Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Kent over het bericht dat werkgevers in zee gaan met kleine vakbonden om cao’s te sluiten met voor hen gunstige voorwaarden
Vragen van het lid Van Kent (SP) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht dat werkgevers in zee gaan met kleine vakbonden om cao’s te sluiten met voor hen gunstige voorwaarden (ingezonden 10 maart 2020).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 20 april
2020)
Vraag 1
Wat is uw reactie op de reportage van Human en VPRO’s Argos, waaruit blijkt dat steeds
meer werkgevers in zee gaan met kleine vakbonden om collectieve arbeidsovereenkomsten
(cao’s) te sluiten met voor hen gunstige voorwaarden?1
Antwoord 1
Ik heb kennisgenomen van de reportage. Het afsluiten van cao’s is een zaak van werkgevers
en werknemers. In ons stelsel staan contractsvrijheid en vrijheid van vereniging centraal
en bepalen cao-partijen zelf met wie zij cao-onderhandelingen voeren en een collectieve
arbeidsovereenkomst afspreken. Er worden geen eisen gesteld aan de partijen die een
cao willen afsluiten, anders dan een statutaire bevoegdheid hiertoe. Een cao kan dus
ook met een kleinere bond worden afgesloten.
De discussie over het functioneren van het cao-stelsel en de representativiteit en
legitimiteit van vakbonden is niet nieuw. Wat in de discussie telkens naar voren komt
is dat het vooral van belang is dat cao’s, cao-afspraken en de rol van vakbonden positief
beoordeeld worden. Het is uiteindelijk het feitelijk draagvlak dat telt.
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2019 blijkt dat er voldoende
draagvlak voor de cao en de inzet van vakbonden bestaat. Zo zijn de meeste werknemers
tevreden tot heel tevreden (75,7%) over hun cao en tevreden tot heel tevreden (76%)
over de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden.
Vraag 2 en 3
Herkent u het beeld dat werkgevers gaan shoppen bij kleine vakbonden, zoals Alternatief
Voor Vakbond (AVV), Landelijke Belangen Vereniging (LBV) en Qlix die amper leden hebben,
om cao’s af te sluiten waar vaak vele tienduizenden werknemers mee te maken krijgen?
Klopt het dat afgelopen jaren tientallen cao’s zijn afgesloten door AVV, LBV en Qlix
in sectoren met in totaal vele tienduizenden werknemers? Kunt u de Kamer een overzicht
geven van het aantal door «minibonden» afgesloten cao’s de afgelopen tien jaar?
Antwoord 2 en 3
Zoals gezegd in mijn antwoord op vraag 1 bepalen cao-partijen zelf met wie zij cao-onderhandelingen
voeren en een collectieve arbeidsovereenkomst afspreken. Het cao-overleg is niet in
beton gegoten en de ervaring leert dat vakbonden die eerder niet meededen, bij de
volgende cao-onderhandelingen vaak weer aan tafel zitten.
Uit de rapportage cao-afspraken die ik jaarlijks aan uw Kamer aanbied, blijkt dat
het aantal cao’s dat wordt afgesloten de afgelopen jaren iets is gedaald, van 701
cao’s in 2014 naar 651 cao’s in 2018. Het aantal werknemers dat onder een cao valt
is echter iets toegenomen, van 5,5 miljoen in 2014 naar 5,6 miljoen in 2018.
Uit een eerste onderzoek naar 600 bedrijfstakken en ondernemingen blijkt dat op peildatum
augustus 2018 FNV in 80% van de bedrijfstakken en ondernemingen betrokken was bij
de totstandkoming van de actuele cao. CNV was in diezelfde periode bij 60% van de
cao’s betrokken en De Unie bij 21% van de cao’s. In 9% van de bedrijfstakken en ondernemingen
(51 van de 600) zijn geen van deze drie bonden partij, maar één of meer van de overige
bonden, zoals AVV en LBV, maar ook bonden voor specifieke sectoren of beroepsgroepen
zoals VHP en VNV.
Of er sprake is van een toename van het aantal cao’s dat met één van de overige bonden
is afgesloten is op dit moment niet met zekerheid te zeggen. Daarom zal ik nader onderzoek
doen naar de ontwikkeling van cao’s over een langere periode om een beter overzicht
te kunnen geven van de betrokkenheid van vakbonden bij de totstandkoming van cao’s.
