Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over het verslag van de IMF-jaarvergadering van oktober 2019 (Kamerstuk 26234-232) en over de geannoteerde agenda voor de inzet tijdens IMF voorjaarsvergadering op 16 april 2020
26 234 Vergaderingen Interim Committee en Development Committee
Nr. 237
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 april 2020
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Minister van Financiën over de brief van 9 april 2020 inzake de geannoteerde
agenda voor de inzet tijdens IMF voorjaarsvergadering op 16 april 2020 (Kamerstuk
26 234, nr. 236).
De vragen en opmerkingen zijn op 14 april 2020 aan de Minister van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 16 april 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Schukkink
II Reactie van de Minister
Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden
van de fracties van de VVD, PVV, CDA, D66, GroenLinks, SP, PvdA, en 50PLUS over de
geannoteerde agenda van de voorjaarsvergadering van het IMF 2020. Bij de volgorde
van de beantwoording is de volgorde van de inbreng van het schriftelijk overleg aangehouden.
Algemene inleiding
De leden van de VVD-fractie constateren dat op 27 maart 2020 een extra vergadering
via videoconference plaats heeft gevonden. Wie vertegenwoordigde het Koninkrijk tijdens
deze vergadering? Waarom is de Kamer voorafgaand aan deze extra vergadering niet op
de normale manier geïnformeerd?
De Staatssecretaris van Financiën vertegenwoordigde het Koninkrijk tijdens de extra
videoconference. De Minister van Financiën was verhinderd vanwege de gelijktijdige
ministerraad. De videoconference was ad hoc bijeengeroepen om de economische en mondiale impact van COVID-19 en de respons van
het IMF te bespreken.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het IMF heeft aangegeven dat USD 1.000 miljard
leencapaciteit klaar staat en dat men wil onderzoeken hoe het instrumentarium kan
worden aangepast aan de behoefte van landen. Op dit moment hebben 85 landen aangegeven
gebruik te willen maken van een vorm van steun van het IMF of de noodzaak te zien
om hun bestaande IMF-programma’s uit te breiden. Waaruit bestaat de USD 1.000 miljard
leencapaciteit? In hoeverre gaat dit om nieuwe middelen?
Het IMF beschikt over een totale omvang van SDR 975 mld. of ca USD 1.325 mld. Aangezien
het IMF prudentiële reserves hanteert, zijn niet al deze middelen beschikbaar voor
het IMF om op te trekken. De leencapaciteit van het IMF is daarom SDR 716, of ca.
USD 1.000 mld. De middelen van het IMF bestaan uit de drie verschillende type middelen:
de «permanente quotamiddelen» en de «tijdelijke bilaterale leningen» van landen aan
het IMF, waar zowel de «New Arrangements to Borrow» (NAB) als de «Bilateral Borrowing Arrangements» (BBA) toe behoren.
Afgelopen oktober heeft het IMFC bij de afronding van de 15e quota-herziening steun uitgesproken voor behoud van de huidige omvang van het IMF,
door een verdubbeling van de NAB en een verlenging van (een deel van) de BBAs. De
VS heeft op vrijdag 27 maart een noodpakket begrotingsmaatregelen aangenomen, waar
de reeds afgesproken verdubbeling van de NAB, in 2021, onderdeel van is en implementeert
hiermee dus de eerder overeengekomen afronding van de 15e quotaherziening. Het is de verwachting dat andere landen snel zullen volgen met implementatie
van het NAB-besluit om zo de financiële slagkracht van het IMF te waarborgen. Zoals
eerder vermeld is ook Nederland voornemens de verdubbeling van de NAB en het verlengen
van (een deel van) de BBAs in 2021 te implementeren. De exacte ophoging en of verlenging
van de NAB- of BBA-middelen zal via het reguliere begrotingsproces voor de begroting
2021 aan de Kamer worden voorgelegd ter goedkeuring. Hierbij zal ook een toetsingskader
risicoregelingen worden gedeeld met de Kamer. Pas na goedkeuring van de Kamer stemt
Nederland formeel in met het verlengen van de garanties aan het IMF.
De leden van de VVD-fractie vragen om welke landen gaat het en welke concrete vragen
en behoefte hebben deze landen?
De Chief Economist van het IMF maakte op 15 april bekend1 dat op dit moment 100 landen hebben aangegeven gebruik te willen maken van een vorm
van steun van het IMF of de noodzaak te zien om hun bestaande IMF-programma’s uit
te breiden. Landen hebben behoefte aan liquiditeit omdat door de COVID-19 schok de
buitenlandse inkomsten sterk afnemen en de kapitaaluitstroom sterk is toegenomen.
Met name lage inkomenslanden en opkomende economieën worden hard getroffen door de
COVID-19 schok. Het IMF maakt van tevoren geen lijst van landen die een aanvraag doen
bekend, ook omdat dit marktgevoelig is. Na aanvraag en goedkeuring in de Executive Board maakt het IMF bekend welke landen noodliquiditeit ontvangen en de omvang hiervan.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of het IMF al een inschatting heeft
kunnen maken van de vraag welke landen steun nodig zullen hebben. De leden van de
CDA-fractie vragen de Minister eveneens aan te geven hoe de afweging wordt gemaakt
om aan landen wel of geen steun te verlenen, indien het IMF overvraagd zou worden.
Gaat een dergelijke morele afweging ook deel uitmaken van het nieuwe instrumentarium?
Aangaande de aanpassing van het instrumentarium vragen de leden van de CDA-fractie
de Minister in hoeverre de verleende steun betrekking dient te hebben op de bestrijding
van COVID-19, dus stimulering van sectoren van de economie en infrastructuur die op
termijn nodig zijn om het virus te bestrijden.
Ten eerste wil ik benadrukken dat het IMF verwacht dat de huidige leencapaciteit voldoende
is om de gevolgen van de COVID-19 crisis op te vangen. Gezien de hoeveelheid aanvragen
heeft het IMF de Executive Board gevraagd om goedkeuring te verlenen aan versnelde procedures voor het goedkeuren
van steun. Gezien de noodzaak om snel te kunnen reageren en steun te bieden waar nodig,
ondersteunt Nederland deze oproep tot versnelde procedures.
De Executive Board van het IMF besluit tevens over de vormgeving van het instrumentarium. Voor elk instrument
is vastgelegd aan welke voorwaarden een land moet voldoen om in aanmerking te komen
voor gebruik. Op dit moment vragen veel landen noodliquiditeit aan. Hiervoor heeft
het IMF twee instrumenten: de Rapid Credit Facility (RCF), die alleen toegankelijk is voor lage-inkomenslanden, en het Rapid Financing Instrument (RFI). Landen komen voor beide instrumenten in aanmerking indien een exogene schok,
zoals COVID-19, tot een financieringsbehoefte op de betalingsbalans leidt. Voorwaarden
voor toegang zijn een houdbare schuld en voldoende capaciteit om het IMF terug te
betalen.
Zowel de RFI/RCF faciliteiten voor noodliquiditeit alsook schuldendienstverlening
via de Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT), stellen landen een zogenaamde Letter of Intent op, waarin landen zich onder meer committeren aan het aanleveren van additionele begrotingen,
het laten doen van audits door onafhankelijke derde partijen en het geven van transparantie
over inkoopprocessen. Hiermee wordt geborgd dat steun vanuit het IMF ten goede komt
aan bestrijding van COVID-19 en het in stand houden van vitale economische processen.
Bij de introductie van eventuele nieuwe instrumenten wordt gekeken naar de tijdigheid
en effectiviteit, daarbij worden ook voorwaarden voor gebruik van het instrument van
tevoren worden opgesteld. Afhankelijk van de vormgeving van nieuw instrumentarium,
zal via conditionaliteiten of een Letter of Intent ook geborgd worden waar een land zich op richt in de periode van steun. In de latere
beantwoording in deze set ga ik in op nieuwe instrumenten.
Economische impact COVID-19
De leden van de CDA fractie constateren dat veel landen hun buitenlandse inkomsten
tevens zien teruglopen door het stilvallen van mondiale waardeketens en de terugval
in toerisme en zogeheten remittances. Zij vragen de Minister of het IMF al cijfers
beschikbaar heeft omtrent deze teruglopende inkomsten. Wordt daarbij ook de kapitaalvlucht
uit de lage en midden inkomenslanden meegenomen?
Het IMF heeft geen cijfers gepubliceerd over de buitenlandse inkomsten van landen.
Cijfers over de betalingsbalans worden meestal met enkele maanden vertraging gepubliceerd
door nationale statistiekbureaus waardoor veranderingen pas na enige tijd zichtbaar
zullen worden.
In algemene zin verwacht het IMF dat het lopende rekeningtekort van veel landen zal
toenemen. Het IMF verwacht in de World Economic Outlook
2 dat de lopende rekeningbalans voor lage inkomenslanden in 2020 zal uitkomen op 4,3%
t.o.v. een tekort van 3,0% in 2019. Landen kunnen hun lopende rekening tekort financieren
met buitenlands kapitaal van private investeerders of van officiële crediteuren zoals
overheden of internationale instellingen.
Voor de beantwoording van de vraag over de kapitaalvlucht verwijs ik naar de onderstaande
vragen van de leden van de VVD hierover.
Respons IMF COVID-19
i) Landen voorzien van urgente financiering
De leden van de VVD-fractie lezen dat het IMF de middelen voor lage-inkomenslanden
Rapid Credit Facility (RCF) wil verhogen en daarvoor een additionele aanvulling nodig
heeft van de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT). Het Koninkrijk vindt het belangrijk
dat de PRGT voldoende middelen houdt om de meest kwetsbare landen te kunnen ondersteunen
en beziet momenteel of een aanvulling van de loan-account hieraan bijdraagt. Wat gaat
het Koninkrijk daarover inbrengen tijdens de vergadering? Wat betekent «bezien» precies,
waar wordt naar gekeken? Aan welke bedragen denkt het IMF? Om welke landen gaat het?
Wat zijn de gevolgen en risico’s voor Nederland als een potentiële aanvulling van
de middelen in de loan-account door De Nederlandsche Bank (DNB) beschikbaar wordt
gesteld onder garantstelling van het Ministerie van Financiën? In hoeverre is dit
voorstel «gericht» en «tijdelijk»? Aan welke bedragen denkt het kabinet?
Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat de PRGT gevuld is met middelen van
vijftien donorlanden waaronder Nederland. Nederland geeft aan dat het belangrijk is
dat de PRGT voldoende middelen houdt om de meest kwetsbare landen te kunnen ondersteunen
en beziet momenteel of een aanvulling van de loan-account hieraan bijdraagt. Een potentiële
aanvulling van middelen in de loan-account zou door DNB beschikbaar gesteld kunnen
worden onder garantstelling van het Ministerie van Financiën. De leden van de PVV-fractie
willen weten hoeveel Nederland momenteel hieraan bijdraagt en hoe hoog een eventuele
aanvulling hieraan zou kunnen zijn.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een aantal vragen over de inzet van
het Koninkrijk ten aanzien van urgente financieringsinstrumenten (de Rapid Credit
Facility en het Rapid Financing Instrument). Deze leden lezen dat het Koninkrijk momenteel
beziet of een aanvulling van de loan-account van de Poverty Reduction and Growth Trust
bijdraagt aan het waarborgen van voldoende middelen voor de PRGT. De leden benadrukken
dat uit verslaggeving van het IMF3 blijkt dat veel leden van de Raad van Bewindvoerders van het IMF (i) reeds aangegeven
hebben dat verhoogde RCF-limieten voor toegenomen druk op de PRGT-gelden zorgt en
(ii) benadrukken dat snelle en ambitieuze additionele financiering van het PRGT noodzakelijk
is.
De leden van de fractie vancGroenLinks vragen de Minister of hij kan toelichten of
hij deze in de Raad van Bewindvoerders breed gedragen analyse onderschrijft. Zij vragen
bovendien of het uit deze breed gedragen analyse volgt dat een aanvulling van de loan-account
noodzakelijk is om de omvang van de PRGT te waarborgen, of dat in deze waarborging
ook via andere routes voorzien kan worden. Als dit laatste niet het geval is, waarom
ondersteunt het Koninkrijk op dit moment een aanvulling van het loan-account dan nog
niet?
De leden van de PvdA-fractie constateren dat het Koninkrijk er belang aan hecht dat
de Poverty Reduction and Growth Trust voldoende middelen houdt om de meest kwetsbare
landen te kunnen ondersteunen. Deelt de Minister de opvatting dat Nederland als één
van de vijftien donorlanden een bijdrage moet leveren om de PRGT van meer middelen
te voorzien? Zo ja, in welke vorm en met welk(e) bedrag(en)? Zo nee, waarom niet?
Is 100 miljard euro niet veel te weinig, kijkend naar de bedragen die in Europa en
in de VS noodzakelijk geacht worden? Is de Minister bereid het PRGT substantieel te
verhogen, ook als dat verhoogde garanties of andere middelen van Nederland vergt?
IMF programma’s voor lage-inkomenslanden worden uit een apart fonds, de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT), gefinancierd. De PRGT voorziet lage-inkomenslanden van concessionele leningen
met een lange looptijd. IMF-leningen via de PRGT vormen een gericht instrument om
lage inkomenslanden die hard door de COVID-19 crisis geraakt worden te ondersteunen.
