Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Alkaya en Leijten over het bericht dat ontwikkelingsgeld van de Wereldbank deels bij belastingparadijzen belandt
Vragen van leden Alkaya en Leijten (beiden SP) aan de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Financiën over het bericht dat ontwikkelingsgeld van de Wereldbank deels bij belastingparadijzen belandt (ingezonden 21 februari 2020).
Antwoord van Minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking), mede
namens de Minister van Financiën (ontvangen 16 maart 2020).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht dat ongeveer 5% van de hulp verstrekt aan 22 zeer
hulp-afhankelijk landen weglekt naar belastingparadijzen zoals onderzocht door de
Wereldbank?1
Antwoord 1
Wij hebben met bezorgdheid en belangstelling kennisgenomen van het betreffende onderzoek
en de berichtgeving daaromtrent. Het onderzoek laat zien dat de geldstromen van de
Wereldbank naar 22 landen, die het meest afhankelijk zijn van Wereldbankfinanciering
en serieuze institutionele uitdagingen kennen, qua timing samenvallen met scherpe
stijgingen van bankdeposito’s in offshore financiële centra (OFC). Het onderzoek suggereert
dat dit het gevolg zou kunnen zijn van het wegsluizen van hulpgelden naar private
rekeningen in belastingparadijzen.
Ontwikkelingsgeld moet volledig ten goede komen aan de daarmee beoogde doelen, zoals
het helpen verwezenlijken van duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Elk signaal dat
dit mogelijk niet gebeurt geeft reden tot zorg. Dit geldt zeker wanneer het de Wereldbank
betreft, een belangrijke partner voor Nederland bij de uitvoering van het BHOS-beleid
en een internationale financiële instelling die er in verschillende evaluaties positief
uitspringt als het gaat om de effectiviteit van ontwikkelingshulp en de anti-corruptieagenda2.
Het aangehaalde onderzoek roept echter ook andere vragen op. In een officiële reactie3 geeft de Wereldbank – ook verwijzend naar de conclusies van de auteurs – bijvoorbeeld
aan dat de studie nog «work in progress» betreft, dat de causaliteit tussen de instroom
van hulpgelden en uitstroom van OFC-deposito’s met dit onderzoek niet bewezen is,
en dat hiervoor meerdere verklaringen mogelijk zijn. De instroom van Wereldbankfinanciering
leidt in sommige landen tot het tijdelijk opheffen van kapitaalrestricties, wat de
gelijktijdige uitstroom naar OFC’s ook deels kan verklaren. Daarnaast maakt dit onderzoek
gebruik van data over de periode 1990–2008.Een groot aantal beleidsmatige ontwikkelingen
op het gebied van corruptie- en fraudebestrijding binnen de Wereldbank én wereldwijd
heeft daarna plaatsgevonden. Verder wijzen transacties van ontwikkelingslanden naar
OFC’s niet per definitie op het onttrekken van (hulp)gelden door de lokale elites.
OFC’s worden in landen met zwakke instituties door multinationale ondernemingen vaak
om legitieme (juridische) redenen, zoals bescherming van eigendomsrechten, gebruikt.
Ook wordt in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen de OFC’s die zich hebben
gecommitteerd aan de internationale standaarden voor informatie-uitwisseling, transparantie
en het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering (Global Forum en Financial
Action Task Force (FATF)), en de OFC’s die dat niet doen. Aangezien wij hechten aan
op feiten gebaseerde beleidsacties, geven deze vragen in onze ogen een reden voor
vervolgstappen door de Wereldbank.
De Nederlandse bewindvoerder binnen de Wereldbank heeft, mede namens de andere Europese
bewindvoerders, daarom direct na het vernemen van de berichtgeving over dit onderzoek
vragen gesteld aan het Wereldbankmanagement en geïnformeerd naar vervolgstappen.
In reactie daarop stelt de Wereldbank in de eerdergenoemde verklaring verder dat de
resultaten van het onderzoek een belangrijk signaal zijn van de risico’s op corruptie
die samengaan met het opereren in de allerarmste landen. Ook onderstreept de Wereldbank
dat de wereldwijde problematiek rondom OFC’s punt van aandacht moet blijven. Daarnaast
gaat de Wereldbank verder met onderzoek naar corruptie met als doel de bestaande instrumenten
voor preventie en detectie te versterken, en met de implementatie van de anticorruptie-agenda
en haar fiduciaire werk.
