Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Buitenweg over de berichtgeving ‘Zelden rechtszaak na verkrachting’
Vragen van het lid Buitenweg (GroenLinks) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de berichtgeving «Zelden rechtszaak na verkrachting» (ingezonden 12 februari 2020).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 26 maart 2020).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1951.
Vraag 1
Kent u de berichtgeving waaruit blijkt dat tot oktober 2019 tenminste 945 zedenzaken
langer dan een half jaar in behandeling zijn, waarvan tenminste 90 zedenzaken langer
dan twee jaar?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u zich uw brief herinneren van 12 november 2019 waarin u stelt dat de politie
ernaar streeft in zedenzaken het dossier «zo snel mogelijk in te sturen naar het OM»
en dat «uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte»?2 Erkent u dat de termijnen momenteel in veel gevallen niet gehaald worden?
Antwoord 2
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Vraag 3
Hoe is het mogelijk dat bij tenminste 90 zedenzaken er meer dan twee jaar overheen
gaan?
Antwoord 3
Seksuele misdrijven zijn ernstige misdrijven met voor slachtoffers vaak heel indringende,
langdurige en vaak ook traumatiserende gevolgen. Zowel voor het slachtoffer en zijn
of haar naasten als voor de opsporing is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk
in behandeling worden genomen. De aanpak van zedenzaken wordt door de politie en het
OM altijd serieus genomen. De meeste zedenteams kennen een hoge werkdruk en de onderzoeken
hebben een hoge mate van complexiteit, waardoor de doorlooptijden van onderzoeken
onder druk staan. Hier liggen verschillende oorzaken aan ten grondslag. Zedenzaken
zijn veelal complex en vragen om diepgaand onderzoek door gespecialiseerde zedenrechercheurs.
Voorts is het vinden van bewijs in een zedenzaak meestal niet eenvoudig. Dit vraagt
van de politie een uiterst zorgvuldige en zeer gedetailleerde manier van horen van
betrokkenen. Tevens bevatten zedenzaken steeds vaker een digitale component, waardoor
meer en andersoortige onderzoekswerkzaamheden moeten plaatsvinden.
Mede gelet op de huidige werkdruk en doorlooptijden kan de zedenpolitie maar een beperkt
aantal zedenzaken tegelijk behandelen. De zedenpolitie geeft, onder gezag van het
OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of
bijzondere maatschappelijke onrust.
Met dank aan uw Kamer is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 19 september
jl. de motie van het lid Klaver c.s. aangenomen waarbij structureel 15 miljoen extra
beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit voor de zedenpolitie, opleiding tot
zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek. Met de extra middelen wil ik
de aanpak van zedenzaken verder verbeteren en doorlooptijden terugbrengen.
Vraag 4
Kunt u uiteenzetten wat voor impact de lange doorlooptijden hebben voor de slachtoffers
en voor een goede rechtsgang, waaronder het toelaten van bewijs?
Antwoord 4
Zedenzaken moeten zo snel mogelijk worden onderzocht. Dit komt zowel de opsporing
(inclusief bewijsgaring) als de verwerking van de gebeurtenissen door slachtoffers
ten goede. Ik ben mij er zeer van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers
en andere betrokkenen.
Vraag 5
Verwacht u dat de toegezegde capaciteitsuitbreiding van de zedenpolitie voldoende
is om binnen afzienbare tijd de doorlooptijden van zedenzaken terug te brengen naar
de veronderstelde termijnen? Zo nee, wat is daar dan voor nodig?
Antwoord 5
Mijn verwachting is dat met de uitbreiding van de zedenteams naar aanleiding van de
motie van het lid Klaver c.s.3 – waarbij structureel 15 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit
voor de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek
– een stevige impuls gegeven wordt aan de kwaliteit en capaciteit in de behandeling
van zedenzaken en daarmee ook aan de doorlooptijden bij zedenzaken. In totaal komen
er gefaseerd circa 90 zedenrechercheurs bij, inclusief informatierechercheurs en analisten.
Vraag 6
In hoeverre zijn de veronderstelde termijnen wettelijk, of anderszins, vastgelegd?
Antwoord 6
De beleidsregel «Aanwijzing Zeden» (2016A004) van het OM biedt samen met de Politie-instructie
Zeden, Kinderpornografie en Kindersekstoerisme een kader en regels voor de strafrechtelijke
aanpak van zedenzaken. In deze aanwijzing staan ook de uitgangspunten weergegeven
waar een opsporingsonderzoek naar een zedendelict in beginsel aan moet voldoen.