De PRGT is op dit moment gevuld door 15 donoren4, waaronder Nederland. De PRGT is zelfvoorzienend. Dat betekent dat de middelen in
de zogenaamde leningenaccount revolverend worden ingezet voor liquiditeitssteun aan
lage-inkomenslanden.
Momenteel draagt Nederland SDR 1 miljard bij aan de PRGT, gelijk aan ca. EUR 1,25
mld. Deze bijdrage bestaat uit twee leendelen van SDR 500 mln. met een looptijd t/m
2024. Daarnaast draagt Nederland bij aan de subsidie-account vanuit het ODA-budget.
Dit maakt het mogelijk dat lage-inkomenslanden kunnen lenen tegen een lager, concessioneel
tarief. De bijdrage vanuit de BHOS-begroting is in totaal SDR 10,33 miljoen (2011–2018)
geweest.
Het IMF verwacht dat COVID-19 tot een grote stijging van de vraag naar PRGT-leningen
leidt, waardoor aanvullende middelen nodig zullen zijn. Nederland onderschrijft dat
de verhoogde RCF limieten zorgt voor toenemende druk op de PRGT leningenaccount en
dat additionele middelen voor de PRGT leningenaccount noodzakelijk zijn om aan de
vraag van lage inkomenslanden te kunnen voldoen. De PRGT kan een belangrijke bijdrage
leveren aan de financieringsbehoefte op de betalingsbalans van lage-inkomenslanden.
Een eventuele aanvullende Nederlandse bijdrage aan de PRGT vergt bilaterale besluitvorming
tussen het IMF en Nederland. Het IMF heeft nog geen formeel verzoek gedaan voor een
bijdrage, maar roept landen wel op tot een aanvulling van de leningenaccount van ongeveer
USD 18 mld.5. De verwachting is dat een formeel verzoek aan Nederland voor een bijdrage aan de
PRGT leningenaccount in de komende weken zal volgen, naar verwachting voor een bedrag
tussen SDR 500–1.000 mln., gelijk aan ca. EUR 625–1.225 mln.
Een bijdrage van Nederland aan de PRGT is tijdelijk en kent een vooraf vastgestelde
looptijd. Leningen verstrekt via de PRGT kennen een beperkt kredietrisico omdat het
IMF een de facto preferred creditor status kent. Daarnaast bevat de PRGT een zogenaamde reserve account om eventuele
verliezen op te vangen en beoordeelt het IMF de schuldhoudbaarheid en de terugbetaalcapaciteit
van programmalanden voorafgaand aan de uitkering van leningen.
Nederland bekijkt momenteel: i) op welke termijn het IMF middelen nodig heeft voor
aanvullingen van de PRGT leningenaccount, ii) welke landen mogelijk bereid zijn om
een bijdrage te leveren – ook buiten de bestaande 15 donorlanden, en iii) of Nederland
een bijdrage kan leveren. Een potentiele aanvulling van middelen aan de leningenaccount
zou door De Nederlandsche Bank beschikbaar gesteld kunnen worden onder garantstelling
van het Ministerie van Financiën. Wanneer er tot aanvullende maatregelen wordt besloten
die budgettaire gevolgen hebben, is dit onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring
zodat het budgetrecht van uw Kamer wordt gerespecteerd.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie waarom maar vijftien landen bijdragen aan
het PRGT. Waarom dragen landen als de VS, Rusland, Australië, Nieuw-Zeeland, Zweden
en Finland bijvoorbeeld niet bij?
Een bijdrage aan de PRGT is vrijwillig. Elk land maakt een eigen afweging om wel of
niet bij te dragen aan de PRGT. Voorafgaand aan de huidige crisis was de PRGT met
de bijdragen van 15 donorlanden van voldoende middelen voorzien6. Echter, de verhoogde RCF limieten en de grote vraag naar PRGT middelen zorgt voor
toenemende druk op de PRGT leningenaccount en additionele middelen voor de PRGT leningenaccount
zullen noodzakelijk zijn om aan de vraag van lage inkomenslanden te kunnen voldoen.
Nederland heeft er bij het IMF op aangedrongen om een brede groep kredietwaardige
landen te vragen om een bijdrage te leveren aan de PRGT leningenaccount.
De leden van de PVV-fractie merken op dat in de verklaring is opgenomen dat het IMF
met 1.000 miljard dollar leencapaciteit klaar staat en dat er op dit moment 85 landen
hebben aangegeven gebruik te willen maken van een vorm van steun van het IMF of de
noodzaak zien om hun bestaande IMF-programma’s uit te breiden. Zitten hier ook Europese
landen tussen, en zo ja, om welke landen gaat het hierbij (incl. bijbehorende bedragen)?
De leden van de CDA-fractie vragen eveneens aan de Minister of het IMF al een inschatting
heeft kunnen maken van de vraag welke landen steun nodig zullen hebben.
Het IMF maakt van tevoren geen lijst van landen die een aanvraag doen bekend. Na aanvraag
en goedkeuring in de Executive Board maakt het IMF bekend welke landen noodliquiditeit ontvangen. Europese landen waarvan
een aanvraag voor noodliquiditeit reeds is goedgekeurd zijn Albanië (USD 190,5 mln.),
Noord-Macedonië (USD 176,5 mln.) en Kosovo (USD 56,5 mln.)
De leden van de D66-fractie zien een belangrijke rol voor het IMF – evenals de Wereldbank
– in het bestrijden van de gevolgen van de crisis, met name in lage-inkomenslanden
en ontwikkelingslanden. Is de Minister het met de leden van voornoemde fractie eens
dat de coronacrisis niet ten koste mag gaan van de meest kwetsbare mensen en voorkomen
moet worden dat bestaande ongelijkheden vergroot zullen worden? Deze leden steunen
de open houding die het kabinet heeft voor eventuele aanpassing van het instrumentarium
om daarmee ondersteuning te kunnen bieden aan landen die zwaar getroffen worden door
de coronacrisis. Welke rol ziet de Minister voor het IMF in hulp voor lage-inkomenslanden
en ontwikkelingslanden en welke middelen zouden volgens de Minister mogelijk zijn
om dit doel te bereiken in aanvulling op de genoemde maatregelen in de geannoteerde
agenda? Welke mogelijkheden ziet de Minister om via deze instrumenten de betreffende
landen te helpen met het verbeteren van hun openbaar bestuur om op die manier sterker
uit de crisis te komen, bijvoorbeeld zoals bij het verworpen IMF-voorstel voor swaplines
uit 2017?
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda worden lage inkomenslanden en opkomende
economieën en hun bevolking hard geraakt door de COVID-19 crisis. Het IMF beschikt
over verschillende instrumenten voor lage-inkomenslanden zoals het verstrekken van
noodliquiditeit (RCF) en preventieve of volwaardige programmafinanciering met conditionaliteit.
Het IMF heeft met het oog op zorgen omtrent schuldhoudbaarheid daarnaast het Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT), dat door middel van giften het IMF in staat stelt tijdelijk de schuldendienst
van kwetsbare landen aan het IMF kwijt te schelden. Het kabinet (vanuit de begroting
BHOS) draagt EUR 15 miljoen bij aan de CCRT en stelt daarnaast EUR 10 miljoen op aanvraag
beschikbaar. Via het CCRT kan het IMF schuldendienstverlichting realiseren voor de
allerarmste landen, met als doel ruimte op de begroting van deze landen vrij te maken
om de gevolgen van de COVID-19 uitbraak te bestrijden.
Nederland steunt daarnaast het initiatief van het IMF en de Wereldbank voor een tijdelijke
«stilstand» van schuldendienst door lage inkomenslanden aan bilaterale crediteuren.
In aanvulling op de genoemde instrumenten kan het IMF landen technische assistentie
bieden en overheden adviseren over publiek financieel management, waaronder bijvoorbeeld
schuldenmanagement en domestic resource mobilisation.
De leden van de D66-fractie steunen het standpunt van het Koninkrijk dat het IMF alle
beschikbare instrumenten moet gebruiken om landen in nood te ondersteunen in de context
van deze crisis. In de verklaring van Managing Director Georgieva kondigde zij aan
dat het IMF klaarstaat met een leencapaciteit ter grootte van 1.000 miljard dollar.
Hoe verhoudt dit bedrag zich tot de oproep van 30 maart 2020 van de United Nations
Conference on Trade and Development (UNCTAD) om 2.500 miljard dollar vrij te maken
die nodig is om (onder andere) ontwikkelingslanden door deze crisis te helpen? Steunt
de Minister de oproep van UNCTAD? Welke manieren ziet de Minister om het benodigde
bedrag beschikbaar te stellen?
De leden van de SP-fractie vragen de Minister of hij de oproep van de Verenigde Naties
voor een pakket van 2.500 miljard USD aan hulp voor ontwikkelingslanden kan steunen.7 Zo nee, waarom niet?
Het door UNCTAD voorgestelde pakket van USD 2.500 mld. aan middelen om lage-inkomenslanden
te ondersteunen bestaat uit (1) het beschikbaar stellen van USD 1.000 mld. via een
allocatie en herschikking van Special Drawing Rights (SDR), (2) het kwijtschelden van USD 1.000 mld. aan overheidsschuld, (3) steun van
USD 500 mld. voor de financiering van zorguitgaven. Nederland steunt een breed pakket
aan initiatieven, waaronder de herziening van het IMF instrumentarium en schuldendienstverlichting
voor lage-inkomenslanden. Nederland heeft EUR 100 miljoen vrijgemaakt binnen de BHOS-begroting
voor de noodzakelijke snelle respons.
Voor specifieke reactie op de SDR allocatie verwijs ik naar onderstaande beantwoording
op de vragen van de leden van de VVD, CDA, GroenLinks, SP en 50PLUS over SDR. Voor
een reactie op voorstellen voor schuldkwijtschelding en uitstel van schuldbetaling
verwijs ik naar onderstaande beantwoording op vragen van de leden van de VVD, D66,
CDA, GroenLinks, SP, PvdA en 50PLUS over CCRT en het COVID debt initiative.
De leden van D66 vragen of de Minister daarnaast vindt dat de verdubbeling van de
noodfaciliteiten RCF en RFI tot 100 miljard dollar voldoende is om landen in nood
bij te kunnen staan?
In verhouding tot de grote vraag van landen, was de omvang van de Rapid Credit Facility
(RCF) en het Rapid Financing Instrument (RFI) beperkt. Aangezien de problematiek omvangrijk en acuut is, heeft Nederland
de tijdelijke verhoging van de beschikbare middelen via de RCF en RFI dan ook gesteund.
Voor de 27 landen die tot 30 maart steun aan hebben gevraagd, betekent de nieuwe limiet
een bijdrage van gemiddeld 2 procent bbp. Na 6 maanden zal door de Executive Board van het IMF worden bezien of de verhoging nogmaals tijdelijk verlengd moet worden.
Landen die aanvullende liquiditeit nodig hebben, kunnen via ander IMF instrumentarium,
zoals een meerjarig programma, hierin worden voorzien. Aanvullend wordt door het IMF
verkend welk additioneel instrumentarium mogelijk nodig is om landen met specifieke
betalingsbalansproblemen in lage-inkomenslanden te ondersteunen. In de latere beantwoording
van deze set ga ik in op de introductie van nieuwe instrumenten.
De leden van de fractie van 50PLUS stellen vast dat het Nederlandse kabinet voorstander
is van het verruimen van de RCF en de loan-account ten behoeve van de lage inkomenslanden.
Tevens stelt de Nederlandse regering «in lage inkomenslanden is de schuld geleidelijk
toegenomen en grofweg de helft van de lage inkomenslanden verkeert momenteel in schuldennood
of heeft een hoog risico daarop8». Is het geven van krediet aan landen met «schuldennood» een goede oplossing? Hoe
wordt voorkomen dat onhoudbare schulden van lage-inkomenslanden nog onhoudbaarder
worden? Wat is de status van deze leningen na de coronacrisis?
Nederland deelt de zorg van de leden van de fractie van 50PLUS ten aanzien van lage
inkomenslanden die kampen met een onhoudbare schuld (zogenaamde debt distress).
Naar verwachting zal de verstrekking van nieuwe financiering leiden tot een verhoging
van de schuldquote van landen. Een voorwaarde voor IMF-financiering is dat een land
een houdbare schuld heeft en dat met de verstrekking van additionele financiering
de schuld niet tot een onhoudbaar niveau oploopt. Nederland bekijkt in de besprekingen over de beoordeling van
financieringsaanvragen de schuldhoudbaarheid van een aanvragend land en bevraagt het
IMF in het geval van zorgen hierover. Indien het IMF oordeelt dat de schuld van een
land onhoudbaar is, kan schuldhoudbaarheid worden hersteld middels een noodzakelijke
herstructurering, of door andere instrumenten die de druk op de schuld en/of schuldendienst
kunnen verlichten.
Het IMF heeft met het oog op zorgen omtrent schuldhoudbaarheid daarnaast het eerdergenoemde
Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT). Het kabinet (vanuit de begroting BHOS) draagt EUR 15 miljoen bij aan de CCRT
en stelt daarnaast EUR 10 miljoen op aanvraag beschikbaar. Via het CCRT kan het IMF
schuldendienstverlichting realiseren voor de allerarmste landen, met als doel ruimte
op de begroting van deze landen vrij te maken om de gevolgen van de COVID-19 uitbraak
te bestrijden.