Nederland ziet, net als de Wereldbank, het gepubliceerde onderzoek als een belangrijke
stap en onderdeel van het anti-corruptiewerk van de Wereldbank. Nederland zal blijven
pleiten voor versterking van corruptiebestrijding en het actief tegengaan van internationale
belastingontduiking en -ontwijking via belastingparadijzen.
Vraag 2
Is het mogelijk dat dit in meer landen gebeurt dan de 22 onderzochte landen?
Antwoord 2
Het onderzoek richt zich hoofdzakelijk op een steekproef van 22 landen die het meest
afhankelijk zijn van Wereldbankfinanciering en waar de institutionele capaciteit een
grote uitdaging is. De onderzoekers stellen ook vast dat voor een bredere steekproef
van 46 gemiddeld minder hulpafhankelijke landen het voor de 22 landen gevonden verband
niet significant is. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen of deze conclusie
gehandhaafd kan blijven.
Vraag 3 en 7
Om hoeveel landen gaat het die ook hulp van Nederland ontvangen? Welk deel van het
budget voor ontwikkelingssamenwerking lekt op deze manier weg en in wiens zakken verdwijnt
dit?
Bent u wel bekend met welke politieke leiders van 22 onderzochte landen geld wegsluizen
naar belastingparadijzen in kwestie? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren?
Antwoord 3 en 7
Een groot deel van de onderzochte landen betreft landen uit de Nederlandse focusregio’s.
Zoals hierboven aangegeven, is op basis van dit onderzoek niet voor specifieke landen
aan te geven of, en zo ja door wie, hulpgeld wordt weggesluisd. Het onderzoek is gebaseerd
op data van de door de Wereldbank over de periode 1990–2008 verstrekte hulpgelden
aan 22 landen die relatief het meest afhankelijk zijn van de Wereldbankfinanciering.
Het leent zich niet om conclusies te trekken over individuele landen, specifieke personen
of bilaterale hulpstromen.
Nederland voert, net als de Wereldbank, bilateraal stevig beleid op het gebied van
fraude- en corruptiebestrijding. Het parlement wordt in een bijlage bij de departementale
jaarverslagen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) en BZ geïnformeerd
over bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties. In de jaren
2013–2018 is gemiddeld 0,15 procent van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) vanuit
de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest
aan malversaties. Het parlement wordt in een bijlage bij de departementale jaarverslagen
van BHOS en BZ geïnformeerd over bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen
sancties4.
Vraag 4
Bent u bereid om te onderzoeken of er in de landen die ook bilaterale hulp ontvangen
van Nederland mogelijk dezelfde trend gaande is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4
Het Kabinet ziet op basis van de berichtgeving geen aanleiding voor nader onderzoek
naar de Nederlandse bilaterale hulpgelden in de Nederlandse partnerlanden, omdat wij
vertrouwen hebben in de bestaande controlemechanismes die gebruikt worden bij de besteding
van de Nederlandse hulpgelden. Bovendien is de Nederlandse hulp qua modaliteiten niet
vergelijkbaar met die van de Wereldbank, aangezien Nederland al geruime tijd geen
gebruik maakt van het instrument begrotingssteun.
Vraag 5
Worden Nederlandse financiële instellingen of andere bedrijven ook gebruikt voor het
wegsluizen van ontwikkelingsgelden door corrupte elites? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 5
Banken en andere financiële ondernemingen zijn verplicht om te voorkomen dat hun dienstverlening
wordt gebruikt voor witwassen of andere criminele activiteiten. Om die reden moeten
zij onderzoek doen naar hun cliënten. Het doel van dit cliëntenonderzoek is dat financiële
ondernemingen hun klanten kennen en weten met wie zij zaken doen. Zij dienen daarbij
niet alleen de cliënt zelf, maar ook de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt
te identificeren en zijn identiteit te verifiëren. Indien het cliëntenonderzoek niet
kan worden afgerond of als er onbeheersbare risico’s zijn, mag de financiële onderneming
geen zakelijke relatie aangaan met de klant of de voorgenomen transactie niet uitvoeren.
Het cliëntenonderzoek dient ook tijdens een lopende zakelijke relatie periodiek te
worden uitgevoerd. De financiële onderneming kan dan ook verplicht zijn om een lopende
zakelijke relatie te beëindigen. Hetzelfde geldt als de onbeheersbare risico’s zich
pas tijdens de zakelijke relatie voordoen. Daarnaast dient een financiële onderneming
de transacties van de cliënt te monitoren. Indien een transactie ongebruikelijk is,
bijvoorbeeld omdat een vermoeden van witwassen bestaat en/of een transactie niet past
binnen het profiel van een cliënt, moet deze worden gemeld bij de Financial Intelligence
Unit (FIU) Nederland.