In mijn brief van 26 juni 20194 betreffende de voortgang in het uitvoeren van verschillende ambities in de strafrechtketen
is verwezen naar de normen die gelden voor zedenzaken. Deze normen zijn de uitkomst
van een proces waarbij professionals en verschillende ketenpartners hebben vastgesteld
wat de gewenste ontwikkeling en richting is voor de komende jaren. Als norm waarnaar
wordt toegewerkt geldt dat 80% van de zedenzaken (m.u.v. kinderporno) binnen 6 maanden
na melding of aangifte door de politie naar het OM moet zijn gestuurd (voor kinderpornozaken
is dit binnen 7 maanden), dat 80% van de zedenzaken binnen 6 maanden na ontvangst
van de politie op zitting moet zijn geweest en dat 80% van de zedenzaken binnen 3
maanden na zitting in eerste aanleg een eindvonnis moet krijgen. Jaarlijks ontvangt
uw Kamer van mij de factsheet Strafrechtketenmonitor waarin de cijfers over de doorlooptijden
over het afgelopen jaar zijn opgenomen. De eerstvolgende factsheet ontvangt uw Kamer
uiterlijk in de maand juni van dit jaar.
Vraag 7
Bent u het eens dat de juiste zorg en hulp bij seksueel geweld van enorm belang is?
Bent u bereid, gezien het grote aantal zedenzaken, alsnog extra middelen beschikbaar
te stellen voor het Centrum van Seksueel Geweld?
Antwoord 7
Het is belangrijk dat slachtoffers van seksueel geweld tijdig passende zorg en hulp
krijgen. Slachtoffers kunnen naar de politie en/of naar een Centrum Seksueel Geweld
(CSG). Bij het CSG werken artsen, verpleegkundigen, politie en hulpverleners samen
om hulp en zorg te bieden. Bij acute gevallen (binnen 7 dagen na de ongewenste seksuele
ervaring) komt het slachtoffer in contact met een persoonlijk begeleider bij het CSG
die vraagt wat het slachtoffer nodig heeft. Hier kan een slachtoffer forensisch onderzoek,
medische en psychologische hulp ontvangen en kan er met ondersteuning van de begeleider
contact opgenomen worden met een slachtofferadvocaat of Slachtofferhulp Nederland.
Als het slachtoffer aangeeft ook aangifte te willen doen, wordt er contact met de
politie gelegd. Ook kan een slachtoffer indien nodig verwezen worden naar vervolghulp.
Het CSG heeft in het najaar 2019 bij de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven
onvoldoende middelen te hebben. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering
en de regionale borging van de 16 CSG’s binnen het gemeentelijk zorg- en ondersteuningsaanbod.
Het is aan gemeenten om besluiten te nemen over de begrotingen van de 16 CSG’s en
met hen afspraken te maken binnen welk budget dat kan. Verder bereiden de ministeries
van VWS en JenV, samen met de VNG, momenteel een onderzoek voor dat meer inzicht moet
geven in de ontwikkelingen bij en de financiering van het CSG. Uw Kamer wordt over
de uitkomsten van dit onderzoek te zijner tijd geïnformeerd.
Vraag 8
Bent u van mening dat de juiste hulp voorhanden is ook bij minderjarige slachtoffers
van zedenmisdrijven? Zijn er gegevens bekend hoeveel minderjarigen slachtoffer zijn
van seksueel misbruik en hiervoor geen adequate behandeling krijgen? Zo nee, bent
u bereid dit in kaart te brengen?
Antwoord 8
In de slachtoffermonitor brengt de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld
tegen Kinderen tweejaarlijks in beeld hoeveel kinderen hulp krijgen voor seksueel
geweld. Niet al het seksueel geweld komt aan het licht. Slachtoffers vertellen er
vaak niet over of wenden zich met een andere hulpvraag tot een hulpverlener. Het is
een moeilijk meetbaar fenomeen en daarom laat de Minister van VWS een onderzoek uitvoeren
(in afstemming met de Nationaal Rapporteur) naar de mogelijkheden van informatieverzameling
om inzicht te krijgen hoeveel jongeren die slachtoffer zijn van seksueel geweld en/of
kindermishandeling jeugdhulp krijgen en welke vorm van hulp. De resultaten worden
voor de zomer verwacht en met uw Kamer gedeeld.
Vraag 9
Waarom worden verdachten van verkrachting zelden vervolgd, en in nog veel minder gevallen
bestraft? Wat vindt u ervan dat van de 437 aangiften tot oktober 2019 er 277 zaken
onvoorwaardelijk zijn geseponeerd? Is dit op enerlei te wijten aan een gebrek aan
capaciteit bij politie of OM?