Het lage-inkomensdeel van de Wereldbank (IDA) heeft daarnaast in de komende 15 maanden
concessionele financiering USD 50 mld. beschikbaar, waarvan ongeveer de helft in de
vorm van schenkingen. Nederland steunt tevens het initiatief van het IMF en de Wereldbank
voor een tijdelijke «stilstand» van schuldendienst door lage inkomenslanden aan bilaterale
crediteuren.
ii) Liquiditeitsbehoefte opkomende economieën
De leden van de VVD-fractie lezen dat opkomende economieën met een kapitaaluitstroom
worden geconfronteerd die omvangrijker is dan tijdens de mondiale financiële crisis.
Kan hier meer feitelijke informatie over gegeven worden? Om welke opkomende economieën
gaat het dan?
In het op dinsdag 14 april gepubliceerde Global Financial Stability Report9 geeft het IMF aan dat de kapitaalstroom uit opkomende economieën sinds 21 januari
meer dan USD 100 mld. bedraagt, het hoogste niveau ooit in termen van kapitaaluitstroom
t.o.v. het bbp. Het IMF geeft aan dat deze uitstroom breed verspreid is over regio’s
maar geeft geen cijfers voor alle individuele landen. Het IMF geeft aan dat de uitstroom
voor Zuid-Afrika en Thailand meer dan 1% bbp bedroeg in een tijdsbestek van 2 maanden.
Het coronavirus raakt de hele wereld zwaar, ook opkomende economieën en lage-inkomenslanden.
Die crisis zullen we samen moeten bestrijden. Nederland moet dus solidair zijn, maar
ook verstandig. De leden van de VVD-fractie vinden het daarom belangrijk dat dit gericht
gebeurt en aansluit bij de vraag van de landen. Net als het kabinet vindt de VVD-fractie
tijdigheid en een tijdelijk karakter van belang. Hoe wordt hieraan vorm gegeven in
de voorliggende voorstellen? De leden van de VVD-fractie vinden daarnaast conditionaliteit
ook van belang, zodat de middelen gericht en effectief kunnen worden ingezet. Hoe
wordt hieraan vorm gegeven in de voorliggende voorstellen? Wat betekent «tijdelijkheid»
in dit kader volgens het kabinet? Hoe wordt zeker gesteld dat financiering en ondersteuning
op de plaats terecht komt waar deze het hardst nodig is?
De leden van de VVD-fractie lezen dat gedacht wordt aan nieuwe instrumenten. Waarom
zijn er nieuwe instrumenten nodig? Het Koninkrijk steunt dat het IMF snel de mogelijkheden
in kaart brengt hoe deze landen geholpen kunnen worden. Wat vindt het Koninkrijk van
de nieuwe instrumenten die genoemd worden, zoals Short-term Liquidity Swap (SLS) en
Special Drawing Right (SDR)? Aan welke omvang denken het IMF en het kabinet? En aan
welke condities denk het kabinet?
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de appreciatie
van de verschillende voorgestelde maatregelen. Aan welke criteria zal het kabinet
de voorstellen toetsen die het IMF op dit moment nog uitwerkt? Zijn er meer criteria
dan de genoemde tijdigheid, tijdelijkheid en het criterium of de instrumenten voldoen
aan de vraag van de betreffende landen? Zo ja, welke? Op welke wijze vindt de Minister
dat het instrumentarium tijdelijk dient te zijn? Is dat volgens de Minister verbonden
aan het verloop van het coronavirus of de eventuele economische crisis die ermee kan
samenhangen?
Om aan de financieringsbehoefte te voldoen, kunnen landen, naast de mogelijke financiering
op de markt, gebruik maken van het totale mondiale financiële vangnet. Landen kunnen
hun reserves en buitenlandse deviezen bij centrale banken aanspreken, bilaterale swaplijnen
gebruiken en een beroep doen op regionale vangnetten. Het IMF heeft een centrale rol
in dit bredere mondiale financiële vangnet en staat klaar om het beschikbare instrumentarium
in te zetten om landen te ondersteunen.
De Chief Economist van het IMF maakte op 15 april bekend10 dat op dit moment 100 landen hebben aangegeven gebruik te willen maken van een vorm
van steun van het IMF of de noodzaak te zien om hun bestaande IMF-programma’s uit
te breiden11. Een grote groep landen wordt geraakt door de mondiale verkapping van financiële
condities en kapitaaluitstroom. Gezien deze problematiek, bekijkt het IMF zoals gezegd
verschillende mogelijkheden om het instrumentarium aan te passen, met name ten behoeve
van opkomende economieën en lage-inkomenslanden. Het IMF beziet op dit moment een
aantal maatregelen om het instrumentarium gerichter in te kunnen zetten in reactie
op de schok veroorzaakt door COVID-19 evenals mogelijkheden om het instrumentarium
aan te passen. Later in deze beantwoording zal ik specifieker in gaan op de laatste
stand hier omtrent.
Nederland bestudeert de voorstellen nauwkeurig en weegt deze aan de hand van een aantal
criteria. Zo bekijkt Nederland of de voorstellen gericht zijn en voldoen aan de vraag
van opkomende economieën en lage inkomenslanden. Vormgeving van voorwaarden voor toegang
tot het instrument en eventuele conditionaliteiten spelen een belangrijke rol.
Besluitvorming over aanvullend instrumentarium dient goed gewogen en tijdig te zijn,
waarna implementatie snel kan plaatsvinden. Op deze manier kunnen landen worden voorzien
in hun urgente financieringsbehoeften.
Verder kijkt Nederland of aanpassingen en aanvullingen op het instrumentarium een
tijdelijk karakter kennen. De huidige crisis vraagt om een significante respons, maar
wanneer de economie en kapitaalmarkten zich normaliseren, zal noodinstrumentarium
zoveel mogelijk kunnen worden afgebouwd. Voor verhoging van middelen voor noodliquiditeit
(RCF/RFI) is bijvoorbeeld afgesproken dat na 6 maanden zal worden herzien of deze
verhoging nog nodig is of dat deze kan worden afgebouwd.
Concrete aanvragen voor steun, hetzij via bestaand instrumentarium of via aangepast
instrumentarium, worden altijd door de Executive Board beoordeeld. Hiermee wordt case-by-case bekeken of de steun gericht terecht komt. Het gebruik van een instrument moet daarbij
tijdig kunnen worden ingezet om aan de urgente vraag van landen te voldoen. Zoals
eerder aangegeven steunt Nederland daarom een tijdelijke aanpassing van de procedures
in de Executive Board om de aanvragen zo efficiënt en spoedig mogelijk te laten verlopen.
Voor specifieke reactie op de SDR allocatie verwijs ik naar onderstaande beantwoording
op de vragen van de leden van de VVD, CDA, GroenLinks, SP en 50PLUS over SDR. Voor
een reactie op voorstel voor een short-term liquidity swap verwijs ik naar onderstaande beantwoording op de vragen van GroenLinks over de short-term liquidity swap.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre een SDR (generieke allocatie van bijzondere
trekkingsrechten om de reserveposities van alle centrale banken te versterken) een
«gericht» instrument is? In hoeverre is dit «tijdelijk»? Wanneer zou zo’n instrument
wel bespreekbaar zijn voor Nederland? De leden van de VVD-fractie zijn niet positief
over een dergelijke generieke en ongerichte maatregel, omdat ook landen die het niet
nodig hebben daarmee ook worden ondersteund.
De leden van de CDA-fractie begrijpen dat een aantal economen pleitte voor het creëren
van nieuwe bijzondere trekkingsrechten (SDR’s), een munteenheid bestaande uit een
mandje van verschillende munten, maar omzetbaar in dollars waarvan de kwantiteit wordt
gecontroleerd door het IMF. In 2009 heeft het IMF 250 miljard van deze SDR’s gecreëerd.
Het IMF heeft de mogelijkheid om vandaag de dag twee keer zoveel te creëren voordat
het Amerikaanse congres voor toestemming voor nog meer moet worden gevraagd. In de
appreciatie lezen de leden van de CDA-fractie terughoudendheid bij de Minister voor
de inzet van dit instrument, omdat bij een dergelijke generieke SDR-allocatie terechtkomen
bij ontwikkelde economieën die de aanvulling naar verwachting niet nodig hebben omdat
zij niet een tekort aan reserves ervaren. Is dit de enige overweging voor terughoudendheid?
Bij een generieke Special Drawing Rights (SDR) allocatie krijgen alle centrale banken van IMF-leden SDRs toebedeeld op basis
van IMF quota-aandelen. De landen die deze SDRs het hardste nodig hebben zijn opkomende
economieën en lage inkomenslanden. Naar schatting komt bij een generieke allocatie
zo’n 40% van de toebedeelde SDRs terecht bij deze groep landen. In principe is een
SDR allocatie permanent: er worden permanent reserves toegevoegd aan de centrale bank
balansen. Het is mogelijk om de SDR allocatie op een later moment terug te draaien,
maar dit is in de praktijk echter nog nooit gebeurd.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Op-ed Financial Times – Pleidooi ter ondersteuning
van kwetsbare Afrikaanse landen» (d.d. 14 april 2020) heeft Nederland een breder pleidooi
ter ondersteuning van kwetsbare Afrikaanse landen onderschreven waarin ook wordt opgeroepen
om SDRs te alloceren. Het IMF onderzoekt of aanvullende maatregelen nodig zijn om
het hoofd te bieden aan de problematiek in opkomende economieën en kijkt daarbij ook
naar een mogelijke allocatie van SDRs. Het is aan het IMF om een eventuele SDR allocatie
voor te stellen en aan de leden om daarover te besluiten. Een eventueel voorstel voor
een SDR allocatie zal door Nederland bestudeerd worden. Dit laat onverlet de eerder
aan de Kamer gedane toezegging dat wanneer er door de leden van het IMF daadwerkelijk
besloten wordt tot een dergelijke SDR allocatie, de Kamer hierover geconsulteerd wordt
en Nederland pas definitief kan instemmen wanneer de Kamer akkoord is met de ophoging
van de daarmee gepaard gaande garanties op de begroting van het Ministerie van Financiën.
De leden van het CDA vragen zich af of aangezien ook enkele ontwikkelde economieën
zwaar getroffen zijn door het coronavirus is een SDR allocatie dan niet een welkom
aanvullend instrument? De euro maakt deel uit van het mandje, betekent dit dat Nederland
in theorie hierdoor grotere gevolgen kan ondervinden dan Denemarken of Noorwegen waarvan
de munt geen deel uitmaakt van dit mandje?
Een SDR allocatie zorgt ervoor dat reserves toegekend worden aan centrale banken.
Centrale banken kunnen op elk gewenst moment de gealloceerde SDRs inwisselen voor
harde valuta: Dollar, Euro, Yen, Britse Pond en Renminbi. Het IMF faciliteert de transacties
via zogeheten «Voluntary Trading Arrangements» (VTAs), waarbij een aantal centrale banken hebben toegezegd SDRs om te zetten in deze valuta
en andersom. De Nederlandsche Bank (DNB) is een van deze centrale banken. In de VTA’s
zijn met name centrale banken opgenomen die harde valuta kunnen leveren. Bij een VTA-transactie
tussen SDR en Euro is de kans groter dat er een beroep wordt gedaan op een centrale
bank uit het eurogebied (waaronder DNB) dan op een centrale bank buiten het eurogebied
(waaronder Denemarken of Noorwegen).
Voor de reeds gealloceerde SDRs die DNB op de balans heeft, is een garantie afgegeven
door het Ministerie van Financiën. Deze garantie bedraagt maximaal 200% van de gealloceerde
SDRs. Bij een potentiële aanvullende allocatie van SDRs zal dan ook een ophoging van
de garantiestelling door het Ministerie van Financiën aan DNB nodig zijn.
Daarnaast constateren de leden van de D66-fractie dat het Koninkrijk de inspanningen
van het IMF ondersteunt om mogelijkheden in kaart te brengen om opkomende economieën
te ondersteunen die met forse kapitaaluitstroom geconfronteerd worden. Als voorbeelden
worden de generieke allocatie van SDR’s en de invoering van SLS genoemd. Een generieke
allocatie van SDR’s zorgt dat relatief veel reserves terechtkomen bij ontwikkelde
landen die het instrument niet in eerste instantie nodig hebben. Is de Minister bereid
om ook te onderzoeken of het haalbaar is dat ontwikkelde landen SDR’s uitlenen aan
landen die daar sterke behoefte aan hebben?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een aantal kritische vragen over de
inzet van het Koninkrijk ten aanzien van de inzet van SDR’s. De Minister wijst op
een gebrekkige doelmatigheid van een generieke SDR-allocatie; de leden van de fractie
van GroenLinks zijn benieuwd of de Minister bereid is zich in te zetten voor een meer
gerichte allocatie van SDR’s. Een dergelijke allocatie is immers mogelijk. De UNCTAD
heeft uiteengezet dat de creatie van extra SDR’s door het IMF doelmatig zal zijn,
als landen die de extra SDR’s net als Nederland niet nodig hebben deze herverdelen
richting hulpbehoevende landen.12 SDR’s belanden dan snel daar waar ze nu de meeste waarde toevoegen. Is de Minister
bereid een positieve grondhouding ten aanzien van de denkrichting van het UNCTAD-voorstel
aan te nemen? Welke stappen wil de Minister zetten om invulling te geven aan het UNCTAD-voorstel?