Vraag 4
Wat is uw reactie op de cao voor callcenters die bekend staat als «de slechtste cao
van Nederland» die, omdat die is ondertekend door minivakbond Qlix, nu van toepassing
is op tienduizenden werknemers?
Antwoord 4
Zoals gezegd is het afsluiten van cao’s een zaak van werkgevers en werknemers. Het
onderhandelen over arbeidsvoorwaarden en de afspraken die partijen maken zijn afhankelijk
van de omstandigheden in de betreffende sector. Ik speel daarbij geen rol en het is
dan ook niet aan mij om hier een oordeel over te vellen.
Vraag 5
Wat is uw reactie op de cao Schilders waarbij grote bonden als FNV en CNV met duizenden
leden in de branche zijn gepasseerd doordat werkgevers in zee gingen met de in de
schildersbranche totaal onbekende LBV?
Antwoord 5
Zoals gezegd is het aan cao-partijen om te bepalen op welke wijze en met wie zij de
onderhandelingen ingaan. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Vraag 6
Wat is uw reactie op het gegeven dat minibond AVV volgens het jaarverslag 2018 voor
95 procent van hun inkomsten afhankelijk is van bijdragen van werkgevers? Vreest u
niet dat dit de onafhankelijkheid aantast, zoals ook de bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen
stelt?
Antwoord 6
In ons stelsel profiteren ook ongebonden werknemers van de inspanningen aan de overlegtafel
door werkgevers(verenigingen) en werknemersverenigingen. Het uitgangspunt is dat een
vakbond zich opstelt in het belang van alle werknemers in de betreffende sector en
niet alleen opkomt voor de belangen van hun eigen leden. In dat kader wordt in veel
cao’s afgesproken dat de betrokken vakbonden een werkgeversbijdrage ontvangen als
vergoeding voor de bijdrage aan het cao-overleg. Vakbonden ontvangen dus naast inkomsten
uit ledencontributies, vaak ook bijdragen van werkgevers.
Op grond van artikel 2 van ILO-verdrag 98 geldt dat werknemersorganisaties beschermd
moeten worden tegen inmenging van werkgevers of werkgeversorganisaties. Werkgevers-
en werknemersverenigingen moeten onafhankelijk van elkaar zijn. Dat wil zeggen dat
ze vrij moeten zijn van inmenging van de één in de zaken van de ander bij de oprichting,
de uitoefening van werkzaamheden en het beheer van hun organisaties. De werkgevers
of werkgeversorganisaties mogen geen (financiële) steun verlenen aan werknemersorganisaties
met het doel hen onder hun controle te brengen of te beïnvloeden. Wanneer een klager
meent dat sprake is van overtreding van deze bepaling, zal hij aannemelijk moeten
maken dat door het verlenen van steun met financiële of andere middelen aan werknemersorganisaties
beoogd is om deze organisaties onder controle van werkgevers of werkgeversorganisaties
te plaatsen.
De ILO kent bovendien een toezichtmechanisme waarin naleving van de regels uit de
verdragen wordt gecontroleerd. Zo dienen lidstaten te rapporteren over de wijze waarop
de principes uit ILO-verdragen worden nageleefd. Deze rapportages worden geanalyseerd
door een onafhankelijke Commissie van Experts. Uit deze analyses vloeit een rapport
voort dat jaarlijks tijdens de Committee on the Application of Standards (CAS) wordt besproken. De conclusies van het CAS ten aanzien van landen waar problemen
zijn met de implementatie of de uitvoering van ILO-verdragen worden aan de Internationale
Arbeidsconferentie gepresenteerd en daar geaccordeerd.
Het toezichtmechanisme van de ILO kent ook de procedure van het Committee on the Freedom of Association (CFA). Hier kunnen werknemers- en werkgeversorganisaties bijvoorbeeld een klacht
indienen wanneer in een lidstaat het principe van collectief onderhandelen, zoals
vastgelegd in ILO-Verdrag 98, niet correct zou worden nageleefd. Het CFA oordeelt
of sprake is van niet correcte naleving en kan vervolgens aanbevelingen doen aan de
betreffende lidstaat.
