de kabinetsreactie
is aangegeven dat deze bevindingen een bredere maatschappelijke discussie verdienen
waarbij ook andere invalshoeken kunnen worden betrokken. Het advies van de Stichting
van de Arbeid over de wenselijke dekking van het partnerpensioen maakt hiervan onderdeel
uit. Het kabinet wacht dit advies af. Van concrete voorstellen is op dit moment geen
sprake.
7.
Kunt u toelichten waarom in de beleidsdoorlichting niet de Algemene Weduwen- en Wezenverzekering
(AWW) van Caribisch Nederland is meegenomen?
Antwoord 7
De AWW-BES is niet meegenomen in de beleidsdoorlichting omdat de financiële omvang
van de uitgaven voor de AWW-BES met een aandeel van minder dan 0,001% van de SZW-begroting
gering is. De AWW-BES wordt beschouwd in de brede context van het socialezekerheidsstelsel
in Caribisch Nederland zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op het onderzoek ijkpunt
bestaanszekerheid Caribisch Nederland6.
8.
Hoe lang ontvangen mensen een Anw-uitkering voordat ze uitstromen?
Antwoord 8
Van diegenen die in december 2018 een Anw-uitkering ontvingen en van hen die in 2018
(op uitstroomdatum) hun uitkering beëindigd zagen, was de looptijd van het recht voor
nabestaanden met een minderjarig kind gemiddeld 67 maanden en voor arbeidsongeschikte
nabestaanden gemiddeld 149 maanden7.
9.
Hoeveel procent van de Anw-ontvangers is volledig arbeidsongeschikt en gedeeltelijk
arbeidsongeschikt?
10.
Wat is de oorzaak van arbeidsongeschiktheid van ontvangers van Anw-uitkeringen?
Antwoord 9 en 10
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) onderzoekt in opdracht van
de Sociale Verzekeringsbank (SVB) of de nabestaande arbeidsongeschikt is. Het UWV
registreert daarbij niet wat de oorzaak is van de arbeidsongeschiktheid en of sprake
is van volledige of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Het UWV meldt de SVB alleen
of betrokkene voldoet aan het arbeidsongeschiktheidscriterium van de Anw.
11.
Hoeveel Anw'ers gaan niet meer werken als gevolg van het ontvangen van een Anw-uitkering
en in welke inkomensgroepen zitten deze mensen?
Antwoord 11
De inkomenspositie van Anw-ontvangers is erg verschillend en wordt, naast de Anw-uitkering,
vaak bepaald door inkomsten uit een nabestaandenpensioen en/of een private voorziening,
inkomen uit arbeid en/of een andere uitkering. Deze inkomsten lijken ook meer bepalend
te zijn voor de af- en toename van de arbeidsparticipatie dan de Anw-uitkering. De
mate waarin het ontvangen van een Anw-uitkering leidt tot het stoppen van de arbeidsparticipatie
is daarom moeilijk vast te stellen. Dit geldt ook voor de inkomensgroepen van de Anw-ontvangers
waar dit aan de orde zou zijn. Uit onderzoek van CBS8 blijkt wel dat de arbeidsparticipatie van Anw-ontvangers na het overlijden van de
partner afneemt, meer dan dat van nabestaanden die geen Anw-uitkering ontvangen. Echter
voor de meeste Anw-ontvangers met een minderjarig kind geldt dat zij voor het overlijden
van de partner actief waren op de arbeidsmarkt en dit na het overlijden van de partner
blijven. Voor arbeidsongeschikte Anw-ontvangers geldt dit vanzelfsprekend niet. Van
hen participeert slechts een fractie op de arbeidsmarkt na het overlijden van de partner.
12.
Is voor de beschreven landen in de bijlage van de beleidsdoorlichting ook bekend of
bijvoorbeeld de kortere maar ruimere regelingen meer leiden tot benutting van arbeidspotentieel?
