Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Laçin over het bericht dat platformmedewerkers op Schiphol geen longonderzoek krijgen
Vragen van het lid Laçin (SP) aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over het bericht dat platformmedewerkers op Schiphol geen longonderzoek krijgen (ingezonden 14 februari 2020).
Antwoord van Minister Van Nieuwenhuizen Wijbenga (Infrastructuur en Waterstaat), mede
namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 6 april
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2053.
Vraag 1
Hoe kan het zijn dat platformmedewerkers op Schiphol niet passen in het lopende onderzoek
van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar gezondheidsrisico’s
van langdurige blootstelling aan ultrafijnstof rond Schiphol, terwijl het RIVM tijdens
een technische briefing op 4 september 2019 heeft aangegeven dat dit logisch zou zijn
en wel zou kunnen?1
Antwoord 1
Het RIVM heeft tijdens de technische briefing gezegd dat de concentraties van ultrafijn
stof op het luchthaventerrein naar verwachting verhoogd zullen zijn. Ook gaf het RIVM
aan dat die verhoging kan worden gekwantificeerd door metingen op het luchthaventerrein
zelf. Die metingen zijn nodig omdat het ontwikkelde rekenmodel voor het berekenen
van concentraties in de omgeving van de luchthaven niet bruikbaar is voor het berekenen
van concentraties op korte afstanden van de bron en daarmee niet bruikbaar voor toepassing
op het luchthaventerrein.
Vraag 2
Waarom is het niet mogelijk om gegevens over de mate van blootstelling van werknemers
aan ultrafijnstof te achterhalen en een aparte categorie werknemers toe te voegen
aan het lopende onderzoek van het RIVM?
Antwoord 2
Het is niet mogelijk om gegevens over de blootstelling van werknemers aan ultrafijn
stof te achterhalen, omdat er nog geen metingen zijn verricht op het luchthaventerrein.
Zoals aangegeven in de eerdere beantwoording maakt het RIVM in het lopende onderzoek
gebruik van bestaande gezondheidsregistraties en bestanden om uitspraken te kunnen
doen over gezondheidseffecten. In die registraties en bestanden is niet opgenomen
waar de mensen in het onderzoeksgebied precies werkzaam zijn. Er kunnen uit de registraties
en bestanden dus geen conclusies worden getrokken die alleen en specifiek van toepassing
zijn op platformmedewerkers op Schiphol. Daarom ben ik in overleg met het RIVM om
te bezien of een apart gezondheidsonderzoek voor platformmedewerkers kan worden opgezet.
Op 18 maart 2020 heeft Schiphol de site https://www.schiphol.nl/nl/schiphol-als-buur/pagina/actieplan-ultrafijn… geopend. Daarop wordt onder meer aangegeven dat Schiphol aan TNO heeft gevraagd metingen
uit te voeren op Schiphol en Lelystad Airport. De metingen zullen op een groot gedeelte
van het luchthaventerrein plaatsvinden. Als de verstoringen door het coronavirus achter
de rug zijn en het verkeersvolume normaliseert, zal het meetprogramma worden ingepland
(zie https://www.schiphol.nl/nl/schiphol-als-buur/pagina/ultrafijnstof-meten…).
Vraag 3
Wat doet de mededeling dat zij niet worden meegenomen in het huidige onderzoek en
dat onderzoek naar hun gezondheid dus langer op zich laat wachten met die platformmedewerkers,
die al jarenlang dagelijks worden blootgesteld aan ultrafijnstof en zich met hun zorgen
hebben gemeld bij het meldpunt van de FNV? Kan de Minister zich voorstellen dat deze
werknemers op Schiphol zich gepasseerd voelen en boos zijn?
Antwoord 3
Ik neem de zorgen van de platformmedewerkers zeer serieus. Daarom wordt in overleg
met het RIVM bezien of een apart gezondheidsonderzoek voor platformmedewerkers kan
worden opgezet. Het streven is om in het derde kwartaal van 2020 de Kamer hierover
te informeren.
Vraag 4
Bent u het ermee eens dat werknemers die zich al jaren dag in, dag uit inzetten om
de veiligheid op Schiphol te garanderen, recht hebben op een gedegen, onafhankelijk
en volledig (inclusief long)onderzoek naar de gezondheidseffecten van jarenlange blootstelling
aan ultrafijnstof? Zo ja, bent u bereid dit met Schiphol te bespreken en indien nodig
af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Begrijpt u de zorgen van werknemers en de FNV dat Schiphol als opdrachtgever van een
onderzoek naar gezondheidsrisico’s van ultrafijnstof overkomt als de slager die zijn
eigen vlees keurt?
Antwoord 5
In de arbeidsomstandighedenwetgeving is opgenomen dat de werkgever, in dit geval onder
meer Schiphol, de plicht heeft om te zorgen voor een doeltreffende bescherming van
de veiligheid en gezondheid van werknemers. In dat kader gaat Schiphol een meetprogramma
ultrafijn stof uitvoeren, waarbij onder meer metingen worden verricht op het luchthaventerrein
van Schiphol.
Het RIVM zal vooraf adviseren over de opzet en uitvoering van het meetprogramma en
achteraf een bijdrage leveren aan de eindrapportage. Daarnaast ben ik in overleg met
het RIVM om te bezien of een apart gezondheidsonderzoek voor platformmedewerkers kan
worden opgezet.
Vraag 6
Klopt het dat er momenteel geen veilige normen zijn voor blootstelling aan ultrafijnstof?
Zo ja, concludeert u dan met mij dat elke vorm van blootstelling aan ultrafijnstof
risico’s voor de gezondheid kan opleveren? Zo nee, hoe onderbouwt u dit antwoord?
Antwoord 6
Er zijn momenteel geen wettelijke normen voor blootstelling aan ultrafijn stof.
Het onderzoekprogramma dat momenteel door het RIVM wordt uitgevoerd, richt zich op
de gezondheidseffecten van blootstelling aan ultrafijn stof in de leefomgeving. Uit
het programma zal blijken of, en zo ja, welke gezondheidseffecten kunnen optreden.
Verder is aan de Gezondheidsraad advies gevraagd over deze materie. Zolang het RIVM
en de Gezondheidsraad nog niet hebben gerapporteerd, kan ik geen uitspraak doen over
de risico’s voor de gezondheid.
Vanuit arboperspectief kan de «Handreiking veilig werken met nanomaterialen en -producten»2 worden gebruikt, die is opgesteld door de sociale partners. In deze handreiking wordt
geadviseerd om de blootstelling aan ultrafijn stof uit verbrandingsprocessen onder
de zogenoemde Nanoreferentiewaarden te brengen, voor zover redelijkerwijs technisch
en economisch mogelijk. Hierbij dient het arbeidshygiënische STOP-principe3 (Substitutie, Technische maatregelen, Organisatorische maatregelen, Persoonlijke
beschermingsmiddelen) te worden gevolgd. In de Handreiking wordt aangegeven dat in
veel sectoren reductie van emissie en blootstelling van proces-gegenereerde ultrafijnstofdeeltjes
mogelijk is door eenvoudige maatregelen. Aan Schiphol is gevraagd om dit te betrekken
bij de uitvoering van het Actieplan ultrafijn stof.
Vraag 7
Bent u het ermee eens dat werknemers zelf en werknemersorganisaties inspraak moeten
hebben op een onderzoek naar gezondheidseffecten van blootstelling aan ultrafijnstof
als het gaat om methodes die toegepast kunnen worden voor onderzoek? Zo ja, hoe gaat
u dit voor elkaar krijgen?
Antwoord 7
Zoals ik in mijn antwoorden op de eerdere vragen over dit onderwerp heb aangegeven,
zal Schiphol onder andere interne en externe vertegenwoordigers van werknemers en
werknemersorganisaties betrekken bij het opzetten van een meetprogramma.
Voor wat betreft een eventueel onderzoek naar gezondheidsrisico’s verwijs ik naar
het antwoord op vraag 3.
Vraag 8
Begrijpt u de noodzaak om heel snel onderzoek te doen naar gezondheidsrisico’s van
blootstelling aan ultrafijnstof voor werknemers op Schiphol, aangezien zij vaak jarenlang
en dagelijks worden blootgesteld aan hoge concentraties ultrafijnstof? Wat gaat u
doen om dit onderzoek zo snel mogelijk op te starten, zonder het Actieplan Ultrafijnstof
van Schiphol af te wachten? Bent u bereid om het RIVM de opdracht te geven om dit
onderzoek zo snel mogelijk op te starten?
Antwoord 8
Ik ben hierover in gesprek met het RIVM. Zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 9
Bent u het ermee eens dat, gezien de zorgen en lopende onderzoeken, de blootstelling
aan en daarmee de uitstoot van ultrafijnstof niet mag toenemen? Zo nee, waarom?
Antwoord 9
In het eerdergenoemde actieplan beschrijft Schiphol onder meer welke maatregelen op
de luchthaven al zijn genomen en welke maatregelen nog worden genomen of overwogen.
Zie ook het antwoord op vraag 6.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Mede namens
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.