Is de Minister bereid om voor de creatie van nieuwe SDR’s te pleiten als deze op doelmatige
wijze gealloceerd worden?
In de IMF Articles of Agreement is opgenomen dat een SDR allocatie alle IMF-leden toekomt via een verdelingsmechanisme
gebaseerd op de onderliggende quota posities.
Voor een gerichte allocatie van SDRs aan landen die deze het meest nodig hebben, is
dan ook een wijziging van de Articles of Agreement nodig.
Bij een potentiële generieke SDR allocatie kunnen landen deze SDRs wel inzetten voor
landen die deze het meest nodig hebben. Dit kan bijvoorbeeld door deze SDRs te gebruiken
voor de aanvulling van de eerdergenoemde PRGT-middelen voor leningen aan lage inkomenslanden
die hard door de COVID-19 crisis geraakt worden. Het is de bevoegdheid van ontwikkelde
economieën om hiertoe te besluiten. Onder welke voorwaarden dit gebeurt, is vervolgens
een bilaterale aangelegenheid tussen een land en het IMF.
De leden van de fractie van GroenLinks wijzen daarnaast op voorstellen om reeds aangehouden
SDR’s binnen bepaalde randvoorwaarden uit te lenen aan het IMF, zodat het IMF deze
kan alloceren daar waar ze nu de meeste noden lenigen.13 Zij vragen om een appreciatie van deze denkrichting. Ziet de Minister dat met dergelijke
leningen een doelmatige allocatie van SDR’s op korte termijn zou kunnen plaatsvinden?
Is de Minister, nu de nood bij andere landen hoog is en ze zelf voldoende reserves
heeft, bereid SDR’s uit te lenen aan het IMF om de noden van hulpbehoevende landen
te ledigen? Welke andere stappen is de Minister bereid te zetten om bij te dragen
aan een dergelijke allocatie?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Op-ed Financial Times – Pleidooi ter ondersteuning
van kwetsbare Afrikaanse landen» (d.d. 14 april 2020) heeft Nederland een breder pleidooi
ter ondersteuning van kwetsbare Afrikaanse landen onderschreven waarin ook wordt opgeroepen
om SDRs te alloceren.
Nederland bekijkt eveneens de mogelijkheden om reeds bestaande SDRs in te zetten voor
landen die deze het meest nodig hebben. Dit ziet toe op de aanvulling van de eerdergenoemde
PRGT-middelen voor leningen aan lage inkomenslanden die hard door de COVID-19 crisis
geraakt worden. Een potentiële aanvulling van middelen aan de leningenaccount van
de PRGT zou door DNB beschikbaar gesteld kunnen worden onder garantiestelling van
het Ministerie van Financiën. Wanneer er tot aanvullende maatregelen wordt besloten
die budgettaire gevolgen hebben zal dit onder voorbehoud zijn van parlementaire goedkeuring,
zodat het budgetrecht van uw Kamer wordt gerespecteerd.
In meer algemene zin vragen de leden van de fractie van GroenLinks waarom de Minister
voornamelijk afwacht en naar het IMF kijkt ten aanzien van dit soort creatieve oplossingen.
Is de Minister bereid vanaf nu een voortrekkersrol te nemen op het gebied van het
(tijdelijk) beschikbaar stellen van SDR’s dan wel het doeltreffend en doelmatig alloceren
van nieuwe SDR’s, nu hulpbehoevende landen deze evident harder nodig hebben dan Nederland?
Wat vraagt solidariteit op dit punt, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks.
Wat kunnen wij, zo vragen deze leden bovendien, de komende tijd op dit punt van de
Minister verwachten?
De leden van de SP-fractie kunnen zich niet ontdoen van de indruk dat het gehele hulppakket
enkel op steun van deze regering kan rekenen als het alleen het eigenbelang dient.
Niet alleen in de vorm van leningen zoals reeds bevraagd, maar ook de positie van
deze regering met betrekking tot de SDR’s, een uniek internationaal financieringsinstrument
dat gelijkwaardiger is en werkelijk solidair aangezien er geen beleidsvoorwaarden
aan verbonden zijn. Gezien de cruciale rol die het vrijgegeven van de SDR’s heeft
gespeeld voor ontwikkelingslanden in de nasleep van de financiële crisis van 2008,
roepen zij op dit instrument volop te steunen. Graag een reactie. Als de Minister
het als nadeel ervaart dat de ontwikkelde landen hier ook van profiteren, kan hij
de ontvangen SDR’s toch doneren aan ontwikkelingslanden? Is er ook geen manier om
in het systeem op te nemen dat bepaalde landen geen gebruik maken van de SDR zodat
vooral de landen die dit nodig hebben profiteren?
De leden van de fractie van 50PLUS lezen in een artikel op Bloomberg van 6 april jongstleden
het volgende: «The IMF is probing other ways to increase its firepower. It has already
asked Group of 20 leaders to support creating a sizable quantity of reserve assets
called SDRs, or special drawing rights, as it did in the 2009 global financial crisis».14
Is de Nederlandse regering in dit kader benaderd door het IMF? Indien ja, wat is de
beoogde omvang van deze «versterkte vuurkracht» en hoe wordt deze gefinancierd? Ligt
er een voorstel van het IMF? Indien nee, waarom niet? Zeker samen met België in de
kiesgroep, behoort Nederland toch tot de G20, zo stellen de leden van de fractie van
50PLUS.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Op-ed Financial Times – Pleidooi ter ondersteuning
van kwetsbare Afrikaanse landen» (d.d. 14 april 2020) heeft Nederland een breder pleidooi
ter ondersteuning van kwetsbare Afrikaanse landen onderschreven waarin ook wordt opgeroepen
om SDRs te alloceren.
Het is vervolgens aan het IMF om een eventuele SDR allocatie voor te stellen en aan
de leden om daarover te besluiten. Het IMF onderzoekt of aanvullende maatregelen nodig
zijn om het hoofd te bieden aan de problematiek in opkomende economieën en kijkt daarbij
ook naar een mogelijke allocatie van SDRs. Er is nog geen formeel voorstel. Ook de
G20 spreekt inderdaad over de mondiale beleidsrespons en de rol van het IMF daarin.
Nederland behoort echter niet samen met België tot de G20.
Zoals aangegeven, wanneer er door de leden van het IMF daadwerkelijk besloten wordt
tot een dergelijke SDR allocatie, wordt de Kamer hierover geconsulteerd en Nederland
kan pas definitief instemmen wanneer de Kamer akkoord is met de ophoging van de daarmee
gepaard gaande garanties op de begroting van het Ministerie van Financiën.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een aantal vragen over de inzet van
het Koninkrijk ten aanzien van de SLS. In de uitwerking van het SLS-instrument door
de staf van het IMF wordt benadrukt (p. 19) dat de SLS enkel gebruikt dient te worden
voor landen die (naast dat ze sterke economische fundamentals hebben) slechts zeer
beperkte betalingsbalansbenodigdheden hebben, die gelimiteerd zijn in omvang en in
het uiterste geval slechts «fine-tuning» van het centrale bankbeleid van een land
vragen.15
De leden van de fractie van GroenLinks vragen voorts of toegelicht kan worden of het
Koninkrijk een inzet van het SLS enkel voor beperkte betalingsbalansbenodigdheden
onderschrijft. In aanvulling hierop vragen zij hoe het Koninkrijk de effectiviteit
van het SLS-instrument beziet als dit enkel voor het ledigen van beperkte betalingsbalansnoden
dient, juist nu zoveel opkomende economieën en ontwikkelingslanden lijden onder extreme
kapitaalvluchten, grote betalingsbalansproblemen hebben en geen aansluiting hebben
op de swaplijnen van de centrale banken als de FED. Zij vragen daarnaast of de buitengewone
financieel-economische situatie van nu het Koninkrijk ertoe noopt te pleiten voor
de toepassing van het SLS voor veel verdergaande betalingsbalansbenodigdheden en of
dit overeenkomt met de inzet van het IMF zelf op dit punt.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben nog enkele andere vragen over de inzet
van het Koninkrijk ten aanzien van de SLS. Gegeven de huidige financieel-economische
omstandigheden onderschrijven zij de positieve houding van het Koninkrijk ten aanzien
van de SLS. Tegelijkertijd merken zij op dat het Koninkrijk eerder zeer kritisch was
over de SLS.16 Zij vragen het Koninkrijk in te gaan op haar herziene positie ten aanzien van het
nut en de noodzaak van de SLS en vragen daarbij het Koninkrijk ook in te gaan op de
vraag hoe zij op dit moment de samenhang beziet tussen het gebruik van SLS en het
gebruik van de Flexible Credit Line (FCL) en Precaucionary and Liquidity Line (PLL).
Is de Minister het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat het gebruik
van SLS, ondanks de relatief korte financieringstermijn, de voorkeur heeft boven de
FCL en PLL wegens het gebrekkige economische nut van op de korte termijn en op structurele
hervormingen gerichte conditionaliteiten in de huidige crisiscontext?
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda bekijkt het IMF, om het hoofd te bieden
aan de problematiek in opkomende economieën die geconfronteerd worden met een verkrapping
van hun financieringscondities, naar de introductie van nieuwe instrumenten. Omdat
de problematiek omvangrijk en acuut heeft Nederland het IMF gesteund om aanvullende
instrumenten te verkennen, waaronder de invoering van een liquiditeitsinstrument.
Nederland was eerder kritisch op de introductie van een Short Term Liquidity Swap, maar de huidige financieel-economische omstandigheden vragen om een hernieuwde appreciatie.
Inmiddels heeft de Executive Board van het IMF, met steun van Nederland, op 15 april
de introductie van een Short-term Liquidity Line (SLL) goedgekeurd17. Dit is een preventieve faciliteit die landen met sterke economische fundamenten
van liquiditeit voorziet voor korte-termijn betalingsbalansproblemen a.g.v. volatiliteit
in kapitaalstromen. Landen die een SLL aanvragen, hebben voor een periode van 1 jaar
toegang tot preventieve liquiditeit tot maximaal 145% van hun quota-aandeel, waar
een centrale bank op elk moment op kan trekken. Het instrument kent een revolverend
karakter, waardoor landen na terugbetaling eventueel opnieuw beroep kunnen doen op
het instrument ten tijde van een kortdurende schok op de kapitaalmarkt. De SLL vormt
zo een semi-permanente buffer voor korte termijn schokken. Het IMF beoogt daarmee
dat de SLL een extra faciliteit vormt om te voorkomen dat liquiditeitsproblematiek
omslaat in solvabiliteitsproblematiek. In 2025 zal een evaluatie van de SLL plaatsvinden,
waarbij de Executive Board zal besluiten of de SLL onderdeel van het instrumentarium blijft.
Voor verdergaande betalingsbalansproblemen of extreme kapitaalvluchten heeft het IMF
reeds bestaande instrumentarium beschikbaar: meerjarige programma’s, de Flexible Credit Line (FCL) en Precautionary and Liquidity Line (PLL). De FCL kent strenge toegangseisen, maar geen ex-post conditionaliteit. De
SLL heeft dezelfde toegangseisen als de FCL en kent net als de FCL geen ex-post conditionaliteit.
Een FCL heeft geen maximale toegang en loopt voor een langere periode. Daarmee is
dit instrument meer toegerust op grote betalingsbalansschokken terwijl een SLL meer
is toegerust op kortdurende schokken.
Het valt de leden van de fractie van GroenLinks op dat verschillende gerenommeerde
instituten en ontwikkelingseconomen18 pleiten voor in tijd, omvang en doelstelling afgebakende maatregelen die aan internationale
kapitaalstromen beperkingen opleggen, om zo de ergste kapitaalvluchten op korte termijn
tegen te gaan. Juist nu, zo benadrukken zowel experts als deze leden, is te zien dat
de internationale mobiliteit van kapitaalverkeer opkomende economieën en ontwikkelingslanden
onevenredig hard raakt. Experts stellen dat dergelijke beperkingen een belangrijke
bijdrage kunnen leveren aan de uitstroom van met name dollars. Deze experts stellen
ook dat het IMF een centrale rol kan spelen in het multilateraal vormgeven van de
kapitaalstroombeperkingen. Dit is belangrijk om het politieke en economische stigma
van beperkingen voor individuele landen te voorkomen. Hoewel de Minister onderschrijft
dat de recente kapitaalvluchten zeer negatieve economische uitwerkingen hebben op
veel economieën, blijft onduidelijk wat de inzet van de Minister is ten aanzien van
afgebakende, op het voorkomen van verdere kapitaalvluchten gerichte beperkingen aan
kapitaalstromen. Ziet de Minister dat dit een belangrijk mechanisme is om op de korte
termijn kapitaalvluchten te beperken? Is de Minister bereid een positieve grondhouding
aan te nemen ten aanzien van deze denkrichting? En wil hij hier in IMF-verband actief
voor pleiten? Waarom wel of niet? Heeft hij ook andere maatregelen op zijn radar die
kapitaalvluchten zouden kunnen indammen? Zo ja, kan hij een inhoudelijke appreciatie
van die maatregelen geven?
Alhoewel kapitaalrestricties op korte termijn de kapitaaluitstroom kunnen beperken
zijn er ook keerzijden aan verbonden. Zo kan het instellen van restricties investeerders
afschrikken om weer kapitaal te verstrekken als de COVID-19 crisis voorbij is. Dit
kan het herstel in landen die restricties doorvoeren vertragen. Kapitaalrestricties
kunnen ook noodzakelijke aanpassingen in de wisselkoers of de bredere macro-economie
verstoren en daardoor het herstel van landen vertragen.
