Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Beckerman, Moorlag en Mulder over de compensatieregeling voor omwonenden van de windparken N33 en Oostermoer
Vragen van de leden Beckerman (SP), Moorlag (PvdA) en AgnesMulder (CDA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de compensatieregeling voor omwonenden van de windparken N33 en Oostermoer (ingezonden 11 februari 2020).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 19 maart 2020).
Vraag 1 en 2
Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is omtrent de toegezegde compensatie
voor de waardedaling van woningen rondom de windparken N33 en Oostermoer?
Kunt u verder toelichten hoe de compensatieregeling uitgevoerd gaat worden?
Antwoord 1 en 2
De betrokken overheden hebben geen compensatie voor waardedaling toegezegd. Zij hebben
toegezegd de leefbaarheid in het gebied te versterken. Omwonenden van windparken kunnen
wel een aanvraag indienen om beroep te doen op de planschaderegeling. De planschaderegeling
is een wettelijk vastgesteld instrument om tegemoet te komen aan schade ontstaan door
bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder de plaatsing van windturbines. Dit
verzoek voor tegemoetkoming van planschade kan worden ingediend via de gemeente. Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) behandelt planschadeverzoeken voor projecten die
onder de Rijkscoördinatieregeling vallen. Er zal hierbij altijd een onafhankelijke
planschadedeskundige worden ingeschakeld om de aanvraag te beoordelen.
Daarnaast zijn in het gebied van windpark De Drentse Monden en Oostermoer, onder regie
van provincie Drenthe, verschillende stappen genomen om een gebiedsfonds vorm te geven.
Het gebiedsfonds is geen compensatie voor individuele schadegevallen, maar heeft als
doel om de leefbaarheid in het gebied te versterken en te komen tot een meer evenwichtige
lusten- en lastenverdeling. In de gemeente Aa en Hunze is een omgevingsadviesraad
ingesteld. In deze raad zijn bewoners uit het gebied in gesprek met de initiatiefnemers
van het windpark, provincie Drenthe en de gemeente Aa en Hunze over de besteding van
het gebiedsfonds. In de gemeente Borger-Odoorn worden nog gesprekken gevoerd om de
stap naar een omgevingsadviesraad te zetten.
De provincie Drenthe heeft mij, mede namens gemeenten Aa en Hunze en Borger-Odoorn,
verzocht om ook een bedrag beschikbaar te stellen voor het gebiedsfonds van windpark
De Drentse Monden en Oostermoer. Omdat de komst van het windpark tot grote onrust
bij bewoners heeft geleid, is bij wijze van uitzondering een Rijksbijdrage van 2,1 miljoen
euro beschikbaar gesteld aan het gebiedsfonds van het windpark, gelijk aan de provinciale
bijdrage (Kamerstuk 33 612, nr. 72). De bijdrage is bedoeld voor de versterking van de structuur van het gebied waarin
het windpark zich bevindt. Het is aan omwonenden om te bepalen waaraan deze bijdrage
besteed gaat worden.
De provincie Groningen en de gemeenten Midden-Groningen, Veendam en Oldambt zijn met
omwonenden en initiatiefnemers nog in gesprek over het vormen van een gebiedsfonds
naar aanleiding van windpark N33. Eerder heb ik aangegeven dat ik, vanwege de vergelijkbare
omstandigheden als bij windpark De Drentse Monden en Oostermoer, ook voor windpark
N33 bereid ben om te onderzoeken op welke manier het rijk kan bijdragen aan het versterken
van de leefbaarheid van het gebied (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019,
nr. 3865). Een verzoek van de Groningse overheden voor een bijdrage aan het gebiedsfonds van
windpark N33 zal op eenzelfde manier worden afgewogen als het Drentse verzoek voor
het windpark De Drentse Monden en Oostermoer.
Alle windparken, ook die tot stand komen onder de Rijkscoördinatieregeling, moeten
voldoen aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. In de milieueffectrapportage
zijn daarom de mogelijke effecten van de windparken N33 en De Drentse Monden en Oostermoer
beoordeeld aan de hand van de wettelijke normen die hiervoor gelden. De Raad van State
heeft de plannen en de procedures getoetst aan de wettelijke vereisten en heeft geconcludeerd
dat de plannen voldoen aan de vereisten van een goede ruimtelijke ordening. Ik zie
daarom geen aanleiding voor het toezeggen van directe compensatie van omwonenden van
deze windparken, zoals ik ook in een eerdere beantwoording op Kamervragen van het
lid Beckerman heb aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3865).
Vraag 3, 4 en 5
Kunt u aangeven wat het aantal woningen is dat in waarde is gedaald en wat de waardedaling
van deze woningen is?
Worden al deze huishoudens gecompenseerd? Zo ja, voor welke bedragen? Zo nee, waarom
niet?
In hoeverre bent u bereid te zoeken naar een oplossing voor gedupeerden die wel te
maken hebben met waardedaling van hun woning, maar die (nog) niet gecompenseerd zijn?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 3, 4 en 5
Ik heb geen overzicht van het aantal woningen in de gebieden van de windparken N33
en De Drentse Monden en Oostermoer dat in waarde is gedaald en wat de waardedaling
van deze woningen is. Op basis van ingediende verzoeken op basis van de planschaderegeling
(art. 6.1. Wro) wordt op individueel niveau de tegemoetkoming in de planschade vastgesteld.