Het kabinet verwacht dat het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland op een verantwoorde
manier zaken doet, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale
Ondernemingen («OESO-richtlijnen») vormen hiervoor het kader en omvatten diverse thema’s
zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. Conform de OESO-richtlijnen
dienen bedrijven de lokale wet- en regelgeving na te leven en hun activiteiten in
lijn te brengen met de OESO-richtlijnen wanneer die wetgeving ontoereikend is.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft in 2012 een Memorandum of Understanding
(MoU) met de Wereldbank afgesloten die een juridische basis vormt voor de samenwerking
bij detectie van en onderzoek naar fraude en corruptie. De MoU ziet op het verder
ontwikkelen van mechanismes voor informatiedeling en het periodiek monitoren en toetsen
van trends en opkomende risico’s. Specifiek ziet de MoU op wangedrag dat mogelijk
in verband staat met ernstige misdrijven volgens Nederlands recht of een strafbare
overtreding volgens het beleid van de Wereldbank.
Indien er aanleiding is tot strafrechtelijk onderzoek, is het Functioneel Parket (FP)
samen met het anti-corruptiecentrum (ACC) van het FIOD verantwoordelijk voor de opsporing
en vervolging van dergelijke praktijken. Een daartoe geëquipeerd team bij FP kan verwijzingen
(«referrals») ontvangen van verschillende partijen, zoals de Wereldbank en OLAF, het
fraudebestrijdingsbureau van de Europese Commissie, welke nader onderzocht kunnen
worden. Bij de Wereldbank kunnen er vanuit de «World Bank Group Integrity Vice Presidency»
(INT) verwijzingen naar het Ministerie van Financiën worden doorgestuurd, die worden
doorgezet naar het FP.
Vraag 6
Worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat ontwikkelingsgelden door politieke
elites worden weggesluisd en bij de mensen terechtkomen waar het voor bedoeld is?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
De Wereldbank heeft een uitgebreid palet aan instrumenten, beleid en procedures om
enerzijds te voorkomen dat haar financiering wordt misbruikt voor corruptie en om
anderzijds samen met klantlanden corruptie in den brede te bestrijden en klantlanden
weerbaar te maken voor internationale belastingontduiking.
Allereerst staat de Wereldbank bekend om de hoge fiduciaire standaarden en waarborgen
gedurende projectvoorbereiding en -implementatie die ervoor moeten zorgen dat haar
hulpgelden worden gebruikt voor beoogde doelen. Zo wordt ieder project van de Wereldbank
nauwkeurig gescreend op risico’s zoals fraude en corruptie bij aanbestedingen, waarbij
altijd experts op het terrein van financieel management en aanbestedingen betrokken
zijn. Indien er toch vermoedens zijn dat er sprake is van corruptie, fraude of andere
malversaties – wat nooit geheel valt uit te sluiten, aangezien de Wereldbank opereert
in risicovolle institutionele omgevingen – dan wordt de zaak onderzocht door de integriteitswaakhonden
(Integrity Vice Presidency, Institutional Integrity department) die de zaak kunnen onderzoeken. Ook heeft de Wereldbank een speciale Sanctions Board en een Office of Suspension and Debarment, die achteraf sancties kunnen opleggen aan personen en bedrijven indien er in onderzoeken
misstanden worden geconstateerd. Tussen 1999 en 2019 is dat ook in 956 gevallen gebeurd.
Daarnaast geldt er sinds 2010 voor alle internationale financiële instellingen (IFI’s)
de zogenoemde cross-debarment, dat wil zeggen dat als corruptie wordt vastgesteld
in een operatie van één IFI, de partij in kwestie ook wordt gesanctioneerd door de
andere IFI’s.
Daarnaast heeft de Wereldbank afgelopen 20 jaar een uitgebreid arsenaal aan instrumenten
en initiatieven op mondiaal, regionaal en landenniveau ontwikkeld en geïmplementeerd
om corruptie- en frauderisico in klantlanden en bij eigen activiteiten te minimaliseren5. Zo helpt de Wereldbank klantlanden bij het opbouwen van capabele, transparante anticorruptie-instituties,
het verbeteren van publiek financieel management, audit en beheer van grondstoffen,
met capaciteitsopbouw bij de overheidsdiensten en bij het implementeren van anticorruptie-programma’s.