Landen die worden geconfronteerd met een kapitaalvlucht kunnen deze opvangen met tijdelijke
liquiditeit. Voor landen die geen toegang hebben tot liquiditeit in de vorm van buitenlandse
reserves of een toegang tot een swap line kan het IMF liquiditeit verstrekken. Zoals
aangegeven heeft Nederland het IMF gesteund in het verkennen van aanvullende instrumenten
en de introductie van een SLL om de huidige problematiek het hoofd te bieden.
Dit sluit niet uit dat in sommige gevallen landen op nationaal niveau maatregelen
kunnen nemen om kapitaalstromen te beheersen. Het IMF geeft in het Global Financial Stability Report
19 aan dat dergelijke capital flow management measures onderdeel kunnen zijn van een breder pakket van nationale maatregelen die landen
kunnen nemen om de gevolgen van COVID-19 op te vangen. Het IMF geeft daarbij aan dat
dergelijke maatregelen geen substituut vormen voor noodzakelijke macro-economische
aanpassingen en dat landen hierbij rekening moeten houden met hun internationale verplichtingen.
Het is belangrijk dat landen hiermee rekening houden als ze besluiten over te gaan
tot capital flow management measures.
Hoe anders wil de Minister op een billijke manier voorkomen dat het financieringsgat
van 70 miljard USD voor landen in sub-Sahara Afrika, zoals berekend door Goldman Sachs20, leidt tot catastrofe, zo vragen de leden van de fractie van de SP.
Het IMF heeft verschillende instrumenten ter beschikking die kunnen bijdragen aan
de financieringsbehoeften in sub-Sahara Afrika. De noodliquiditeitsinstrumenten (RFI/RCF)
kunnen een belangrijke rol spelen en reeds een groot aantal Afrikaanse landen heeft
een aanvraag gedaan voor deze liquiditeit. Naast het IMF-instrumentarium staan ook
andere Internationale Financiële Instellingen (IFIs), waaronder de Wereldbank Groep,
klaar met financiering. Nederland ziet het systeem van IFIs als geheel, in nauwe samenwerking
met de WHO, de VN en de EU, als instrumenteel in het adresseren van het financieringsproblematiek
in sub-Sahara Afrika. Voor de Wereldbank komt dit in de komende 15 maanden neer op
een steunpakket van USD 150 mld. waarvan concessionele financiering van USD 50 mld.
waarvan de helft in de vorm van schenkingen.
De leden van de PvdA-fractie constateren dat belastingontwijking wereldwijd nog altijd
een groot probleem is. Mede door de rol van Nederland lopen zowel ontwikkelingslanden
als ontwikkelde landen jaarlijks miljarden aan overheidsinkomsten mis. Is de Minister
het eens dat in deze tijden van crisis eens te meer blijkt hoe belangrijk het is belastingontwijking
tot een halt te roepen? Kan de Minister een reactie geven op het recente rapport van
Tax Justice Network, waar eens te meer wordt aangetoond welke rol Nederland speelt21? Is de Minister bereid belastingontwijking en solide bijdragen van bedrijven aan
overheden te agenderen bij het IMF?
Nederland heeft een open economie. Ons belastingstelsel is daarop ingericht: vooral
om dubbele belastingheffing te voorkomen en een gelijk speelveld te creëren voor internationaal
opererende bedrijven. Die internationale oriëntatie heeft ertoe geleid dat ons belastingstelsel
onbedoeld aantrekkelijk is geworden voor structuren om belasting te ontwijken. Het
kabinet vindt dit ongewenst. Belastingontwijking leidt ertoe dat kosten van algemene
voorzieningen worden afgewenteld op belastingplichtigen die de belasting niet kunnen
of willen ontwijken. Dat is schadelijk voor de belastingmoraal, voor het internationale
aanzien van Nederland en daarmee voor het investeringsklimaat. De aanpak van belastingontwijking
is daarom een speerpunt van dit kabinet.
Wat betreft de omvang van belastingontwijking wordt veel onderzoek gedaan. Daarbij
geldt dat belastingontwijking door internationaal opererende bedrijven vaak bestaat
uit het gebruik maken van verschillen tussen fiscale stelsels (mismatches). Het toewijzen
van bedragen die voortkomen uit mismatches aan een enkel land is altijd arbitrair.
De OESO doet ook geen uitspraken over land-specifieke bedragen. Omdat er geen eenduidig
beeld is van de precieze omvang van belastingontwijking, is het precair om hierover
stellige conclusies te trekken. Het rapport van Tax Justice baseert zich daarnaast
op data uit 2017. De effecten van de nationale en internationale maatregelen tegen
belastingontwijking zijn hierin nog niet te zien.
Dat neemt uiteraard niet weg dat belastingontwijking via Nederland ongewenst is. Het
kabinet heeft al veel maatregelen genomen op dit terrein. Zo voert het kabinet vanaf
2021 een bronbelasting op rente en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties. Hierdoor
zal Nederland niet langer als toegangspoort naar laagbelastende jurisdicties fungeren.
Nederland heeft gekozen voor een ruime implementatie van het multilaterale instrument,
zodat Nederlandse belastingverdragen bestand zijn tegen allerlei vormen van misbruik.
Ook heeft Nederland de afgelopen jaren de maatregelen van de eerste en tweede EU anti-belastingontwijkingsrichtlijnen
(ATAD 1 en 2) geïmplementeerd, bovendien strenger dan de minimumnorm: zoals drempel
in de earningsstrippingmaatregel. In aanvulling hierop neemt dit kabinet meerdere
stappen om ervoor te zorgen dat bedrijven een eerlijke belastingbijdrage afdragen
in een evenwichtig belastingstelsel. In dit kader kan gewezen worden op de aangekondigde
beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling, maar ook op het onderzoek
van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals naar mogelijkheden tot
grondslagverbreding van de vennootschapsbelasting.
Tot slot moedigt het kabinet ook in internationaal verband de strijd tegen belastingontwijking
aan. Nederland wil daarbij, waar mogelijk, een voortrekkersrol vervullen. Daarom is
Nederland blij met de discussies over herziening van het internationale winstbelastingsysteem
die op dit moment volop worden gevoerd in OESO- en Inclusive Framework verband. Op
deze wijze zet dit kabinet zich actief en op meerdere fronten in om belastingontwijking
te voorkomen. Tegelijkertijd wil dit kabinet dat Nederland aantrekkelijk blijft voor
bedrijven die waarde toevoegen aan onze economie.
iii) Steun aan lage-inkomenslanden (LICs)
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Koninkrijk in principe positief staat tegenover
het voorstel van het IMF en de Wereldbank voor uitstel van rentebetalingen en aflossingen.
Hoe ziet het kabinet de uitwerking voor zich en aan welke voorwaarden wordt gedacht?
De leden van de PvdA-fractie maken zich zorgen over lage-inkomenslanden die hard worden geraakt door COVID-19 en vinden uitstel van rentebetalingen
en aflossingen daarom, vanuit een moreel oogpunt, voor de hand liggen. Vindt de Minister
ook dat lage-inkomenslanden die zwaar worden getroffen door COVID-19 vanuit morele
overwegingen uitstel van rentebetalingen en aflossingen dienen te krijgen, dus ook
als de schuldhoudbaarheid niet in het geding is? Zo ja, hoe gaat Nederland zich inzetten
om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nederland deelt de zorgen van het IMF en de Wereldbank over de impact van de COVID-19
crisis op schuldenniveaus, terugbetaalcapaciteit en toegang tot financiering in lage
inkomenslanden. Nederland staat daarom positief tegenover een tijdelijke opschorting
van schuldendienstbetalingen door lage inkomenslanden aan bilaterale crediteuren.
Nederland heeft in de besprekingen over de vormgeving hiervan aangegeven een aantal
voorkeuren te hebben. Zo hecht Nederland aan het breed beschikbaar maken van de optie
tot uitstel aan alle IDA-landen alsmede een zo breed mogelijk draagvlak onder crediteuren,
met deelname van zoveel mogelijk bilaterale crediteuren, inclusief grote niet-Club
van Parijs crediteuren. Dit is belangrijk om de effectiviteit van schuldverlichtingsinitiatieven
te vergroten en om solidariteit onder crediteuren te waarborgen. Nederland ziet het
belang van passende voorwaarden in initiatieven zoals deze. Nederland is dan ook van
mening dat een koppeling van het initiatief aan het verhogen van sociale- en gezondheidszorguitgaven
het uiteindelijke doel zou ondersteunen. Daarnaast is Nederland voorstander van voorwaarden
op het gebied van transparantie over de schuldensituatie, uiteraard binnen wat er
redelijkerwijs in de crisistijd van ontvangende landen verwacht kan worden. Dit geldt
ook voor het niet aangaan van nieuwe niet-concessionele schulden die niet binnen het
afgesproken schuldlimietenraamwerk van het IMF vallen.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het Koninkrijk zal bijdragen aan de Catastrophe
Containment en Relief Trust (CCRT) via de BHOS-begroting, voor schuldverlichting bij
de armste landen. Aan welke bedragen denkt het kabinet? Hoe wordt ervoor gezorgd dat
dit ook een gericht instrument is/wordt dat terecht komt bij de armste landen die
geraakt worden door het coronavirus en niet bij andere landen? Hoe wordt voorkomen
dat deze landen het gebruiken voor andere zaken dan de binnenlandse crisisbestrijding?
Welke voorwaarden worden hieraan gesteld? Welke andere landen gaan hieraan bijdragen
en in welke omvang?
Het kabinet (vanuit de begroting BHOS) draagt EUR 15 miljoen bij aan het IMF Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT) en stelt daarnaast EUR 10 miljoen op aanvraag beschikbaar. Via het CCRT kan
het IMF schuldendienstverlichting realiseren voor de allerarmste landen, met als doel
ruimte op de begroting van deze landen vrij te maken om de gevolgen van de COVID-19
uitbraak te bestrijden.
Naast Nederland hebben het Verenigd Koninkrijk (USD 185 mln.) en Japan (USD 100 mln.)
reeds een bijdrage gedaan. China geeft aan een bijdrage te willen doen22.
Via het CCRT kan het IMF schuldendienstverlichting realiseren voor de allerarmste
landen. Enkel IDA-only landen, landen die in aanmerking komen voor financiering uit
IDA, komen in aanmerking voor de schuldendienstverlichting via de CCRT. Daarnaast
moet een land significante economische gevolgen ondervinden van de pandemie.
Aanvragen voor schuldverlichting uit de CCRT worden door de Executive Board beoordeeld. Landen stellen een Letter of Intent op, waarin zij zich onder meer committeren aan het insturen van additionele begrotingen
waarin zij uitleg geven over de additionele uitgaven, het laten doen van audits door
onafhankelijke derde partijen en het geven van transparantie over inkoopprocessen.
Maandag 13 april heeft de Executive Board op basis van deze voorwaarden ingestemd met het verlenen van schuldendienstverlichting
via de CCRT voor 25 landen.23
In het verlengde van het bovenstaande benadrukken de leden van de VVD-fractie dat
betrokkenheid van alle lenende landen bij schuldverlichtingsinitiatieven cruciaal
is. Onderstreept de Minister deze stelling? Zo nee, waarom niet? In hoeverre doen
andere schuldeisers ook mee? Is hun deelname een voorwaarde voor het programma? En
is een voorwaarde dat landen die worden geholpen niet extra schulden bij derde partijen
met minder verantwoorde leningsvoorwaarden mogen maken? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen verder van de Minister hoe hij aankijkt tegen het
advies van onderzoekers van het IMF en de Wereldbank om collectief de schulden af
te schrijven voor de meeste arme landen, met name in Afrika. De analyse van deze onderzoekers
is dat al voor de coronaepidemie de helft van de lage inkomenslanden slechte leningen
bij dubieuze schuldeisers kennen. Deze onderzoekers zijn bang dat de noodleningen
gebruikt gaan worden door de lage-inkomenslanden om bestaande schuldeisers mee af
te lossen, waardoor het IMF met de brokken komt te zitten. Deze onderzoekers stellen
dan ook voor om collectief en gecoördineerd de schulden van deze landen voor een deel
af te schrijven. Hoe beoordeelt de Minister deze analyse? Komt dit voorstel aan de
orde in het overleg van 16 april? En ligt in eerste instantie hier niet een enorme
verantwoordelijkheid bij China, dat tussen 2000 en 2017 146 miljard geleend heeft
aan Afrikaanse overheden en Afrikaanse staatsondernemingen? Is de Minister met andere
EU-landen bereid China hierop aan te spreken en gezamenlijk te proberen China te overreden
om een deel van de Afrikaanse schuld af te schrijven?
Nederland zet in op brede betrokkenheid van lenende landen om de effectiviteit van
schuldverlichtingsinitiatieven te vergroten en om solidariteit onder crediteuren te
waarborgen. Het kabinet vindt het belangrijk dat crediteuren solidair optreden bij
een schuldverlichting, onafhankelijk van eventueel lidmaatschap van de Club van Parijs.