Antwoord 12
Daar zijn mij geen gegevens over bekend. Het is wel aannemelijk dat een kortere uitkeringsduur
leidt tot meer benutting van het arbeidspotentieel van nabestaanden. In het onderzoek
van I&O Research9 geven nabestaanden aan dat de urgentie om zich (weer en meer) op de arbeidsmarkt
te oriënteren, urgenter wordt als het einde van uitkering in zicht komt. Als dit nog
lang duurt, bestaat die urgentie niet.
13.
Welke aanknopingspunten zijn er om de Anw doelmatiger en meer activerend te maken
en waar is deze conclusie op gebaseerd?
Antwoord 13
Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat de Anw-uitkering voor alle Anw-gerechtigden
inkomensbescherming biedt maar dat dit niet voor alle Anw-ontvangers altijd (langdurig)
nodig is. De meerderheid van de Anw-ontvangers ontvangt naast een Anw-uitkering ander
inkomen zoals loon, een arbeidsongeschiktheidsuitkering, een nabestaandenpensioen
en/of een private voorziening. Een deel van de Anw-ontvangers gaat er daardoor zelfs
financieel op vooruit in vergelijking met de situatie voor het overlijden van de partner.
Door de verrekeningssystematiek aan te scherpen zal de regeling beter kunnen aansluiten
op de specifieke financiële situatie van de nabestaande. Hierdoor wordt op een doelmatigere
wijze bereikt dat alleen die nabestaanden financiële bescherming ontvangen voor wie
dat daadwerkelijk nodig is. Daarnaast geldt voor een deel van de Anw-ontvangers dat
als gevolg van de verrekeningssystematiek en vrijlating van een deel van het inkomen
sprake is van een zeer hoge marginale druk waardoor meer werken niet als lonend wordt
ervaren. Dit terwijl uit onderzoek van I&O Research10 blijkt dat een deel van hen wel meer zou willen werken. Ook de aanname bij het huidige
beleid dat van nabestaanden met een minderjarige kind niet kan worden verwacht dat
zij als alleenstaande ouder door arbeid een inkomen kunnen verwerven, blijkt voor
een deel van hen niet juist. Door de duur van de uitkering te beperken en/of te koppelen
aan een lagere leeftijd van het jongste kind kan het doel van het beleid op een doelmatigere
wijze worden bereikt.
14.
Waarop is de conclusie gebaseerd dat de noodzaak van de Anw verder is afgenomen? Graag
een uitgebreide toelichting.
Antwoord 14
Bij de introductie van de Anw is door het toenmalige kabinet aangegeven dat het financiële
risico van overlijden van de partner primair tot de eigen verantwoordelijkheid van
de individuele burgers behoort. Ieder kan voor zich afwegen en besluiten of hij zich
voor dit risico wil verzekeren, en zo ja op welke wijze en op welk niveau11. Daarbij werd ook aangegeven dat dit op dat moment, in 1996, nog niet voor iedereen
reëel was en er werd dus nog voor een beperkte groep nabestaanden een publieke nabestaandenregeling
noodzakelijk geacht. Daarbij werd gewezen op de toegankelijkheid tot private voorzieningen
alsook de verschillende arbeidssituatie van vrouwen en mannen en van mensen met en
zonder kinderen. Indien in de toekomst de markt voor private voorzieningen meer toegankelijk
is en de arbeidsparticipatie tussen genoemde groepen niet meer verschilt, zo was het
uitgangspunt, vervalt de noodzaak voor de Anw.
In de beleidsdoorlichting is op basis van beschikbaar onderzoek geconcludeerd dat
gedurende de onderzoeksperiode en ten opzichte van 1996 er in toenemende mate voldoende
mogelijkheden zijn om zich al dan niet verplicht via de werkgever te verzekeren tegen
het financiële risico bij overlijden. Er is inmiddels sprake van een goed ontwikkeld
privaat verzekeringsaanbod waar paren een financiële voorziening kunnen treffen voor
het geval een van hen (vroegtijdig) overlijdt. Ook is de markt goed toegankelijk12. Daarnaast is de arbeidsparticipatie en economische zelfstandigheid van vrouwen sinds
1996 verder toegenomen. Dit geldt in het bijzonder voor jongere generaties vrouwen.