Bij windpark De Drentse Monden en Oostermoer zijn er tot nu toe meer dan 120 planschadeaanvragen
ingediend. Hiervan zijn zeven verzoeken inmiddels afgehandeld. De overige verzoeken
zijn nog in behandeling. Bij windpark N33 zijn er inmiddels twee verzoeken ingediend.
Deze verzoeken worden momenteel beoordeeld.
Aanvragen voor planschade kunnen worden ingediend tot vijf jaar na het onherroepelijk
worden van het plan. Dit betekent dat aanvragen voor planschade van windpark De Drentse
Monden en Oostermoer tot en met 20 februari 2023 kunnen worden ingediend. Voor windpark
N33 kunnen aanvragen voor planschade tot en met 28 mei 2024 worden ingediend.
Niet alle aanvragen voor planschade zullen leiden tot een tegemoetkoming in de planschade.
Om in aanmerking te komen voor tegemoetkoming in de planschade, dient de bewoner op
de peildatum eigenaar te zijn van de woning. Een andere mogelijkheid is dat de vermogensschade
(waardedaling) lager is dan het normaal maatschappelijk risico.
Vraag 6 en 7
Wat is uw reactie op de vaststelling dat door de steeds groter wordende turbines de
waardedaling ook steeds groter wordt, zoals blijkt uit het onderzoek «Windturbines,
zonneparken en woningprijzen» van de Vrije Universiteit en Universiteit van Amsterdam?1 In hoeverre speelt dit een rol bij het aanbieden van een eerlijke compensatie?
Hoe gaat u invulling geven aan de aanbevelingen die uit bovengenoemd onderzoek naar
voren komen?
Antwoord 6 en 7
Allereerst geven de onderzoekers aan dat een bredere vergelijking tussen effecten
van ruimtelijke ingrepen op de woningwaarde duidelijker zou kunnen maken wat de kosten
en baten zijn met betrekking tot het ruimtegebruik in Nederland. Het is inderdaad
een gegeven dat ruimtelijke ontwikkelingen kunnen leiden tot achterblijvende waardeontwikkeling.
Of het nu gaat om de bouw van een school, een intensieve veehouderij of een rondweg:
ruimtelijke ontwikkelingen kunnen gepaard gaan met een waardedaling of waardestijging
van omliggende woningen. Realisatie van de energiedoelstellingen wordt nagestreefd
binnen de context van een dichtbevolkte en complexe ruimtelijke omgeving, waarbinnen
tal van (maatschappelijke) functies dienen te worden gecombineerd. De planschaderegeling
biedt hier een antwoord op, waarbij er sprake is van een normaal maatschappelijk risico.
Ten tweede bevelen de onderzoekers aan om de waardederving als gevolg van windmolens
mee te nemen in de afweging om hogere turbines te plaatsen. Dit gebeurt in de regionale
energiestrategieën. Hoewel uit het onderzoek blijkt dat hogere turbines kunnen leiden
tot negatievere woningwaardeontwikkeling, leveren hogere turbines (met langere wieken)
beduidend meer energie dan lagere turbines omdat zij exponentieel meer wind vangen.
Zo dragen zij meer bij aan de doelstelling 35 TWh duurzaam opgewekt op land in 2030
uit het Klimaatakkoord en zijn er in totaal minder windturbines nodig. Het in het
onderzoek gevonden resultaat dat een tweede of meerdere turbines in de regel geen
extra significant effect hebben op woningwaarde, pleit daarnaast voor de clustering
van windturbines. Dit sluit aan bij de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarin de voorkeur
wordt gegeven aan grootschalige clustering van de productie van duurzame energie.
Daarnaast is het op projectniveau aan een windontwikkelaar om een afweging te maken
tussen de kostenefficiëntie van hoge turbines en de naar verwachting uit te keren
planschade.
In mijn brief van 17 december 2019 (Kamerstuk 33 612, nr. 71) heb ik aangegeven dat we werken aan collectieve klimaatdoelen waar iedereen baat
bij heeft, maar dat mensen op individueel niveau last kunnen ervaren van de maatregelen
die we moeten nemen. Dit geldt voor alle situaties waarbij zich als gevolg van ruimtelijke
ingrepen een negatieve waardeontwikkeling voordoet. Daarom is er het wettelijk vastgelegde
recht op planschade.
In het rapport wordt, ten derde, aanbevolen nader onderzoek te doen naar de effecten
van zonneparken. Momenteel is het aantal transacties in de nabijheid van zonneparken
te beperkt om sterke conclusies te trekken. Ik zal daarom nader onderzoek laten doen
naar de effecten van zonneparken op de waardeontwikkeling van huizen wanneer er voldoende
transacties hebben plaatsgevonden.
Ten slotte wordt in het rapport aangegeven dat het rapport een belangrijke input en
richting kan vormen voor een deskundige om de (hoogte van de) planschade te bepalen
bij de komst van windturbines of zonneparken. Ik ben het eens met deze aanbeveling.
Het rapport komt echter niet in de plaats van een beoordeling door een planschadedeskundige
van een individuele aanvraag voor planschadevergoeding. Planschade zal altijd op individueel
niveau moeten worden vastgesteld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.