Ook werkt de Wereldbank aan een nieuw anticorruptie-initiatief, waaronder een actieplan
voor een intensievere benadering van corruptiebestrijding in klantlanden, zoals nieuwe
manieren om een mogelijke rol van banken en aanbieders van trust- en bedrijfsdiensten
bij het faciliteren van corrupte praktijken en adresseren. Daarbij maakt de Wereldbank
steeds meer gebruik van nieuwe technologieën, zoals kunstmatige intelligentie en open en big data.
Verder werkt de Wereldbank nauw met klantlanden samen om illegale financiële stromen
en belastingontduiking te bestrijden, onder meer door middel van capaciteitsopbouw,
versterking van economische regulering en betere data. Daar valt bijvoorbeeld onder
het verbeteren van toegang tot informatie over het uiteindelijke eigendom van bedrijven,
bezittingen van bekleders van publieke functies en uitwisseling van belastinginformatie.
Tot slot lopen binnen de Raad van Bewindvoerders van de Wereldbank momenteel discussies
over het nieuwe OFC-beleid binnen de International Finance Corporation (IFC, het private-sectoronderdeel
van de Wereldbankgroep), waarmee de kans op oneigenlijk gebruik van OFC’s voor belastingontwijking
bij door IFC gefinancierde projecten verder moet worden verkleind. Voor Nederland
geldt daarbij als een belangrijk uitgangspunt dat de internationale standaarden op
het gebied van belastingheffing en transparantie6 leidend dienen te zijn bij de projectbeoordeling door IFC, zodat constructies die
gebruik maken van OFC’s die zich niet hebben gecommitteerd aan deze standaarden niet
gefinancierd mogen worden door IFC7.
Vraag 8
Leidt dit onderzoek tot beleidswijziging in onze opstelling in de Wereldbank of richting
de betreffende landen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 8
Nederland speelt een voortrekkersrol binnen de Bank op het terrein van corruptiebestrijding
en het tegengaan van internationale belastingontduiking en -ontwijking via belastingparadijzen.
Nederland blijft de ambitieuze beleidsagenda van de Wereldbank op dit vlak steunen
en zal de resultaten van dit onderzoek gebruiken om deze inzet kracht bij te zetten
in afzonderlijke beleidsdiscussies zoals binnen IFC, en in de bredere discussie over
het anti-corruptiebeleid en OFC’s.
Vraag 9
Deelt u de mening dat deze praktijk een negatief effect heeft op het verminderen van
ongelijkheid (SDG10)? Hoe kan de Wereldbank dit ondervangen? Wat doet de Nederlandse
regering om dit negatieve effect te voorkomen en is dit tot op heden succesvol gebleken?
Antwoord 9
Het staat in algemene zin vast dat illegale financiële stromen financiële middelen
verplaatsen van sociale aanwendingen naar persoonlijk gewin en daarmee bijdragen aan
armoede en ongelijkheid. Zoals in antwoord op vraag 1 aangegeven, geldt voor ons als
uitgangspunt dat ontwikkelingsgeld volledig ten goede moet komen aan de beoogde doelen,
zoals het helpen verwezenlijken van duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) – waaronder
SDG10. Daarom ondersteunt Nederland de agenda van de Wereldbank op het gebied van
bestrijding van corruptie en belastingontduiking en is het een van de meest vooruitstrevende
aandeelhouders van de Wereldbank waar het gaat om het agenderen van deze problematiek
en mogelijke maatregelen ter bestrijding daarvan.
Zo heeft Nederland tijdens de recent afgeronde onderhandelingen over de 19e middelenaanvulling van International Development Association (IDA19)8 met succes gepleit voor aanvullende afspraken over het specifiek ondersteunen van
landen om te voldoen aan internationale standaarden en het bestrijden van de belastingontwijking
en -ontduiking, met name via OFC’s.
De agenda van de Wereldbank op het gebied van corruptiebestrijding heeft belangrijke
resultaten opgeleverd. Een voorbeeld is het Stolen Asset Recovery Program9. De Wereldbank en de VN hebben hiermee samen met ontwikkelingslanden en financiële
centra gewerkt aan het voorkomen van internationaal witwassen van door corruptie verkregen
gelden en actief bijgedragen aan het bevriezen en terugvorderen van meer dan USD 1
miljard van gestolen middelen. Voorbeelden van recent landenwerk van de Wereldbank
op het gebied van corruptiebestrijding zijn het opzetten van een digitaal platform
voor de monitoring van de mineralenwaardenketen in Zambia, ondersteuning van hervormingen
op het gebied van douane in Madagaskar (waarbij de eerste resultaten wijzen op flinke
toename in fraudedetectie) en het opzetten van een portal voor transparante overheidsuitgaven
in Oeganda.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede namens
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.