Dit alles betekent dat de noodzaak voor een Anw verder is afgenomen. Deze conclusie
wordt ondersteund door de instroomcijfers in de Anw. Sinds 1996 neemt de instroom
gestaag af.
15.
Wanneer kan het advies van de Stichting van de Arbeid (STAR) worden verwacht?
Antwoord 15
De verwachting is dat het advies in het voorjaar van 2020 gereed zal zijn.
16.
Hoe groot is de groep die vrijwillig verzekerd is? Wat zijn de kenmerken van deze
groep?
17.
Is bekend in hoeverre is er sprake van een toe- of afname in het percentage mensen
dat een private nabestaandenvoorziening getroffen heeft?
Antwoord 16 en 17
Uit onderzoek van Centerdata13 blijkt dat ongeveer 60 procent van de mensen die samenwonen met een partner tussen
de 25 en 65 jaar een private voorzienig hebben die uitkeert als de partner overlijdt.
Een overlijdensrisicoverzekering in combinatie met een hypotheek komt het meeste voor.
Ongeveer de helft van de stellen tussen 25 en 65 jaar heeft een dergelijke verzekering.
Verder heeft 30 procent van de stellen een zelfstandige levensverzekering of een levensverzekering
met overlijdensdekking. Zo’n 40 procent van de stellen heeft geen enkele private nabestaandenvoorziening.
Sociaal-demografische kenmerken als geslacht, leeftijd en opleiding spelen vrijwel
geen rol bij de beslissing om zich te verzekeren. Wel blijkt dat mensen met kinderen
zich vaker bijverzekeren dan mensen zonder kinderen. Zelfstandigen hebben wel iets
vaker dan mensen in loondienst een levensverzekering getroffen, maar iets minder vaak
een overlijdensrisicoverzekering (in combinatie met een hypotheek). Ruim de helft
van de zelfstandigen heeft een private voorziening getroffen (56 procent). Er zijn
mij geen gegevens bekend waaruit een toe- of afname is op te maken.
18.
Wat is het absolute aantal mensen vóór AOW-leeftijd zonder recht op een Anw-uitkering
en zonder private voorziening bij overlijden van de partner? Welk percentage daarvan
is flexwerker?
Antwoord 18
Zie het antwoord op vraag 3.
19.
Welke specifieke cijfers zijn er te geven over de inkomensachteruitgang van deze nabestaanden,
met en zonder minderjarige kinderen, bij overlijden van de partner, zonder recht op
een Anw-uitkering en zonder private voorziening?
Antwoord 19
Er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar op basis waarvan kan worden bepaald
wat de gevolgen op het huishoudinkomen zijn bij overlijden van de partner voor niet-Anw-gerechtigden
zonder private voorziening. In het geval geen recht bestaat op uitbetaling van een
Anw-uitkering, bijvoorbeeld omdat er sprake is van een hoog inkomen of omdat niet
aan de voorwaarden van de Anw-uitkering wordt voldaan, is het mogelijk om een private
verzekering voor het overlijdensrisico (van de partner) af te sluiten. Hoewel de markt
voorziet in passende verzekeringsproducten berust de keuze om wel of niet een voorziening
te treffen voor dit risico op een individuele afweging. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk
om een mogelijke inkomensterugval op te vangen met opgebouwd vermogen.
20.
Welk percentage van de nabestaanden, met en zonder minderjarige kinderen, zonder recht
op een Anw-uitkering en zonder private voorziening moet een beroep doen op de bijstand?
Antwoord 20
Er zijn geen gegevens beschikbaar voor deze specifieke groep nabestaanden. Wel heeft
het CBS onderzoek14 gedaan naar de inkomenspositie van nabestaanden zonder recht op een Anw-uitkering
met een inkomen onder de grens waarbij de uitkering volledig verrekend zou zijn als
er wel recht had bestaan. Van hen heeft drie jaar na het jaar waarin de partner overleed
zo’n 9 procent een bijstandsuitkering. Het is gezien de voorwaarden voor recht op
een bijstandsuitkering aannemelijk dat deze nabestaanden geen inkomen uit een private
voorziening ontvangen.