Door onder dezelfde voorwaarden schuldverlichting te verstrekken, worden de kosten
daarvan immers naar rato verdeeld. Tevens kan zo voorkomen worden dat de door schuldverlichting
nieuw ontstane betaalcapaciteit ten goede komt aan de crediteuren die daar niet aan
hebben deelgenomen. Nederland maakt zich in de Club van Parijs hard voor het betrekken
van alle significante bilaterale crediteuren, inclusief China. Het initiatief heeft
op brede steun kunnen rekenen in zowel de Club van Parijs en de G20 en in beide gremia
is constructief gewerkt aan de vormgeving van een opschorting van schuldendienstbetalingen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de verschillende voorstellen betekenen voor
de begroting van Nederland dan wel wat is de omvang van de garantstellingen? In hoeverre
vallen extra bijdragen, bijvoorbeeld in het kader van PRGT en CCRT, onder de ODA-norm?
Zo nee, waarom niet?
Het voorstel voor verhoging van de beschikbare middelen via de Rapid Financing Instrument en de Rapid Credit Facility en de introductie van een nieuw short term liquidity instrument vallen onder de totale leencapaciteit van het IMF. Deze hebben daarmee geen gevolgen
voor de Nederlandse garantiestelling aan het IMF.
Zoals aangegeven is mogelijk een additionele aanvulling nodig van de Poverty Reduction and Growth Trust (PRGT). Het IMF heeft nog geen formeel verzoek gedaan voor een bijdrage, maar roept
landen wel op tot een aanvulling. De verwachting is dat een formeel verzoek voor een
bijdrage aan de PRGT leningenaccount in de komende weken zal volgen, naar verwachting
voor een bedrag tussen SDR 500–1000 mln., gelijk aan ca. EUR 625–1225 mln. Zoals aangegeven
bekijkt Nederland momenteel: i) op welke termijn het IMF-middelen nodig heeft voor
aanvullingen van de PRGT leningenaccount, ii) welke landen mogelijk bereid zijn om
een bijdrage te leveren – ook buiten de bestaande 15 donorlanden, en iii) of Nederland
een bijdrage kan leveren. Een potentiele aanvulling van middelen aan de leningenaccount
zou door De Nederlandsche Bank beschikbaar gesteld kunnen worden onder garantstelling
van het Ministerie van Financiën. Wanneer er tot aanvullende maatregelen wordt besloten
die budgettaire gevolgen hebben zal dit onder voorbehoud zijn van parlementaire goedkeuring.
De garantstelling valt niet onder de ODA-norm.
Een eventuele aanvulling op de subsidie-account van de PRGT, waaruit concessionaliteit
van rente wordt geborgd valt wel onder de ODA-norm.
Nederland draagt EUR 15 miljoen bij aan het IMF Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT) en stelt daarnaast EUR 10 miljoen op aanvraag beschikbaar. Deze middelen staan
op de begroting van BHOS en vallen onder de ODA-norm.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister of er al een schatting gemaakt kan
worden van de hoogte van het voorstel van het IMF en de Wereldbank tot uitstel van
rentebetalingen en aflossingen voor landen.
Het IMF en de Wereldbank hebben nog geen schatting gemaakt van de omvang van een opschorting
van schuldendienstbetalingen omdat deze zal afhangen van de uiteindelijke vormgeven
van de opschorting van schuldendienstbetalingen.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister betreffende de aanpassing van het instrumentarium
ten slotte om het besluitvormingsproces daaromtrent te schetsen.
Gezien de mondiale verkrapping van financiële condities, heeft het IMF de afgelopen
weken verschillende mogelijkheden uitgewerkt om het instrumentarium aan te passen.
Zoals hierboven geschetst is er tot een aantal aanpassingen reeds besloten, zoals
de ophoging van de toegangscriteria RFI/RCF en op 15 april de introductie van een
nieuw instrument, de SLL. Deze aanpassingen passen binnen de kaders van het IMF.
Potentiële aanvullende maatregelen – zoals een eventuele SDR-allocatie of een bijdrage
aan de ophoging van de PRGT middelen hebben budgettaire gevolgen.
Zoals aangegeven; wanneer er door de leden van het IMF daadwerkelijk besloten wordt
tot een aanpassing van instrumentarium met budgettaire gevolgen of door Nederland
om bij te dragen aan de ophoging van de PRGT middelen, wordt de Kamer hierover geconsulteerd.
Nederland kan pas definitief instemmen wanneer de Kamer akkoord is met de ophoging
van de daarmee gepaard gaande garanties of uitgaven op de begroting van het Ministerie
van Financiën.
De leden van de D66-fractie verwelkomen het initiatief van Nederland om een gezamenlijke
EU-verklaring op te stellen ten aanzien van het eerste pakket maatregelen van de Wereldbank.
Op welke manier spant de Minister zich in om tot gezamenlijke Europese actie te komen
in voorbereiding op deze vergadering van het IMF?
De gezamenlijke EU-positie ter voorbereiding op de voorjaarsvergadering IMF is zoals
gebruikelijk onderdeel van de agenda van de Ministers van Financiën en daarmee van
het Ecofin traject. Richting het IMFC wordt vanuit de Europese Commissie en EU-lidstaten
een gezamenlijke positie gevormd in een zogenaamde EU-verklaring. Daarnaast vindt
binnen de Raad van Bestuur van het IMF nauwe coördinatie plaats via de bewindvoerders
van de EU-lidstaten.
Op welke manier heeft de Minister contact met andere landen binnen de Nederlands-Belgische
kieskring van het IMF ten aanzien van de coronacrisis? Is Nederland voldoende op de
hoogte van de economische en gezondheidssituatie in deze landen en specifiek in economisch
kwetsbare landen die relatief veel besmettings- of sterftegevallen hebben zoals Moldavië,
Armenië en Bosnië en Herzegovina? Op welke manier wordt dit meegenomen in de standpuntbepaling
voor de IMF-aanpak van de coronacrisis?
Nederland vertegenwoordigt, samen met België, een groep van in totaal 15 landen bij
het IMF. Ook bij de Wereldbank en de EBRD (European Bank for Reconstruction and Development) leidt Nederland een kiesgroep. Bij deze kiesgroepkantoren werken adviseurs uit landen
van de desbetreffende kiesgroep. Via onze kiesgroepkantoren bij het IMF, Wereldbank
en de EBRD, en de instellingen zelf en via onze ambassades, ontvangen we regelmatig
informatie over met name de economische en financiële situatie in onze kiesgroeplanden.
Deze informatie wordt gebruikt bij de Nederlandse standpuntbepaling over programma’s
van de instellingen in de kiesgroeplanden.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben twee vragen over schuldverlichting.
Zij ondersteunen de positieve inzet van de Minister ten aanzien van het voorstel van
het IMF en de Wereldbank om tot tijdelijke schuldverlichting te komen. Zij wijzen
er tegelijkertijd op dat ook schuldverlichting door private crediteuren, die in opkomende
economieën en ontwikkelingslanden grote uitzettingen hebben, noodzakelijk is. Deze
leden begrijpen dat het ingewikkeld kan zijn en het zelfs averechtse effecten kan
hebben om individuele private crediteuren onder druk te zetten. Tegelijkertijd vragen
zij of de Minister ruimte ziet om bijvoorbeeld het Institute of International Finance,
dat ongeveer 450 wereldwijd opererende financiële partijen vertegenwoordigt, te betrekken
in een deal waardoor ook private crediteuren een crediteurenregime van tijdelijke
schuldverlichting doorvoeren. Kan de Minister hier op IMF-niveau voor pleiten? Welke
mogelijke andere stappen wil hij zetten om private crediteuren zoveel als mogelijk
te bewegen tot een crediteurenregime van tijdelijke schuldverlichting over te gaan?
Nederland vindt het van belang dat zo veel mogelijk crediteuren worden betrokken,
zowel vanwege de signaalwerking als voor de schaal van een opschorting van schuldendienstbetalingen
voor IDA-landen. Daarom vindt Nederland een deelname van private crediteuren is wenselijk,
waarbij er wel voor moet worden gezorgd dat lenende landen markttoegang behouden.
De mogelijke drukmiddelen om private crediteuren te betrekken, zonder negatieve gevolgen
voor de debiteur, zijn inderdaad beperkt. De Club van Parijs zet in op actieve samenwerking
met het Institute for International Finance (IIF), waarin een significant aantal private crediteuren vertegenwoordigd is. Het
IIF heeft reeds middels een brief van de IIF president gereageerd op deze oproep met
een positief signaal over de welwillendheid van private crediteuren tot deelname aan
het initiatief. Gezien deze brede steun en de grote politieke en maatschappelijke
aandacht voor de regeling verwacht Nederland dat crediteuren deze ook daadwerkelijk
uitvoeren.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Minister ook welke landen wat de
Minister betreft in aanmerking komen voor schuldverlichting. De Minister refereert
aan 33 IDA-landen, terwijl er op dit moment 76 IDA-landen zijn24 en de inzet van het IMF ook gericht is op 76 landen.25 Kan de Minister duidelijkheid verschaffen op dit punt? Hoe relateert zijn inzet voor
33 landen zich aan de inzet van de Wereldbank en het IMF voor 76 landen?
Op dit moment zijn er 76 landen die aanspraak maken op IDA-middelen. Hier zitten echter
ook landen bij die aanspraak kunnen maken op zowel IDA als IBRD-middelen, de zogeheten
blend landen. Van die 76 landen zijn er 33 die alleen aanspraak kunnen maken op IDA. Alleen
deze 33 landen kunnen steun aanvragen via de Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT). In de inzet voor opschorting van officiële publieke schuldendienstbetaling
wordt de brede definitie gebruikt, waar 76 landen voor in aanmerking komen.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat het kabinet de zorgen deelt over de schuldenlast
van ontwikkelingslanden, zoals geuit door het IMF (en de Wereldbank) en het probleem
onderschrijft. Tegelijkertijd zijn alle instrumenten zoals voorgesteld gebaseerd op
leningen. Worden er op die manier niet extra schulden gecreëerd op langere termijn,
met als gevolg dat de totale schuldenlast alleen maar stijgt? Hoe denkt de Minister
dat te gaat oplossen?
Naar verwachting zal de verstrekking van nieuwe financiering leiden tot een verhoging
van de schuldquote van landen. Tegelijkertijd heeft het IMF oog voor de schuldpositie
van elk individueel land en is een houdbare overheidsschuld een voorwaarde voor noodliquiditeit.
Op die manier kan worden verzekerd dat met de verstrekking van additionele financiering
de schuld niet tot een onhoudbaar niveau oploopt.
Het IMF kan met het oog op zorgen omtrent schuldhoudbaarheid door middel ban giften
uit het Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT) tijdelijk de schuldendienst van kwetsbare landen aan het IMF kwijt te schelden.
Dit verlicht de directe schuldenlast.
Waarom wordt er niet geïnvesteerd in de subsidy-account van het de Poverty Reduction
and Growth Trust, dat juist wel op giften gebaseerd is? Waarom wordt er niet nagedacht
over het verruimen van de criteria voor het gebruik van de CCRT zodat meer landen
hier gebruik van mogen maken? Kan de Minister dit voorstellen bij het IMF? Kan de
Minister de Kamer informeren of er meer mogelijkheden zijn in de vorm van giften (al
dan niet voorwaardelijk) die nu niet worden voorgesteld?
Het IMF heeft berekend dat de subsidie-account van de PRGT voorlopig over voldoende
middelen beschikt om de PRGT leningen van rentesubsidie te voorzien. De rente op leningen
uit de PRGT is gebaseerd op de SDR-rente en deze is momenteel erg laag. In het najaar
staat een reguliere herziening van de subsidie-account op de IMF Board agenda. Tijdens deze herziening zal beoordeeld worden of de huidige omvang van de
subsidie-account ook voor de komende jaren toereikend is. Nederland zal deze herziening
aandachtig bestuderen.
De Executive Board van het IMF heeft de criteria voor toegang tot de CCRT op 24 maart besproken. De
Executive Board heeft besloten de criteria aan te passen zodat landen toegang tot middelen uit de
CCRT krijgen bij een mondiale pandemie met ernstige economische effecten, wat breder
is dan de eerdere voorwaarde van een minimale impact van 10 procent van de pandemie
op de economie van een land. Het aantal landen dat gebruik kan maken van de CRRT middelen
is niet verruimd.26
Hoewel de leden van de SP-fractie tevreden zijn om te lezen dat Nederland de beslissing
steunt om de CCRT aan te vullen zodat schuldverlichting kan plaatsvinden, roepen de
leden de Minister op dit niet op de rekening van de BHOS-begroting te plaatsen. Deelt
de Minister ons standpunt dat deze crisis vraagt om solidariteit en dat het verrekenen
van schuldenverlichting met bestaand ontwikkelingsgeld daar niet toe behoort? Zo nee,
waarom niet?
Deze crisis vraagt om solidariteit en flexibiliteit. Juist daarom heeft de Minister
van BHOS EUR 100 mln. vrijgemaakt binnen de BHOS-begroting voor de noodzakelijke snelle
respons. Tegelijkertijd is de BHOS-begroting gehouden aan begrotingskaders. De extra
inspanningen voor het bestrijden van de coronacrisis moeten vooralsnog worden gevonden
binnen de huidige budgettaire kaders. Deze aanpassingen worden verwerkt in de eerste
suppletoire begroting van BHOS.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of er als gevolg van de coronacrisis, besparingen
optreden op de beleidsmatige uitgaven van de begroting voor ontwikkelingssamenwerking,
bijvoorbeeld omdat programma’s tijdelijk zijn stilgelegd. Kan de Minister een inschatting
geven van de omvang van deze besparingen? Indien er geen sprake is van besparingen,
waarom niet?