Vraag 7
Wat is uw reactie op de door minibond AVV afgesloten cao Retail Non-Food, waarbij
269 stemmen voor een cao voor bijna 200.000 werknemers mogelijk hebben gemaakt? Bent
u van mening dat het «draagvlakmodel» van AVV goed werkt?
Antwoord 7
Allereerst wil ik erop wijzen dat bij de cao Retail Non-Food naast AVV ook de werknemersorganisaties
CNV Vakmensen en De Unie als cao-partij zijn aangesloten. Dat gezegd hebbende wil
ik benadrukken dat het van groot belang is dat er draagvlak bestaat voor cao-afspraken
en dat het aan cao-partijen is om dit te bewerkstelligen. De SER heeft in 2013 advies
uitgebracht over de mogelijkheden het draagvlak van cao-afspraken te verbreden («Verbreding
draagvlak cao-afspraken»). De SER raadt in haar advies aan niet alleen de eigen achterban,
maar ook niet-leden te betrekken bij de totstandkoming van de cao. Sindsdien zijn
door verschillende vakbonden initiatieven ontplooid om een breder draagvlak te creëren.
Het is niet aan mij om een waardeoordeel te geven over specifieke cao-onderhandelingen
en de wijze waarop partijen het proces daarbij hebben vormgegeven.
Vraag 8 en 9
Hoe staat u tegenover het idee van de bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen om
een representativiteitstoets als voorwaarde te stellen voor het algemeen verbindend
verklaren van een cao?
Deelt u de zorgen dat het cao-stelsel wordt ondergraven door minibonden die amper
leden hebben en financieel vrijwel geheel afhankelijkheid zijn van werkgevers? Kunt
u uw antwoord nader toelichten?
Antwoord 8 en 9
Binnen ons systeem wordt bij een verzoek tot algemeenverbindendverklaring van cao-bepalingen
getoetst of de cao al geldt voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak
werkzame personen en dus representatief is. Hierbij is de verhouding tussen het aantal
werknemers in dienst van de gebonden werkgevers ten opzichte van het totaal aantal
werknemers in de bedrijfstak bepalend voor het oordeel of voldaan is aan het meerderheidsvereiste.
Het aantal vakbondsleden is hierbij geen criterium.
Zoals gezegd is de discussie over het functioneren van het cao-stelsel en de representativiteit
en legitimiteit van vakbonden niet nieuw. In 2012 is het debat hierover aanleiding
geweest de SER te vragen of er nagedacht moet worden over een herstructurering van
het cao- en avv-stelsel. In het hierboven genoemde SER-advies «Verbreding draagvlak
cao-afspraken» concludeert de SER dat een herstructurering van het stelsel niet nodig
is om draagvlak en effectiviteit te behouden. Ook de tevredenheidscijfers uit de NEA
2019 en de geschetste ontwikkelingen in de rapportage cao-afspraken geven niet direct
aanleiding om een herstructurering te overwegen. Dit betekent niet dat het onderwerp
geen blijvend punt van aandacht is.
Vraag 10
Bent u bereid om, zoals ook de bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen voorstelt,
dit onderwerp op de agenda te zetten van de polder, bijvoorbeeld in de sociaaleconomische
Raad (SER) of bij de Stichting van de Arbeid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 10
Ons stelsel van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming is van groot belang voor de
Nederlandse arbeidsverhoudingen en positieve sociaaleconomische ontwikkelingen. Samen
met het instrument van algemeenverbindendverklaring (avv) zorgen cao’s voor stabiele
arbeidsverhoudingen, arbeidsrust, een gelijk speelveld en wordt zelfregulering door
sociale partners mogelijk gemaakt. Het is daarom van wezenlijk belang ons cao-stelsel
te beschermen. Het draagvlak voor cao-afspraken is daarvoor een belangrijke voorwaarde.
Op dit moment concludeer ik dat er voldoende waardering bestaat. Om het cao-stelsel
te behouden en te beschermen is het echter van belang dat het draagvlak voor cao-afspraken
en de tevredenheid over cao’s ook gewaarborgd blijft. Daarom ben ik bereid het onderwerp
te agenderen bij de sociale partners en met hen hierover in gesprek te gaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.