21.
Welk percentage Anw-ontvangers heeft een inkomen op het sociaal minimum? En hoeveel
tot 10% boven het sociaal minimum?
Antwoord 21
De Anw-uitkering bedraagt maximaal 70 procent van het netto wettelijk minimumloon
en komt daarmee overeen met het sociaal minimum. De uitkering wordt niet volledig
uitbetaald als sprake is van inkomen uit arbeid waarbij een vrijlating geldt15. Per saldo ligt het inkomen daarmee hoger dan het sociaal minimum. Daarmee beschikken
alle Anw-ontvangers over in ieder geval een inkomen op het sociaal minimum. Het CBS16 heeft onderzoek gedaan naar de verdeling van de Anw-ontvangers over de inkomensklassen17. Overall gaat de groep Anw-ontvangers er in welvaart niet op voor- of achteruit.
Van Anw-ers met een minderjarig kind behoorde in het jaar voor het overlijden van
de partner 42 procent van de huishoudens tot de inkomensklasse tot 20.000 euro. In
het derde jaar na het overlijden van de partner behoort 35 procent van hen tot deze
inkomensklasse. Voor arbeidsongeschikte Anw-ontvangers was dit 55 respectievelijk
60 procent.
22.
Is bekend hoeveel nabestaanden én geen nabestaandenpensioen ontvangen én niet voor
een Anw-uitkering in aanmerking komen en wat daar dan de reden van is? Zo ja, kunt
u ons deze cijfers doen toekomen?
Antwoord 22
Cijfers over het aantal achterblijvende partners dat niet in aanmerking komt voor
een Anw-uitkering en geen nabestaandenpensioen ontvangt, zijn niet voorhanden. Zie
ook het antwoord op vraag 3. Een nabestaande komt niet in aanmerking voor een Anw-uitkering
als deze geen minderjarig kind heeft of niet arbeidsongeschikt is verklaard. Daarnaast
krijgt een circa een vijfde deel van de rechthebbende nabestaanden de uitkering niet
uitbetaald omdat zij een te hoog inkomen uit arbeid hebben.
23.
Welke kwantitatieve onderbouwing is er te geven voor de stelling dat «Het ontvangen
van een Anw-uitkering voor een deel van de Anw-ontvangers echter wel van invloed lijkt
te zijn op de keuze om niet méér te gaan werken.»?
Antwoord 23
I&O Research18 heeft onderzoek gedaan onder Anw-ontvangers. Daarin is hen in een enquête gevraagd
of men graag (meer) wil werken. Uitkomst van het onderzoek is dat zo’n 19 procent
van de Anw-ontvangers met een minderjarig kind graag meer uren wil werken. Daarnaast
is in interviews gevraagd naar de overwegingen om daadwerkelijk meer of minder te
gaan werken. Daarin geven respondenten aan dat, als gevolg van de verrekeningssystematiek
in combinatie met de kinderopvangkosten, meer werken niet als lonend wordt ervaren.
Dit laatste wordt ook in het onderzoek van Centerdata19 door respondenten aangegeven. De oriëntatie op de arbeidsmarkt wordt pas urgent als
het einde van uitkering in zicht komt.
24.
Welke beleidsdoelen zouden aangepast moeten worden om intensiveringen mogelijk te
maken?
Antwoord 24
Het doel van het huidige beleid is het beschermen, voor zover dat nodig is, van nabestaande
partners en wezen tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.