De COVID-19 crisis zal vermoedelijk niet leiden tot besparingen, wel kan het zijn
dat projecten vertraging oplopen vanwege de Coronacrisis waardoor uitgaven vertragen.
Over de omvang hiervan is op dit moment nog weinig bekend.
De leden van de fractie van 50PLUS vragen of ngo’s die actief zijn in lage-inkomenslanden
op een of andere manier steun ontvangen van de Nederlandse overheid, in het kader
van de crisismaatregelen. Welke regelingen zijn voor hen toegankelijk en wat is ongeveer
de geaggregeerde omvang van deze steun aan ngo’s?
NGO’s zijn voor het behalen van de doelstellingen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking
belangrijke partners. Voor het lenigen van acute nood ondersteunt het kabinet vanuit
het recent aangekondigde steunpakket van EUR 100 mln de Dutch Relief Alliance, een samenwerkingsverband van Nederlandse NGO’s, met EUR 10 mln. Daarnaast ondersteunt
Nederland vanuit ditzelfde steunpakket Country Based Pooled Funds met een bijdrage van EUR 5 mln. Ook NGO’s kunnen een beroep doen op deze financiering.
Verder past het kabinet waar nodig flexibiliteit toe voor partnerorganisaties die
een lopend contract hebben. Zij krijgen, onder voorwaarden, de gelegenheid om een
deel van hun bestaande subsidie in te zetten op activiteiten die verbonden zijn met
de impact van COVID-19. Om de beheerlast te beperken en voldoende impact te krijgen,
moet het daarbij wel gaan om activiteiten van minimaal EUR 1 miljoen. Op 8 april 2020
is daartoe een subsidiekader bekend gesteld. Voorstellen worden middels een versnelde
procedure beoordeeld.
Mondiale financieel-economische situatie – voorafgaand aan COVID-19
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat economieën weerbaar(er) zijn
en voldoende begrotingsbuffers hebben. Hoe gaat het kabinet ervoor zorgen dat het
IMF dat ook als insteek heeft?
De leden van de D66-fractie constateren dat Nederland blijft pleiten voor voldoende
begrotingsbuffers om economieën weerbaarder te maken. Ook de leden van voornoemde
fractie zijn van mening dat voldoende begrotingsbuffers van belang zijn voor een weerbare
overheid. Op welke manier komt dit pleidooi in de aankomende periode aan de orde en
op welke manier wordt de context van de coronacrisis meegenomen in de Nederlandse
standpuntbepaling? Tot welke hoogte vindt de Minister dat begrotingsbuffers voldoende
zijn voor een weerbare economie en in welke mate vindt de Minister dat landen zich
daartoe dienen in te spannen terwijl zij hard geraakt worden door het coronavirus?
De leden van de SP vragen zich voorts af of het ook niet een stuk makkelijker is voor
Nederland om te zeggen dat de begroting op orde moet zijn waar dat voor vele landen
toch een stuk ingewikkelder is, en waarbij veel meer offers moeten worden gebracht
voor een solide begroting, zeker nu?
Nederland meent dat het belangrijk is dat landen gebruiken maken van een prudent begrotingsraamwerk
en in goede tijden anticyclisch begrotingsbeleid voeren om zo hun begrotingsruimte
te verhogen. Voldoende begrotingsruimte verhoogt de capaciteit van landen om schokken
op te vangen. De COVID-19 crisis vereist allereerst dat landen op korte termijn hun
begrotingsruimte inzetten om kwalitatieve gezondheidszorg te leveren en de economie
te ondersteunen. In de periode na COVID-19 is het belangrijk dat landen weer hun begrotingsruimte
herstellen door middel van geloofwaardige begrotingsraamwerken. Ook het IMF zelf benadrukt
in de Fiscal Monitor het belang dat alle landen zodra de gezondheidscrisis is afgenomen, en schuldniveaus
aanzienlijk gestegen zullen zijn, begrotingen weer op een duurzaam pad komen en de
kwetsbaarheden voor schulden verminderd worden.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waarom het IMF juist van India denkt
dat de economische gevolgen van het COVID-19 virus zo groot zijn.
De geannoteerde agenda gaat uit van de IMF-ramingen van 20 januari jl. De economische
groeiverwachting van India werd door het IMF in januari neerwaarts bijgesteld naar
5,8% omdat de binnenlandse vraag sterker was vertraagd dan eerder werd verwacht. De
effecten van COVID-19 waren in deze groeiramingen nog niet meegenomen. Het IMF heeft
op 14 april nieuwe groeiramingen uitgebracht waarin de gevolgen van COVID-19 zijn
meegenomen. Het IMF verwacht nu dat de economische groei in India 1,9% zal zijn in
2020. Hiermee behoort India tot de groep landen die een bescheiden groei laat zien,
terwijl in de meeste landen sprake zal zijn van economische krimp.
De leden van de D66-fractie steunen de Nederlandse inspanningen van harte om klimaatrisico’s
mee te nemen in het instrumentarium van het IMF. De leden van voornoemde fractie vinden
het goed om te lezen dat DNB een voortrekkersrol speelt in het ontwikkelen van stresstesten
om energie(transitie)risico’s voor de financiële sector op een adequate manier inzichtelijk
te maken. Welke streeftermijn hanteert de Minister voor de implementatie van klimaatrisico’s
in het surveillancewerk van het IMF en de Artikel IV-landenanalyses? Welke concrete
actie onderneemt de Minister om die streeftermijn te halen? Ziet de Minister mogelijkheden
om klimaatrisico’s te betrekken bij de nieuwe op te zetten instrumenten met betrekking
tot het coronavirus om op die manier sterker uit de crisis te komen?
Nederland steunt de inbedding van klimaatrisico’s in de Comprehensive Surveillance Review die in 2020 wordt afgerond. In bilaterale surveillance is het IMF bezig om klimaat
te integreren door de macro-economische risico’s als gevolg van klimaatverandering
op te nemen in de jaarlijkse artikel IV landenrapportages en vijfjaarlijkse financiële
sector analyses voor landen met een systeemrelevante financiële sector. Nederland
steunt deze integratie, die plaatsvindt op vrijwillige basis. Ook in de multilaterale
surveillance neemt het IMF klimaatrisico’s mee, zo heeft het IMF in de op 10 oktober
2019 gepubliceerde «Fiscal Monitor» een analyse gepubliceerd waaruit blijkt dat CO2-beprijzing (CO2-belasting of ETS)
de meest efficiënte maatregel is om de CO2-uitstoot te reduceren27. De Nederland-Belgische kiesgroep heeft in de Executive Board actief steun uitgesproken voor het werk van het IMF op klimaatmitigatie en adaptatie
en zet zich in voor een verdere structurele inbedding van klimaatrisico’s binnen het
IMF. Het IMF-instrumentarium wordt momenteel aangepast om landen op korte termijn
van noodliquiditeit te voorzien, daarbij wordt ingezet op acute financieringsproblematiek
en adressering klimaatrisico’s niet meegenomen.
Het kan volgens de leden van de SP-fractie niet de bedoeling zijn dat we, nu veel
ontwikkelingslanden nauwelijks nog overheidsmiddelen hebben om de coronacrisis te
bestrijden, politiek economische structurele aanpassingen als voorwaarden opleggen
voor deze noodmaatregelen. Welke empirische grondslag heeft de Minister, wanneer hij
stelt «het belang van structurele hervormingen dan ook blijvend [te] benadrukken»?
Ziet de Minister niet in dat concurrentie in crisistijd averechts aan het werken is,
waardoor bijvoorbeeld essentiële hulpmiddelen als mondkapjes en vaccins nu juist voor woekerprijzen worden verhandeld? Wie wordt daar beter
van?
Aan de crisisinstrumenten van het IMF (RCF/RFI) is geen ex post conditionaliteit of
een volledig programma gekoppeld. Wel is er sprake van lichte ex-ante conditionaliteit,
daarnaast moeten landen aan voorwaarden voldoen zoals voldoende terugbetaalcapaciteit
Voor Nederland geldt als uitgangspunt dat de inzet van bredere sociaaleconomische
steunpakketten bijdraagt aan versterkte economische, financiële- en crisisweerbaarheid
van landen. De Nederlandse inzet is er daarbij op gericht de programma’s zo in te
richten dat landen zo snel mogelijk op sociaal- en economisch gebied worden ondersteund,
daar waar de behoeften het grootst zijn, met speciale aandacht voor de meest kwetsbare
groepen. Het uitgangspunt daarbij is «to build back better», naar een duurzame en inclusieve economie.
Mondiale problemen met distributiesystemen maken het een grote uitdaging voor ontwikkelingslanden
om persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals mondkapjes, te bemachtigen. De Wereldbank
ondersteunt landen bij onder andere het verkrijgen van persoonlijke beschermingsmiddelen
en landen bij de (collectieve) aanbestedingen van medische goederen. Nederland ondersteunt
dit. Vooral waar de productie van bepaalde hulpmiddelen sterk regionaal geconcentreerd
is, is het van belang dat exportbeperkingen voor medische hulpmiddelen geen belemmering
vormen in internationale productieketens.
Is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat het feit dat nu bijna de
helft van de landen in «debt distress» zit laat zien dat het huidige economische systeem
aan het falen is? Is de Minister het hiernaast met deze leden eens dat inkomsten middels
belastingen veel effectiever werken voor landen dan grote belastingvoordelen voor
de hoge inkomens en sporadisch geld richting de samenleving middels filantropie?
De huidige economische schok door COVID-19 is van ongekende omvang, waardoor meerdere
landen in de problemen komen. Veel ontwikkelingslanden zijn voor buitenlandse inkomsten
en buitenlandse valuta afhankelijk van toerisme, export van grondstoffen en afdrachten
van arbeidsmigranten aan hun thuisfront. Deze inkomsten lopen nu stevig terug, waardoor
de beschikbaarheid van harde valuta, met name Amerikaanse dollars, en de belastinginkomsten
verder afnemen. Deze omstandigheden maken het voor veel landen lastig om op korte
termijn aan hun financiële verplichtingen te voldoen en middelen beschikbaar te maken
voor gezondheidszorg en sociaaleconomische maatregelen. De schuldpositie van veel
lage inkomenslanden was al zorgelijk voor de uitbraak van COVID-19 en verslechtert
door de COVID-19 uitbraak in veel landen naar verwachting verder.
Het IMF kan met het oog op zorgen omtrent schuldhoudbaarheid door middel van giften
uit het Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT) tijdelijk de schuldendienst van kwetsbare landen aan het IMF kwijtschelden.
Het lage-inkomensonderdeel van de Wereldbank (IDA) heeft in de komende 15 maanden
concessionele financiering van USD 50 mld. beschikbaar, waarvan ongeveer de helft
in de vorm van schenkingen. Tot slot staat Nederland positief tegenover een tijdelijke
«stilstand» van schuldendienst door lage inkomenslanden aan een zo breed mogelijke
groep crediteuren. Genoemde initiatieven kunnen de druk op de schuld en/of schuldendienst
verlichten. Een solide belastingbasis vergroot de ruimte om noodzakelijke publieke
uitgaven te financieren en maakt landen minder kwetsbaar voor economische schokken.
De belastingbasis in veel ontwikkelingslanden is beperkt. Het is daarom belangrijk
dat deze landen maatregelen nemen om hun binnenlandse belastinginkomsten te verhogen.
Het IMF vraagt hier ook al langer aandacht voor28.
IMF-governance
De leden van de VVD-fractie hebben al meermaals gevraagd naar de omvang van de bijdrage
van Nederland. Er wordt nu wederom aangegeven dat de Tweede Kamer over een wijziging
van de NAB- en BBA-middelen (New Arrangements to Borrow en de Bilateral Borrowing
Arrangements) via de begroting 2021 nader wordt geïnformeerd. Kan het kabinet nu eindelijk
eens concreet aangeven waar het nu precies om gaat als het gaat om de vijftiende quotaherziening
en de gevolgen voor Nederland (de Nederlandse begroting, garantiestellingen en risico’s)?
Waarom kan het kabinet dat niet nu al aangeven?
Zoals aangeven in het verslag van de jaarvergadering 2019 heeft het IMFC in het kader
van de afronding van de 15e quota-herziening steun uitgesproken voor behoud van de huidige omvang van het IMF,
door een verdubbeling van de NAB en een verlenging van (een deel van) de bilaterale
leningen (BBA). De NAB middelen lopen einde 2022 af, de huidige BBAs eind 2020.
Voordat een formeel verzoek vanuit het IMF met exacte bedragen kan worden gedaan,
heeft het IMF eerst de juridische aspecten van het raamwerk van het NAB-besluit en
de bilaterale overeenkomsten geüpdatet. Het formele verzoek aan Nederland voor verstrekking
van een tijdelijke bilaterale lening per 2021 zal binnenkort door het IMF worden gedaan,
waarna exacte omvang van de garantie en de impact op de Nederlandse begroting per
2021 duidelijk is. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda zal bij een verdubbeling
van de NAB-middelen en een verlenging van een deel van de BBAs de Nederlandse garantie
aan het IMF met circa EUR 1 miljard afnemen. De exacte ophoging en of verlenging van
de NAB- of BBA-middelen zal via het reguliere begrotingsproces voor de begroting 2021
aan de Kamer worden voorgelegd ter goedkeuring. Hierbij zal ook een toetsingskader
risicoregelingen worden gedeeld met de Kamer. Pas na goedkeuring van de Kamer stemt
Nederland formeel in met het verlengen van de garanties aan het IMF.
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat de huidige Nederlandse garantie
aan het IMF 43,6 miljard euro bedraagt. Bij een verdubbeling van de NAB-middelen en
een verlenging van een deel van de BBA’s zal de Nederlandse garantie aan het IMF naar
verwachting met circa 1 miljard euro afnemen. De leden van de PVV-fractie willen weten
of met de uitbraak van het coronavirus nog steeds sprake is van het gegeven dat er
meer landen zullen zijn die bijdragen aan de NAB dan aan de BBA’s en daarmee dus ook
of het zeker is dat de Nederlandse garantie aan het IMF met 1 miljard zal afnemen.
Het IMFC heeft in het kader van de afronding van de 15e quotaherziening in oktober 2019 steun uitgesproken voor behoud van huidige omvang
van het IMF, door een verdubbeling van de New Arrangements to Borrow (NAB) en een verlenging van (een deel van) de bilaterale leningen (BBA). De VS heeft
op vrijdag 27 maart een noodpakket begrotingsmaatregelen aangenomen, waar de reeds
afgesproken verdubbeling van de NAB, in 2021, onderdeel van is en implementeert hiermee
dus de eerder overeengekomen afronding van de 15e quotaherziening. Het is de verwachting dat andere landen snel zullen volgen met implementatie
van het NAB-besluit om zo de financiële slagkracht van het IMF te waarborgen. Ook
Nederland is voornemens de verdubbeling van de NAB en het verlengen van (een deel
van) de BBAs in 2021 te implementeren.
Kan de Minister tevens het bedrag van 43,6 miljard euro uitsplitsen in NAB en BBA’s?
De Nederlandse garantie aan het IMF bestaat in 2020 uit EUR 11 mld. quota-inleg, 5,8
mld. NAB en 13,6 mld. BBAs29. Voor het resterende bedrag staat Nederland garant voor de SDR-allocatie en de leningenaccount
van de PRGT.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister erop te reflecteren wat er gebeurt
als de crisis zo groot wordt (financieel gezien) dat ook de middelen van het IMF uitgeput
raken. Deze leden vragen de Minister of in dit kader de ophoging van de New Arrangements
to Borrow een goed idee is, of is een pas op de plaats juist handiger gezien de mogelijke
risico’s. In hoeverre zal of kan de samenwerking tussen het IMF en de Wereldbank tot
meer middelen leiden?
Het IMF verwacht dat de huidige leencapaciteit op dit moment voldoende is om aan de
steunaanvragen te voldoen. Het IMF geeft tegelijkertijd wel aan dat er een gerede
kans is dat de tweede linie middelen, de NAB-middelen, geactiveerd moeten worden.
Nederland onderstreept dat het mondiale financieel vangnet een goed geëquipeerd IMF
nodig heeft dat over voldoende middelen beschikt. Zoals aangegeven in de bovenstaande
beantwoording heeft het IMFC in het kader van de afronding van de 15e quotaherziening al in oktober 2019 steun uitgesproken voor behoud van huidige omvang
van het IMF, door een verdubbeling van de New Arrangements to Borrow (NAB) en een verlenging van (een deel van) de bilaterale leningen (BBA)30. Nederland is voornemens de verdubbeling van de NAB en het verlengen van (een deel
van) de BBAs in 2021 te implementeren om zo de financiële slagkracht van het IMF te
waarborgen.
IMF-programma's
De leden van de fractie van de VVD vragen welke gevolgen de coronacrisis heeft voor
de verschillende programma’s in Argentinië en Oekraïne.
De COVID-19 crisis verslechtert de financiële situatie in alle landen, dus ook in
Oekraïne en Argentinië. Voor de uitbraak van de COVID-19 crisis waren de IMF-programma’s
in Oekraïne en Argentinië off track geraakt en tijdelijk stopgezet.
In het geval van Argentinië heeft het IMF op 20 maart een verklaring uitgebracht waarin
geoordeeld wordt dat de schuld onhoudbaar is en pas wanneer er sprake is van een houdbare
schuld het IMF weer een nieuwe programmarelatie kan aangegaan. In het geval van Oekraïne
wordt momenteel gesproken over het aangaan van een nieuwe programmarelatie, mogelijk
dat hieruit zal blijken dat er aanvullende middelen nodig zijn boven op de in december
aangekondigde USD 5,5 miljard.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aangaande Argentinië welke opties er
op tafel liggen en wat er gebeurt als hun schuldenherstructurering mislukt en welke
risico’s het IMF en daarmee ook Nederland dan loopt.
Het IMF heeft op 20 maart 2020 een statement uitgebracht waarin staat dat de schuld
van Argentinië onhoudbaar is geworden31. Het IMF kan geen programmarelatie aangaan met een land waarvan de schuld niet houdbaar
is. In het geval van Argentinië zal daarom eerst een herstructurering moeten plaatsvinden
alvorens het IMF met een programma hulp kan bieden. De onderhandelingen tussen Argentinië
en haar private schuldeisers verloopt moeizaam. De deadline van 31 maart die de Argentijnse
regering zichzelf had gesteld is niet gehaald. De autoriteiten proberen tot een overeenkomst
te komen met de private crediteuren. Het risico dat Argentinië bij het IMF in gebreke
blijft is klein. Het IMF kent een de facto preferred creditor status en kent een solide track record van terugbetalingen. Het financiële risico
voor de Nederlandse staat via het IMF is daarmee ook klein. Nederland heeft, onder
een Club van Parijsregeling, ook nog een bilaterale vordering uitstaan op Argentinië.
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister aangaande Griekenland of er nog een
IMF-programma loopt met Griekenland en zo ja wat is hier de laatste stand van zaken
van.
Het IMF programma van Griekenland is in augustus 2018 afgelopen. Griekenland heeft
naast de reguliere artikel IV surveillance ook post-programma monitoring van het IMF. Daarnaast heeft Griekenland nog SDR 4,5
mld. aan het IMF uitstaan.
Mondiale publieke schulden
De leden van de D66-fractie steunen de positie van het Koninkrijk om prioriteit te
geven aan de transparantie van de hoogte en samenstelling van schuld. De bewindvoerder
van de Nederlands-Belgische kiesgroep Anthony De Lannoy gaf afgelopen week aan dat
het niet de bedoeling is dat landen aankloppen voor steun bij het IMF en dat het geld
vervolgens wordt gebruikt om schulden aan China terug te betalen. Steunt het Koninkrijk
dit standpunt van De Lannoy en welke actie zal ondernomen worden om dit te voorkomen,
specifiek in het licht van het aangekondigde pakket maatregelen om landen te ondersteunen
in de coronacrisis?
De leden van de fractie van 50PLUS stellen vast dat lage-inkomenslanden reeds veel
schulden hebben gemaakt tegen behoorlijk hoge rentepercentages. De IMF-faciliteiten
kennen een rentesubsidie. Waarom zouden lage-inkomenslanden prioriteit geven aan het
aflossen van IMF-leningen met lage rente boven het aflossen van staatsleningen met
een veel hogere rente? Deelt de Minister het standpunt dat lage-inkomenslanden beter
eerst hun dure schulden kunnen aflossen? Zouden IMF-leningen aan lage-inkomenslanden
gebruikt kunnen worden om andere schulden met hogere rentepercentages af te lossen?
Indien nee, waarom niet?
Wat zou het kosten om de IMF-steun aan lage-inkomenslanden om te zetten in voorwaardelijke
giften, ervan uitgaande dat de leningen in de toekomst toch niet worden terugbetaald?
In de context van de oproep voor een opschorting van schuldendienstbetalingen voor
IDA-landen erkent Nederland het risico dat middelen die hierdoor vrijvallen op bilaterale
schuldbetalingen zouden kunnen worden aangewend voor rentebetaling en aflossing op
schuld van andere crediteuren. Nederland ondersteunt daarom de voorwaarde die door
de Club van Parijs is opgesteld over het direct aanwenden van vrijgevallen middelen
voor de bestrijding van COVID-19 en de verlichting van de socio-economische gevolgen
ervan. Het is daarnaast, om dezelfde reden, essentieel voor Nederland dat ook grote
bilaterale crediteuren die geen lid van de Club van Parijs zijn, zoals bijvoorbeeld
China en Saudi Arabië deelnemen aan de opschorting van schuldendienstbetalingen.
Het IMF is door middel van technische assistentie betrokken bij het verantwoorde beheer
van publieke financiën in veel lage inkomenslanden. In dat kader worden integrale
afwegingen gemaakt over het begrotingsraamwerk en de financiering van tekorten. Schuldenraamwerken
(medium term debt strategies) geven richting in het beheer van de publieke schuld, rentebetalingen en de aflossing
en herfinanciering van schuld. Afwegingen zullen binnen deze bestaande en mogelijk
als gevolg van COVID-19 herziene kaders gemaakt moeten worden.
De leden van de fractie van 50PLUS constateren dat de Nederlandse regering stelt dat
«het huidige groeimodel van lage-inkomenslanden voor ongeveer 75% gedreven is door
met schulden gefinancierde investeringen en niet door productiviteitswinsten, normaal
gesproken een belangrijke motor van structurele economische groei. Volgens het IMF
hebben deze investeringen beperkt geresulteerd in macro-economische productiviteitswinsten;
iets wat in opkomende markten in dezelfde fase van ontwikkeling veelal wel het geval
is geweest.» Welke beleidsmaatregelen en programma’s kent het IMF, om het oorzakelijke
probleem van lage productiviteitswinsten aan te pakken, zo vragen deze leden. Welke
beleidsmaatregelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zijn er vanuit Nederland,
om de productiviteitsontwikkeling in lage inkomenslanden te bevorderen?
Het IMF kan meerjarige betalingsbalanssteunprogramma’s verlenen aan landen. Deze programma’s
gaan vaak gepaard met technische assistentie van het IMF en een analyse van de economie
en de mogelijke beleidsmaatregelen om het groeivermogen te versterken, zoals het doorvoeren
van structurele hervormingen. Dergelijke hervormingen kunnen bijdragen aan het verhogen
van de productiviteitsgroei. Nederland zet zich in voor meer onderzoek naar factoren
die de productiviteit in individuele lage-inkomenslanden bepalen, om hier vervolgens
gericht beleid op te ontwikkelen dat geïntegreerd kan worden in IMF- en Wereldbank-instrumenten
en landenprogramma’s. Het is bijvoorbeeld van belang dat landen leningen nadrukkelijker
verbinden aan nationale ontwikkelingsstrategieën. Betrokkenheid van de lenende landen
hierbij is cruciaal en Nederland zal initiatieven daartoe ondersteunen.
Boekt het IMF (bij voorbaat) al verliezen op de steun aan lage-inkomenslanden of gaat
men er in de eerste instantie van uit dat alle leningen zullen worden terugbetaald?
IMF kent een de facto preferred creditor status en een solide track record van terugbetalingen. Het IMF boekt geen verliezen
op steun. Wel kan het IMF de Catastrophe Containment and Relief Trust (CCRT) inzetten, dat door middel van giften het IMF in staat stelt tijdelijk de schuldendienst
van kwetsbare landen aan het IMF kwijt te schelden. Dit verlicht de directe schuldenlast
van deze landen.
IMF-herzieningen
De leden van de VVD-fractie van merken op dat het surveillanceraamwerk wordt herzien
met als doel om dit te versterken. Wat is de appreciatie van het Koninkrijk hoe het
IMF hieraan werkt?
Het IMF overziet het internationale monetaire en financiële systeem en monitort het
economische en financiële beleid van de 189 leden. Dit gebeurt zowel mondiaal, regionaal
als bilateraal via het surveillance instrumentarium. De herziening van het surveillance raamwerk richt zich op 4 thema’s:
i) hoe kan surveillance meer risico gebaseerd op risico’s worden gemaakt; ii) hoe
kunnen negatieve economische spillovers worden voorkomen en gemitigeerd; iii) hoe kan toezicht zich meer richten op houdbaarheid
en lange termijn trends in de economie en; iv) hoe kan beleidsadvies beter worden
geïntegreerd en aansluiten op de economische risico’s die het IMF identificeert.
De afgelopen jaren zijn nieuwe risico’s opgekomen die ook een impact kunnen hebben
op de macro-economische stabiliteit van een land of die zelfs een mondiale impact
kunnen hebben. In de herziening van het toezichtsraamwerk, richt het IMF zich op het
opnemen van dergelijke nieuwe ontwikkelingen, zoals digitale technologieën, demografische
ontwikkelingen, klimaatverandering en geopolitieke ontwikkelingen. Nederland steunt
de aandacht voor nieuwe risico’s en lange-termijn trends in surveillance.
Het IMF is daarnaast voornemens om mondiale en regionale surveillance nog verder in
samenhang te bezien met bilaterale surveillance. Hierdoor kunnen mondiale spillovers beter geïntegreerd worden in nationale surveillance. Mondiale risico’s kunnen een
aanzienlijke impact hebben op veel landen en moeten daarom strategisch worden besproken.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
M. Schukkink, adjunct-griffier