Antwoord 9
Zoals gezegd zijn zedenzaken complexe zaken die alleen worden behandeld door gespecialiseerde
zedenmedewerkers. Het is echter ook zo dat een melding niet altijd kan leiden tot
strafrechtelijk onderzoek en dat strafrechtelijk onderzoek niet altijd kan leiden
tot een veroordeling. Het al dan niet instellen van een strafrechtelijk onderzoek
is onder andere afhankelijk van de wensen van het slachtoffer, alsmede de straf- en
bewijsbaarheid van het delict. De belangen van het slachtoffer wegen zwaar mee bij
de afweging of en zo ja, hoe in een zedenzaak strafrechtelijk opgetreden moet worden
door politie onder verantwoordelijkheid van het OM of door het OM. De veiligheid van
slachtoffers en de risico’s op herhaald slachtofferschap en herhaald daderschap moeten
hierbij steeds goed voor ogen worden gehouden. Bij evident gebrek aan bewijs wordt
de zaak geseponeerd. In geval van twijfel over de mate van bewijs, wordt, gelet op
de ernst van de feiten, de zaak in beginsel toch voorgelegd aan de rechter.
De beschikbare capaciteit bij politie en OM verandert dit beeld niet.
De aanpak van seksuele misdrijven is een belangrijke prioriteit. In dat kader heb
ik op dit moment ook een voorontwerp van een wetsvoorstel tot modernisering van de
seksuele misdrijven in voorbereiding. Met de nieuwe wetgeving laat ik de strafbaarstelling
van seksuele (en seksueel getinte) misdrijven beter aansluiten bij de maatschappelijke
realiteit. Ook wordt de strafwet meer in lijn gebracht met de internationale ontwikkelingen,
zoals het Verdrag van Istanbul. Het voorontwerp bevat heldere en op onderdelen aangescherpte
strafrechtelijke normstelling over wat strafwaardig gedrag is in Nederland. Slachtoffers
van seksueel grensoverschrijdend gedrag worden hierdoor beter beschermd. Het nieuwe
wettelijke kader maakt een effectieve strafrechtelijke reactie mogelijk op veelvoorkomende
vormen van seksuele grensoverschrijding waarmee onze samenleving indringend wordt
geconfronteerd.
Vraag 10
Hoe kan het dat slechts 37 procent van de onderzochte verkrachtingsmeldingen bij de
politie tot een aangifte leidde? In hoeveel van de resterende 63 procent hebben slachtoffers
er zelf voor gekozen om het niet tot een aangifte te laten komen?
Antwoord 10
Na een informatief gesprek met de politie doet 56% van de zedenslachtoffers aangifte.
Dit percentage varieert per delict. Er wordt bijvoorbeeld vaker aangifte gedaan in
geval van ontucht met kinderen dan in geval van verkrachting. Een lager percentage
bij verkrachting kan mede komen doordat verkrachting soms moeilijker bewijsbaar is,
zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 9. Het wel of niet doen van aangifte
is bovendien een persoonlijke beslissing van het slachtoffer. Slachtoffers hebben
veel verschillende, vaak heel begrijpelijke redenen om na het informatief gesprek
af te zien van het doen van aangifte. Van ontmoediging om aangifte te doen is geen
sprake.
Vraag 11
Wanneer komt de Inspectie Justitie & Veiligheid met haar bevindingen hoe de politie
omgaat met de aangiften van zedenslachtoffers? Wat is de onderzoeksvraag? Komt de
Inspectie Justitie & Veiligheid met aanbevelingen om te voorkomen dat slachtoffers
worden ontmoedigd aangifte te doen van zedenzaken?
Antwoord 11
De planning van de Inspectie Justitie en Veiligheid is om voor de zomer van dit jaar
haar bevindingen te publiceren. Centraal in het inspectieonderzoek staat hoe zedenrechercheurs
de slachtoffers bejegenen en hoe zedenslachtoffers deze bejegening ervaren. De Inspectie
spreekt hiertoe met zedenrechercheurs en met slachtoffers. Ik zal uw Kamer informeren
over de uitkomsten van het onderzoek.
Vraag 12
Bent u bereid bovenstaande vragen vóór 20 februari één voor één te beantwoorden?
Antwoord 12
Voor de beantwoording van de vragen was afstemming met de verschillende betrokken
partijen nodig, waardoor het niet mogelijk is gebleken om de Kamervragen voor 20 februari
te beantwoorden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.