Hieraan is invulling gegeven door alleen die nabestaanden waarvan niet verwacht mag
worden dat zij door een inkomen uit arbeid in een eigen inkomen kunnen voorzien, een
uitkering op sociaal minimum te garanderen. Uit de beleidsdoorlichting blijkt dat
dit doel wordt bereikt maar dat dit op een doelmatiger wijze kan plaatsvinden. Intensiveringen
van het huidige beleid leiden daarmee tot een minder doelmatig beleid. Intensiveringen
als bijvoorbeeld het uitbreiden van de doelgroep, het verhogen van de uitkering of
het aanpassen van de verrekeningssystematiek betekenen een breuk met de uitgangspunten
en aannames (over de eigen verantwoordelijkheid, de verdeling tussen publieke en private
regelingen, de koppeling van het recht op een uitkering aan het verdienvermogen van
de nabestaande) en doelstellingen van het huidige beleid. Als intensivering de inzet
is, zal daarmee een nieuw beleidsdoel geformuleerd moeten worden.
25.
Wat zijn de budgettaire gevolgen van het verruimen van de doelgroep van de Anw-uitkering
tot alle nabestaanden onder de AOW-leeftijd, met de huidige verrekeningssystematiek
en zonder de verrekeningssystematiek?
Antwoord 25
De structurele meerkosten van het vervangen van de huidige Anw door een inkomensonafhankelijke
regeling waar alle nabestaanden een beroep op kunnen doen, zonder beperking van duur
van de uitkering, worden geschat op circa € 2,0 miljard per jaar. Het structurele
niveau wordt pas na tientallen jaren bereikt, omdat nabestaanden zonder duurbeperking
langdurig een beroep kunnen doen op de regeling. Met de huidige inkomstenverrekeningssystematiek
worden de structurele meerkosten geschat op circa € 650 miljoen per jaar.
26.
Wat zijn de budgettaire gevolgen van het verruimen van de doelgroep van de Anw-uitkering
tot alle nabestaanden onder de AOW-leeftijd, met de verrekeningssystematiek en zonder
de verrekeningssystematiek, waarbij de uitkering na een periode van drie jaar stopt?
Antwoord 26
De structurele meerkosten van het vervangen van de huidige Anw door een inkomensonafhankelijke
regeling waar alle nabestaanden onder de AOW-gerechtigde leeftijd drie jaar lang een
beroep op kunnen doen, worden geschat op circa € 525 miljoen structureel. Met verrekening
van inkomsten conform de huidige systematiek in de Anw worden de structurele meerkosten
geschat op circa € 100 miljoen per jaar. In de berekening van de kosten wordt verondersteld
dat de huidige Anw wordt vervangen door een nieuwe regeling van beperkte duur, en
dat deze nieuwe regeling alleen voor nieuwe gevallen gaat gelden. In de aanloopfase
waar beide regelingen naast elkaar bestaan, zijn de kosten hoger dan de structurele
omvang, omdat de kosten van de huidige Anw-regeling nog jaren doorlopen.
27.
Wat zijn de budgettaire gevolgen van het verruimen van de doelgroep van de Anw-uitkering
tot alle nabestaanden onder de AOW-leeftijd, met de verrekeningssystematiek en zonder
de verrekeningssystematiek, waarbij de uitkering alleen in de situatie zonder minderjarige
kinderen na een periode van drie jaar stopt?
Antwoord 27
De structurele meerkosten van het vervangen van de huidige Anw door een inkomensonafhankelijke
regeling waar alle nabestaanden onder de AOW-gerechtigde leeftijd drie jaar lang een
beroep op kunnen doen, of tot 18 jaar als zorg wordt gedragen voor minderjarige kinderen,
worden geschat op circa € 600 miljoen structureel. Met verrekening van inkomsten worden
de structurele meerkosten geschat op circa € 125 miljoen per jaar. In de berekening
van de kosten wordt verondersteld dat de huidige Anw wordt vervangen door een nieuwe
regeling van beperkte duur, en dat deze nieuwe regeling alleen voor nieuwe gevallen
gaat gelden. In de aanloopfase waar beide regelingen naast elkaar bestaan, zijn de
kosten hoger dan de structurele omvang, omdat de kosten van de huidige Anw-regeling
nog jaren doorlopen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.R.J. Rog, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier